Lijst van ingekomen stukken behorende bij de commissievergadering Samenleving d.d. 3 juni agendapunt 3

Vergelijkbare documenten
Registratie gemeentelijke antidiscriminatievoorziening. Gemeente Geldermalsen 2014

Overzicht discriminatieklachten 2013 veiligheidsregio Gelderland-Zuid

gemeenteraad College van Burgemeester en Wethouders Hierbij bieden wij u ter kennisgeving aan de rapportage door ADV/Ieder1Gelijk over 2014.

Overzicht discriminatieklachten 2011 veiligheidsregio Gelderland-Zuid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 11 februari 2015 Voortgangsbrief discriminatie

gemeenteraad College van Burgemeester en Wethouders

Overzicht discriminatieklachten politieregio Gelderland-Zuid

GEMEENTE BEUNINGEN INGEKOMEN U FEB 2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Registratie gemeentelijke antidiscriminatievoorziening. Gemeente Maasdriel 2012

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Klachtenmonitor 2012 Meldpunt Discriminatie Drenthe

Lijst van ingekomen stukken behorende bij de commissievergadering Samenleving d.d. 3 juni agendapunt 3

Registratie discriminatieklachten 2011

Discriminatiecijfers Art.1 Noord Oost Gelderland

Discriminatie-ervaringen 2016 gemeld bij Bureau Gelijke Behandeling Flevoland

WEBDOSSIER meldpunt RADAR 2015

Centraal Bureau voor de Statistiek

Anti Discriminatie Bureau BELAND

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Jaarcijfers 2011 Discriminatie Meldpunt Groningen (DMG)

Gemeenteraad College van Burgemeester en Wethouders. Hierbij bieden wij u ter kennisgeving aan de rapportage door ADV/Ieder1Gelijk over 2015.

Registratie discriminatieklachten bij antidiscriminatievoorzieningen 2014

Doorzenden rapportage discriminatieklachten

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA Den Haag

DATUM 26 maart 2012 DOORKIESNUMMER FAXNUMMER

Registratie Discriminatieklachten bij Antidiscriminatie- voorzieningen 2015

Registratie Discriminatieklachten bij Antidiscriminatievoorzieningen

NOTA VAN TOELICHTING. I Algemeen deel

WEBDOSSIER Jaaroverzicht 2012 op hoofdlijnen

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Informatienota voor de raad

Verantwoordingsverslag 2018

Registratie discriminatieklachten 2013

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Datum 19 juni 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over Meer homogeweld en veel zaken komen niet bij Openbaar Ministerie terecht

Aantal meldingen per jaar

Aantal meldingen per jaar

Jaarverslag. Anti Discriminatie Bureau Zeeland (ADB Zeeland)

Datum 2 november 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht dat drie moskeeën zijn aangevallen

BEDRIJFSPLAN

Ik laat me niet discrimineren. Ik meld het op ADVLimburg.nl

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Melden heeft zin! te oud. Nationaliteit. te homo. te zwanger. te allochtoon. te mannelijk. voor de discotheek?! te gehandicapt. voor zorgtaken?!

Advies: De RIB 'Gemeentelijke BZK rapportage 2014' vast te stellen en ter kennisname te sturen aan de Raad

Feitenkaart discriminatie 2007, regio Zuid-Holland-Zuid

Middels deze brief informeren wij u over de publiciteitscampagne(s) rondom het Advies-en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) Gelderland-Zuid.

CONVENANT 'JOIN THE CLUB VEILIGE PUBLIEKE TAAK' TILBURG

Sociale Veiligheid in Gelderland

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

MODEL KLACHTENREGELING ONGEWENST GEDRAG

Discriminatiebeeld Gelderland-Midden 2016 Toelichting bij het landelijk multi-agency rapport "Discriminatiecijfers in 2016" (18 mei 2017)

Aan de Raad. Made, 16 november Agendapuntnummer: int Wet Gemeentelijke Antidiscriminatievoorzieningen (WGA)

Datum 9 mei 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over een mishandeling van een lesbisch stel in Groningen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nieuwegein Datum 1 mei 2015 Portefeuillehouder M.C. Stekelenburg

Datum 17 oktober 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de bezetting van een islamitische middelbare school en een moskee

commissie-informatiebrief inzake jaarstukken 2011 Anti Discriminatievoorziening Limburg (ADV-L)

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

BEDRIJFSPLAN

Datum 30 juni 2017 Betreft Aanbieding onderzoek 'Oorzaken en triggerfactoren moslimdiscriminatie in Nederland'

Rapportage discriminatie Gemeente Tiel

MONITOR DISCRIMINATIE Deze Monitor Discriminatie 2018 politie-eenheid Amsterdam maakt deel uit van het jaarverslag van het MDRA.

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Geen zaken doen met. Geen zaken doen met. bedrijven die discrimineren. Meer aandacht voor discriminatie/psa.

Datum 10 januari 2014 Onderwerp Antwoorden kamervragen over het rapport van Amnesty International over etnisch profileren

Wederom doen wij het verzoek de kadernota te voorzien van een financiële paragraaf rond het VN- Verdrag / Inclusieve Samenleving.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Geachte heer Rog, Onderwerp Reactie implementatieplan arbeidsmarktdiscriminatie. Datum 30 november 2018 Ons kenmerk 2018/0190/AvD/LvdH/IC

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Feitenkaart discriminatie 2007, regio Midden- en West-Brabant

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 20 oktober 2015 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Programma van Emcemo/ Meldpunt Islamofobie en Discriminatie e

Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Datum 13 augustus 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over Aangiftebereidheid van minderjarige slachtoffers mensenhandel

Discriminatiemonitor Gelderland Zuid

Calamiteitenprotocol instellingen Wmo, gemeenten in de regio Eemland

Jaarverslag MiND Meldpunt Internet Discriminatie

Tabellen jaaroverzicht 2009

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 3 oktober 2016 Antwoorden Kamervragen 2016Z15941

Datum 1 april 2019 Betreft Kamervragen over kindermishandeling (ingezonden 5 februari 2019)

Gedragscode Stichting Kids op Vakantie Ter voorkoming van ongewenst gedrag

gelijke behandeling en passend onderwijs 25 maart 2014 Actieweek passend onderwijs

Protocol Sociale Veiligheid. Onderwerp: agressie & geweld

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA Den Haag

Datum 9 april 2013 Betreft Reactie op zwartboek FNV en uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand

JAARBERICHT Het jaar van de Tolerantie

Wmo-toezicht Gelderland-Zuid

Rapportage Discriminatie 2016 Gemeente Tiel

JAARVERSLAG MiND Meldpunt Internet Discriminatie

Gedragscode CMWW. Met elkaar, voor elkaar. versie

Verordening Adviesraad Sociaal Domein Vught

Transcriptie:

Lijst van ingekomen stukken behorende bij de commissievergadering Samenleving d.d. 3 juni 2015 agendapunt 3 Onderwerp Status 1 Brief SZW inzake Rapportage Uitvoering Wwb voor jongeren ter kennis 2 Weekbericht CBOO "Tijd voor een nieuwe beleidsagenda openbaar onderwijs" 3 Voorlopige gunning overeenkomst levering en onderhoud hulpmiddelen Wmo 4 Onderzoek gebruik persoonsgebonden budgetten voor inkoop en zorg bij Job Lanceer ter kennis ter kennis ter kennis 5 Rapportage van geregistreerde discriminatieklachten 2014 ter kennis 6 Begroting 2015 Stichting OPO-R ter kennis 7 Resultaat indicatoren Handhavingsplan Participatiewet ter kennis 8 Voorlopige cijfers Nieuwe voortijdig schoolverlaters Convenantjaar 2013-2014 ter kennis 9 Enquête Veiligheidsgevoel Lingecollege ter kennis

22 april 2015 WEEKBERICHT WEEK 17 Tijd voor een nieuwe beleidsagenda openbaar onderwijs Eerdere beleidsagenda Op 21 mei 2009 stuurde de toenmalige staatssecretaris van OCW een brief naar de Tweede Kamer waarin een beleidsagenda werd gepresenteerd die gericht was op de versterking van de positie van het openbaar onderwijs in met name het primair onderwijs (kamerstuk 31 293, nr. 112). Deze beleidsbrief kwam niet uit de lucht vallen gezien allerlei ontwikkelingen rond met name de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs, waaronder de positie van de openbare scholen binnen samenwerkingsbesturen. De brief opent met een schets van de wijze waarop naar het onderwijs vanuit artikel 23 van de Grondwet wordt gekeken: Een gelijkwaardig twee stromenland van openbaar en bijzonder onderwijs. In de woorden van de regering: Kenmerkend voor het Nederlandse onderwijsbestel is de vrijheid van onderwijs. Ouders mogen zelf kiezen of hun kind openbaar of bijzonder onderwijs volgt. Openbare en bijzondere scholen bestaan naast elkaar en worden beide door de overheid bekostigd. Zo is sprake van een duaal onderwijsbestel. Een netwerk van openbare scholen geeft invulling aan de plicht van de overheid om te voorzien in onderwijs dat toegankelijk is voor alle kinderen, zonder onderscheid naar godsdienst of levensbeschouwing. Daarnaast kunnen ouders of maatschappelijke instanties scholen stichten, bijvoorbeeld vanuit een religieuze of levensbeschouwelijke opvatting, die net als de openbare scholen door de overheid worden bekostigd. Zo is er vrijheid tot het geven van onderwijs én er is de garantie dat de overheid altijd zal zorgen voor voldoende aanbod van openbaar onderwijs. Het openbaar en het bijzonder onderwijs vullen elkaar in die zin aan. De vrijheid van onderwijs in combinatie met de garantie van het aanbod door de overheid is een belangrijke verworvenheid van ons onderwijsbestel. Daarom wil de overheid zorgen dat het duale stelsel ook in de toekomst blijft bestaan. De uitgangspunten van het bestel zijn vastgelegd in de Grondwet. In de brief presenteerde de staatssecretaris een overzicht van de acties die haar voor ogen stond om de bevoegdheden van het verzelfstandigd openbaar schoolbestuur het primair onderwijs te herwaarderen, zonder dat dit ten koste zou gaan van de invloed van de overheid op de openbare school. Het betrof de volgende vier thema s:

1 - verzelfstandiging Een belangrijk motief voor verzelfstandiging van het openbaar onderwijs is de wens om de verantwoordelijkheid van de gemeente als lokale overheid voor alle scholen én als bestuur van het openbaar onderwijs te scheiden. Ook het vergroten van de autonomie van openbare scholen is een belangrijke reden. Ondanks de verzelfstandiging blijft de gemeente verantwoordelijk voor het toezicht op de openbare scholen op haar grondgebied. De staatssecretaris vond dat er een analyse van de huidige instrumenten in wet- en regelgeving moest komen. Vervolgens zou worden onderzocht hoe gemeente en schoolbesturen invulling gaven aan de rol van de gemeente bij verzelfstandiging. De analyse zou echter breder getrokken moeten worden dan de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen gemeente en zelfstandig bestuur. Ook moesten de wettelijke regelingen onder de loupe worden genomen op het punt van het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Daar waar nodig zouden de regelingen worden geharmoniseerd en de onwenselijke verschillen tussen openbaar en bijzonder onderwijs worden weggenomen. De analyse was in 2010 te verwachten. 2 - stichting scholen Een belangrijke harmonisatie tussen openbaar en bijzonder onderwijs binnen het duale stelsel betrof de stichting van nieuwe scholen in het primair onderwijs. In de wet was geregeld dat alleen het college van B&W een verzoek mocht doen om één of meerdere openbare scholen op te nemen op het plan van nieuwe scholen. De organisaties voor het openbaar onderwijs wilden uitbreiding van deze bevoegdheid voor de zelfstandige besturen. Zelfstandige besturen van openbaar onderwijs konden dan net als besturen in het bijzonder onderwijs het initiatief nemen tot stichting van een school. Verder zouden ouders in navolging van het voortgezet onderwijs een instrument in handen moeten krijgen waarmee ze rechtstreeks actie konden ondernemen om een openbare school in het leven te roepen. Daarnaast vond de staatssecretaris het van belang om onderzoek te doen naar de effectiviteit van de huidige prognosemethode voor het meten van de belangstelling voor scholen van een bepaalde richting of voor openbaar onderwijs. Met andere woorden, moest niet de voorkeur worden gegeven aan de methode van directe meting? In dit verband speelt ook de kwestie van de positie van de openbare school bij de eerste inrichting van nieuwbouwgebieden of -wijken. 3 - samenwerking De staatssecretaris wees er in de brief op dat ten gevolge van de verwachte leerlingendaling in sommige gebieden het vaker zal voorkomen dat de bevolking is aangewezen op één school. Dat een dergelijke school algemeen toegankelijk moet zijn, is in de wet geregeld. Dat kan een openbare school zijn, maar dat hoeft niet altijd. Het kan zijn dat een openbare school door de dalende leerlingenaantallen niet langer bestaansrecht heeft, terwijl een bijzondere school nog wel levensvatbaar is. In zulke gevallen moet het mogelijk zijn op de bijzondere school ook te voorzien in openbaar onderwijs. Ook het omgekeerde is natuurlijk mogelijk, namelijk dat de openbare school ook voorziet in vormen van bijzonder onderwijs. Aan de orde is hier de figuur van de samenwerkingsschool. Nauw hiermee in verband staat de constructie van het samenwerkingsbestuur, die zowel een openbare als een bijzondere school in stand houdt. Uitgangspunt daarbij is volgens de beleidsbrief dat terughoudend moet worden omgegaan met vermenging van openbaar en bijzonder onderwijs. Dualiteit van het onderwijsbestel is leidend bij de keuzes die gemaakt worden. 4 - bestuursvormen De wet kent voor de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs verschillende bestuursvormen. Een aantal van deze bestuursvormen wordt in de praktijk echter amper gebruikt. De vraag was of rechtsvormen die nauwelijks of niet in de rechtspraktijk werden

gebruikt niet beter uit de wet konden worden gehaald. Aan de andere kant hadden AOb/AVMO en CBOO gevraagd om de introductie van de rechtsvorm «vereniging» te onderzoeken. Zij menen dat ouders en leerkrachten in een vereniging zoals het bijzonder onderwijs deze kent beter in positie gebracht konden worden binnen de school, zonder dat daarbij de invloed van de overheid in het geding zou komen. Aangekondigd werd op korte termijn met voorstellen te komen. Actualisering eerdere beleidsagenda De discussie in de Tweede Kamer op basis van een beleidsagenda openbaar onderwijs is na 2012 gestopt. En dat niet alleen. Op de hierboven genoemde vier onderwerpen zijn tot nu toe maar beperkte resultaten geboekt en van een beleidsagenda in het overleg tussen Tweede Kamer en kabinet is helemaal geen sprake meer. Een belangrijk resultaat was een wettelijke regeling die zowel een verzelfstandigd schoolbestuur als de ouders in het primair onderwijs beter in positie brengen voor het stichten van een nieuwe openbare school (Staatsblad 2013, 385). Aan de andere kant kwam de toegezegde verkenning van bestuursvormen er niet en bleef er discussie over de (globale) wettelijke regeling van het samenwerkingsbestuur, het toezicht van het gemeentebestuur en de wettelijke regeling van de samenwerkingsschool. Voor de AOb/AVMO was vooral ook teleurstellend de wijze waarop de voormalige minister de discussie afsloot over de vereniging als nieuwe bestuursvorm voor openbaar onderwijs. Dit ondanks het draagvlag hiervoor en een inmiddels in opdracht van AOb/AVMO opgestelde tekst en toelichting voor een wettelijke regeling. Het CBOO-bestuur is van mening dat het de hoogste tijd is dat er in het overleg tussen Tweede Kamer en kabinet weer een beleidsagenda openbaar onderwijs komt en dat de oorspronkelijke agenda uit de periode 2009-2012 wordt geactualiseerd. Deze actualisatie moet in de ogen van het CBOO aan de hand van de volgende actuele thema s plaatsvinden: 1 - De krimp in het primair en voortgezet onderwijs. Dit is een zeer actueel onderwerp. 2 - De tendens van de stichting voor openbaar onderwijs om zich los te maken van de gemeenteraad. 3 - Samenwerkingsbestuur 4 - Wetsvoorstel samenwerkingsschool 5 - Positie van de ouders. De centrale vraag is hoe de positie van ouders versterkt kan worden bij het stichten en in stand houden van openbare scholen. Op 2 april 2015 vond de door het CBOO georganiseerde expertmeeting plaats waar de genoemde thema s uitvoerig zijn besproken. Behalve het DB/CBOO waren aanwezig de onderwijsjuristen prof. mr. D. Mentink, prof. mr. P.W.A. Huisman, mr. F.H.J.G. Brekelmans, prof. dr. J.F.A. Braster (onderwijssocioloog), alsmede mr. N. Ph. Geelkerken, bij het openbaar onderwijs betrokken als ondermeer bestuursvoorzitter van BOOR/Rotterdam. Het gesprek werd geleid door de heer Mentink. Gewerkt werd in de richting van een urgentielijst van onderwerpen voor het openbaar onderwijs. Het is aldus de aanwezige deskundigen aan het CBOO-bestuur om daar vervolgens een prioriteit in vast te stellen. Voor de aanwezige CBOO-bestuurders was in de gedachtewisseling essentieel om goed te luisteren en vast te stellen welke eigen prioriteiten volgens de aanwezige

deskundigen haalbaar zijn om onder de aandacht van de politiek en relevante maatschappelijke organisaties te brengen. Het gesprek met de onderwijsjuristen leverde voor het DB/CBOO een paar interessante constateringen en adviezen op, waarvan hier enkele volgen: 1 - Rol en positie openbaar onderwijs. Het openbaar onderwijs is van en voor iedereen en ingebed in de samenleving. Het uitgangspunt dient dan ook te zijn dat de openbare stichting verantwoording dient af te leggen aan de gemeenteraad, onder meer op onderwijskundig en financieel terrein. De gemeentebesturen dragen de eindverantwoordelijkheid voor verzelfstandigd bestuur. Dit gebeurt in veel de gemeenten niet. Daar moet verandering in komen. De discussie over openbaar onderwijs hoort in de gemeenteraad thuis, want openbaar onderwijs is een publieke aangelegenheid. Volledige openbaarheid van verzelfstandigd openbaar onderwijsbestuur moet een verplichting zijn, niet alleen voor verzelfstandigde openbare onderwijsbesturen, maar ook de beoordeling van het beleid van schoolbesturen door de gemeenteraden. 2 - In dit verband is het de vraag of de wetgever, die in 2010 voor het verzelfstandigd openbaar onderwijs het Raad van Toezicht-model mogelijk maakte, niet over het hoofd heeft gezien dat de gemeente financieel wel verantwoordelijk blijft. In geval er een Raad van Toezicht is ingesteld, leidt dit ertoe dat de gemeente geen invloed heeft op de vaststelling van de begroting, maar wel alle financiële risico s draagt als het fout gaat. 3 - De (grond)wetgever heeft in artikel 23 van de Grondwet het primaat gelegd bij het openbaar onderwijs. De vraag is of in krimpgebieden dan wel gekozen moet worden voor samenwerkingsscholen. Moet er gelet op de in de grondwet neergelegde garantiefunctie voor het openbaar onderwijs niet in de eerste plaats juist gekozen worden voor een versterking van de kleine openbare school, waarbij valt te denken aan de stichtings- en opheffingsnormen, de afstand waarbinnen een openbare basisschool wordt opgeheven ofwel de samenwerking tussen met opheffing bedreigde openbare basisscholen in meerdere gemeenten binnen één bestuurlijk verband. 4 - De door de AOb (Groep Openbaar Onderwijs) gepubliceerde tekst voor een wetsvoorstel De Vereniging als bestuursvorm in het openbaar onderwijs, is destijds met enkele politieke partijen besproken. Eén van deze partijen zegde toe het onderwerp over te nemen. Bij die toezegging is het gebleven. Het wetsvoorstel dient opnieuw met de politiek te worden besproken. Het wetsvoorstel wordt ook door het CBOO uitgesproken ondersteund. De Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO) heeft er geen bezwaar tegen, maar wil wel nader onderzoek ten aanzien van de haalbaarheid. Aan het slot van de bijeenkomst stelde de deskundigen vast, dat er door het CBOO veel huiswerk gedaan moet worden, waarbij onder meer aan het volgende gedacht moet worden: a - Allereerst het helder formuleren van enkele prioriteiten. Het is onmogelijk om alle prioriteiten gelijktijdig uit te werken. Deze prioriteiten worden gesteld tijdens de algemene bestuursvergadering van 9 juni aanstaande. b - Vervolgens dienen deze uitgewerkte prioriteiten (beleidsstandpunten CBOO) naar buiten te worden gebracht. Overleg daarover is nodig met de VNG, politieke partijen en maatschappelijke organisaties. In dit verband kan ook worden gedacht aan het organiseren van een conferentie met de VNG, betrokken schoolbestuurders, vakbonden en OCW. Tijdens deze conferentie worden de uitgewerkte prioriteiten besproken. De resultaten van de conferentie zullen ongetwijfeld leiden tot het aanpassen van de uitgewerkte prioriteiten.

De bedoeling van het vorenstaande moet ertoe leiden dat het openbaar onderwijs als primaat voorziening (garantiefunctie openbaar onderwijs) voor het funderend onderwijs weer op de kaart wordt gezet. Via CBOO-berichten wordt u over de gekozen prioriteiten op 9 juni en de invulling hiervan voortdurend op de hoogte gehouden. NIEUWE MOGELIJKHEDEN Het CBOO bericht is niet alleen bron van nieuws, dat wordt aangeboden. U kunt er zelf ook aan bijdragen door: te reageren op meningen, die er in worden gegeven. Ze zullen mits niet buiten publicitaire orde worden geplaatst om de berichten ook als interactief medium te kunnen inzetten. Ze worden dan immers een forum voor discussie! nieuws te plaatsen, dat behalve voor uw openbare school of daaraan verwante instelling interessant kan zijn voor lezers van CBOO berichten. Dat kan te maken hebben met positieve PR t.b.v. openbare scholen, tot het aankondigen van manifestaties die van belang zijn voor velen die in of voor het openbaar onderwijs werken. oproepen te laten plaatsen voor acties, die met het openbaar onderwijs van doen hebben. Mogelijkheid daarbij is, dat het CBOO een intermediaire rol kan spelen bij het onder de aandacht brengen van het door u te berde gebrachte bij bijvoorbeeld lokale overheden, besturen openbaar onderwijs, maar ook landelijke politici. Die lezen voor zover het leden van de Vaste Kamercommissie Onderwijs van de Tweede Kamer (en ambtenaren van het Ministerie van OCW) betreft ook CBOO berichten. voor voorgaande zaken en voor verdere inlichtingen te mailen met info@cboo.nl of te bellen 030-2989167 (buiten kantooruren wordt u doorgeschakeld naar mobiel nummer van CBOO secretaris M. Hietbrink). LET OP!!!! NIEUW PRIVE-EMAILADRES!! CBOO-secretaris M. Hietbrink is bereikbaar op: 030-298 91 67 mob: 06-539 744 37 email: info@cboo.nl of mhietbrink1948@gmail.com

Informatienota Aan: Commissie Samenleving Van: College van B&W Onderwerp: Rapportage van geregistreerde discriminatieklachten 2014 Portefeuillehouder Corry van Rhee-Oud Ammerveld Datum collegebesluit Geheimhouding: Ja / Nee Kennisnemen van: De rapportage van geregistreerde discriminatieklachten 2014 1. Inleiding Hierbij bied ik u een overzicht aan van de klachten en meldingen over discriminatie die in 2014 zijn geregistreerd door Bureau Gelijke Behandeling Gelderland Zuid. Achtergrondinformatie De Eerste Kamer heeft op 25 juni 2009 ingestemd met een wetsvoorstel dat de verplichting voor alle gemeentes bevat om burgers een antidiscriminatievoorziening te bieden. Een dergelijke voorziening dient klachten te registreren en burgers bijstand te verlenen in geval van discriminatie. Bureau Gelijke Behandeling Gelderland Zuid Op 22 september 2008 heeft u besloten om in te stemmen met de vorming van een regionale antidiscriminatievoorziening in de Veiligheidsregio Gelderland. Door de vorming van deze regionale voorziening willen de 18 gemeenten van de Veiligheidsregio invulling geven aan de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Verordening Op 17 februari 2010 heeft de gemeenteraad de Verordening Inrichting Antidiscriminatievoorziening vastgesteld. Gemeenten dienen in de verordening regels vast te stellen omtrent de inrichting van de antidiscriminatievoorziening en de uitvoering. Kernboodschap - Elke gemeente is verplicht haar ingezetenen toegang te verschaffen tot een antidiscriminatievoorziening. Bureau ieder 1Gelijk heeft de taak om discriminatieklachten op een gestandaardiseerde wijze te registreren en er verslag over uit te brengen aan de gemeente. - Met dit overzicht wordt voldaan aan de toezegging om het Ministerie van BZK te informeren over de discriminatierapportage van de gemeente Tiel in het kader van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. 3. Gevolgen n.v.t. Pagina 1 van 2

4. Vervolg Deze rapportage is vóór 1 april 2015 verzonden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Bijlagen - Registratie gemeentelijke antidiscriminatievoorziening. Gemeente Tiel 2014 - Overzicht discriminatieklachten 2014 Veiligheidsregio Gelderland-Zuid - Brief Bureau ieder1 Gelijk - Kamerbrief bij jaarlijkse rapportage discriminatie Meer informatie: Afdeling: Team projecten Contactpersoon: H.Hamidane Telefoon: 637445 E-mail: hhamiddane@tiel.nl Pagina 2 van 2

Registratie gemeentelijke antidiscriminatievoorziening Gemeente Tiel 2014

Naam antidiscriminatievoorziening Rapportage voor gemeente Tiel Jaar van registratie 2014 Inleiding Voor u ligt de registratie van discriminatieklachten in uw gemeente. Elke gemeente is verplicht haar ingezetenen toegang te verschaffen tot een antidiscriminatievoorziening. Deze heeft onder andere de taak om discriminatieklachten op een gestandaardiseerde wijze te registreren en er jaarlijks verslag over uit te brengen aan de gemeente. In deze registratie vindt u het totaal aantal klachten in 2014. Daarnaast is het aantal klachten per discriminatiegrond, maatschappelijk terrein en aard weergegeven. Verder zijn de klachten vergeleken met 2012 en 2013. Ook hebben we discriminatie een gezicht gegeven door een aantal klachten uit de gemeente of regio uit te lichten. Klachtgegevens zijn een weergave van meldgedrag: stijgingen of dalingen in het aantal klachten zijn niet altijd een indicatie over het meer of minder voorkomen van discriminatieervaringen, maar kunnen mogelijk (ook) verklaard worden door veranderingen in meldgedrag. Zo kan een campagne die mensen aanspoort om discriminatie te melden leiden tot een (tijdelijke) stijging van het aantal meldingen. Bij klachtgegevens speelt ook dat discriminatie-ervaringen subjectief van aard zijn: waar de ene persoon een situatie als discriminerend ervaart, kan een ander een vergelijkbare situatie anders interpreteren. De subjectieve ervaring kan ook afwijken van de objectieve of juridische werkelijkheid; iemand kan discriminatie ervaren en melden, terwijl dat objectief gezien onterecht is. Andersom kan discriminatie plaatsvinden, terwijl betrokkenen dat niet zo ervaren. In het laatste geval worden situaties nergens gemeld en blijven die daardoor buiten beeld. 2

Ieder1Gelijk Sinds de introductie van de Wet Gemeentelijke Antidiscriminatievoorzieningen (Wga) in 2009 dient elke gemeente zijn burgers toegang te bieden tot een onafhankelijk ADV en de ontvangen meldingen jaarlijks te rapporteren aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Meldingen en klachten die zijn geregistreerd bij een ADV kunnen allerlei discriminatiegronden betreffen: gronden die wettelijk zijn vastgelegd in het strafrecht of gelijkebehandelingswetgeving (bijvoorbeeld ras of seksuele gerichtheid), maar ook gronden die niet in de wet zijn opgenomen (zoals uiterlijk). Meldingen kunnen tegen een persoon gericht zijn (de melder of iemand anders), maar ook over een gebeurtenis gaan die niet tegen specifieke individuen is gericht, zoals een artikel in de media of regelingen die voor een specifieke groep nadelig uitpakken. Ieder1Gelijk registreert alle meldingen en klachten in een centraal registratiesysteem (LBAnet), tenzij onvoldoende gegevens beschikbaar zijn of de melding geen betrekking heeft op (ervaren) discriminatie. Discriminatie die de melder ervaart, is het uitgangpunt bij de registratie van klachten; zowel situaties waarbij in juridische zin sprake is van discriminatie, als situaties die ervaren worden als discriminatie. Meldingen worden zowel door slachtoffers zelf gedaan als door derden: belangenbehartigers, hulpverleners, getuigen en medeburgers. Ieder1Gelijk registreert als ogen en oren van de lokale samenleving zelf ook voorvallen en signalen: in een overleg met lokale welzijnsorganisaties, bij een voorlichting op een school, in een gesprek na afloop van een bijeenkomst etc. Ook kunnen meldingen voortkomen uit eigen onderzoek door Ieder1Gelijk, zoals het screenen van vacatureteksten op mogelijke discriminatie op grond van leeftijd of geslacht. Indien een advertentie discriminerende eisen bevat, wordt dit als een klacht geregistreerd. Ieder1Gelijk registreert meldingen en klachten van inwoners in de regio Gelderland Zuid, ook als de situatie waarop de melding betrekking heeft, buiten die regio plaatsvond. Politie In het strafrecht komt discriminatie op twee manieren voor: Specifieke discriminatieartikelen, waarin discriminatoire uitlatingen (137c t/m e Sr) en discriminerende uitsluiting strafbaar zijn gesteld (137g en 429quater Sr). En discriminatoire aspecten bij commune ('gewone') delicten (zoals mishandeling, brandstichting of bedreiging). Slachtoffers en getuigen kunnen hiervan aangifte doen bij de politie. Ook kunnen politieagenten zelf proces-verbaal opmaken, wanneer zij getuige of zelf slachtoffer van discriminatie zijn. 3

Alle meldingen en aangiften die de politie ontvangt die mogelijk discriminatie betreffen volgens het strafrecht, worden in principe geregistreerd. De Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie verplicht de politie bovendien om alert te zijn op eventuele discriminatoire aspecten bij commune delicten en ook deze te registreren. Politieagenten registreren meldingen en aangiften van discriminatie in het bedrijfsprocessensysteem BVH. Een zoekopdracht met een lijst zoektermen levert een overzicht aangiften en meldingen met een mogelijk discriminatoir karakter. Deze zaaksoverzichten worden gebruikt voor het landelijke criminaliteitsbeeld discriminatie (de POLDIS-rapportage). College Rechten van de Mens Mensen die discriminatie hebben ervaren kunnen het College voor de Rechten van de Mens (voorheen de Commissie Gelijke Behandeling) verzoeken om een oordeel uit te spreken over de kwestie. Het College is bevoegd om situaties te toetsen specifiek aan de gelijke behandelingswetgeving. Het College start dan een onderzoek, waarna een zitting volgt en de indiener het oordeel van het College ontvangt, of al dan niet sprake was van discriminatie. In deze rapportage zijn, anders dan voorgaande jaren, geen cijfers opgenomen over zaken die direct ingediend zijn bij het College, omdat het College deze cijfers over 2014 nog niet beschikbaar had. 1. Totaal aantal klachten 1 Aantal geregistreerde klachten 01-01-2014 t/m 31-12-14 Klacht van ingezetene Over voorval in gemeente Over voorval in andere gemeenten dan Tiel Totaal Klacht van nietingezetene over voorval in gemeente Totaal Klacht via politie Gelderland zuid Totaal Ieder1Gelijk en politie Gelderland zuid 20 32 52 1 53 3 56 1. Voorgaande jaren waren in de totalen de meldingen van politie en College van de Rechten van de Mens opgenomen. Dit jaar staat het aantal meldingen van de politie in een aparte kolom. Van het College van de Rechten van de Mens zijn over 2014 nog geen aantallen bekend. 4

2. Discriminatiegrond 2 Klacht van ingezetene Over voorval in gemeente Over voorval in andere Totaal gemeenten dan Tiel Klacht van nietingezetene over voorval in gemeente Klachten via politie Gelderland- Zuid Ras 13 29 42 3 45 Godsdienst 1 1 1 Sub: Islamofobie 1 1 1 Antisemitisme Levensovertuiging Politieke gezindheid Geslacht 1 1 1 Seksuele gerichtheid 1 1 1 Leeftijd 1 1 1 Handicap/chronische ziekte 2 1 3 1 4 Burgerlijke staat Arbeidsduur (fulltime/parttime) Arbeidscontract (bepaalde/onbepaalde tijd) Nationaliteit 1 1 2 2 Niet-wettelijke gronden 2 2 2 Totaal Preventie: De preventiemedewerker van I eder1gelijk is samen met de Adviesraad Diversiteit in Tiel bezig met het organiseren van een platform lokale mensenrechten, waarin diverse maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd zijn. Doel is om signalen te verzamelen uit de samenleving rond veiligheid en acties te organiseren om die veiligheid te bewerkstelligen. Discriminatie en ongelijke behandeling is hierbij een belangrijk onderdeel is. Ook is met de Adviesraad Diversiteit tijdens een bijeenkomst met diverse maatschappelijke organisaties gesproken over het nut van melden en welke rol de sleutelfiguren hierin spelen. Zij nemen ook initiatieven om juist de doelgroepen in Tiel ook informatie over Ieder1Gelijk te geven, om zo mensen ervan te overtuigen dat melden van discriminatie zin heeft en zinnig is. 2 Het totale aantal in deze tabel kan afwijken van het totale aantal klachten. Een klacht kan namelijk over discriminatie op meerdere gronden gaan, waardoor er verschil ontstaat in de twee totalen. 5

3. Maatschappelijk terrein Arbeidsmarkt Buurt/wijk Klacht van ingezetene Over voorval in gemeente Over voorval in andere gemeenten dan Tiel Totaal Klacht van nietingezetene over voorval in gemeente Klachten via politie Gelderland- Zuid Totaal 12 12 1 13 1 1 1 Commerciële dienstverlening 1 2 3 1 4 Collectieve voorziening 2 2 2 Horeca Huisvesting Media en reclame 2 2 2 1 1 1 2 Onderwijs Politie Justitie/justitiële inrichtingen Vreemdelingendienst/OM Publieke en politieke opinie 30 30 30 Sport en recreatie Openbare ruimte Totaal 1 1 1 2 20 32 52 1 3 56 Schelden Een inwoonster van Tiel heeft aangifte gedaan bij de politie wegens discriminatie en belediging. Haar buurvrouw riep tegen haar; afrikaantje kom naar buiten en we sturen je terug naar Afrika als aap in de zoo. 6

4. Aard 3 Vijandige bejegening Omstreden behandeling Klacht van ingezetene Over voorval in gemeente Over voorval in andere gemeenten dan Tiel Totaal Klacht van nietingezetene over voorval in gemeente Klachten via politie Gelderland- Zuid Totaal 3 27 30 3 33 17 3 20 1 21 Bedreiging Mishandeling Gewelddadige groepsconfrontatie Vernieling Brandstichting Doelbekladding Overige gewelddadige uitingen 2 2 2 Overig Totaal 2 2 2 20 34 54 1 3 58 Zorg Een inwoner van Tiel is werkzaam in de zorg. Een deel van de cliënten van de organisatie waar hij voor werkt wil niet door een man geholpen worden. Zijn werkgever voldoet aan deze discriminerende eis van deze cliënten, met als gevolg dat cliënt steeds minder werk heeft. Ieder1Gelijk adviseert cliënt over de manier waarop hij dit probleem met zijn werkgever aan kan pakken en wat zijn rechten daarbij zijn. 3 Het totale aantal in deze tabel kan afwijken van het totale aantal klachten. Een klacht kan namelijk over meerdere uitingen van discriminatie gaan, waardoor er verschil ontstaat in de twee totalen. 7

5. Klachtbehandeling 4 Over voorval in gemeente Klacht van ingezetene Over voorval in andere gemeenten dan Tiel Totaal Klacht van nietingezetene over voorval in gemeente Registratie 18 32 50 3 53 Advies/informatie 15 31 46 1 47 Totaal Beïnvloeding beleid 1 1 Bemiddeling Bijstaan in procedures 8 8 8 Doorverwijzing 1 25 26 26 Eigen onderzoek adv/praktijktest Overig Er zijn contacten gelegd met EVIM, een Turkse organisatie, over voorlichtingen aan de doelgroep. Zij zoeken nog naar mogelijkheden hoe dit vorm te geven. Elke drie maanden is er overleg met Mozaïek ( welzijnswerk Tiel) en Dynamiek (activeringscentrum over meldingen en signalen). In het contact met stichting Buah Hati ( Molukse stichting) is voorlichting gegeven over Ieder1Gelijk en het nut van melden en signaleren. Ieder1Gelijk heeft deelgenomen aan de Speed Date, georganiseerd door de gemeente Tiel, met leerlingen van de entree opleiding van ROC Rivor over tolerantie en respect, 4 Per klacht kunnen meerdere wijzen van klachtbehandeling worden toegepast en geregistreerd. Daarbij kan de wijze van klachtbehandeling niet of niet volledig zijn ingevuld zijn voor de op het moment nog lopende klachten. Het totale aantal geregistreerde werkwijzen van klachtbehandeling kan om die redenen dan ook afwijken van het totale aantal klachten. 8

Vergelijking gemeente met 2012 en 2013: Gemeente Tiel Aantal klachten 2012 Aantal klachten 2013 Aantal klachten 2014 22 16 56 Discriminatiegronden Klacht 2012 2013 2014 Ras 7 6 45 Antisemitisme Islamofobie 1 Nationaliteit 3 2 Handicap / Chronische ziekte 1 2 4 Leeftijd 5 4 Seksuele gerichtheid Geslacht 3 1 Arbeidsduur Arbeidscontract Vast/tijdelijk Burgerlijke staat Godsdienst 3 1 1 Levensovertuiging Politieke gezindheid Overige (niet-wettelijke) gronden 3 1 2 Onbekend 9

Maatschappelijk terrein Klacht 2012 2013 2014 Arbeidsmarkt 10 9 13 Buurt/wijk 1 1 1 Collectieve voorzieningen 2 3 2 Commerciële dienstverlening 1 2 4 Horeca/amusement 3 Huisvesting 2 Media en reclame 2 Onderwijs 1 Politie OM / Vreemdelingendienst Privésfeer Publieke / politieke opinie 1 30 Sport / recreatie Openbare ruimte / publieke domein 1 2 Overig 3 Aard Klacht 2012 2013 2014 Omstreden behandeling 18 13 21 Vijandige bejegening 5 3 33 Geweld 1 Bedreiging 1 1 Overig 4 Onbekend 10

Wijze klachtbehandeling Klacht 2012 2013 2014 Registratie 5 18 12 53 Advies/informatie 5 10 47 Beïnvloeding beleid 2 1 Bemiddeling 1 Bijstaan in procedures 8 Doorverwijzing 2 26 Eigen onderzoek ADV 1 Overig 18 5 De werkwijze registratie betekent dat de klachtbehandeling heeft bestaan uit het registreren van de klacht of melding en uit het geven van een korte reactie (telefonisch of per e-mail). 11

Aantal meldingen in heel Gelderland Zuid Het aantal meldingen in de regio Gelderland Zuid is in 2014 gestegen, met name door het hoge aantal zogenaamde Wilders-meldingen. Door storingen op de landelijke meldingsite werden gedurende twee maanden meldingen gedaan via die site niet doorgeschakeld naar Ieder1Gelijk. In hoeverre dat heeft geleid tot gemiste meldingen is helaas niet meer na te gaan. Ieder1Gelijk heeft ook dit jaar weer gemerkt dat mensen minder geneigd waren een klacht in te dienen en sneller een klachtprocedure wilden afronden. Dit zou wederom te maken kunnen hebben met het ervaren van een minder tolerante samenleving (geen zeurpiet willen zijn; melden verandert toch niets), en met meer druk op de arbeidsmarkt door de crisis (baan willen behouden/verkrijgen). Verreweg de meeste meldingen in Gelderland Zuid komen uit of gaan over Nijmegen. Nijmegen neemt immers ook een regiopositie in voor de omliggende gemeenten, door de voorzieningen die in deze stad vertegenwoordigd zijn. Een toename of afname van het aantal meldingen duidt niet automatisch op een stijging of daling van het aantal discriminatie-uitingen. Positionering van en bekendheid over Ieder1Gelijk bij een breed maatschappelijk netwerk is een belangrijke voorwaarde om mensen te bewegen te melden en negatieve discriminatie-ervaringen om te (helpen) zetten in positieve acties. 12

Aantal melding Gelderland-Zuid per gemeente 6 Gemeente Aantal Beuningen 6 Buren 4 Culemborg 17 Druten 5 Geldermalsen 10 Groesbeek 11 Heumen 2 Lingewaal 2 Maasdriel 3 Millingen aan de Rijn 7 Neder-Betuwe 16 Neerijnen 2 Nijmegen 227 Tiel 56 Ubbergen 4 West Maas en Waal 5 Wijchen 19 Zaltbommel 7 Totaal 403 Verreweg de meeste meldingen in Gelderland Zuid gaan over de grond ras, mede door de Wilders-meldingen. De maatschappelijke terreinen waarop heel veel incidenten spelen, zijn wederom de arbeidsmarkt en dit jaar ook publieke en politieke opinie door de Wildersmeldingen. Door de Wilders-meldingen is vijandige bejegening als aard van de melding veel vaker voorgekomen. Een klacht kan ook voorgelegd worden bij het College van de Rechten van de Mens. Juristen van het College kijken of het verzoek in aanmerking komt voor een oordeel door het College. Indien dit het geval is, volgt een oordeel van het College, waarbij de zaak wordt getoetst aan de gelijke behandelingswetgeving. In 2014 heeft Ieder1Gelijk zelf vier zaken ter beoordeling voorgelegd aan het College. In twee zaken heeft het College geoordeeld dat de wederpartij heeft gehandeld in strijd met de AWGB of daaraan gerelateerde wetten. 6 Van een aantal meldingen in 2014 met als bron politie is niet met zekerheid vast te stellen dat de melder in de gemeente woont waar de melding bij de politie is gedaan of dat de plaats van het voorval in die gemeente was. Om die reden kunnen de aantallen verschillen met die van de gemeentelijke rapportage. 13

College van Burgemeester en wethouders Gemeente Tiel t.a.v. de heer Hamiddane Postbus 6325 4000 HH Tiel Kenmerk Ieder1Gelijkgp201502 Datum 27 februari 2015 Betreft Jaarlijkse verplichte rapportage van geregistreerde discriminatieklachten Conform eisen Wet Gemeentelijke Antidiscriminatievoorzieningen (WGA) Geachte leden van het College van Burgemeester en Wethouders, Ieder1Gelijk is volgens afspraken gemaakt in het Veiligheidscollege Gelderland Zuid de antidiscriminatievoorziening voor de 18 (inmiddels door samenvoeging van Groesbeek-Millingen-Ubbergen nog 16) gemeenten in de regio Gelderland- Zuid. U bent van Ieder1Gelijk gewend dat wij jaarlijks naast de verplichte kale rapportagecijfers volgens het registratieformulier van de Regeling BZK van 10 november 2010 ook informatie geven over de cijfers van politie en College voor de Rechten van de Mens en de actuele en maatschappelijke context van die cijfers. Want naast dat het de bedoeling is dat u de gegevens uit deze rapportage doorstuurt aan het ministerie van BZK, kan zo n rapport gemeenten en regio s ook zicht bieden op en zo mogelijk inzicht geven in vormen van discriminatie in uw gemeente en in uw regio, en daarmee mogelijk ook aanknopingspunten voor beleid. Vorig jaar heb ik u al laten weten dat het Ministerie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid een opdracht had verstrekt voor ontwikkeling van een format 1

voor een regionale rapportage. Met als doel dat er door de antidiscriminatievoorzieningen eenduidiger en uniformer over discriminatiegegevens wordt gerapporteerd en er betere vergelijkbaarheid is tussen regio s. Dat project is afgerond en heeft geresulteerd in een nieuw format en aanbevelingen voor implementatie. 2014 vormt een overgangsjaar waarin de rapportage in vrijwel alle regio s ter grootte van de politie-eenheden volgens dat nieuwe format wordt vormgegeven. Na evaluatie door het ministerie zal besloten worden wat de uiteindelijke nieuwe rapportagevorm wordt. Concreet betekent het dat u nu in maart van ons een meer uitgeklede rapportage ontvangt dan dat u van ons gewend bent uit voorgaande jaren: de wettelijk verplichte cijfers met een beperkte toelichting, maar dat u later in het jaar (naar verwachting in juni) juist een uitgebreider regiorapport ontvangt, waardoor naar verwachting lokale bestuurders vollediger en beter geïnformeerd zullen worden. Het ministerie zal u hierover ook nog nader informeren. Wij wijzen u er nadrukkelijk op dat u zélf als gemeente verantwoordelijk bent voor toezending van bijgaande registratiegegevens 2014 vóór 1 april 2015 aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie naar e-mailadres: antidiscriminatie@minbzk.nl. Contactpersoon op het ministerie is dit jaar Anjani Pherai, te bereiken op 06-50768382 Met vriendelijke groet, Gina Plaggenborg, directeur Ieder1Gelijk 2 ieder1gelijk rapportage 2013

Bijlagen: Registratiegegevens gemeentelijke antidiscriminatievoorziening betreffende uw gemeente (let op: alleen dit formulier hoeft u door te sturen aan het ministerie) Discriminatie 2014, achtergrondinformatie. Jaarlijkse voortgangsbrief Discriminatie aan de Kamer van 11 februari 2015. Indien u geïnteresseerd bent in de bijlagen bij deze voortgangsbrief, dan kunt u die via de volgende link inzien: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/rapporten/2015/02/12/inhoudsopgave-bijlage-bij-voortgangsbriefdiscriminatie.html 3 ieder1gelijk rapportage 2013

> Retouradres Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid.nl www.facebook.com/minbzk www.twitter.com/minbzk Kenmerk 2015-0000039792 Datum 11 februari 2015 Betreft Voortgangsbrief discriminatie Hierbij bieden wij u mede namens de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Buitenlandse Zaken de jaarlijkse rapportage over discriminatie aan. Deze brief geeft een samenvatting van het beeld dat bijgevoegde voortgangsrapportage oplevert en beschrijft onze inzet om discriminatie te voorkomen en te bestrijden. De bijlage bij deze brief gaat uitvoerig in op de vele maatregelen die in het jaar 2014 zijn genomen op de diverse maatschappelijke terreinen en ten aanzien van de verschillende discriminatiegronden. Vooraf zij opgemerkt dat deze voortgangsrapportage een rapportage is over het actieplan uit 2009/2010. Sindsdien is er het nodige veranderd. Hieronder worden de meest relevante ontwikkelingen beschreven, met als conclusie dat ook het actieprogramma in 2015 moet worden herijkt. Bestrijding van discriminatie hoog op de politieke agenda Gelijke behandeling en het beginsel van non-discriminatie staan in het hart van onze democratische rechtsstaat en vormen één van de belangrijke thema s in het Nationaal Actieplan Mensenrechten. 1 Iedereen heeft het recht om als individu beoordeeld te worden op grond van eigen keuzen, talenten en verantwoordelijkheden. Discriminatie is een maatschappelijk probleem dat hoog op de politieke agenda staat van dit kabinet. Er is in Nederland te veel en te vaak sprake van discriminatie, racisme en ongelijke behandeling. Dit beeld wordt bevestigd in de Poldis- en CBS-rapportage die als bijlage bij deze brief zijn gevoegd. Het kabinet is vastberaden om deze ongewenste verschijnselen te bestrijden. Het is onacceptabel als mensen worden afgewezen voor een baan op basis van hun leeftijd of handicap, niet in aanmerking komen voor een stageplek vanwege de kleur van hun huid of een hoofddoek of niet veilig over straat kunnen vanwege hun seksuele gerichtheid of religie. Het is bijzonder kwetsend om niet als volwaardig of gelijke te worden gezien en te worden behandeld. Het zorgt ervoor dat mensen geen gelijke kansen op ontwikkeling en participatie hebben of zelfs afhaken in bijvoorbeeld het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Mensen trekken zich terug en komen tegenover 1 Zie het Nationaal Actieplan Mensenrechten, Kamerstukken II 2013/14, 33 826, nr.1 Pagina 1 van 7

elkaar te staan en zelfs de veiligheid van personen of gemeenschappen wordt aangetast. Dit alles maakt ook dat er hoge kosten zijn verbonden aan het fenomeen van discriminatie in onze samenleving. Negatieve vooroordelen en stereotypering belemmeren daarnaast dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de rijke diversiteit van de Nederlandse bevolking. Kenmerk 2015-0000039792 Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op social media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld, zoals het Midden-Oosten, Brussel en Parijs, bijdragen aan onverdraagzaamheid en angst. Mensen benaderen elkaar niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn in de weg. Het is onaanvaardbaar dat Joodse gebedshuizen en instellingen beveiligd moeten worden en moskeeën in Nederland worden geconfronteerd met incidenten als bekladding, brandstichting en vernielingen. Het kabinet neemt de gevoelens van angst binnen deze gemeenschappen serieus. Het is van het allergrootst belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan en is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren, is het belang daarvan nog meer toegenomen. Het huidige actieprogramma is geformuleerd in de omstandigheden en context van 2009 en aangevuld in 2010. Het kabinet heeft daarin diverse maatregelen gebundeld die alle discriminatiegronden en terreinen raken. Er is sinds 2010 het nodige veranderd in ons land en de wereld om ons heen. Internationale ontwikkelingen rond radicalisering, moslimhaat en antisemitisme beïnvloeden het vraagstuk van discriminatie. Ook racisme is een onderwerp dat maatschappelijk nog voor veel discussie en verontwaardiging zorgt. Een ander voorbeeld is de discussie over de vraag wanneer discriminatie nu eigenlijk aan de orde is. Dit vormt voor ons de aanleiding om in 2015 vanuit de huidige context opnieuw te kijken naar de samenhang, focus en doeltreffendheid van het actieprogramma. Mede door nieuwe wetenschappelijke inzichten en opgedane praktijkervaring, worden er vanuit dit actuele perspectief nieuwe meerjarige doelen en resultaten geformuleerd. Hiertoe wordt onder meer in overleg getreden met belangengroepen, maatschappelijke organisaties, overheden, sociale partners en instituties. Het programma kan verder worden versterkt door de relevante invalshoek van andere brede beleidsprogramma s te betrekken, zoals de integrale aanpak jihadisme en de Agenda lokale democratie. Ook kan hierdoor relevant onderzoek nog meer in samenhang worden uitgevoerd. Met deze investering in het actieprogramma wordt mede tegemoet gekomen aan het verzoek in de motie van het lid Marcouch d.d. 26 november 2014 2. 2 Kamerstukken II, vergaderjaar 2014-15, 34000-VI, nr. 37. Pagina 2 van 7

Aangifte en meldingsbereidheid Het is belangrijk dat mensen die discriminatie ervaren daarvan melding maken. Alleen op deze manier kunnen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en als de discriminatie bewezen is, worden aangepakt. Dat vereist dat mensen weten waar ze op laagdrempelige wijze terecht kunnen met een melding of aangifte. Hiertoe wordt in samenwerking met de verschillende instanties (onder meer gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV s), politie, Openbaar Ministerie (OM), College voor de Rechten van de Mens, civiele rechter) een handreiking discriminatie ontwikkeld. Deze handreiking discriminatie geeft een toegankelijk overzicht van de instanties waar mensen terecht kunnen en zal worden ingezet binnen de meerjarige brede landelijke antidiscriminatie voorlichtingscampagne die dit jaar wordt voorbereid. De campagne beoogt met name de bewustwording over discriminatie bij burgers te vergroten. Ook zal in de campagne aandacht zijn voor het vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid bij burgers. Van groot belang is verder dat de instanties waar burgers met hun klachten terecht kunnen effectief opereren en een zorgvuldige dienstverlening bieden. Kenmerk 2015-0000039792 Binnen de politie zijn speciale contactpersonen aangewezen voor de behandeling van discriminatiezaken. Om de aangiftebereidheid van het publiek te laten toenemen wordt er tevens ingezet op het organiseren van uniforme aangiftevoorzieningen waarbij op een passende manier aangifte kan worden gedaan, het organiseren van terugkoppeling op aangiften en het verbeteren van de afhandeling van de aangiften. Wij zijn ons er van bewust dat voor het effectief functioneren van de politie het van belang is dat deze een afspiegeling vormt van de samenleving. Hiertoe zal komend jaar door de politie worden geïnvesteerd in het bevorderen van een diverse instroom van medewerkers. De gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV s) zijn ingesteld zodat iedereen met klachten over discriminatie terecht kan bij een organisatie die hen bijstaat en de klachten registreert. In 2014 is in een werkgroep met verscheidene ADV s, gemeenten en politie gesproken over welke kwaliteitsrichtlijnen het functioneren van de ADV s verder kunnen versterken bij de uitvoering van de wettelijke taken. Op basis van de bevindingen van deze werkgroep, zal in 2015 nader worden onderzocht hoe de ADV s functioneren, waarbij ook de vraag zal worden meegenomen naar de effectieve samenwerking van ADV s met OM en politie in de regionale discriminatie overleggen en het schaalniveau waarop ADV s werken. In reactie op signalen dat moskeeën onvoldoende op de hoogte zijn hoe en wanneer ze een beroep kunnen doen op de overheid en dat de samenwerking met politie, gemeente en ADV s bij optreden rond incidenten bij moskeeën niet optimaal is, zal in 2015 worden gewerkt aan een handreiking voor optreden rond incidenten bij moskeeën. Inzicht en onderzoek Voor een beter begrip van de mate en de aard van discriminatie en om discriminatie gericht tegen te kunnen gaan, is het essentieel om geregistreerde en ervaren discriminatie in de samenleving inzichtelijk te maken. Pagina 3 van 7

Ter verbetering van het lokale en regionale inzicht is een succesvolle pilot regionale rapportages uitgevoerd die tot doel had een vernieuwde en regionale wijze van rapporteren over discriminatie te ontwikkelen. Deze wijze van rapporteren sluit beter aan op informatiebehoeften van lokale bestuurders, politie, OM en de ADV s en geeft daarmee een impuls aan de effectieve samenwerking tussen de betrokken partijen. In een vervolg op deze pilot zal gekeken worden naar de vraag of deze aanpak op het niveau van politie eenheden landelijk is uit te rollen en wat hiervoor nodig is. Kenmerk 2015-0000039792 Parallel hieraan wordt ook binnen de politie gewerkt aan de verdere verbetering van de registratie van discriminatie, gebaseerd op de Aanwijzing discriminatie van het OM. Deze aanwijzing stelt regels over de opsporing en vervolging van discriminatie. Bijvoorbeeld over de samenwerking met politie, gemeenten en ADV s, over de afhandeling van aangiften en meldingen, en over de vervolging van overtredingen. De ministers van V&J en SZW zijn in een gesprek met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap op 12 januari 2015, overeengekomen om de registratie van moslimdiscriminatie te verbeteren. Regelmatig verdiepend onderzoek naar verschijningsvormen, uitsluitingsmechanismes en achterliggende factoren van discriminatie is onmisbaar voor doelgericht, effectief beleid. Daarnaast is periodiek ervaringsonderzoek van groot belang als aanvullende bron. Het meest recente onderzoek hiernaar is het SCP-rapport dat op 24 januari 2014 aan uw Kamer is aangeboden 3. Dit breed opgezette onderzoek zal in 2017 worden herhaald. Het ministerie van SZW zal in 2015 verder onderzoek laten uitvoeren naar de effectiviteit van diverse interventies die zijn ingezet voor preventie en bestrijding van discriminatie. Dit zal resulteren in meer inzicht in de werkzaamheden van de maatregelen die worden ingezet door maatschappelijke organisaties en de (lokale) overheid en tevens praktische instrumenten bieden. Er loopt nu ook onder meer onderzoek naar arbeidsmarktdiscriminatie, om te kunnen vaststellen of de maatregelen met betrekking tot discriminatie effect hebben en naar triggerfactoren van antisemitisme en islamofobie onder jongeren. In 2015 is verdiepend onderzoek naar incidenten rond moskeeën en discriminatie op grond van huidskleur voorzien. Het is essentieel om kennis te vergaren en te ontwikkelen over de meest effectieve wijze van handelen bij discriminatie. Het kabinet kan door deze opgedane kennis te delen een bijdrage leveren aan de versterking van de aanpak van discriminatie op lokaal niveau. In lijn met het recente WRR 4 -onderzoek waarin het belang van (onderzoek naar) het gedragswetenschappelijke perspectief wordt benadrukt, start op korte termijn vanuit het ministerie van BZK het project Kenniskamer anti-discriminatie. Dit project zal een overzicht opleveren van relevante inzichten en handelingsperspectieven om discriminatie tegen te gaan. Met de cijfermatige overzichten bij deze voortgangsbrief als ook de genoemde onderzoeken, wordt tevens tegemoet gekomen de eerder in deze brief genoemde motie van het lid Marcouch. 3 Kamerstukken II, 2013/14, 30 950, nr. 68 4 Met kennis van gedrag beleid maken, WRR rapport nr. 92 d.d. 10 september 2014. Pagina 4 van 7

Handhaving en lokale aanpak Het kabinet zet in op het optimaal functioneren van de keten bij discriminatiebestrijding om ervoor te zorgen dat discriminatie en ongelijke behandeling worden aangepakt en daders worden gestraft. De uitkomsten van bovengenoemd onderzoek worden bij vervolgmaatregelen betrokken. Kenmerk 2015-0000039792 Homofoob geweld en high impact crimes zijn onderdeel van de Veiligheidsagenda 2015-2018 5. Hieronder valt ook de aanpak van high impact geweld met een discriminatoir aspect. Om verdere invulling aan dit onderdeel van de Veiligheidsagenda te geven, wordt in het voorjaar 2015 een expertmeeting georganiseerd met politie, OM, lokaal bestuur en belangenorganisaties. Daarnaast laat de Minister van Veiligheid en Justitie een onderzoek uitvoeren naar het verloop van discriminatiezaken in de strafrechtketen. Dit onderzoek is eind 2015 gereed. De minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid (SZW) heeft op 16 mei 2014 namens het kabinet het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie aan uw Kamer gestuurd 6. Aan de effectievere handhaving bij arbeidsmarktdiscriminatie wordt gewerkt door het beëindigen van contracten met bedrijven die hebben gediscrimineerd, het niet meer tot aanbestedingsprocedures toelaten van bedrijven die hebben gediscrimineerd en het wijzigen van de Arbeidsomstandighedenwet (inclusief discriminatie als onderdeel van psychosociale arbeidsbelasting (PSA) opdat inspectiegegevens openbaar gemaakt kunnen worden. Ten behoeve van een lokaal effectieve aanpak van discriminatie in de horeca heeft de minister van SZW in nauwe samenwerking met het College voor de Rechten van de Mens, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Koninklijke Horeca Nederland en de gemeente Rotterdam in 2014 een handreiking ontwikkeld. De minister van OCW ondersteunt de landelijke gaystraightalliantie (GSA) Natuurlijk Samen, met als trekker Art1/Radar, welke zich richt op het verbeteren van de ketenaanpak in gemeenten. Naast de lokale veiligheidsdriehoek speelt de sociale omgeving (scholen, woningbouwverenigingen, bewonersorganisaties, enz.) hierin een grote rol. Preventie, dialoog en samenwerking Het onderwijs heeft een belangrijke rol bij het tegengaan van discriminatie. Dit komt onder meer tot uiting in de wettelijke taak voor het funderend onderwijs om burgerschap te bevorderen. Zoals aangekondigd in de brieven van de staatssecretaris van OCW van 16 december 2013 7 en 7 juli 2014 8 zullen scholen verder worden ondersteund bij het vormgeven van hun burgerschapsonderwijs. Ook zal het ministerie van SZW in afstemming met het ministerie van OCW in 2015 diverse lokale bijeenkomsten organiseren over de vraag wat leerlingen, scholen en docenten kunnen doen om meer onderling begrip te bevorderen en spanningen tegen te gaan. 5 Kamerstukken II, 2014/15, 28 684, nr. 412, landelijke ambitie en doelstellingen, vastgesteld door de minister van VenJ, het college van procureurs-generaal en de regioburgemeesters. 6 Kamerstukken II, 2013/14,29 544, 25 883 nr. 523 7 Kamerstukken II, 2013/14, 33750 VIII nr. 80 8 Kamerstukken II, 2013/14 33905 nr. 8 Pagina 5 van 7

Bij de preventie van discriminatie spelen sociale partners, maatschappelijke initiatieven, professionals en actieve burgers een belangrijke rol. Het kabinet wil hier ruim baan aan geven en waar nodig ondersteuning bieden ten behoeve van verdere uitrol van plannen. Bijzondere initiatieven zijn in dit kader bijvoorbeeld een project ten behoeve van het bespreekbaar maken van antisemitisme door het inspraakorgaan Turken, en de lancering van een diversiteitcharter vanuit de Stichting van de Arbeid. Kenmerk 2015-0000039792 Er wordt uitvoering gegeven aan de motie van Kamerlid Segers c.s. 9 waarin de regering wordt verzocht in de contacten met en ondersteuning van de moslimgemeenschap prioriteit te geven aan het tegengaan van antisemitisme. Een belangrijke manier om hierover in contact te blijven is het Ronde Tafel netwerk antisemitisme dat in 2014 tweemaal bijeen kwam. Nederland nam in november 2014 deel aan de conferentie van de Organisatie voor Samenwerking en Veiligheid in Europa (OVSE), waar de verdere aanpak van antisemitisme is besproken. Ook is er in 2014 een eerste stap gezet om een breed netwerk op het vlak van moslimdiscriminatie tot stand te brengen. In november 2014 is een Ridderzaaldialoog georganiseerd waar met verschillende partijen is gesproken over spanning tussen bevolkingsgroepen. In december 2014 heeft een Rondetafelconferentie Mensenrechten plaatsgevonden. Vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en (toezicht)organen, ambtenaren en wetenschappers hebben met elkaar van gedachten hebben gewisseld over onder andere het thema discriminatie. Deze dialogen en rondetafelconferenties geven vorm aan de gezamenlijke zoektocht rond het thema van discriminatie en hierdoor kunnen nieuwe initiatieven en samenwerkingsrelaties ontstaan. Internationale aanpak Er is onder meer uitvoering gegeven aan de motie van het lid Dijkgraaf c.s. 10 door tijdens de High Level Event on Non-Discrimination and Equality, georganiseerd door het Italiaanse EU-Voorzitterschap op 7 november 2014, de noodzaak te bepleiten van het actief uitwisselen van ideeën en ervaringen op dit terrein tussen lidstaten. Nederland neemt actief deel aan de nieuwe EU werkgroep ter bestrijding van haatcriminaliteit in de EU en zal dat ook doen in de nieuw op te richten High Level Group op het (bredere) gebied van non-discriminatie, gelijke behandeling en diversiteit. In de bijlage wordt uitgebreid toegelicht welke concrete acties het kabinet in 2014 heeft ondernomen om uitvoering aan deze motie te geven en wordt tevens het internationale kader geschetst. 9 Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 29 754, nr. 262 10 Kamerstukken II, 2013/14, 21 501-20 nr. 874 Pagina 6 van 7

Tot slot Wij zetten ons in om discriminatie in onze maatschappij substantieel te verminderen en verdraagzaamheid te vergroten. Uw Kamer kan in het najaar de resultaten van de in deze brief aangekondigde evaluatie en herijking van het actieprogramma verwachten. Dit zal leiden tot een aangepaste wijze van rapporteren over de voortgang. Kenmerk 2015-0000039792 De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dr. R.H.A. Plasterk De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher De minister van Veiligheid en Justitie, mr. I.W. Opstelten Pagina 7 van 7

Informatienota Aan: Commissie Samenleving Van: Het College Onderwerp: Begroting Stichting OPO-R 2015 Portefeuillehouder: L. Verspuij Datum collegebesluit: Geheim: Nee Kennisnemen van: De begroting 2015 van Stichting OPO-R. 1. Inleiding Stichting OPO-R heeft scholen voor openbaar primair basisonderwijs binnen de gemeenten Culemborg en Tiel. Het gaat om zes basisscholen en één school voor speciaal basisonderwijs in Tiel en vijf basisscholen in Culemborg. Conform de regelgeving heeft de stichting de begroting 2015 ingediend bij beide gemeenten. De rol van de gemeenten is de laatste jaren beperkter geworden. Het openbaar onderwijs moet de begroting aanbieden aan haar eigen Raad van Toezicht. Deze moet de begroting beoordelen en goedkeuren. De gemeenteraad hoeft de begroting niet meer vast te stellen, maar krijgt deze wel ter informatie. Voor de gemeente blijft het van belang de staat van het openbaar onderwijs te volgen. De gemeente blijft eindverantwoordelijk als het gaat om aanbieden van openbaar onderwijs. Wanneer de stichting ernstig in gebreke zou blijven, kan de situatie ontstaan dat de gemeente het bestuur moet overnemen en continuïteit van onderwijs moet waarborgen. Dit is gelukkig een extreme situatie die zich niet snel zal voordoen 2. Kernboodschap Solide openbaar primair onderwijs in de gemeenten Tiel en Culemborg. 3. Gevolgen Ten aanzien van de begroting 2015 kan worden vastgesteld dat deze is goedgekeurd door de Raad van Toezicht. Wat opvalt, is dat er dit jaar sprake is van een tekort van 204.000,- dat moet worden opgevangen. De stichting heeft hier maatregelen voor getroffen. Opvallend zijn verder drie zaken: 1. Het aandeel personele lasten is hoog en komt nog niet op de streefwaarde uit. OPO-R is zich hiervan bewust en heeft maatregelen getroffen (zoals het inzetten van een vervangingspool met eigen personeel). 2. Onzekerheden met betrekking tot passend onderwijs. OPO-R heeft een school voor speciaal basisonderwijs (De Wissel) dat afhankelijk is van de inzet van middelen vanuit het samenwerkingsverband. Die inzet voor de jaren 2017 en verder is nog niet duidelijk. 3. Het ontbreken van kengetallen. Vooral het aantal leerlingen, een belangrijke bepalende factor voor de inkomsten, komt niet aan de orde. OPO-R heeft aangegeven in het jaarverslag 2014 een bijgestelde meerjarenbegroting op te nemen. We verwachten ook dat in het verslag (meer) kengetallen terug te vinden zullen zijn op Pagina 1 van 2

basis waarvan voorspellingen te doen zijn voor meerdere jaren. OPO-R dient het jaarverslag voor 1 juli aan te leveren. 4. Vervolg - Bijlagen Brief met begroting 2015, stichting OPO-R Meer informatie: Team: Beleid Contactpersoon: M. Winter Telefoon: 0344-637318 E-mail: mwinter@tiel.nl Pagina 2 van 2

Informatienota Aan: Van: Onderwerp: Portefeuillehouder: Datum collegebesluit: Geheim: Raadscommissie samenleving Burgemeester en wethouders Resultaat indicatoren Handhavingsplan Participatiewet H. Driessen Nee Kennisnemen van: Het besluit dd. --------- van BenW Tiel betreffende de Resultaat indicatoren Handhavingsplan Participatiewet; En de onderliggende memo dd. 27 februari 2015. 1. Inleiding Het volgende is opgenomen in het Handhavingsplan Partiipatiewet Tiel dat in januari 2015 is vastgesteld. "Het Handhavingsplan Participatiewet wordt per 4 jaar aangeboden aan de raad. Jaarlijks wordt verslag gedaan van de verwachte en behaalde resultaten. Zo is omschreven in artikel 18 van de Afstemmingsverordening. Het verslag van de verwachte en behaalde resultaten betreffende handhaving Participatiewet wordt jaarlijks opgenomen in de documenten van de beleidscyclus; begroting, rekening en voortgangsrapportages." Vervolgens is een uitwerking gemaakt van de wijze waarop verslag kan worden gedaan over de resultaten op het terrein van de handhaving in de Participatiewet. In bijgaande Memo is beschreven over welke resultaten vanuit het handhavingsplan verslag kan worden gedaan. Let wel handhaving zoals beschreven in het handhavingsplan gaat om 4 elementen: informeren, dienstverlening, detectie, sanctioneren. Hier zijn de indicatoren mee verbonden. 2. Kernboodschap 1. Kennis nemen van de indicatoren en meetpunten voor de handhaving in het kader van de Participatiewet. 2. Kennis nemen van het voornemen om het verslag en de verantwoording met deze indicatoren aan te bieden aan de raad binnen de planning en control cyclus van de gemeente Tiel. 3. Gevolgen Verslag en verantwoording met de indicatoren voor de handhaving in het kader van de Participatiewet bieden het bestuur de mogelijkheid om te sturen op deze handhvaving. 4. Vervolg Binnen de planning- en controlcyclus en/of separaat daaraan. Pagina 1 van 2

Bijlagen Handhavingsplan Participatiewet 2015 Memo 27 februari 2015 Resultaat indicatoren Handhavingsplan Participatiewet Meer informatie: Team: Beleid Contactpersoon: Gerrit van Buuren Telefoon: 656 605 E-mail: gvbuuren@tiel.nl Pagina 2 van 2

Handhavingsplan Participatiewet Tiel 2015 Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 1

Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Inleiding 3 1.1. Definities 3 1.2. Leeswijzer 4 Hoofdstuk 2. Visie op handhaving 5 2.1. De Visie 5 2.2. Uitwerking van de visie in het licht van Hoogwaardig Handhaven 6 2.2.1. Preventie en repressie in balans 6 2.2.2. Handhaving gerelateerd aan de Participatiewet 7 2.2.3. Handhaving in de keten 8 2.2.4. Handhaving en de klant 8 2.2.5. Overige wetten / regelingen/ Algemene maatregelen van bestuur 8 Hoofdstuk 3. Doelstellingen van handhaving 9 3.1. Vroegtijdig informeren/informeren op maat 9 3.2. Optimalisatie dienstverlening/dienstverlening op maat 9 3.3. Vroegtijdige detectie/afhandeling/controle op maat 10 3.4. Daadwerkelijk sanctioneren/sanctioneren op maat 10 Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 2

Hoofdstuk 1. Inleiding Voor u ligt het Handhavingsplan Participatiewet van Tiel (hierna te noemen: Tiel). Dit plan vindt zijn grondslag in artikel 8b van de Participatiewet en artikel 18 van de Afstemmingsverordening participatiewet Tiel. Voor de periode 2010-2014 was reeds een het plan Handhaafbaar beleid opgesteld door de gemeenten Tiel, West Maas en Waal, Culemborg, Zaltbommel, Maasdriel, Geldermalsen, Neder-Betuwe, Buren en Neerijnen. Dit in opdracht van het portefeuilleberaad Sociale Zaken en Arbeidsmarktbeleid van de Regio. Dit plan zal voortborduren op hetgeen reeds in het bestaande regionaal plan is bepaald. Het Handhavingsplan Participatiewet geeft aan hoe Tiel tegen handhaving aankijkt. Verder geeft het zicht op de handhavingsdoelen die Tiel zich heeft gesteld, op de afspraken die zijn gemaakt en op de aspecten van beleidsuitvoering. 1.1 Definities In dit plan wordt het beleidsterrein handhaving uitgewerkt. De volgende definities vormen het vertrekpunt van het beleidskader: Wat is handhaving? Handhaving wordt gedefinieerd als: Alle activiteiten die gericht zijn op de (al dan niet spontane) naleving van de wet- en regelgeving. Handhaving bestaat uit de volgende (groepen van) activiteiten: het voorkomen van misbruik door klanten; het voorkomen van ongewenste gedragingen zoals het niet nakomen van plichten; het repressief optreden tegen frauduleus handelen van klanten; het repressief optreden tegen ongewenste gedragingen van klanten. Wat is misbruik? Misbruik wordt omgeschreven als: Alle bewuste acties (misbruik en oneigenlijk gebruik) van de klant, gericht op financieel gewin, in strijd met wet- en regelgeving. Vóór het etiket fraude op een situatie wordt geplakt, wordt eerst de situatie van de klant goed bekeken. Eventueel verzachtende omstandigheden kunnen daarbij in beschouwing worden genomen. Relatie tussen fraude en handhaving Uit de hierboven gegeven definities is af te leiden dat handhaving breder is dan fraude. Er hoeft niet altijd sprake te zijn van bewust gedrag van de klant om als gemeente te handhaven. Met andere woorden, handhaven zonder dat er sprake is van fraude, kan. Andersom moet er daarentegen een harde link liggen: bij constatering van fraude wordt er altijd gehandhaafd! Hiernaast is handhaving ook de naleving van verplichtingen: arbeidsplicht, tekort schietend besef van verantwoordelijkheid, etc. Wat is controle? Onder controle wordt verstaan: Alle activiteiten die het UWV en Tiel uitvoeren teneinde fraudesignalen die een klant afgeeft of anderszins bekend worden, te onderzoeken. Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 3

Wat is een toezichthouder? De centrale plek in de re-integratieketen vraagt om andere competenties van de consulenten. Op deze plek vervult de consulent verschillende taken en rollen. Voor de uitoefening van de taken heeft de consulent de beschikking over instrumenten. Een van de rollen die de consulent vervult is de rol van toezichthouder. In artikel 5:11 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht is aangegeven wat onder een toezichthouder wordt verstaan en wat de bevoegdheden zijn. De toezichthouder heeft in ieder geval de volgende taken: bewaakt de re-integratie afspraken met de klant en eventuele andere partijen; signaleert mogelijke knelpunten bij de beleidsmedewerker; rapporteert en registreert informatie over de klant in het automatiseringssysteem; is verantwoordelijk voor hoogwaardige handhaving. Wat is opsporing? Opsporing is het vervolgtraject van controle. Wanneer de controle-activiteiten een sterk vermoeden van fraude opleveren, dient opsporing ingezet te worden. Hiervoor zijn bijzondere bevoegdheden nodig die de Sociale Recherche Regio (SRRR) heeft. 1.2. Leeswijzer In het volgende hoofdstuk wordt verder gegaan met de visie die is geformuleerd op handhaven. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de visie vertaald naar beleid. Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 4

Hoofdstuk 2. Visie op handhaving 2.1. De visie Een visie brengt de in de toekomst gewenste situatie in beeld. Deze situatie vormt vervolgens het streefdoel voor het beleid dat wordt voorgesteld. De visie wordt in beeld gebracht in de vorm van gewenste maatschappelijke effecten: de zichtbare resultaten die het gevolg zijn van de inspanningen van de ketenpartners in het kader van handhaving. Het is de visie van Tiel dat het draagvlak voor uitkeringen in de samenleving erg belangrijk is. Er wordt daarom zichtbaar ingezet op handhaving. Hierbij laat Tiel zich leiden door vier visieelementen: vroegtijdig informeren/informeren op maat; optimaliseren van de dienstverlening/ dienstverlening op maat; vroegtijdige detectie en afhandeling/ controle op maat; daadwerkelijk sanctioneren/ sanctioneren op maat. Met preventie wordt draagvlak verkregen en geconsolideerd. Het hiermee verkregen draagvlak is nodig om de repressieve elementen in te kunnen zetten. Uitkeringsgerechtigden worden bijvoorbeeld goed geïnformeerd over hun rechten en plichten (preventief: draagvlak opbouwen), maar worden ook intensief gecontroleerd op mogelijke risicogebieden (repressief: draagvlak benutten). Het gaat vooral om het realiseren van de balans tussen preventie en repressie. Tiel wil met zijn beleid in zijn algemeenheid bereiken dat de arbeidsparticipatie in duurzaam wordt verhoogd door burgers toe te leiden naar (regulier) werk. De mensen die uiteindelijk toch aangewezen zijn op inkomensondersteuning door Tiel hebben plichten die verbonden zijn aan de uitkering. Het niet nakomen van deze plichten heeft automatisch gevolgen. Hieronder wordt de gewenste situatie geschetst in 2019, het jaar waarin de looptijd van dit beleidsplan eindigt. Draagvlak voor uitkeringen Burgers in Tiel kunnen erop vertrouwen dat iedereen die een uitkering ontvangt, er recht op heeft. Tiel draagt 100% verantwoordelijkheid voor de uitkeringsverstrekking in het kader van de Participatiewet. Onrechtmatig verstrekte uitkeringen gaan daarmee pijnlijk ten koste van andere uitgaven. Het vertrouwen dat burgers hebben, maakt dat er draagvlak is voor uitkeringsverstrekking. Kennis over rechten en plichten De burgers die zich bij Tiel en het UWV melden, worden allereerst goed geïnformeerd over rechten en plichten. Het gaat verder dan alleen de kennis over regels, maar ook begrip van wat deze regels inhouden, waarom deze er zijn en wat de gevolgen kunnen zijn van het niet naleven ervan. Klanten beseffen daardoor dat de sociale zekerheid slechts een tijdelijk vangnet/springplank is. Het is een voorziening waar klanten gebruik van mogen maken, maar waar Tiel wel tegenprestaties voor verwacht. Het is noodzakelijk dat de kennis van de medewerkers up-to-date is, zodat zij klanten goed kunnen wijzen op wat hun rechten en plichten inhouden. Beschikbare informatie dient goed te worden gebruikt. Afnemend fraudebedrag Bovenstaande doelen leveren een bijdrage aan de afname van het fraudebedrag onder klanten. De spontane nalevingsbereidheid van wetten en regels onder klanten zal toenemen. Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 5

2.2. Uitwerking van de visie in het licht van het concept Hoogwaardig Handhaven Tiel heeft gekozen voor het concept Hoogwaardig Handhaven als basis voor de invulling van haar handhavingsbeleid. In dit kader wordt de visie op handhaving nader uitgewerkt. 2.2.1. Preventie en repressie in balans Het concept Hoogwaardig Handhaven gaat uit van de inzet van een mix aan preventieve en repressieve activiteiten met als einddoel het bevorderen van de spontane nalevingsbereidheid van de uitkeringsgerechtigden. Vier samenhangende visie-elementen Er worden vier visie-elementen onderscheiden die elk op een eigen manier bijdragen aan de realisatie van dat doel. Deze vier visie-elementen zijn reeds eerder in dit plan beschreven. Visie-elementen Hoogwaardig Handhaven Vroegtijdige detectie/afhandeling Vroegtijdig informeren Draagvlak Preventie: Draagvlak Visie creëren Repressie: benutten Optimaliseren dienstverlening Daadwerkelijk sanctioneren Figuur 1: Het concept Hoogwaardig Handhaven geïllustreerd. De achterliggende gedachte van het concept is dat de kans dat mensen zich (spontaan) aan wet en regels houden, groter is als zij: goed geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten in de sociale zekerheid; de regels - en de controlepraktijk die daaruit voortvloeit - accepteren. Dat wordt vergemakkelijkt als Tiel zo min mogelijk organisatorische of procedurele drempels opwerpt; de pakkans bij overtreding als hoog ervaren wordt; voldoende worden afgeschrikt door opgelegde én uitgevoerde straffen. De vier elementen van de visie op handhaving krijgen in hun samenhang extra kracht. Door in de uitvoeringspraktijk preventieve en repressieve activiteiten evenwichtig te verbinden, wordt de handhaving naar een hoger niveau gebracht. Preventieve activiteiten versterken het draagvlak bij de burgers. Dit maakt het mogelijk om de repressieve elementen in te zetten. Ofwel: met preventieve maatregelen worden credits verdiend, die je via repressieve activiteiten kunt benutten. Voor dit draagvlak is balans tussen preventie en repressie noodzakelijk. Een ander uitgangspunt van het concept is dat het merendeel van de handhavingsactiviteiten geconcentreerd worden daar waar er een grote kans op fraude is. De activiteiten die uitgevoerd worden, zijn effectief gezien het feit dat ze tot resultaat leiden. Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 6

2.2.2. Handhaving gerelateerd aan de Participatiewet Tiel is van mening dat handhaving als beleidsterrein niet op zichzelf staat. Ze moet in combinatie gezien worden met andere beleidsterreinen, waaronder de sociale zekerheid die geboden wordt door de Participatiewet. Tiel geeft via verordeningen invulling aan de uitvoering van de wet. Financiële aspecten De gemeenteraden zijn volledig financieel verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet. Overschotten en tekorten binnen het inkomensdeel komen ten gunste/ten laste van de gemeenten. De bijstand is daarmee een integraal onderdeel van de gemeentelijke begrotingen. Ook over het voorgeschoten werkdeel kunnen gemeenten financiële risico s lopen, gezien het feit dat niet bestede middelen door het Rijk teruggevorderd kunnen worden. Het voeren van een bedrijfseconomisch verantwoord beleid is noodzakelijk. Inhoudelijke aspecten De Participatiewet stelt dat het gemeentelijke beleid moeten worden vastgelegd in een aantal verordeningen: een re-integratieverordening, waarin o.a. wordt vastgelegd welk recht op ondersteuning de klant heeft met betrekking tot re-integratie en de daaraan gekoppelde verplichtingen; een fraude- handhavingsplan, waarin de gemeente het beleid vastlegt met betrekking tot de bestrijding van misbruik; een afstemmingsverordening, waarin de gemeente het beleid vastlegt rond het niet nakomen van plichten en de gevolgen daarvan wat betreft sancties en kortingen op de uitkering; een verordening cliëntenparticipatie waarin besproken wordt hoe klanten betrokken worden bij de beleidsvorming; een verordening individuele inkomenstoeslag; een verordening individuele studietoeslag; een verordening tegenprestatie; een verordening loonkostensubsidie; een verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive. Tiel voert taken uit op het gebied van werk en inkomen die voortvloeien uit de volgende weten regelgeving: - de Participatiewet (voorheen WWB, WSW en deel Wajong), zowel inkomensverstrekking (voor gehele groep) als re-integratie voor klantgroepen 1, 2 en 3; - IOAW; - IOAZ; - Bbz, en - WSW (oud). Handhaving richt zich op een bredere groep dan de uitkeringsgerechtigden. Er kan ook tegen niet-uitkeringsgerechtigden gehandhaafd worden vanwege het niet nakomen van de plicht om mee te werken aan een overeengekomen re-integratie- c.q. activeringstraject. Voor de WSW (oud) wordt er echter wel een ander sanctieregime toegepast. Algemene aspecten De Participatiewet is verankerd binnen het beleid en de planning- & controlcyclus. Verbinding met Hoogwaardig Handhaven De gevolgen van de Participatiewet maken het noodzakelijk dat er continu aandacht is voor handhaving. Een goede invulling van het concept Hoogwaardig Handhaven geeft ruimte om op een bedrijfseconomische en maatschappelijk verantwoorde wijze de Participatiewet uit te voeren. Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 7

Een effectieve controlesystematiek zorgt ervoor dat Tiel fraude- en handhavingsituaties snel op het spoor komt. Dit zorgt ervoor dat de uitgaven die gepaard gaan met onterechte uitkeringen tot een minimum beperkt blijven. Tiel heeft hier direct profijt van. 2.2.3. Handhaving in de keten Een derde onderdeel van de visie op handhaving is dat Tiel van mening is dat zij niet alléén voor handhaving verantwoordelijk is. Alle samenwerkingspartners hebben een eigen rol in handhaving. Onder samenwerkingspartners wordt verstaan de organisaties en instellingen die taken vervullen in de lokale sociale infrastructuur. Belangrijke samenwerkingspartners zijn: UWV; gemeenten; re-integratiepartners; zorginstellingen; onderwijsinstellingen; SVB; de Sociale Recherche Regio (SRRR). Samen zorgen de ketenpartners ervoor dat (uitkeringsgerechtigde) klanten ondersteund worden bij hun activering c.q. re-integratie tot de arbeidsmarkt en dat zij op rechtmatige wijze een inkomen ontvangen (uitkering) ter overbrugging van de periode waarin ze niet zelf in hun bestaan kunnen voorzien. Tiel ziet voor alle ketenpartners een rol in het toezicht op de naleving van de afspraken die de klant maakt. Handhaving is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid. 2.2.4. Handhaving en de klant Dit onderdeel van de visie op handhaving van Tiel gaat over de rol van de klant. Tiel is van mening dat de klant een eigen verantwoordelijkheid heeft in het rechtmatig aanvragen en behouden van zijn uitkering. Als voorbeeld van de uitwerking van deze gedachte wordt genoemd het opbouwen en beheren van het eigen klantdossier met daarin alle persoonlijke informatie over de uitkering. Tiel is van mening dat de klant een volwassen partner is die afspraken maakt en deze nakomt. De klant wordt ook als zodanig benaderd en behandeld. Er wordt vanuit gegaan dat de klant zijn afspraken nakomt. Mocht Tiel constateren dat dit niet het geval is er wordt contractbreuk gepleegd wordt er conform afspraak gehandeld. De klant accepteert de gevolgen van zijn eigen gedrag. 2.2.5. Overige wetten/ regelingen / Algemene maatregelen van bestuur Tiel kiest ervoor handhaving m.b.t. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) tevens op te nemen in dit beleidsplan en de Wet sociale werkvoorziening (WSW oud). Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 8

Hoofdstuk 3. Doelstellingen van handhaving Waar in hoofdstuk 2 aandacht besteed is aan de visie en beoogde maatschappelijke effecten van Hoogwaardig Handhaven, wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de formulering van doelstellingen per visie-element uit het concept. Het is de verantwoordelijkheid van Tiel en de ketenpartners bij handhaving, om te streven naar de realisatie van deze doelen. Hierbij kan onderlinge afstemming tussen partijen een grote meerwaarde hebben. 3.1. Vroegtijdig informeren /informeren op maat De volgende doelstellingen zijn geformuleerd: - Creëer een draagvlak voor uitkeringen! Iedereen die een uitkering ontvangt, heeft er recht op. Brede communicatie hierover is een verplichting. De beschikbare informatie dient goed gebruikt te worden evenals de beschikbare communicatiemiddelen en kanalen. Bijvoorbeeld lokale kranten, de cliëntenmap en een regionale, algemene folder. - Kennis van rechten plichten! Up-to-date kennis bij de medewerkers is een voorwaarde en noodzakelijk om klanten goed te kunnen wijzen op hun rechten en plichten. Dit zal tevens leiden tot terugdringing van nietbesteding van uitkeringen. Het gebruik van een algemene checklist voor het geven van informatie kan een meerwaarde opleveren. Periodiek voor medewerkers een training organiseren in het kader van deskundigheidsbevordering op het gebied van handhaven. - Afnemend fraudebedrag! Bovenstaande doelen leveren een bijdrage aan de afname van het fraudebedrag. 3.2. Optimalisatie van de dienstverlening /dienstverlening op maat De volgende strategische en operationele doelen zijn geformuleerd: Strategisch doel De randvoorwaarden creëren die nodig zijn om op klantgerichte wijze diensten te verlenen. Operationeel doel De strategische doelen worden naar de volgende operationele doelen vertaald: De klant wordt slechts één keer gevraagd gegevens aan te leveren. Bij wijziging van de omstandigheden van de klant, is het zijn plicht om deze kenbaar te maken aan Tiel. De informatievoorziening en gegevensoverdracht binnen de keten wordt goed georganiseerd. Een strakkere organisatie en afstemming biedt voordelen. De medewerkers van de ketenpartners beschikken over de kennis, vaardigheden en attitude die nodig is om de gewenste diensten te verlenen. Zij dienen op de hoogte te zijn van wederzijdse wet- en regelgeving. Daar waar nodig zal in scholing en opleiding geïnvesteerd moeten worden. De te verlenen diensten worden afgestemd op de te onderscheiden doelgroepen in klantenbestand. Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 9

3.3. Vroegtijdige detectie /afhandeling /controle op maat De volgende strategische en operationele doelen zijn geformuleerd: Strategisch doel In een zo vroeg mogelijk stadium moeten signalen van misbruik onderkend, opgevolgd en op passende wijze afgehandeld worden. In het geval van misbruik, wordt het schadebedrag tot een minimum beperkt danwel wordt er snel gesanctioneerd. Controle-activiteiten worden uitgevoerd daar waar ze effectief zullen zijn en klanten krijgen de controlesystematiek die bij hen past (controle op maat). Operationeel doel De strategische doelen worden naar de volgende operationele doelen vertaald: De controlesystematiek van Tiel zal gebaseerd zijn op een combinatie van signaalsturing en risicosturing. Het gaat bij signaalsturing in de bedrijfsvoering om het maken van afspraken over de manier waarop fraudesignalen opgevolgd en afgehandeld zullen worden. Risicosturing houdt het uitvoeren van een doelgroepgerichte controle in. Hierbij worden risicoprofielen gebruikt om te selecteren welke groep klanten onderworpen zullen worden aan een risicogestuurde controle. Tijdens deze controle worden de geselecteerde klanten gevraagd informatie te geven over hun situatie, maar informatie kan ook zelfstandig door Tiel opgevraagd of nagetrokken worden. Deze informatie maakt duidelijk of de aanvraag, de uitkering of de voorziening rechtmatig is of niet. Gemeenten hebben de vrijheid om meerdere doelgroepgerichte controles in een jaar uit te voeren. Ook mogen ze zelf bepalen welk risicoprofiel gehanteerd wordt als selectie-instrument. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van landelijke risicoprofielen die toegespitst zijn op de regionale/gemeentelijke situatie. Voor de verantwoording is het gebruik van lokaal toegespitste profielen en de resultaten hieruit weer te geven. Bij landelijke profielen ligt dit moeilijker. 3.4. Daadwerkelijk sanctioneren/sanctioneren op maat De volgende strategische en operationele doelen zijn geformuleerd: Strategisch doel Klanten bij wie misbruik is geconstateerd c.q. die ongewenst gedrag vertonen, krijgen een bij de situatie passende boete opgelegd. Klanten krijgen de uitkering waar ze recht op hebben. Operationeel doel De strategische doelen worden naar de volgende operationele doelen vertaald: Klanten worden direct na constatering van misbruik gesanctioneerd op basis van artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a IOAW, het Boetebesluit sociale zekerheidswetten en overige geldende regelgeving. Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 10

Klanten worden direct na constatering van ongewenst gedrag gesanctioneerd. (lik op stuk) Tiel vordert direct na constatering het onterecht verstrekte uitkeringsbedrag terug volgens het beleid. Als de maatregel- of boetewaardige gedraging ook een strafbaar feit oplevert, dient Tiel hiervan proces verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien het benadelingsbedrag boven de aangiftegrens komt. In de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude wordt als aangiftegrens een benadelingsbedrag van 50.000,00 gehanteerd. Bij bedragen beneden de aangiftegrens zal het Openbaar Ministerie in de regel geen strafvervolging inzetten. In een aantal gevallen kan er echter bij wijze van uitzondering ook strafvervolging plaatsvinden bij bedragen beneden 50.000,00. Zie ook de richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude. 3.5. Verslag van de behaalde doelstellingen en resultaten. Het Handhavingsplan Participatiewet wordt per 4 jaar aangeboden aan de raad. Jaarlijks wordt verslag gedaan van de verwachte en behaalde resultaten. Zo is omschreven in artikel 18 van de Afstemmingsverordening. Het verslag van de verwachte en behaalde resultaten betreffende handhaving Participatiewet wordt jaarlijks opgenomen in de documenten van de beleidscyclus; begroting, rekening en voortgangsrapportages. Handhavingsplan Participatiewet Tiel Werkzaak 2015 vs 22jan2015 11

G e m e e n t e T i e l Achterweg 2, 4001 MV Tiel Postbus 6325, 4000 HH Tiel Telefoon: (0344) 637 111 Telefax: (0344) 637 299 Doorkiesnummer: (0344) 656 605 MEMO BERICHT aan: College van BenW Tiel team: beleid, bemiddeling&activering datum: 27 februari 2015 onderwerp: resultaat afspraken handhavingsplan Partipatiewet notities: Zie par. 3.5 handhavingsplan Participatiewet Het volgende is opgenomen in het handhavingsplan Partiipatiewet Tiel. "Het Handhavingsplan Participatiewet wordt per 4 jaar aangeboden aan de raad. Jaarlijks wordt verslag gedaan van de verwachte en behaalde resultaten. Zo is omschreven in artikel 18 van de Afstemmingsverordening. Het verslag van de verwachte en behaalde resultaten betreffende handhaving Participatiewet wordt jaarlijks opgenomen in de documenten van de beleidscyclus; begroting, rekening en voortgangsrapportages." In deze Memo wordt een aanzet gegeven voor het beschrijven en vastleggen van de resultaten die worden nagestreefd vanuit het handhavingsplan. Let wel handhaving zoals beschreven in het handhavingsplan gaat om 4 elementen: informeren, dienstverlening, detectie, sanctioneren. Indicatoren, meetpunten. (tbv beleidscyclus gemeenteraad) 1) Informatie. 1.1 Algemene informatie en communicatie over de Participatiewet - Verslag en rapportage over de activiteiten. (voorbeeld; poortwachtersbijeenkomsten, publicaties) 1.2 Informatie checklist voor gebruik door medewerkers - Checklist beschikbaar voor alle medewerkers (checklist nog maken of Informatiemap gebruiken) 2) Dienstverlening. Deskundigheidsbevordering en training medewerkers, organisatie aanpassingen. - Verslag en rapportage over de activiteiten (bijv. aanpassingen in processen, systemen, methoden, gevolgde trainingen) 3) Detectie. 3.1 Signaal sturing - aantal fraude signalen per signaal bron; interne tips externe tips Inlichtingenbureau

DDS meldingen uit GBA - aantal preventieve onderzoeken - aantal handhavingsonderzoeken - uren inzet SR in aanvraagfase (20%) - uren inzet SR gericht op lopende bestand (80%) - aantal opsporingsonderzoeken door SR (> 50.000) - handhavingsonderzoeken gericht op lopende bestand (accountant afspraak; 15% v/h bestand) 3.2 Risicosturing in de processen. -score card aanvragen -score card bestandsbeheer 3.3 Risicosturing dmv doelgroepgerichte controle - uren inzet SR op projecten - beschrijving doelgroep van de controle - resultaatbeschrijving op hoofdlijnen 4) Sanctioneren = Resultaten van de onderzoeken. 4.1 Resultaat m.b.t. uitkeringsrecht - aantal afgewezen aanvragen (ivm inlichtingenverzuim) - aantal beeindigde uitkeringen (ivm inlichtingenverzuim) - aantal bestuurlijke boetes - aantal onderzoeken zonder resultaat 'fraude' 4.2 Terugvordering na constateren onterechte uitkering. - aantal terugvorderingen (ivm inlichtingenverzuim) - totaal bedrag terugvorderingen + boetes (ivm inlichtingenverzuim) totaal jaartotaal - terugontvangen fraudevorderingen (lopend jaar) Afzender: Gerrit van Buuren

Informatienota Aan: Van: Onderwerp: Portefeuillehouder: Datum collegebesluit: Geheim: Commissie samenleving Het College Voorlopige cijfers Nieuwe voortijdig schoolverlaters Convenantjaar 2013-2014 L. Verspuij Nee Kennisnemen van: De voorlopige cijfers nieuwe voortijdig schoolverlaters 2013-2014. 1. Inleiding Jaarlijks ontvangt de gemeente Tiel als contactgemeente Voortijdig School Verlaten (VSV) voor deze regio de voorlopige VSV-cijfers, in dit geval gaat het om de voorlopige cijfers 2013-2014. Deze cijferbijlage laat zien in hoeverre een regio, gemeente of instelling op schema ligt voor het behalen van de doelstellingen. VSV'ers zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten. Een startkwalificatie is een havo of vwo diploma of minimaal een mbo-2 diploma. Het VSVpercentage staat voor het aantal VSV'ers als percentage van het aantal onderwijsdeelnemers aan het begin van het schooljaar. 2. Kernboodschap De landelijke doelstelling is het aantal VSV'ers terug te dringen naar 25.000 in 2016, gemeten over het schooljaar 2014-2015. De teller van de daling van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in het schooljaar 2013-2014 landelijk stond in 2013-2014 op 25.970. Het landelijk percentage is hiermee gedaald tot 1,9% in schooljaar 2013-2014. Het gaat hier nog om de voorlopige cijfers. 3. Gevolgen Van de 21.598 leerlingen tussen de 12 en 23 jaar woonachtig in de regio Rivierenland waren er 347 VSV'ers in schooljaar 2013-2014. Of te wel 1,6% van het totale aantal deelnemers aan het VO en MBO. Deze regio staat hiermee op een gedeelde vierde plek. Uit de VSVVerkenner (www.vsvverkenner.nl) blijkt dat van de 3.665 leerlingen in Tiel in schooljaar 2013-2014 dat deelnam aan het VO en MBO op basis van de voorlopige cijfers er 70 VSV'ers waren (1,9%). Ter vergelijking met schooljaar 2012-2013. 2012-2013: 3.628 leerlingen, 95 VSV'ers (2,6%) (definitieve cijfers) Pagina 1 van 2

4. Vervolg - Bijlagen 1. Nieuwe voortijdig schoolverlaters Convenantjaar 2013-2014, voorlopige cijfers Meer informatie: Team: Beleid Contactpersoon: Marjolein Winter Telefoon: 0344-637 318 E-mail: mwinter@tiel.nl Pagina 2 van 2

Bijlage VSV-brief 2015 Nieuwe voortijdig schoolverlaters Convenantjaar 2013-2014 Voorlopige cijfers www.vsvverkenner.nl

32 31 33 28 26 34 25 27 24 21 19 29 15 30 Overzicht RMC-regio s Nederland Bron: DUO 23 22 35 20 Deze bijlage bevat kaarten op landelijk en regionaal niveau. Bovenstaande kaart dient samen met de RMC-regiolijst als navigatiehulpmiddel bij het gebruik van de Bijlage. Alle gemeenten in Nederland registreren (potentiële) voortijdige schoolverlaters (vsv ers). Zij proberen ervoor te zorgen dat leerlingen via een geschikt onderwijs- of arbeidstraject alsnog een startkwalificatie halen. Een startkwalificatie is minimaal een diploma op vwo, havo of mbo 2 niveau. Een jongere is volledig leerplichtig tot en met het schooljaar waarin hij of zij 16 jaar wordt. Daarna geldt voor alle jongeren tot 18 jaar de kwalificatieplicht. Jongeren tot 18 jaar zonder startkwalificatie vallen onder de leerplichtwet. Dit is een gemeentelijke taak. Jongeren boven de 18 jaar zonder startkwalificatie vallen onder de RMC wetgeving, een regionale taak. 5 36 37 18 16 17 14 39 4 6 11 38 9 10 13 2 7 3 12 8 1 RMC-regio s met contactgemeenten Bron: DUO RMC-regio 1 Oost-Groningen Veendam 2 Noord-Groningen-Eemsmond Delfzijl Contactgemeente 3 Centraal en Westelijk Groningen Groningen 4 Friesland Noord Leeuwarden 5 Zuid-West Friesland Súdwest Fryslân 6 Friesland-Oost Smallingerland 7 Noord- en Midden Drenthe Assen 8 Zuid-Oost Drenthe Emmen 9 Zuid-West Drenthe Hoogeveen 10 IJssel-Vecht Zwolle 11 Stedendriehoek Apeldoorn 12 Twente Enschede 13 Achterhoek Doetinchem 14 Arnhem/Nijmegen Nijmegen 15 Rivierenland Tiel 16 Eem en Vallei Amersfoort 17 Noordwest-Veluwe Harderwijk 18 Flevoland Lelystad 19 Utrecht Utrecht 20 Gooi en Vechtstreek Hilversum 21 Agglomeratie Amsterdam Amsterdam 22 West-Friesland Hoorn 23 Kop van Noord-Holland Den Helder 24 Noord-Kennemerland Alkmaar 25 West-Kennemerland Haarlem 26 Zuid-Holland-Noord Leiden 27 Zuid-Holland-Oost Gouda 28 Haaglanden/Westlanden Den Haag 29 Rijnmond Rotterdam 30 Zuid-Holland-Zuid Dordrecht 31 Oosterschelde Regio Goes 32 Walcheren Middelburg 33 Zeeuwsch-Vlaanderen Terneuzen 34 West-Brabant Breda 35 Midden-Brabant Tilburg 36 Noord-Oost-Brabant s-hertogenbosch Gemeenten participeren in één van de 39 RMC-regio s (Regionale Meld- en 37 Zuidoost-Brabant Eindhoven Coördinatiefunctie). Elke RMC-regio heeft één contactgemeente. Deze gemeente 38 Gewest Limburg-Noord Venlo coördineert de melding en registratie van voortijdig schoolverlaters door 39 Gewest Zuid-Limburg Heerlen scholen. Op www.aanvalopschooluitval.nl staat meer informatie over de RMC-regio s onder het kopje RMC-regio. www.vsvverkenner.nl

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Inhoudsopgave 1. Vsv in perspectief... 3 1.1 Vsv in Nederland... 3 1.2 Nieuwe meetsystematiek... 4 1.3 Onderwijs- en diplomakenmerken... 5 1.4 Vsv in Europa... 5 2. De RMC-regio s en gemeenten... 6 2.1 Vsv in de RMC-regio s... 6 2.2 Vsv in de gemeenten...10 3. Voortgezet onderwijs...13 3.1 Vsv in het vo... 13 3.2 Normen in het vo... 13 3.3 Diplomakenmerken...16 4. Middelbaar beroepsonderwijs...19 4.1 Vsv in het mbo...19 4.2 Normen in het mbo...23 4.3 Verblijfsjaar en domeinen... 29 5. Achtergrondkenmerken...31 5.1 Leeftijd... 31 5.2 Verschil man/vrouw en etniciteit...32 5.3 Onderwijs en arbeidsmarkt...32 5.4 Verdacht van een misdrijf...33 6. Voortijdig schoolverlaters 2012-2013 een jaar later... 34 6.1 Voortijdig schoolverlaters van 2013 opnieuw in beeld... 34 6.2 Voortijdig schoolverlaters van 2013 naar leeftijd een jaar later in beeld...35 6.3 Langdurig voortijdig schoolverlaters nader bekeken...37 6.4 Voortijdig schoolverlaters van 2013 en deelname aan de arbeidsmarkt...37 6.5 Voortijdig schoolverlaters per RMC-regio en behaalde ambitie van 70%... 38 7. Berekeningswijze voortijdig schoolverlaters convenant 2012-2015...41 Definitie van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters...41 Voorlopige en definitieve cijfers...41 Verschil tussen de landelijke- en convenantdefinitie... 42 Aanvullende gegevensbronnen nieuwe meetmethode... 42 Nieuwe meetmethode op basis van percentages en normen... 43 Rekenregels nieuwe meetsystematiek 2012/2013-2014/2015... 44 Index afkortingen en begrippen... 45 Index tabellen en figuren... 46

2 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014

3 1. Vsv in perspectief Het kabinet Rutte-Asscher heeft als doel gesteld dat het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv ers) in 2016 teruggedrongen moet zijn tot maximaal 25.000. De vsv-aanpak Aanval op Schooluitval 2008-2012 moedigde scholen aan om schooluitval te verlagen en verbeterde de regionale samenwerking. Het aantal vsv ers is in de afgelopen jaren fors teruggedrongen. Deze succesvolle aanpak is voortgezet met nieuwe prestatiegerichte convenanten voor de periode 2012 tot en met 2015. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het landelijk aantal vsv ers, de nieuwe meetsystematiek, de onderwijs- en diplomakenmerken van de nieuwe vsv ers en de vergelijking van de Nederlandse resultaten met de Europese doelstelling. 1.1 Vsv in Nederland Op landelijk niveau hebben 25.970 jongeren in 2013-2014 het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie. Het landelijk percentage vsv ers is in het schooljaar 2013-2014 gedaald tot 1,9 procent. In het voortgezet onderwijs (vo) daalde het vsv-percentage tot 0,5 procent en in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) tot 5,2 procent. Vsv ers zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten. Een startkwalificatie is een havo of vwo diploma of minimaal een mbo-2 diploma. Het vsv-percentage staat voor het aantal vsv ers als percentage van het aantal onderwijsdeelnemers aan het begin van het schooljaar. De cijfers van 2013-2014 betreffen voorlopige cijfers. De cijfers tot en met schooljaar 2012-2013 betreffen definitieve cijfers. In het najaar 2014 worden de definitieve cijfers van het schooljaar 2013-2014 gepresenteerd. Figuur 1: Nationale doelstelling en realisatie absoluut aantal nieuwe vsv ers Bron: DUO 80000 realisatie doelstelling 70000 60000 50000 40000 30000 20000 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015 Tabel 1: Nationale realisatie nieuwe vsv ers in aantallen en percentages Bron: DUO 2001-2002 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 1 2013-2014 1 2014-2015 Doelstelling 71.000 54.667 50.733 46.800 42.866 38.933 35.000 32.000 29.500 27.200 25.000 2 Realisatie 71.000 52.400 50.900 46.800 41.800 39.900 39.110 36.560 27.950 25.970 % vsv 5,5% 4,0% 3,9% 3,6% 3,2% 3,0% 3,0% 2,8% 2,1% 1,9% 1 Dit betreft het voorlopige cijfer. 2 Dit is een doelstelling.

4 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 1.2 Nieuwe meetsystematiek Meetsystematiek op basis van percentages en normen De vsv-cijfers van de oude convenantjaren worden op basis van absolute aantallen vsv ers weergegeven. Vanaf convenantjaar 2012-2013 wordt er met vsv-percentages en vsv-normen gewerkt in plaats van absolute aantallen. In de vsv-cijferproducten van het convenantjaar 2012-2013 werden de normen en percentages voor het eerst zichtbaar. Naast de (prestatie)normen zijn er in het vo streefnormen bepaald die zijn gebaseerd op het streefdoel van maximaal 25.000 vsv ers in 2016. Deze streefpercentages liggen lager dan de prestatienormen (bij lage percentages krijg je te maken met onwerkbaar lage aantallen vsv ers in het kader van de prestatiesubsidie). De streefpercentages reflecteren de normen die elke instelling zou moeten halen om te komen tot maximaal 25.000 vsv ers en dienen vooral als stuurinstrument binnen de regio s. Voor het mbo zijn de streefnormen gelijk aan de prestatienormen. Correctie voor onterecht als vsv er getelde jongeren Door gebruik van meerdere informatiebronnen worden de jongeren die eerder onterecht als vsv er geregistreerd stonden sinds 2012-2013 nagenoeg allemaal uit de vsv-cijfers gehaald. Het nettoresultaat van deze correctie is in voorliggende presentatie van de voorlopige cijfers zichtbaar en komt ten goede aan vo-scholen en mbo-instellingen die te maken hebben met jongeren die eerder ten onrechte als vsv er werden geteld. Meer uitleg over de nieuwe meetsystematiek, de nieuwe convenanten en de correctie op de cijfers door onterecht als vsv er geregistreerde jongeren niet langer als zodanig te tellen is te vinden in hoofdstuk 7 van deze VSV-Cijferbijlage. Normen voor de voorlopige en definitieve cijfers De inhoud van deze bijlage is gebaseerd op de voorlopige cijfers van het schooljaar 2013-2014. De vsv-cijfers zijn pas definitief wanneer er op de door de onderwijsinstelling aangeleverde inen uitschrijvingsgegevens een accountantsverklaring is afgegeven. De definitieve cijfers worden negen maanden na de voorlopige cijfers gebruikt bij het vaststellen van de bekostiging op vsv volgens de prestatiesubsidie vo en prestatiebox mbo. In de komende hoofdstukken zal de vergelijking worden gemaakt met de normen voor het vo en het mbo om aan te geven of de scholen, instellingen en regio s op basis van de voorlopige cijfers de normen hebben gehaald. Pas met de definitieve cijfers wordt uiteindelijk bepaald of de normen zijn gehaald. Tabel 2: Nieuwe sv ers naar onderwijssoort in 2013/2014 Bron: DUO 2013-2014 Deelnemers Vsv met vmbo Vsv met mbo1 Vsv zonder diploma diploma diploma Aantal vsv % vsv Totaal 1.335.965 15.627 3.215 7.127 25.969 1,9% vo 940.996 2.093 92 2.658 4.843 0,5% mbo 388.699 13.127 3.116 4.159 20.402 5,2% vavo 1 6.270 407 7 310 724 11,5% Figuur 2: Vsv naar type onderwijs Figuur 3: Vsv naar type diplomakenmerk 3% 18% vavo mbo vo 28% 60% vsv zonder diploma vsv met mbo1 diploma vsv met vmbo-diploma 79% 12% 1 De cijfers die hier worden gepresenteerd geven de landelijke cijfers van het vavo weer. Deze leerlingen kunnen via vavo-opleidingen die zijn ondergebracht bij mbo-instellingen hun diploma voor het vmbo, havo of vwo halen.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 5 1.3 Onderwijs- en diplomakenmerken Van de groep vsv ers is ruim 18% afkomstig uit het vo, 3% uit het vavo 1 en bijna 80% uit het mbo; 27% van de vsv ers afkomstig uit het vo heeft geen vmbo of mbo-1 diploma, 12% van de vsv ers heeft een mbo-1 diploma en 60% heeft een vmbo diploma; 64,3% van de jongeren die uitvallen binnen het mbo heeft wel een vmbo diploma; 15,3% van de jongeren die uitvallen binnen het mbo heeft wel een mbo-1 diploma. 1.4 Vsv in Europa In Europees verband is afgesproken om het totaal aantal jongeren van 18 tot 25 jaar dat geen onderwijs volgt en geen startkwalificatie heeft in de periode van 2000 tot 2020 te halveren (EU2020). In de EU15 1 beschikte 13,7% van de 18- tot 25-jarigen in 2012 niet over een startkwalificatie. Dat is in 2013 11,1%. In 2000 was het nog 19,9%; In Nederland beschikte 8,8% van de 18- tot 25-jarigen in 2012 niet over een startkwalificatie. Dit is in 2013 licht gestegen naar 9,2%. Het Nederlandse streefniveau voor 2020 bedraagt 8%. Tabel 3: De ontwikkeling van het percentage van de totale groep vsv ers in Europa, 2000, 2012 en 2013 Bron: Eurostat (2014) 2000 2012 2013 Spanje 29,1% 24,9% 23,6% Portugal 43,6% 20,8% 18,9% Italië 25,1% 17,6% 17,0% Verenigd Koninkrijk 18,2% 13,5% 12,4% Figuur 4: De ontwikkeling van het percentage van de totale groep vsv ers in Europa, 2000, 2012 en 2013 Bron: Eurostat (2014) EU-15 Luxemburg Zweden Oostenrijk Denenmarken Ierland Nederland Finland België Frankrijk Griekenland Duitsland Verenigd Koninkrijk Italië Portugal Spanje 2010 2012 2013 0% 10% 20% 30% 40% 50% Duitsland 14,6% 10,5% 9,9% Griekenland 18,2% 11,4% 9,7% Frankrijk 13,3% 11,6% 9,7% België 13,8% 12,0% 9,5% Finland 9,0% 8,9% 9,3% Nederland 15,4% 8,8% 9,2% Ierland 9,7% 8,4% Denenmarken 11,7% 9,1% 8,0% Oostenrijk 10,2% 7,6% 7,3% Zweden 7,3% 7,5% 7,1% Luxemburg 16,8% 8,1% 6,1% EU-15 16,4% 12,1% 11,1% 1 De landen van de Europese Unie in 2000.

6 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 2. De RMC-regio s en gemeenten Dit hoofdstuk gaat in op de behaalde resultaten van de RMC-regio s en de gemeenten. Daarnaast wordt er ingegaan op de verdeling van de vsv ers die jonger zijn dan 18 (18-) en die 18 jaar of ouder zijn (18+). 2.1 Vsv in de RMC-regio s Elke RMC-regio 1 heeft een contactgemeente die de aanpak en registratie van voortijdig schoolverlaters coördineert en die zorgdraagt voor mogelijkheden van doorverwijzing en herplaatsing in het onderwijs. Met behulp van het persoonsgebonden nummer 2 is het mogelijk per RMC-regio en per gemeente aan te geven hoeveel jongeren zonder startkwalificatie van school zijn gegaan. Deze paragraaf gaat in op uitval in alle RMC-regio s. Er wordt nadere aandacht besteed aan de RMC-regio s met het laagste en hoogste percentage vsv en de verdeling van schooluitval onder jongeren die jonger zijn dan 18 (18-) en die 18 jaar of ouder zijn (18+). Figuur 5: RMC-regio s, percentage nieuwe vsv ers in 2013-2014 De RMC-regio s met het laagste percentage vsv zijn: Zuid- West Friesland en Noord- en Midden Drenthe (beide 1,3%), Twente (1,4%), Noord-Oost-Brabant, IJssel-Vecht en Zuid- West-Drenthe en Oosterschelde Regio (alle 1,5%); Het vsv-percentage ligt het hoogst in Rijnmond (3,0%), Agglomeratie Amsterdam en Haaglanden/Westlanden (beide 2,7%); De regio s Rijnmond (2.855), Agglomeratie Amsterdam (2.677) en Haaglanden/Westlanden (1.973) hebben absoluut gezien het hoogste aantal vsv ers; De regio s Zeeuwsch-Vlaanderen (155), Noord-Groningen- Eemsmond (163), en Zuid-West Friesland (171) hebben absoluut gezien het laagste aantal vsv ers. voorlopige vsv-cijfers per RMC-regio 2013-2014 minder dan 1,6% 1,6% - 1,8% 1,8% - 2,1% meer dan 2,1% 1 RMC staat voor Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten. 2 Het persoonsgebonden nummer is het Burgerservicenummer of het onderwijsnummer als het Burgerservicenummer niet bekend is of niet bestaat.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 7 Tabel 4: Nieuwe vsv ers per RMC-regio in 2013-2104 Bron: DUO 2013-2014 RMC-regio Deelnemers Aantal vsv % vsv 5 Zuid-West Friesland 13.626 171 1,3% 7 Noord- en Midden Drenthe 16.524 213 1,3% 12 Twente 52.987 752 1,4% 36 Noord-Oost-Brabant 54.175 813 1,5% 10 IJssel-Vecht 37.750 573 1,5% 9 Zuid-West Drenthe 11.215 172 1,5% 31 Oosterschelde Regio 14.095 218 1,5% 13 Achterhoek 27.016 422 1,6% 17 Noordwest-Veluwe 17.347 278 1,6% 15 Rivierenland 21.598 347 1,6% 6 Friesland-Oost 21.745 352 1,6% 16 Eem en Vallei 52.957 862 1,6% 20 Gooi en Vechtstreek 19.651 322 1,6% 8 Zuid-Oost Drenthe 14.565 240 1,6% 38 Gewest Limburg-Noord 39.587 653 1,6% 22 West-Friesland 17.972 304 1,7% 37 Zuidoost-Brabant 57.657 982 1,7% 11 Stedendriehoek 35.289 607 1,7% 27 Zuid-Holland-Oost 30.728 536 1,7% 30 Zuid-Holland-Zuid 41.035 724 1,8% 24 Noord-Kennemerland 22.414 398 1,8% 4 Friesland Noord 21.082 387 1,8% 23 Kop van Noord-Holland 14.030 258 1,8% 25 West-Kennemerland 29.421 558 1,9% 26 Zuid-Holland-Noord 31.196 592 1,9% 1 Oost-Groningen 12.055 230 1,9% 2 Noord-Groningen-Eemsmond 8.437 163 1,9% 32 Walcheren 8.997 178 2,0% 3 Centraal en Westelijk Groningen 23.135 469 2,0% 14 Arnhem/Nijmegen 55.051 1.124 2,0% 19 Utrecht 64.224 1.317 2,1% 34 West-Brabant 53.933 1.108 2,1% 33 Zeeuwsch-Vlaanderen 7.457 155 2,1% 39 Gewest Zuid-Limburg 39.177 847 2,2% 35 Midden-Brabant 30.377 658 2,2% 18 Flevoland 34.876 771 2,2% 28 Haaglanden/Westlanden 73.487 1.973 2,7% 21 Agglomeratie Amsterdam 98.301 2.677 2,7% 29 Rijnmond 95.655 2.855 3,0% De vsv-percentages in deze tabel betreffen afgeronde percentages.

8 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Toelichting figuur 6 en 7 Per RMC-regio worden voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs drie dimensies getoond: de regio s zijn gesorteerd op 1) aantal vsv ers in het mbo en vo (de regio met absoluut gezien het hoogste aantal vsv staat links), 2) het vsvpercentage en als laatste 3) het aantal behaalde normen, nader gespecificeerd (zie hoofdstuk 3 voor meer uitleg over de normen in het vo en mbo). -- De RMC -regio s staan weergegeven op de horizontale as. -- Het vsv-percentage is terug te vinden op de linker verticale as en wordt weergegeven door de lijn. -- Het aantal behaalde normen is terug te vinden op de rechter verticale as en wordt weergegeven door de staaf. Per kleur wordt duidelijk welke norm precies is gehaald. -- Voor het vo betreft het hier de streefnormen. Voor meer informatie hierover zie hoofdstuk 3. Figuur 6: Overzicht uitval in het vo per RMC-regio 2,0% onderbouw vmbo bovenbouw havo/vwo bovenbouw vsv percentage 3 vsv percentage vo 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% Agglomeratie Amsterdam Haaglanden/Westlanden Rijnmond Figuur 7: Overzicht uitval in het mbo per RMC-regio 10% 9% Utrecht West-Brabant Zuidoost-Brabant Gewest Zuid-Limburg Arnhem/Nijmegen Eem en Vallei West-Kennemerland Gewest Limburg-Noord Flevoland Midden-Brabant Zuid-Holland-Noord Noord-Oost-Brabant IJssel-Vecht Zuid-Holland-Zuid Stedendriehoek Twente Gooi en Vechtstreek Zuid-Holland-Oost Rivierenland Noord-Kennemerland Centraal en Westelijk Groningen Friesland-Oost West-Friesland Achterhoek Friesland Noord Zeeuwsch-Vlaanderen Kop van Noord-Holland Noordwest-Veluwe Oosterschelde Regio Oost-Groningen Zuid-Oost Drenthe Zuid-West Drenthe Walcheren Noord- en Midden Drenthe Noord-Groningen-Eemsmond Zuid-West Friesland mbo niveau 1 mvo niveau 2 mbo niveau 3+4 vsv percentage 2 1 0 3 aantal normen behaald in het vo vsv percentage mbo 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% Rijnmond Agglomeratie Amsterdam Utrecht Arnhem/Nijmegen West-Brabant Zuidoost-Brabant Eem en Vallei Noord-Oost-Brabant Twente Gewest Zuid-Limburg Flevoland Zuid-Holland-Zuid Midden-Brabant Gewest Limburg-Noord Stedendriehoek Zuid-Holland-Noord IJssel-Vecht Zuid-Holland-Oost Haaglanden/Westlanden West-Kennemerland Achterhoek Friesland Noord Noord-Kennemerland Friesland-Oost Rivierenland West-Friesland Noordwest-Veluwe Gooi en Vechtstreek Kop van Noord-Holland Zuid-Oost Drenthe Centraal en Westelijk Groningen Oost-Groningen Oosterschelde Regio Noord- en Midden Drenthe Zuid-West Friesland Noord-Groningen-Eemsmond Walcheren Zuid-West Drenthe Zeeuwsch-Vlaanderen 2 1 0 aantal normen behaald in het mbo

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 9 2.1.1 Verdeling schooluitval naar 18-min en 18-plus per RMC-regio Een jongere is volledig leerplichtig tot en met het schooljaar waarin hij of zij 16 jaar wordt. Daarna geldt voor alle jongeren tot 18 jaar de kwalificatieplicht. Dit betekent dat alle jongeren zonder startkwalificatie tot 18 jaar een opleiding moeten volgen. Tabel 5: Nieuwe vsv ers naar 18- en 18+ naar RMC-regio in 2013-2014 Bron: DUO RMC-regio Aantal 18- vsv ers Handhaving van de Leerplichtwet is een gemeentelijke taak. Jongeren boven de 18 jaar zonder startkwalificatie vallen onder de RMC-wetgeving. De uitvoering hiervan is een regionale taak. % 18- vsv ers binnen populatie Aantal 18+ vsv ers % 18+ vsv ers binnen populatie 1 Oost-Groningen 29 0,4% 201 4,8% 2 Noord-Groningen-Eemsmond 18 0,3% 145 5,1% 3 Centraal en Westelijk Groningen 38 0,2% 431 5,5% 4 Friesland Noord 38 0,3% 349 4,8% 5 Zuid-West Friesland 13 0,1% 158 3,7% 6 Friesland-Oost 43 0,3% 309 4,5% 7 Noord- en Midden Drenthe 23 0,2% 190 3,7% 8 Zuid-Oost Drenthe 31 0,3% 209 4,5% 9 Zuid-West Drenthe 30 0,4% 142 4,1% 10 IJssel-Vecht 93 0,4% 480 4,0% 11 Stedendriehoek 72 0,3% 535 4,8% 12 Twente 77 0,2% 675 4,0% 13 Achterhoek 39 0,2% 383 4,4% 14 Arnhem/Nijmegen 107 0,3% 1.017 6,0% 15 Rivierenland 56 0,4% 291 4,7% 16 Eem en Vallei 116 0,3% 746 5,0% 17 Noordwest-Veluwe 37 0,3% 241 4,5% 18 Flevoland 96 0,4% 675 6,0% 19 Utrecht 217 0,5% 1.100 6,0% 20 Gooi en Vechtstreek 67 0,5% 255 4,9% 21 Agglomeratie Amsterdam 552 0,8% 2.125 7,1% 22 West-Friesland 41 0,3% 263 4,9% 23 Kop van Noord-Holland 25 0,3% 233 5,2% 24 Noord-Kennemerland 48 0,3% 350 5,2% 25 West-Kennemerland 118 0,6% 440 5,1% 26 Zuid-Holland-Noord 103 0,5% 489 5,4% 27 Zuid-Holland-Oost 68 0,3% 468 5,2% 28 Haaglanden/Westlanden 303 0,6% 1.670 7,3% 29 Rijnmond 395 0,6% 2.460 7,6% 30 Zuid-Holland-Zuid 101 0,4% 623 4,9% 31 Oosterschelde Regio 36 0,4% 182 4,3% 32 Walcheren 27 0,4% 151 5,4% 33 Zeeuwsch-Vlaanderen 39 0,7% 116 5,2% 34 West-Brabant 176 0,5% 932 5,5% 35 Midden-Brabant 84 0,4% 574 5,9% 36 Noord-Oost-Brabant 90 0,2% 723 4,3% 37 Zuidoost-Brabant 163 0,4% 819 4,6% 38 Gewest Limburg-Noord 109 0,4% 544 4,2% 39 Gewest Zuid-Limburg 156 0,6% 691 5,4%

10 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Landelijk ligt het percentage vsv onder jongeren tot 18 jaar net als vorig jaar op 0,4%, dit percentage ligt voor jongeren vanaf 18 jaar op 5,3% (vorig jaar 5,7%); Het hoogste percentage vsv onder jongeren tot 18 jaar is 0,8% in Agglomeratie Amsterdam, dit percentage is het laagst in Centraal en Westelijk Groningen, Twente, Achterhoek en Noord-Oost-Brabant (0,2%); Het hoogste percentage vsv onder jongeren van 18 jaar en ouder is 7,% in Rijnmond, dit percentage is het laagst in Zuid-West Friesland (3,7%). 2.2 Vsv in de gemeenten Iedere RMC-regio bestaat uit verschillende gemeenten. Met het persoonsgebonden nummer is het mogelijk per gemeente aan te geven hoeveel jongeren in schooljaar 2012-2013 zonder startkwalificatie het onderwijs hebben verlaten. Deze paragraaf gaat in op de vsv-resultaten van een beperkt aantal gemeenten. Er wordt aandacht besteed aan de vier grootste gemeenten (G4) en de G32 1. Met de VSV-verkenner is het mogelijk om voor elke gemeente het aantal nieuwe vsv ers te vinden en dit te vergelijken met de landelijke cijfers. De VSV-verkenner is te vinden op www.vsvverkenner.nl. 2.2.2 Overzicht G4 en G32 Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht zijn de vier grootste gemeenten van Nederland (G4). Zij hebben te maken met specifieke situaties en problematiek op het gebied van voortijdig schoolverlaten. De 34 (middel)grote gemeenten hebben zich verenigd in de G32. Het vsv-percentage in de G4 is 3,5%, landelijk ligt dit percentage op 1,9%; Het vsv-percentage in de G4 is het hoogst in gemeente Rotterdam (3,9%), voor de G32 in gemeente Lelystad (3,3%); Het vsv-percentage in de G4 is het laagst in gemeente Utrecht (3,4%), voor de G32 in gemeente Ede (1,4%); Het vsv-percentage onder jongeren tot 18 jaar loopt in de G4 uiteen van 0,7% (gemeente Amsterdam, Rotterdam en Utrecht) tot 1,0% (Den Haag), onder de jongeren vanaf 18 jaar loopt dit uiteen van 9,5% (gemeente Rotterdam) tot 8,5% (gemeente Amsterdam); Het vsv-percentage onder jongeren tot 18 jaar loopt in de G32 uiteen van 0,1% in gemeente Ede tot 1,3% in gemeente Maastricht, onder de jongeren vanaf 18 jaar loopt dit uiteen van 4,5% in gemeente Ede tot 9,0% in gemeente Lelystad. 2.2.1 Gemeentegrootte 11% van het totaal aantal deelnemers woont in de G4, 19% van de vsv ers komt uit de G4; Het vsv-percentage is 3,5% in die gemeenten. 68% van de deelnemers woont in een gemeente met minder dan 100.000 inwoners, 55% van de vsv ers komt uit deze gemeenten. Het vsv-percentage is 1,6% in die gemeenten; 22% van de deelnemers woont in een gemeente met meer dan 100.000 inwoners, 25% van de vsv ers komt uit deze gemeenten. Het vsv-percentage is 2,3% in die gemeenten. Figuur 8: Nieuwe vsv'ers naar gemeentegrootte in 2013-2014 Bron: DUO 19% > 100000 inwoners < 100000 inwoners G4 55% 26% 1 De G32 bestaat uit 34 middelgrote gemeenten. In 2009 is de G27 uitgebreid met Almere, Apeldoorn, Ede, Haarlemmermeer en Zoetermeer tot de G32. In 2011 zijn Delft en Gouda hier bijgekomen waardoor de G32 uit 34 gemeenten bestaat.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 11 Tabel 6: Nieuwe vsv ers naar gemeenten in 2013-2014 Bron: DUO 2013-2014 Gemeente Deelnemers Aantal vsv % vsv G4 Utrecht 18.072 566 3,1% Amsterdam 45.720 1.561 3,4% s-gravenhage 33.641 1.149 3,4% Rotterdam 43.188 1.688 3,9% G32 Ede 9.677 140 1,4% Hengelo 6.730 112 1,7% Almelo 6.052 104 1,7% Emmen 9.179 159 1,7% Helmond 7.182 130 1,8% Amersfoort 12.425 232 1,9% Apeldoorn 12.512 237 1,9% Haarlemmermeer 12.481 242 1,9% Deventer 7.847 157 2,0% Sittard-Geleen 6.496 133 2,0% Gouda 5.732 120 2,1% Alkmaar 7.931 167 2,1% Haarlem 10.110 214 2,1% s-hertogenbosch 10.828 232 2,1% Venlo 7.522 165 2,2% Enschede 11.622 261 2,2% Almere 18.092 407 2,2% Zwolle 9.187 210 2,3% Nijmegen 10.207 238 2,3% Heerlen 5.722 135 2,4% Breda 12.919 311 2,4% Eindhoven 13.828 343 2,5% Zoetermeer 10.046 251 2,5% Dordrecht 9.463 241 2,5% Zaanstad 11.962 306 2,6% Tilburg 15.049 415 2,8% Groningen 10.660 295 2,8% Leeuwarden 8.043 226 2,8% Leiden 7.143 203 2,8% Delft 5.559 158 2,8% Schiedam 5.775 173 3,0% Arnhem 10.466 334 3,2% Maastricht 6.215 201 3,2% Lelystad 6.131 202 3,3% Naar gemeentegrootte minder dan 20.000 inwoners 144.758 2.021 1,4% 20.000 tot 50.000 inwoners 509.421 7.855 1,5% 50.000 tot 100.000 inwoners 233.614 4.667 2,0% 100.000 tot 250.000 inwoners 287.563 6.688 2,3% meer dan 250.000 inwoners (G4) 145.468 5.028 3,5%

12 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Tabel 7: Nieuwe vsv ers naar 18- en 18+ per gemeente in 2013-2014 Bron: DUO 2013-2014 Gemeente Aantal vsv 18- % vsv 18- Aantal vsv 18+ % vsv 18+ G4 Utrecht 95 0,7% 471 8,7% Amsterdam 326 1,0% 1.235 8,5% s-gravenhage 170 0,7% 979 8,9% Rotterdam 206 0,7% 1.482 9,5% G32 Ede 9 0,1% 131 4,5% Hengelo 10 0,2% 102 4,7% Almelo 13 0,3% 91 4,6% Emmen 17 0,3% 142 4,7% Helmond 12 0,2% 118 5,3% Amersfoort 33 0,4% 199 5,9% Apeldoorn 23 0,3% 214 5,5% Haarlemmermeer 31 0,3% 211 5,9% Deventer 19 0,4% 138 5,5% Sittard-Geleen 10 0,2% 123 5,8% Gouda 13 0,3% 107 6,2% Alkmaar 11 0,2% 156 6,1% Haarlem 37 0,5% 177 6,0% s-hertogenbosch 38 0,5% 194 5,8% Venlo 23 0,5% 142 5,4% Enschede 25 0,3% 236 6,0% Almere 64 0,5% 343 5,8% Zwolle 42 0,7% 168 5,6% Nijmegen 20 0,3% 218 7,2% Heerlen 17 0,5% 118 5,8% Breda 43 0,5% 268 6,5% Eindhoven 62 0,6% 281 6,6% Zoetermeer 41 0,6% 210 6,5% Dordrecht 30 0,5% 211 6,6% Zaanstad 65 0,8% 241 6,4% Tilburg 62 0,6% 353 7,2% Groningen 25 0,4% 270 6,9% Leeuwarden 27 0,5% 199 6,4% Leiden 34 0,7% 169 7,8% Delft 31 0,8% 127 7,4% Schiedam 17 0,4% 156 7,9% Arnhem 37 0,5% 297 8,1% Maastricht 54 1,3% 147 7,3% Lelystad 16 0,4% 186 9,0%

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 13 3. Voortgezet onderwijs In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de resultaten van vo-scholen. Er zal worden ingegaan op de vsv-prestatienormen waaraan de vo-scholen moeten voldoen, de diplomakenmerken van de deelnemers en vsv ers in het voortgezet onderwijs. Meer verdiepende informatie over de individuele vo-scholen is te vinden op onze website www.vsvverkenner.nl. 3.1 Vsv in het vo Het landelijke percentage vsv binnen het voortgezet onderwijs ligt op 0,5%. Het percentage vsv loopt binnen het vo uiteen van 0,1% (havo 3 en vwo 3) tot 19,8% (vmbo uitbesteed aan vavo); Het grootste aantal vsv ers (absoluut gezien) komt uit het vmbo 3-4 (1.689 vsv ers), het kleinste aantal vsv ers uit brug 3 (20 vsv ers). 3.2 Normen in het vo De prestatiesubsidie over schooljaar 2012-2013 tot en met 2014-2015 wordt berekend op basis van een procentuele norm in plaats van eerdere toekenning op basis van reductie van absolute aantallen vsv ers. De procentuele normen houden rekening met groei en krimp van scholen. Werken met deze normen draagt eraan bij dat scholen die het aantal nauwelijks nog vsv ers kunnen verminderen het aantal vsv ers laag houden. De prestatiesubsidie over schooljaar 2012-2013 tot en met 2014-2015 wordt voor het vo berekend op basis van drie procentuele normen (waarmee het aantal vsv ers t.o.v. het aantal deelnemers wordt uitgedrukt): onderbouw vo, bovenbouw vmbo, en bovenbouw havo/vwo 2. De norm geeft aan tot welk percentage de uitval op het betreffende niveau moet zijn teruggedrongen. Tabel 8: Streefnormen voor het vo, 2012 tot en met 2015 VO Onderbouw Bovenbouw vmbo Bovenbouw havo/ vwo (bestaat uit leerjaar 4, 5 en 6) 2012-2013 0,2% 1,5% 0,1% 2013-2014 0,2% 1,5% 0,1% 2014-2015 0,2% 1,5% 0,1% De voorlopige cijfers worden hier vergeleken met de normen. Op basis van de voorlopige cijfers wordt aangegeven of de normen zijn gehaald. Pas als de definitieve cijfers bekend worden gemaakt staat vast hoeveel normen er zijn gehaald. Het betreft hier de streefnormen 3 voor vsv. Naast de prestatienormen zijn er in het vo streefnormen bepaald die zijn gebaseerd op het streefdoel van maximaal 25.000 vsv ers in 2016. Deze streefpercentages liggen lager dan de prestatienormen (bij lage percentages krijg je te maken met onwerkbaar lage aantallen vsv ers in het kader van de prestatiesubsidie). De streefpercentages reflecteren de normen die Tabel 9: Nieuwe vsv ers naar onderwijssoort in het vo Norm Onderwijssoort Deelnemers Aantal vsv vsv% Onderbouw vo brug 1-2 347.737 653 0,2% lwoo 1-2 54.586 291 0,5% brug 3 6.134 20 0,3% havo 3 43.734 46 0,1% vwo 3 42.824 38 0,1% Bovenbouw vmbo lwoo 3-4 47.572 847 1,8% vmbo 3-4 162.666 1.689 1,0% vm2 2.246 60 2,7% vmbo uitbesteed vavo 1.072 212 19,8% Bovenbouw havo/vwo havo 4-5 110.936 557 0,5% vwo 4-6 116.556 271 0,2% havo uitbesteed vavo 1 3.450 135 3,9% vwo uitbesteed vavo 1.483 24 1,6% 1 In dit hoofdstuk gaat het over andere leerlingen in het vavo dan in hoofdstuk 1 en 2. De leerlingen uit de categorie vavo in dit hoofdstuk vallen onder de Rutteregeling. Een leerling vallend onder de Rutte-regeling is ingeschreven op een eigen middelbare school, maar volgt zijn opleiding op (wordt uitbesteed aan) het vavo. De vo-school blijft verantwoordelijk voor de leerling. 2 Onder onderbouw vo wordt de onderbouw van het vmbo, havo en vwo verstaan. De bovenbouw van het vmbo bestaat uit leerjaar 3 en 4. De bovenbouw van het havo/vwo bestaat uit leerjaar 4, 5 en 6 (alleen voor vwo). 3 De prestatienormen voor het vo zijn voor de onderbouw 1,0%, voor de bovenbouw vmbo 4,0% en voor de bovenbouw havo/vwo 0,5%.

14 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 elke instelling zou moeten halen om te komen tot maximaal 25.000 vsv ers en dienen vooral als stuurinstrument binnen de regio s. Het totaal aantal deelnemers van 940.996 is verdeeld over ongeveer 500 vo-scholen; Dit jaar heeft 16,4% van de vo-scholen geen normen gehaald; Dit jaar heeft 33,3% van de vo-scholen één norm gehaald; Dit jaar heeft 42,9% van de vo-scholen twee normen gehaald; Dit jaar heeft 7,4% van de vo-scholen alle normen gehaald. 3.2.1 Normen naar RMC-regio Het percentage vsv in de onderbouw ligt het hoogste in RMC-regio Gewest Zuid-Limburg (0,49%), in Kop van Noord-Holland ligt het percentage op 0,04%; Het percentage vsv in de bovenbouw vmbo ligt het hoogste in RMC-regio Agglomeratie Amsterdam (2,92%), in RMCregio Noordwest-Veluwe ligt het percentage op 0,47%; Het percentage vsv in de bovenbouw havo/vwo ligt het hoogste in RMC-regio Haaglanden/Westlanden (0,71%), in RMC-regio Zuid-Oost Drenthe ligt het percentage het laagst met 0,05%. Figuur 9: Behaalde streefnormen in het vo naar RMC-regio 7,4% 16,4% 3 normen 2 normen 1 norm 0 normen 33,3% 42,9%

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 15 Tabel 10: RMC-regio s, nieuwe vsv ers naar niveau in 2013-2014 2013-2014 RMC-regio Aantal vsv ers onderbouw vo % vsv onderbouw vo Aantal vsv ers bovenbouw vmbo % vsv bovenbouw vmbo Aantal vsv ers bovenbouw havo/vwo % vsv bovenbouw havo/vwo 1 Oost-Groningen 11 0,27% 18 0,78% 7 0,50% 2 Noord-Groningen-Eemsmond 4 0,13% 11 0,78% 5 0,39% 3 Centraal en Westelijk Groningen 9 0,11% 27 0,73% 22 0,56% 4 Friesland Noord 15 0,21% 23 0,63% 9 0,30% 5 Zuid-West Friesland 4 0,08% 12 0,51% 2 0,10% 6 Friesland-Oost 17 0,22% 27 0,70% 14 0,43% 7 Noord- en Midden Drenthe 10 0,16% 15 0,55% 9 0,31% 8 Zuid-Oost Drenthe 11 0,21% 24 0,84% 1 0,05% 9 Zuid-West Drenthe 10 0,24% 19 0,96% 7 0,43% 10 IJssel-Vecht 31 0,22% 51 0,84% 29 0,48% 11 Stedendriehoek 24 0,18% 51 0,89% 29 0,48% 12 Twente 21 0,11% 44 0,49% 33 0,40% 13 Achterhoek 15 0,15% 22 0,48% 11 0,26% 14 Arnhem/Nijmegen 30 0,14% 109 1,32% 35 0,32% 15 Rivierenland 6 0,07% 53 1,44% 13 0,37% 16 Eem en Vallei 32 0,15% 89 1,09% 31 0,31% 17 Noordwest-Veluwe 10 0,16% 13 0,47% 14 0,47% 18 Flevoland 27 0,22% 78 1,25% 26 0,51% 19 Utrecht 56 0,21% 170 1,90% 55 0,41% 20 Gooi en Vechtstreek 17 0,21% 46 1,80% 31 0,63% 21 Agglomeratie Amsterdam 129 0,34% 454 2,92% 112 0,61% 22 West-Friesland 9 0,13% 31 0,97% 14 0,48% 23 Kop van Noord-Holland 2 0,04% 29 1,16% 8 0,39% 24 Noord-Kennemerland 7 0,08% 35 1,00% 23 0,52% 25 West-Kennemerland 8 0,07% 118 2,59% 22 0,36% 26 Zuid-Holland-Noord 15 0,12% 74 1,68% 33 0,47% 27 Zuid-Holland-Oost 6 0,05% 56 1,22% 26 0,44% 28 Haaglanden/Westlanden 107 0,38% 217 1,87% 96 0,71% 29 Rijnmond 78 0,23% 225 1,36% 79 0,56% 30 Zuid-Holland-Zuid 21 0,14% 70 1,02% 16 0,24% 31 Oosterschelde Regio 8 0,15% 20 0,83% 9 0,42% 32 Walcheren 4 0,12% 27 1,77% 5 0,32% 33 Zeeuwsch-Vlaanderen 8 0,30% 35 2,40% 4 0,33% 34 West-Brabant 43 0,21% 142 1,68% 34 0,35% 35 Midden-Brabant 41 0,36% 62 1,29% 22 0,41% 36 Noord-Oost-Brabant 20 0,10% 79 0,92% 22 0,22% 37 Zuidoost-Brabant 50 0,23% 138 1,47% 25 0,24% 38 Gewest Limburg-Noord 38 0,27% 80 1,21% 19 0,28% 39 Gewest Zuid-Limburg 71 0,49% 103 1,80% 32 0,42% De percentages die in het rood worden weergegeven liggen boven de streefnormen die voor de vo-scholen gelden. De streefnormen zijn 0,2% voor Onderbouw, 1,5% voor Bovenbouw vmbo en 0,1% voor Bovenbouw havo/vwo.

16 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 3.3 Diplomakenmerken In deze paragraaf zal verder worden ingegaan op de diplomakenmerken van de leerlingen in het voortgezet onderwijs. Onderstaande tabellen geven het onderscheid aan tussen de jongeren die in het mbo zijn uitgevallen met of zonder diploma behaald in het voortgezet onderwijs. Deze groepen worden in kaart gebracht, omdat jongeren die zonder vmbo of havo/vwo diploma het voortgezet onderwijs verlaten een grotere kans hebben om uit te vallen in het vervolgonderwijs (bijvoorbeeld in het mbo). Jongeren met een havo of vwo diploma hebben een startkwalificatie, deze worden dus niet in de tabel weergegeven. Tabel 11: Nieuwe vsv ers in het mbo naar hoogst behaalde vooropleiding en diploma in het vmbo 2013-2014 Vooropleiding en diploma Deelnemers Aantal vsv % vsv onbekend 5.834 908 15,56% brug zonder diploma 8.477 1.255 14,80% pro zonder diploma 7.707 1.347 17,48% vmbo zonder diploma 21.974 3.138 14,28% vmbo met diploma 317.440 13.117 4,13% havo zonder diploma 15.406 592 3,84% vwo zonder diploma 616 45 7,31% Tabel 12: Nieuwe vsv ers in het mbo naar leerweg, hoogst behaalde vooropleiding en diploma in 2013-2014 Vooropleiding, leerweg en diploma Deelnemers Aantal vsv % vsv vmbo zonder diploma: 21.974 3.138 14,28% vmbo basisberoepsgerichte leerweg zonder diploma 8.777 1.720 19,60% vmbo kaderberoepsgerichte leerweg zonder diploma 6.128 821 13,40% vmbo gemengd theoretische leerweg zonder diploma 7.069 597 8,45% vmbo met diploma: 317.440 13.117 4,13% vmbo basisberoepsgerichte leerweg met diploma 70.139 4.245 6,05% vmbo kaderberoepsgerichte leerweg met diploma 93.424 4.158 4,45% vmbo gemengd theoretische leerweg met diploma 153.877 4.714 3,06%

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 17 3.3.1 Diplomakenmerken naar RMC-regio In RMC-regio Centraal en Westelijk Groningen is het vsv-percentage in het mbo, van jongeren met als hoogste vooropleiding enkel de onderbouw het hoogst (22,2%) Dit percentage is het laagste in Noordwest-Veluwe en Zuid-West Friesland (5,3%); Het percentage jongeren dat uitgevallen is in het mbo met als hoogste vooropleiding vmbo zonder diploma, is het hoogst in Zeeuwsch-Vlaanderen (22,0%), en het laagste in Noordwest-Veluwe (8,0%); Het vsv-percentage in het mbo van jongeren met als hoogste vooropleiding havo/vwo zonder diploma, is in Arnhem/ Nijmegen en Agglomeratie Amsterdam het hoogste (8,3%), in Noord- en Midden Drenthe is dit 0%. Tabel 13: RMC-regio s, nieuwe vsv ers in het mbo naar hoogst behaalde vooropleiding en diploma in 2012-2013 Vooropleiding onbekend Onderbouw vo Bovenbouw vmbo Bovenbouw havo/vwo geen diploma wel diploma geen diploma wel diploma RMC-regio vsv %vsv vsv %vsv vsv %vsv vsv %vsv vsv %vsv vsv %vsv Oost-Groningen 7 25,9% 26 15,1% 49 10,1% 108 3,2% 4 2,7% 0 0 Noord-Groningen-Eemsmond 4 15,4% 10 8,8% 30 13,6% 92 4,2% 7 5,6% 0 0 Centraal en Westelijk Groningen 12 14,6% 73 22,2% 96 11,4% 215 4,0% 15 4,5% 0 0 Friesland Noord 10 14,9% 41 15,1% 49 10,6% 230 4,0% 10 2,3% 0 0 Zuid-West Friesland 5 23,8% 5 5,3% 21 8,1% 113 3,1% 9 4,1% 0 0 Friesland-Oost 15 20,0% 31 12,2% 32 10,1% 205 3,5% 11 4,7% 0 0 Noord- en Midden Drenthe 8 16,0% 22 14,7% 29 12,2% 114 2,8% 6 3,5% 0 0 Zuid-Oost Drenthe 6 22,2% 20 19,6% 33 14,0% 145 3,7% 0 0,0% 0 0 Zuid-West Drenthe 4 19,0% 11 9,7% 16 10,7% 100 3,5% 5 3,2% 0 0 IJssel-Vecht 16 11,3% 58 14,9% 44 10,9% 328 3,3% 16 3,1% 0 0 Stedendriehoek 13 10,0% 56 13,3% 59 11,4% 362 4,3% 13 2,9% 0 0 Twente 27 14,9% 79 12,6% 90 11,3% 450 3,2% 8 1,3% 0 0 Achterhoek 20 25,0% 44 12,4% 25 9,2% 276 3,8% 9 2,8% 0 0 Arnhem/Nijmegen 35 15,9% 96 18,7% 125 16,4% 652 5,5% 42 6,3% 0 0 Rivierenland 11 21,6% 21 13,8% 27 10,8% 208 4,0% 8 3,5% 0 0 Eem en Vallei 23 15,1% 74 12,1% 96 12,3% 494 4,3% 23 3,6% 0 0 Noordwest-Veluwe 13 15,7% 19 12,4% 17 8,0% 186 4,2% 6 2,8% 0 0 Flevoland 29 13,7% 78 13,2% 85 16,9% 427 4,8% 21 4,5% 0 0 Utrecht 39 17,6% 136 19,2% 158 15,2% 661 5,3% 42 5,7% 0 0 Gooi en Vechtstreek 6 11,8% 18 13,6% 39 11,3% 155 4,8% 10 5,8% 0 0 Agglomeratie Amsterdam 68 15,6% 249 15,9% 381 15,2% 1.188 6,0% 96 8,3% 0 0 West-Friesland 3 10,3% 36 15,4% 31 15,7% 172 4,0% 8 3,6% 0 0 Kop van Noord-Holland 4 10,5% 34 18,2% 21 14,1% 149 4,0% 11 5,5% 0 0 Noord-Kennemerland 8 14,8% 44 18,8% 52 21,5% 216 4,4% 13 4,6% 0 0 West-Kennemerland 8 12,9% 56 16,1% 77 19,1% 260 4,3% 9 3,8% 0 0 Zuid-Holland-Noord 17 13,0% 54 16,4% 44 14,3% 343 5,6% 12 3,5% 0 0 Zuid-Holland-Oost 10 17,2% 52 18,0% 48 14,7% 321 4,7% 17 3,6% 0 0 Haaglanden/Westlanden 77 16,7% 225 18,0% 268 18,6% 933 5,9% 50 7,1% 0 0 Rijnmond 131 17,0% 345 19,6% 421 16,5% 1.518 6,3% 58 5,5% 0 0 Zuid-Holland-Zuid 23 16,7% 49 13,9% 87 14,9% 440 4,3% 18 3,5% 0 0 Oosterschelde Regio 4 8,0% 19 17,1% 12 8,3% 139 3,7% 7 4,0% 0 0 Walcheren 13 28,3% 11 19,0% 16 18,0% 99 4,3% 3 3,3% 0 0 Zeeuwsch-Vlaanderen 4 17,4% 14 20,9% 18 22,0% 71 3,8% 1 2,1% 0 0 West-Brabant 39 12,4% 113 17,9% 119 16,8% 594 4,6% 24 3,3% 0 0 Midden-Brabant 20 17,2% 65 19,9% 81 21,4% 360 5,0% 7 1,9% 0 0 Noord-Oost-Brabant 36 20,5% 64 13,5% 73 13,6% 497 3,7% 22 3,6% 0 0 Zuidoost-Brabant 32 10,6% 89 16,7% 83 13,0% 539 3,9% 26 3,5% 0 0 Gewest Limburg-Noord 31 11,7% 47 14,2% 52 14,1% 365 3,5% 21 5,6% 0 0 Gewest Zuid-Limburg 35 17,2% 59 19,9% 90 16,9% 435 4,6% 22 5,0% 0 0

18 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 3.3.2 Diplomakenmerken naar ROC s Op ROC Tilburg is het vsv% in het mbo van jongeren met als hoogste vooropleiding enkel de onderbouw het hoogst (24,7%). Dit percentage is het laagst voor Hoornbeeck College (3,2%); Het percentage jongeren dat uitgevallen is in het mbo met als hoogste vooropleiding vmbo zonder diploma, is het hoogst op het ROC Tilburg (22,3%), en het laagste op het Hoornbeeck College (0,8%); Het vsv-percentage in het mbo van jongeren met als hoogste vooropleiding havo/vwo zonder diploma is op ROC van Amsterdam 8,9%. Op het op het Hoornbeeck College is dit 0,8%. Tabel 14: Mbo-instellingen, nieuwe vsv ers in het mbo naar hoogst behaalde vooropleiding en diploma in 2013-2014 1 Vooropleiding onbekend Onderbouw vo Bovenbouw vmbo Bovenbouw havo/vwo geen diploma wel diploma geen diploma wel diploma Brin instelling 1 vsv vsv% vsv vsv% vsv vsv% vsv vsv% vsv vsv% vsv vsv% 00GT ROC Albeda College 84 20,7% 202 21,2% 262 16,9% 625 5,4% 23 4,8% 0 0% 01AA Landstede 19 14,8% 60 15,3% 38 8,9% 252 3,3% 10 2,6% 0 0% 04CY ROC Rivor 3 13,6% 11 19,6% 10 10,4% 55 4,0% 1 2,4% 0 0% 04EU ROC Kop v Noord-Holland 3 18,8% 23 18,0% 10 12,5% 105 5,2% 3 3,3% 0 0% 04FO Koning Willem I College 23 23,5% 32 16,5% 41 14,6% 319 3,7% 18 4,5% 0 0% 08PG ROC Friese Poort 7 10,3% 28 9,4% 42 8,1% 317 3,6% 10 2,4% 0 0% 09MR Hoornbeeck College 1 10,0% 4 3,2% 1 0,8% 83 1,9% 3 0,8% 0 0% 14NZ ROC Menso Alting 1 100,0% 1 12,5% 1 4,2% 10 1,9% 1 2,6% 0 0% 20MQ ROC Da Vinci College 21 23,1% 37 15,6% 65 17,3% 269 5,2% 12 4,8% 0 0% 24ZZ ROC Graafschap College 19 29,7% 41 14,4% 29 11,3% 247 4,0% 11 4,2% 0 0% 25LF Rijn IJssel 19 12,3% 61 20,4% 70 15,7% 361 5,0% 26 5,2% 0 0% 25LG ROC Friesland College 20 18,7% 54 16,3% 48 10,4% 228 3,8% 22 5,0% 0 0% 25LH ROC Midden Nederland 23 11,4% 103 16,1% 97 13,2% 515 5,5% 34 5,4% 0 0% 25LJ ROC Ter AA 4 7,3% 15 13,2% 19 17,0% 66 3,0% 4 3,4% 0 0% 25LN ID College 19 19,8% 78 17,9% 71 14,1% 380 5,4% 13 4,9% 0 0% 25LP Zadkine 45 14,1% 128 16,8% 141 16,9% 757 7,6% 28 6,1% 0 0% 25LR ROC van Flevoland 14 16,3% 25 12,4% 56 20,2% 194 5,5% 10 6,0% 0 0% 25LT ROC Gilde Opleidingen 14 8,4% 36 13,6% 51 15,6% 264 3,6% 14 5,5% 0 0% 25LU Alfa-college 12 16,0% 52 16,4% 74 12,4% 214 3,1% 11 3,3% 0 0% 25LV SG De Rooi Pannen 12 19,4% 17 12,7% 25 13,7% 150 2,9% 6 1,9% 0 0% 25LW Noorderpoort 13 16,7% 70 19,2% 112 10,5% 257 3,3% 16 3,5% 0 0% 25LX ROC West-Brabant 37 14,1% 106 19,7% 118 18,8% 490 4,9% 20 4,0% 0 0% 25LZ ROC Tilburg 11 12,9% 71 24,7% 67 22,3% 298 5,7% 5 1,9% 0 0% 25MA ROC Leiden 20 14,9% 69 18,5% 71 18,8% 388 6,7% 18 6,0% 0 0% 25MB Summa College 36 15,6% 70 16,9% 69 14,5% 397 4,3% 17 3,6% 0 0% 25PJ Deltion College 18 11,3% 41 13,9% 44 14,6% 379 4,3% 16 3,1% 0 0% 25PL ROC Leeuwenborgh 15 13,2% 20 20,6% 29 17,6% 206 4,3% 12 5,4% 0 0% 25PM ROC A12 8 14,3% 23 11,0% 33 10,3% 180 4,8% 9 4,9% 0 0% 25PN ROC Nijmegen eo 6 10,5% 41 23,8% 42 18,1% 256 4,4% 7 3,5% 0 0% 25PT ROC Horizon College 12 16,2% 87 19,2% 92 19,8% 332 4,0% 20 4,4% 0 0% 25PU ROC Arcus College 21 25,9% 33 18,1% 56 16,5% 199 4,7% 8 4,2% 0 0% 25PV Scalda 18 19,6% 35 17,9% 37 15,1% 265 4,1% 7 2,4% 0 0% 25PW ROC Drenthe College 7 14,0% 30 15,9% 50 14,6% 194 3,8% 3 1,5% 0 0% 25PX ROC Nova College 12 14,3% 48 14,9% 78 15,8% 331 4,2% 15 4,3% 0 0% 25PZ ROC van Amsterdam 55 14,5% 176 14,0% 290 14,7% 1039 6,5% 87 8,9% 0 0% 25RA Regio College 6 14,0% 32 14,2% 45 15,1% 171 5,3% 10 5,8% 0 0% 27DV ROC AVENTUS 9 11,3% 41 12,4% 50 12,0% 330 4,8% 13 4,0% 0 0% 27GZ ROC Mondriaan 32 11,6% 159 17,3% 197 19,9% 610 6,1% 37 7,5% 0 0% 27YU ROC van Twente 26 15,7% 75 12,5% 87 12,5% 395 3,3% 7 1,3% 0 0% 28DE ROC de Leijgraaf 8 15,4% 19 11,7% 25 10,9% 156 4,0% 7 5,3% 0 0% 30RM Stichting ROC TOP 19 21,6% 80 21,5% 94 16,0% 133 5,6% 5 4,4% 0 0% 30RN MBO Utrecht 5 13,9% 28 22,4% 47 18,1% 140 5,1% 18 8,7% 0 0% 30RR MBO Amersfoort 17 24,3% 52 16,4% 65 15,2% 230 5,5% 8 4,1% 0 0% 1 In deze en volgende tabellen zijn mbo-instellingen met minder dan 70 deelnemers tot 23 jaar in 2013-2014 buiten beschouwing gelaten.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 19 4. Middelbaar beroepsonderwijs In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de resultaten van mbo-instellingen 1. Hierin zijn grote verschillen zichtbaar. Sociaal-economische factoren kunnen van invloed zijn op het vsv-percentage van een mbo-instelling. In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de normen binnen het mbo. Ook wordt verdiepende informatie gegeven over de vsv ers, zoals het verblijfsjaar en het domein waarin zij uit zijn gevallen. Meer informatie over de individuele mbo-instellingen is te vinden op onze website www.vsvverkenner.nl. 4.1 Vsv in het mbo Het percentage vsv loopt binnen het mbo uiteen van 2,8% (Bol en Bbl 4) tot 43,4% (Examendeelnemer mbo-1); Het grootste aantal vsv ers (absoluut gezien) komt uit Bol2 (5.511), het laagste aantal uit Examendeelnemer mbo-1 (89); Van de ROC s hebben heeft Hoornbeeck College het laagste percentage vsv (1,78%), ROC TOP heeft met 9,27% het hoogste percentage vsv; Absoluut gezien heeft het ROC van Amsterdam de meeste vsv ers (1.647); Van de AOC s heeft het AOC De Groene Welle het laagste percentage vsv (2,86%), met 7,61% heeft Edudelta Onderwijsgroep het hoogste percentage vsv; Absoluut gezien heeft Helicon Opleidingen de meeste vsv ers (223); Van de Vakinstellingen heeft het CIBAP het laagste percentage vsv (1,80%), met 7,33% heeft SVO Opleidingen het hoogste percentage; Absoluut gezien heeft het STC de meeste vsv ers (242). Tabel 15: Nieuwe vsv ers naar onderwijssoort in het mbo Norm Onderwijssoort Deelnemers Aantal vsv % vsv Mbo niveau 1 Bol1 9.453 2.958 31,3% Bbl1 1.510 553 36,6% Examendeelnemer 205 89 43,4% Mbo niveau 2 Bol2 59.411 5.511 9,3% Bbl2 23.770 2.250 9,5% Examendeelnemer 1.467 222 15,1% Mbo niveau 3+4 Bol3 70.655 2.458 3,5% Bol4 189.801 5.300 2,8% Bbl3 22.332 653 2,9% Bbl4 7.131 197 2,8% Examendeelnemer 2.964 211 7,1% 1 Onder mbo-instellingen worden ROC s, AOC s en vakinstellingen verstaan.

20 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Toelichting figuur 10 Per ROC worden voor het middelbaar beroepsonderwijs drie dimensies getoond: de ROC s zijn gesorteerd op aantal vsv in het mbo (de ROC met absoluut gezien het hoogste aantal vsv staat links), het vsv percentage en als laatste het aantal behaalde normen, nader gespecificeerd. -- De ROC s staan weergegeven op de horizontale as. -- Het vsv-percentage is terug te vinden op de linker verticale as en wordt weergegeven door de lijn. -- Het aantal behaalde normen is terug te vinden op de rechter verticale as en wordt weergegeven door de staaf. Per kleur wordt duidelijk welke norm precies is gehaald. Figuur 10: Overzicht uitval in het mbo per ROC mbo niveau 1 mvo niveau 2 mbo niveau 3+4 vsv percentage 10% 3 9% vsv percentage mbo 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% ROC van Amsterdam ROC Albeda College Zadkine ROC Mondriaan ROC Midden Nederland ROC West-Brabant ROC van Twente Summa College ROC Leiden ID College ROC Horizon College Rijn IJssel Deltion College ROC Nova College Noorderpoort ROC Tilburg ROC Friese Poort ROC Da Vinci College Landstede ROC Gilde Opleidingen ROC Friesland College ROC AVENTUS Koning Willem I College MBO Amersfoort Alfa-college Scalda ROC Nijmegen eo ROC Graafschap College Stichting ROC TOP ROC Arcus College ROC van Flevoland ROC Drenthe College ROC Leeuwenborgh Regio College ROC A12 MBO Utrecht ROC de Leijgraaf SG De Rooi Pannen ROC Kop v Noord-Holland ROC Ter AA Hoornbeeck College ROC Rivor ROC Menso Alting 2 1 0 aantal normen behaald in het mbo

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 21 Tabel 16: Nieuwe vsv ers naar mbo-instelling gesorteerd op percentage vsv, in 2013-2014 2013-2014 Brin Mbo-instelling Hoofdvestiging in RMC-regio Deelnemers Aantal vsv % vsv ROC s 09MR Hoornbeeck College Eem en Vallei 5.162 92 1,78% 14NZ ROC Menso Alting Centraal en Westelijk Groningen 609 14 2,30% 25LV SG De Rooi Pannen Midden-Brabant 6.222 210 3,38% 08PG ROC Friese Poort Friesland Noord 10.315 404 3,92% 25LJ ROC Ter AA Zuidoost-Brabant 2.640 108 4,09% 01AA Landstede IJssel-Vecht 9.248 379 4,10% 27YU ROC van Twente Twente 14.185 590 4,16% 25LU Alfa-college Centraal en Westelijk Groningen 8.544 363 4,25% 04FO Koning Willem I College Noord-Oost-Brabant 9.932 433 4,36% 25LT ROC Gilde Opleidingen Gewest Limburg-Noord 8.547 379 4,43% 28DE ROC de Leijgraaf Noord-Oost-Brabant 4.604 215 4,67% 25LW Noorderpoort Oost-Groningen 10.017 468 4,67% 25PW ROC Drenthe College Zuid-Oost Drenthe 6.035 284 4,71% 25PJ Deltion College IJssel-Vecht 10.578 498 4,71% 24ZZ ROC Graafschap College Achterhoek 7.211 347 4,81% 25PV Scalda Zeeuwsch-Vlaanderen 7.470 362 4,85% 25LG ROC Friesland College Friesland Noord 7.638 372 4,87% 04CY ROC Rivor Rivierenland 1.635 80 4,89% 25PL ROC Leeuwenborgh Gewest Zuid-Limburg 5.580 282 5,05% 25PX ROC Nova College West-Kennemerland 9.349 484 5,18% 25PN ROC Nijmegen eo Arnhem/Nijmegen 6.708 352 5,25% 25MB Summa College Zuidoost-Brabant 11.033 589 5,34% 27DV ROC AVENTUS Stedendriehoek 8.205 443 5,40% 25PM ROC A12 Eem en Vallei 4.660 253 5,43% 25PT ROC Horizon College Noord-Kennemerland 9.853 543 5,51% 25LF Rijn IJssel Arnhem/Nijmegen 9.079 537 5,91% 04EU ROC Kop v Noord-Holland Kop van Noord-Holland 2.372 144 6,07% 25PU ROC Arcus College Gewest Zuid-Limburg 5.214 317 6,08% 25LX ROC West-Brabant West-Brabant 12.139 771 6,35% 25LH ROC Midden Nederland Utrecht 11.987 772 6,44% 20MQ ROC Da Vinci College Zuid-Holland-Zuid 6.205 404 6,51% 25RA Regio College Agglomeratie Amsterdam 4.002 264 6,60% 25LN ID College Zuid-Holland-Oost 8.482 561 6,61% 30RN MBO Utrecht Utrecht 3.562 238 6,68% 25LR ROC van Flevoland Flevoland 4.327 299 6,91% 30RR MBO Amersfoort Eem en Vallei 5.316 372 7,00%

22 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 2013-2014 Brin Mbo-instelling Hoofdvestiging in RMC-regio Deelnemers Aantal vsv % vsv 25LZ ROC Tilburg Midden-Brabant 6.443 452 7,02% 00GT ROC Albeda College Rijnmond 15.349 1.196 7,79% 25PZ ROC van Amsterdam Agglomeratie Amsterdam 21.116 1.647 7,80% 25MA ROC Leiden Zuid-Holland-Noord 7.147 566 7,92% 27GZ ROC Mondriaan Haaglanden/Westlanden 12.923 1.035 8,01% 25LP Zadkine Rijnmond 12.668 1.099 8,68% 30RM Stichting ROC TOP Agglomeratie Amsterdam 3.572 331 9,27% AOC s 13US AOC De Groene Welle IJssel-Vecht 1.117 32 2,86% 25EF Clusius College Noord-Kennemerland 1.469 48 3,27% 14YD Lentiz Rijnmond 1.012 34 3,36% 25GV AOC Groenhorst Eem en Vallei 2.372 84 3,54% 01IC AOC Oost Achterhoek 1.492 56 3,75% 21CS CITAVERDE College Gewest Limburg-Noord 1.159 48 4,14% 21CY AOC West Brabant West-Brabant 1.079 49 4,54% 26CC Helicon Opleidingen Noord-Oost-Brabant 4.331 223 5,15% 01NJ AOC Terra Centraal en Westelijk Groningen 1.816 96 5,29% 12VI Nordwin College Friesland Noord 1.222 67 5,48% 01OE Wellantcollege Utrecht 3.130 180 5,75% 11UL Edudelta Onderwijsgroep Oosterschelde Regio 736 56 7,61% Vakinstellingen 02PN C I B A P IJssel-Vecht 1.441 26 1,80% 30BC SiNTLUCAS Zuidoost-Brabant 2.677 55 2,05% 23KG Grafisch Lyceum Utrecht Utrecht 1.773 51 2,88% 02PG Hout en Meubileringscoll Rijnmond 2.506 73 2,91% 02OV Leidse Instr Makers Sch Zuid-Holland-Noord 199 6 3,02% 04NZ SOMA College Noordwest-Veluwe 804 26 3,23% 23JA Grafisch Lyceum R dam Rijnmond 3.683 134 3,64% 02PA Mediacollege Amsterdam Ma Agglomeratie Amsterdam 1.822 71 3,90% 02PK Nimeto SGM v Mbo Kmbo Utrecht 1.315 53 4,03% 18XX Berechja College Flevoland 120 6 5,00% 05EA STC Rijnmond 4.234 242 5,72% 17WH SVO Opleidingen Utrecht 1.174 86 7,33%

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 23 4.2 Normen in het mbo De prestatiesubsidie over schooljaar 2012-2013 tot en met 2014-2015 wordt voor het mbo berekend op basis van een procentuele norm in plaats van toekenning op basis van reductie van absolute aantallen vsv ers. Door gebruik van de procentuele normen wordt rekening gehouden met groei en krimp van scholen en het werken met de normen draagt eraan bij dat scholen die nauwelijks nog vsv ers kunnen verminderen het aantal vsv ers laag houden. De prestatiesubsidies worden berekend op basis van drie procentuele normen (waarmee het aantal vsv ers t.o.v. het aantal deelnemers wordt uitgedrukt): mbo 1, mbo 2 en mbo 3 en 4. De norm zegt tot welk maximaal percentage de uitval in het betreffende jaar en niveau moet zijn teruggedrongen. De voorlopige cijfers worden hier vergeleken met de normen. Er wordt aangegeven op basis van de voorlopige cijfers of de normen zouden zijn gehaald. Pas als de definitieve cijfers bekend worden gemaakt staat vast hoeveel normen er zijn gehaald. Het gemiddelde percentage vsv op het mbo-1 is 32,23%, op het mbo-2 is het 9,43% en voor het mbo-3 en mbo-4 is het 3,01%; Dit jaar heeft 10% van de mbo-instellingen geen normen gehaald; Dit jaar heeft 25% van de mbo-instellingen één norm gehaald; Dit jaar heeft 48% van de mbo-instellingen twee normen gehaald; Dit jaar heeft 17% van de mbo-instellingen alle normen gehaald. Figuur 11: Behaalde normen door de mbo's in 2013-2014 17% 48% 10% 25% 3 normen 2 normen 1 norm 0 normen Tabel 17: Normen voor het mbo, 2012 tot en met 2015 Mbo 1 Mbo 2 Mbo 3 en 4 2012-2013 32,50% 13,50% 4,25% 2013-2014 27,50% 11,50% 3,50% 2014-2015 22,50% 10,00% 2,75% Tabel 18: Nieuwe vsv ers naar onderwijssoort in 2013-2014 2012-2013 2013-2014 2014-2015 Mbo niveau 1 norm 32,50% 27,50% 22,50% realisatie 29,03% 32,23% Mbo niveau 2 norm 13,50% 11,50% 10,00% realisatie 10,49% 9,43% Mbo niveau 3 en 4 norm 4,25% 3,50% 2,75% realisatie 3,29% 3,01%

24 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Tabel 19: Nieuwe vsv ers naar niveau in het mbo in 2013-2014, afgezet tegen de percentuele norm voor de schooljaren 2013-2014 en 2014-2015 gesorteerd op brin Brin Instelling Niveau Deelnemers Aantal vsv % vsv Norm 2013-2014 Norm 2014-2015 00GT ROC Albeda College mbo niveau 1 891 319 35,80% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 4.098 485 11,84% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 10.360 392 3,78% 3,5% 2,75% 01AA Landstede mbo niveau 1 286 77 26,92% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.788 122 6,82% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 7.174 180 2,51% 3,5% 2,75% 01IC AOC Oost mbo niveau 1 36 7 19,44% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 363 26 7,16% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.093 23 2,10% 3,5% 2,75% 01NJ AOC Terra mbo niveau 1 70 16 22,86% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 485 39 8,04% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.261 41 3,25% 3,5% 2,75% 01OE Wellantcollege mbo niveau 1 95 45 47,37% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 690 53 7,68% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 2.345 82 3,50% 3,5% 2,75% 02OV Leidse Instr Makers Sch mbo niveau 3+4 199 6 3,02% 3,5% 2,75% 02PA Mediacollege Amsterdam Ma mbo niveau 2 139 9 6,47% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.683 62 3,68% 3,5% 2,75% 02PG Hout en Meubileringscoll mbo niveau 2 294 19 6,46% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 2.212 54 2,44% 3,5% 2,75% 02PK Nimeto SGM v Mbo Kmbo mbo niveau 1 10 2 20,00% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 276 23 8,33% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.029 28 2,72% 3,5% 2,75% 02PN C I B A P mbo niveau 2 111 5 4,50% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.330 21 1,58% 3,5% 2,75% 04CY ROC Rivor mbo niveau 1 77 20 25,97% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 498 41 8,23% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.060 19 1,79% 3,5% 2,75% 04EU ROC Kop v Noord-Holland mbo niveau 1 60 24 40,00% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 789 73 9,25% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.523 47 3,09% 3,5% 2,75% 04FO Koning Willem I College mbo niveau 1 177 61 34,46% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.991 151 7,58% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 7.764 221 2,85% 3,5% 2,75% 04NZ SOMA College mbo niveau 2 81 6 7,41% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 723 20 2,77% 3,5% 2,75% 05EA STC mbo niveau 1 62 11 17,74% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 940 132 14,04% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 3.232 99 3,06% 3,5% 2,75% 08PG ROC Friese Poort mbo niveau 1 241 46 19,09% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 2.181 156 7,15% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 7.893 202 2,56% 3,5% 2,75% 09MR Hoornbeeck College mbo niveau 1 13 5 38,46% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 643 28 4,35% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 4.506 59 1,31% 3,5% 2,75%

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 25 Brin Instelling Niveau Deelnemers Aantal vsv % vsv Norm 2013-2014 Norm 2014-2015 11UL Edudelta Onderwijsgroep mbo niveau 1 21 5 23,81% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 177 24 13,56% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 538 27 5,02% 3,5% 2,75% 12VI Nordwin College mbo niveau 1 42 18 42,86% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 253 19 7,51% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 927 30 3,24% 3,5% 2,75% 13US AOC De Groene Welle mbo niveau 1 1 0 0,00% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 206 16 7,77% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 910 16 1,76% 3,5% 2,75% 14NZ ROC Menso Alting mbo niveau 2 73 5 6,85% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 536 9 1,68% 3,5% 2,75% 14YD Lentiz mbo niveau 1 23 13 56,52% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 186 8 4,30% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 803 13 1,62% 3,5% 2,75% 17WH SVO Opleidingen mbo niveau 1 2 1 50,00% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 830 81 9,76% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 342 4 1,17% 3,5% 2,75% 18XX Berechja College mbo niveau 2 32 4 12,50% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 88 2 2,27% 3,5% 2,75% 20MQ ROC Da Vinci College mbo niveau 1 280 82 29,29% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.852 190 10,26% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 4.073 132 3,24% 3,5% 2,75% 21CS CITAVERDE College mbo niveau 1 11 4 36,36% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 208 22 10,58% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 940 22 2,34% 3,5% 2,75% 21CY AOC West Brabant mbo niveau 1 8 0 0,00% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 196 25 12,76% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 875 24 2,74% 3,5% 2,75% 23JA Grafisch Lyceum R'dam mbo niveau 2 122 14 11,48% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 3.561 120 3,37% 3,5% 2,75% 23KG Grafisch Lyceum Utrecht mbo niveau 2 101 6 5,94% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.672 45 2,69% 3,5% 2,75% 24ZZ ROC Graafschap College mbo niveau 1 159 46 28,93% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.406 101 7,18% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 5.646 200 3,54% 3,5% 2,75% 25EF Clusius College mbo niveau 1 23 5 21,74% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 283 18 6,36% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.163 25 2,15% 3,5% 2,75% 25GV AOC Groenhorst mbo niveau 1 12 4 33,33% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 365 39 10,68% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.995 41 2,06% 3,5% 2,75% 25LF Rijn IJssel mbo niveau 1 273 95 34,80% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.753 177 10,10% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 7.053 265 3,76% 3,5% 2,75%

26 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Brin Instelling Niveau Deelnemers Aantal vsv % vsv Norm 2013-2014 Norm 2014-2015 25LG ROC Friesland College mbo niveau 1 239 72 30,13% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.605 131 8,16% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 5.794 169 2,92% 3,5% 2,75% 25LH ROC Midden Nederland mbo niveau 1 304 106 34,87% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 2.973 314 10,56% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 8.710 352 4,04% 3,5% 2,75% 25LJ ROC Ter AA mbo niveau 1 31 9 29,03% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 724 62 8,56% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 1.885 37 1,96% 3,5% 2,75% 25LN ID College mbo niveau 1 347 110 31,70% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.770 177 10,00% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 6.365 274 4,30% 3,5% 2,75% 25LP Zadkine mbo niveau 1 386 131 33,94% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 2.886 415 14,38% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 9.396 553 5,89% 3,5% 2,75% 25LR ROC van Flevoland mbo niveau 1 147 52 35,37% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.043 141 13,52% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 3.137 106 3,38% 3,5% 2,75% 25LT ROC Gilde Opleidingen mbo niveau 1 86 27 31,40% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.767 173 9,79% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 6.694 179 2,67% 3,5% 2,75% 25LU Alfa-college mbo niveau 1 303 93 30,69% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.952 138 7,07% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 6.289 132 2,10% 3,5% 2,75% 25LV SG De Rooi Pannen mbo niveau 1 72 17 23,61% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 883 88 9,97% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 5.267 105 1,99% 3,5% 2,75% 25LW Noorderpoort mbo niveau 1 288 90 31,25% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 2.241 191 8,52% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 7.488 187 2,50% 3,5% 2,75% 25LX ROC West-Brabant mbo niveau 1 484 165 34,09% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 2.916 297 10,19% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 8.739 309 3,54% 3,5% 2,75% 25LZ ROC Tilburg mbo niveau 1 214 84 39,25% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.705 205 12,02% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 4.524 163 3,60% 3,5% 2,75% 25MA ROC Leiden mbo niveau 1 215 55 25,58% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.899 282 14,85% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 5.033 229 4,55% 3,5% 2,75% 25MB Summa College mbo niveau 1 252 87 34,52% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 2.137 173 8,10% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 8.644 329 3,81% 3,5% 2,75% 25PJ Deltion College mbo niveau 1 157 51 32,48% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.754 148 8,44% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 8.667 299 3,45% 3,5% 2,75% 25PL ROC Leeuwenborgh mbo niveau 1 101 36 35,64% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 751 92 12,25% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 4.728 154 3,26% 3,5% 2,75% 25PM ROC A12 mbo niveau 1 76 16 21,05% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.072 99 9,24% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 3.512 138 3,93% 3,5% 2,75%

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 27 Brin Instelling Niveau Deelnemers Aantal vsv % vsv Norm 2013-2014 Norm 2014-2015 25PN ROC Nijmegen eo mbo niveau 1 126 50 39,68% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.250 133 10,64% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 5.332 169 3,17% 3,5% 2,75% 25PT ROC Horizon College mbo niveau 1 443 145 32,73% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 2.626 221 8,42% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 6.784 177 2,61% 3,5% 2,75% 25PU ROC Arcus College mbo niveau 1 215 72 33,49% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.257 127 10,10% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 3.742 118 3,15% 3,5% 2,75% 25PV Scalda mbo niveau 1 169 62 36,69% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.307 108 8,26% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 5.994 192 3,20% 3,5% 2,75% 25PW ROC Drenthe College mbo niveau 1 157 45 28,66% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.456 123 8,45% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 4.422 116 2,62% 3,5% 2,75% 25PX ROC Nova College mbo niveau 1 269 74 27,51% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.775 154 8,68% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 7.305 256 3,50% 3,5% 2,75% 25PZ ROC van Amsterdam mbo niveau 1 659 225 34,14% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 4.704 570 12,12% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 15.753 852 5,41% 3,5% 2,75% 25RA Regio College mbo niveau 1 208 59 28,37% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 977 94 9,62% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 2.817 111 3,94% 3,5% 2,75% 26CC Helicon Opleidingen mbo niveau 1 36 19 52,78% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 605 56 9,26% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 3.690 148 4,01% 3,5% 2,75% 27DV ROC AVENTUS mbo niveau 1 191 50 26,18% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.889 187 9,90% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 6.125 206 3,36% 3,5% 2,75% 27GZ ROC Mondriaan mbo niveau 1 592 188 31,76% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 3.230 396 12,26% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 9.101 451 4,96% 3,5% 2,75% 27YU ROC van Twente mbo niveau 1 387 103 26,61% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 3.394 276 8,13% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 10.404 211 2,03% 3,5% 2,75% 28DE ROC de Leijgraaf mbo niveau 1 71 28 39,44% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.114 81 7,27% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 3.419 106 3,10% 3,5% 2,75% 30BC SiNTLUCAS mbo niveau 2 30 0 0,00% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 2.647 55 2,08% 3,5% 2,75% 30RM Stichting ROC TOP mbo niveau 1 242 82 33,88% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 776 129 16,62% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 2.554 120 4,70% 3,5% 2,75% 30RN MBO Utrecht mbo niveau 1 104 45 43,27% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 410 59 14,39% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 3.048 134 4,40% 3,5% 2,75% 30RR MBO Amersfoort mbo niveau 1 193 68 35,23% 27,5% 22,5% mbo niveau 2 1.596 166 10,40% 11,5% 10,0% mbo niveau 3+4 3.527 138 3,91% 3,5% 2,75%

28 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 4.2.1 Normen naar RMC-regio Het percentage vsv in het mbo-1 ligt het hoogst in Walcheren (42,86%), het percentage ligt het laagst in Zuid-West Friesland (20,19%); Het percentage vsv in het mbo-2 is het hoogst in Haaglanden/Westlanden (13,26), het percentage ligt het laagst in Zuid-IJssel-Vecht 6,70%); Het percentage vsv in het mbo-3 en mbo-4 is het hoogst in Agglomeratie Amsterdam (5,03%), het percentage ligt het laagst in Noord- en Midden Drenthe (1,99%). Tabel 20: RMC-regio s, nieuwe vsv ers naar niveau in 2013-2014 2013-2014 RMC -regio s Aantal vsv mbo 1 % vsv mbo 1 Aantal vsv mbo 2 % vsv mbo 2 Aantal vsv mbo 3/4 % vsv mbo 3/4 1 Oost-Groningen 38 28,79% 81 7,30% 75 2,44% 2 Noord-Groningen-Eemsmond 22 23,91% 56 8,32% 65 3,22% 3 Centraal en Westelijk Groningen 97 34,40% 159 10,24% 155 2,89% 4 Friesland Noord 55 26,19% 119 7,95% 166 2,99% 5 Zuid-West Friesland 21 20,19% 57 6,71% 75 2,24% 6 Friesland-Oost 46 27,38% 104 7,21% 144 2,71% 7 Noord- en Midden Drenthe 39 28,06% 67 6,79% 73 1,99% 8 Zuid-Oost Drenthe 29 31,87% 87 8,20% 88 2,59% 9 Zuid-West Drenthe 20 29,41% 48 6,40% 68 2,63% 10 IJssel-Vecht 53 28,19% 153 6,70% 256 2,74% 11 Stedendriehoek 56 25,34% 202 9,29% 245 3,10% 12 Twente 105 25,80% 288 7,78% 261 2,09% 13 Achterhoek 41 27,15% 117 7,17% 216 3,24% 14 Arnhem/Nijmegen 147 36,39% 339 11,41% 464 4,14% 15 Rivierenland 37 28,03% 117 8,53% 121 2,65% 16 Eem en Vallei 81 30,45% 281 9,16% 348 3,23% 17 Noordwest-Veluwe 40 32,00% 87 8,03% 114 2,79% 18 Flevoland 110 31,43% 263 11,35% 267 3,22% 19 Utrecht 174 39,19% 402 11,56% 460 3,93% 20 Gooi en Vechtstreek 22 30,56% 93 10,58% 113 3,67% 21 Agglomeratie Amsterdam 332 32,94% 685 11,69% 965 5,03% 22 West-Friesland 39 26,53% 122 9,36% 89 2,43% 23 Kop van Noord-Holland 42 36,21% 85 7,47% 92 2,94% 24 Noord-Kennemerland 79 35,27% 116 8,77% 138 3,15% 25 West-Kennemerland 79 29,15% 143 9,46% 188 3,45% 26 Zuid-Holland-Noord 55 29,10% 198 11,87% 217 3,78% 27 Zuid-Holland-Oost 65 30,09% 156 9,32% 227 3,52% 28 Haaglanden/Westlanden 264 32,96% 610 13,26% 679 4,62% 29 Rijnmond 460 34,80% 963 12,94% 1050 4,72% 30 Zuid-Holland-Zuid 104 30,14% 263 9,29% 250 2,79% 31 Oosterschelde Regio 26 28,57% 49 5,93% 106 3,10% 32 Walcheren 27 42,86% 48 9,18% 67 3,21% 33 Zeeuwsch-Vlaanderen 22 37,29% 37 9,16% 49 2,91% 34 West-Brabant 158 32,78% 349 10,73% 382 3,18% 35 Midden-Brabant 103 36,79% 209 11,33% 221 3,34% 36 Noord-Oost-Brabant 95 36,54% 252 7,94% 345 2,82% 37 Zuidoost-Brabant 93 33,21% 263 8,08% 413 3,17% 38 Gewest Limburg-Noord 41 32,03% 201 9,22% 274 2,76% 39 Gewest Zuid-Limburg 107 34,29% 254 11,56% 280 3,22% De percentages die in het rood worden weergegeven liggen boven de nomen die voor de mbo-instellingen gelden: De normen voor 2013-2014 zijn 27,5% voor mbo1, 11,5% voor mbo2 en 3,5% voor mbo 3 en 4.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 29 4.3 Verblijfsjaar en domeinen In onderstaande tabellen wordt ingegaan op het verblijfsjaar en het domein waarin de jongeren zijn uitgevallen. De uitval in het eerste verblijfsjaar is 5,7%, 6,7% in het tweede verblijfsjaar en 4,9% in het derde verblijfsjaar; Absoluut gezien komen de meeste vsv ers uit domein Zorg en welzijn (3.759 vsv ers); Het vsv-percentage is het hoogste in het domein Handel- en ondernemersschap (7,3%); Het vsv-percentage is het laagste in het domein Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek (3,2%). Tabel 21: Nieuwe vsv ers naar verblijfsjaar in het mbo in 2013-2014 Deelnemers Vsv % vsv Verblijfsjaar 1 110.632 6.341 5,7% verblijfsjaar 2 101.004 6.782 6,7% verblijfsjaar 3 86.347 4.224 4,9% Verblijfsjaar 4 57.990 2.065 3,6% Verblijfsjaar 5 25.791 812 3,1% Verblijfsjaar 6 6.854 175 2,6% Verblijfsjaar 7 80 3 3,8% Tabel 22: Nieuwe vsv ers naar niveau en verblijfsjaar 2013-2014 Mbo niveau 1 Mbo niveau 2 Mbo niveau 3 en 4 Deelnemers Vsv % vsv Deelnemers Vsv % vsv Deelnemers Vsv % vsv Verblijfsjaar 1 7.786 2.096 26,9% 29.532 1.974 6,7% 73.314 2.271 3,1% Verblijfsjaar 2 2.442 1.052 43,1% 30.835 2.949 9,6% 67.727 2.781 4,1% Verblijfsjaar 3 693 336 48,5% 15.017 1.944 12,9% 70.637 1.944 2,8% Verblijfsjaar 4 186 86 46,2% 6.530 806 12,3% 51.274 1.173 2,3% Verblijfsjaar 5 54 26 48,1% 2.303 272 11,8% 23.434 514 2,2% Verblijfsjaar 6 7 4 57,1% 420 35 8,3% 6.427 136 2,1% Verblijfsjaar 7 0 0 0,0% 11 3 27,3% 69 0 0,0%

30 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Tabel 23: Nieuwe vsv ers naar domein in 2013-2014 Domeinnaam Deelnemers Aantal vsv % vsv Afbouw, hout en onderhoud 6.205 383 6,2% Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek 4.860 156 3,2% Bouw en infra 11.603 459 4,0% Economie en administratie 45.678 2.156 4,7% Handel en ondernemerschap 32.816 2.382 7,3% Horeca en bakkerij 23.804 1.570 6,6% Informatie en communicatietechnologie 14.767 740 5,0% Media en vormgeving 22.864 789 3,5% Mobiliteit en voertuigen 13.238 811 6,1% Techniek en procesindustrie 27.943 1.193 4,3% Toerisme en recreatie 11.188 372 3,3% Transport, scheepvaart en logistiek 13.247 855 6,5% Uiterlijke verzorging 12.520 546 4,4% Veiligheid en sport 27.463 1.245 4,5% Voedsel, natuur en leefomgeving 705 50 7,1% Voedsel, natuur en leefomgeving (EL&I) 21.205 776 3,7% Zorg en welzijn 91.230 3.450 3,8% Niet toebedeeld aan Opleidingsdomeinen 7.363 2.469 33,5% Tabel 24: Nieuwe vsv ers naar domein en niveau in 2013-2014 Domeinnaam Deelnemers Mbo niveau 1 Mbo niveau 2 Mbo niveau 3 en 4 Aantal vsv % vsv Deelnemers Aantal vsv % vsv Deelnemers Aantal vsv % vsv Afbouw, hout en onderhoud 194 60 30,9% 2.786 249 8,9% 3.225 74 2,3% Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek 0 0 86 7 8,1% 4.774 149 3,1% Bouw en infra 340 79 23,2% 3.542 246 6,9% 7.721 134 1,7% Economie en administratie 0 0 5.476 604 11,0% 40.202 1.552 3,9% Handel en ondernemerschap 638 218 34,2% 8.350 1.036 12,4% 23.828 1.128 4,7% Horeca en bakkerij 797 259 32,5% 8.319 871 10,5% 14.688 440 3,0% Informatie en communicatietechnologie 0 0 2.422 263 10,9% 12.345 477 3,9% Media en vormgeving 0 0 1.505 131 8,7% 21.359 658 3,1% Mobiliteit en voertuigen 309 99 32,0% 6.298 615 9,8% 6.631 97 1,5% Techniek en procesindustrie 310 75 24,2% 9.730 811 8,3% 17.903 307 1,7% Toerisme en recreatie 0 0 1.066 100 9,4% 10.122 272 2,7% Transport, scheepvaart en logistiek 197 55 27,9% 4.398 558 12,7% 8.652 242 2,8% Uiterlijke verzorging 0 0 4.615 338 7,3% 7.905 208 2,6% Veiligheid en sport 36 13 36,1% 8.856 679 7,7% 18.571 553 3,0% Voedsel, natuur en leefomgeving 3 2 66,7% 544 46 8,5% 158 2 1,3% Voedsel, natuur en leefomgeving (EL&I) 187 59 31,6% 4.156 322 7,7% 16.862 395 2,3% Zorg en welzijn 794 212 26,7% 12.499 1.107 8,9% 77.937 2.131 2,7% Niet toebedeeld aan Opleidingsdomeinen 7.363 2.469 33,5%

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 31 5. Achtergrondkenmerken In dit hoofdstuk worden de belangrijkste achtergrondkenmerken weergegeven van vsv ers op basis van de cijfers op landelijk niveau. Er wordt aandacht besteed aan de leeftijd, de verschillen in geslacht, de etniciteit en de relatie tussen vsv en criminaliteit. 5.1 Leeftijd Het grootste aandeel in de groep vsv ers hebben de jongeren vanaf 18 jaar: 85,9%; 14,1% van de groep vsv ers is jonger dan 18 jaar; Absoluut gezien zijn de meeste vsv ers 18 jaar (7.673 vsv ers); Het percentage vsv ers onder het aantal leerlingen is onder de 22-jarigen het hoogst en bij de groep jonger dan 14 het laagst. Figuur 12: Verdeling aantal nieuwe vsv ers naar leeftijd in 2013-2014 Tabel 25: Nieuwe vsv ers naar leeftijd in 2013-2014 Leeftijd 2013-2014 Deelnemers Aantal vsv % vsv Totaal 1.335.965 25.969 1,9% 13 of jonger 170.126 185 0,1% 14 jr 190.481 296 0,2% 15 jr 187.614 305 0,2% 16 jr 182.823 819 0,4% 17 jr 180.127 2.061 1,1% 16% 11% 7% 1% 1% 1% 3% 8% 30% 13 of jonger 14 jr 15 jr 16 jr 17 jr 18 jr 19 jr 20 jr 21 jr 22 jr 18 jr 155.258 7.673 4,9% 19 jr 107.545 5.928 5,5% 20 jr 77.661 4.032 5,2% 21 jr 51.268 2.824 5,5% 22 jr 33.062 1.846 5,6% 18-911.171 3.666 0,4% 18+ 424.794 22.303 5,3% 23% Figuur 13: Nieuwe vsv ers naar leeftijd in 2013-2014 0,0% 1,0% 2,0% 3,0% 4,0% 5,0% 6,0% 13 of jonger 14 jr 15 jr 16 jr 17 jr 18 jr 19 jr 20 jr 21 jr 22 jr vsv% 18-18+

32 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 5.2 Verschil man/vrouw en etniciteit 1 5.3 Onderwijs en arbeidsmarkt Van de vsv ers is 38,4% vrouw, 61,6% is man; Het percentage vsv ligt hoger bij de mannen (2,4%) dan bij de vrouwen (1,5%); Met 3,7% is het percentage vsv het hoogste onder niet-westerse allochtonen. Absoluut gezien zijn de meeste vsv ers autochtoon (15.326 vsv ers); Van de deelnemers die eerste generatie allochtoon zijn valt 5,8% procent uit. Dit percentage is 2,9 procent onder de groep tweede generatie allochtonen. De jeugdwerkloosheid onder 15-23 jarigen met en zonder startkwalificatie is sinds 2011 behoorlijk gestegen. De werkloosheid onder jongeren met startkwalificatie bedroeg in 2013 13% en onder jongeren zonder startkwalificatie 21,3%. Jongeren zonder startkwalificatie zijn vaker werkloos. In 2013 lag de werkloosheid onder jongeren zonder startkwalificatie bijna 2 keer zo hoog als onder de jongeren met startkwalificatie. Tabel 26: Nieuwe vsv ers naar geslacht in 2013-2014 Geslacht Deelnemers Aantal vsv % vsv Mannen 678.867 16.006 2,4% Vrouwen 657.098 9.963 1,5% Tabel 27: Nieuwe vsv ers naar etniciteit in 2013-2014 Etniciteit Deelnemers Aantal vsv % vsv Autochtoon 1.036.665 15.326 1,5% Westerse allochtoon 80.355 2163 2,7% Niet-westerse allochtoon 217.760 8.102 3,7% Onbekend 1.185 378 31,9% Tabel 28: Nieuwe vsv ers naar generatie 2013-2014 Generatie Deelnemers Aantal vsv % vsv 1e generatie allochtoon 53.286 3.108 5,8% 2e generatie allochtoon 244.829 7.157 2,9% Herkomst onbekend 1.185 378 31,9% Figuur 14: Percentage jeugdwerkloosheid 15-23 jarigen van 2008-2013 25,0% % met startkwalificatie % zonder startkwalificatie 20,0% 15,0% 10,0% 5 2008 2009 2010 2011 2012* 2013* 1 Autochtoon: Persoon van wie beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het land waar iemand zelf is geboren. Allochtoon: Persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Niet westerse allochtoon: Allochtoon met als herkomstgroepering één van de landen in de werelddelen: Afrika, Latijns- Amerika en Azie (excl. Indonesië en Japan) of Turkije. Westerse allochtoon: Allochtoon met als herkomstgroepering één van de landen in de werelddelen Europa (excl. Turkije), Noord-Amerika en Oceanië of Indonesië of Japan. * Voorlopige cijfers

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 33 5.4 Verdacht van een misdrijf Relatief meer vsv ers zijn verdacht van een misdrijf dan niet vsv ers. Dit geldt zowel voor jongeren uit het vo als het mbo; 18,4% van de vsv ers komt in aanraking met de politie terwijl onder de groep niet-vsv ers dit percentage 3,2% is. Jongeren zonder startkwalificatie komen dus bijna zes keer zo vaak in aanraking met de politie dan jongeren met een startkwalificatie; Er zijn duidelijke verschillen te zien tussen de diverse leerjaren en leerniveaus. In het vmbo leerjaar 3 is 20% van de vsv ers verdacht geweest van een misdrijf in de drie jaar voorafgaand aan de schooluitval. Van de vsv ers in niveau 1 van het mbo is 32,0% verdacht geweest van een misdrijf. In de 4 grote steden is dat 40,8%; In heel Nederland is 18,4% van de vsv ers en 3,2% van de niet vsv ers verdacht van een misdrijf. In de G4 liggen deze percentages hoger, respectievelijk 24,6% en 5,7%. Tabel 29 1 : vsv ers verdacht van misdrijf naar leerjaar/niveau in 2012-2013 Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek / Herkenningsdienstsystemen (HKS) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) 2. Vsv'ers % vsv'ers Niet-vsv'ers % niet-vsv'ers Totaal Nederland 7.020 18,4 41.500 3,2 Totaal vo 1110 10,0 13630 1,5 Vo leerjaar 1-2 320 8,0 2540 0,6 Vo vmbo leerjaar 3 280 20,0 3690 3,6 Vo vmbo leerjaar 4 420 12,3 4490 4,6 Vo havo 3-5/vwo 3-6 (inclusief algemeen leerjaar) 100 4,3 2910 0,9 Totaal mbo 5.640 22,3 27.100 7,4 Mbo Niveau 1 1.440 32,0 1.850 22,0 Mbo niveau 2 2.700 26,1 10.020 12,6 Mbo niveau 3 600 14,6 6.770 7,0 Mbo niveau 4 900 14,3 8.460 4,6 Vavo 260 15,4 770 6,5 Tabel 30: Vsv ers verdacht van een misdrijf naar leerjaar/niveau in 2012-2013 in de G4 Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek / Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) Vsv'ers % vsv'ers Niet-vsv'ers % niet-vsv'ers 4 grote gemeenten 1.660 24,6 7.740 5,7 Totaal vo 260 13,9 2.700 2,9 Vo leerjaar 1-2 90 11,7 670 1,6 Vo vmbo leerjaar 3 50 25,1 790 6,8 Vo vmbo leerjaar 4 90 16,1 780 7,7 Vo havo 3-5/vwo 3-6 (inclusief algemeen leerjaar) 30 8,6 470 1,6 Totaal mbo 1.350 29,6 4.870 12,3 Mbo Niveau 1 400 40,8 530 28,4 Mbo niveau 2 620 33,3 1.820 18,2 Mbo niveau 3 140 20,5 1.110 11,1 Mbo niveau 4 200 18,5 1.410 8,0 Vavo 50 16,7 170 9,6 Aantallen zijn afgerond op tientallen. Percentages zijn berekend op de onafgeronde aantallen. 1 De tabel betreft een onderzoekspopulatie van leerlingen jonger dan 23 jaar en behorende tot de Nederlandse bevolking (zie toelichting). 2 Geregistreerd proces-verbaal in de kalenderjaren 2010, 2011 en/of 2012.

34 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 6. Voortijdig schoolverlaters 2012-2013 een jaar later Jongeren blijven steeds beter in beeld. Vanaf het moment dat zij naar school gaan, maar minimaal vanaf hun 5e verjaardag waarop zij leerplichtig zijn, staan zij ingeschreven bij het Basis Register Onderwijs Nummer (BRON) bij DUO. Wanneer er onverhoopt iets mis gaat met de start van de schoolloopbaan is de afdeling Leerplicht van de woongemeente van het kind daar snel van op de hoogte. Die sluitende registratie geldt voor ieder kind, tot en met het jaar waarin hij of zij 18 wordt of eerder als een jongere een startkwalificatie behaalt. Vanaf 2002 is de registratie uitgebreid met de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Schoolverlaten (RMC-functie). Deze wordt regionaal uitgevoerd door 39 contactgemeenten. Doel van de RMC-functie is om jongeren maximaal tot hun 23ste te volgen tot zij een startkwalificatie hebben behaald. De contactgemeente zorgt voor een registratiesysteem en een netwerk dat jongeren terug naar school geleidt of actief bemiddelt richting scholing of werk. Met het Convenant Aanval op Schooluitval stimuleert het ministerie van OCW vanaf 2005 de onderwijsinstellingen om met een preventieve aanpak schooluitval terug te dringen. Ondanks de goede aanpak van de onderwijsinstellingen zijn er jongeren die het niet redden en waarvoor de inzet van Leerplicht en RMC noodzakelijk is. Met deze gezamenlijke aanpak van gemeenten en onderwijsinstellingen zijn alle jongeren in een regio volledig in beeld tot zij een startkwalificatie behalen of 23 jaar worden. Voortijdig schoolverlaters nu langer in beeld De vsv-cijfers in de vorige hoofdstukken geven een beeld van het schoolsucces van jongeren binnen schooljaar 2013-2014. Maar hoe gaat het met de voortijdig schoolverlaters van vorig jaar (schooljaar 2012-2013)? Hebben zij alsnog een startkwalificatie behaald? Of hebben zij de weg naar school weer gevonden? Werken zij? En zo niet, worden zij dan actief bemiddeld door de gemeente of een uitkerende instelling? Met het project Voortijdig schoolverlaters een jaar later worden de voortijdig schoolverlaters van 2012-2013 opnieuw in beeld gebracht. Sinds april 2013 zet het Kabinet versterkt in op de aanpak van jeugdwerkloosheid. Vanuit de wens om, net als bij vsv, te kunnen sturen op cijfers hebben de ministers van OCW en SZW de wens geuit de vsv ers een jaar langer te volgen, met de ambitie dat 70% van deze jongeren een jaar later geen vsv er meer is of werkt. 1 Het ministerie van OCW heeft via het beveiligd portaal van DUO de RMC-regio s gefaciliteerd met gegevens van deze jongeren op 1 oktober 2014 wat betreft startkwalificatie en onderwijs. Vervolgens zijn de RMC-regio s onder aansturing van de RMCcoördinatoren aan de slag gegaan om hun vsv ers van 2013 weer volledig in beeld te brengen, maar nu ook wat betreft werk, uitkering en actieve bemiddeling. Hoofdstuk 6 baseert zich kwantitatief op landelijk gegenereerde gegevens van DUO en UWV, aangevuld met informatie van de RMC-regio s. Meer informatie over Vsv een jaar later is te vinden op www.aanvalopschooluitval.nl/ vsveenjaarlater. Het langer in beeld houden van voortijdig schoolverlaters is van grote waarde voor de invulling van de Leerplicht- en RMC-functie én voor de aanpak jeugdwerkloosheid; deze recente gegevens geven waardevolle informatie voor gemeenten voor de prioritering van actieve bemiddeling van deze kwetsbare groep jongeren. 6.1 Voortijdig schoolverlaters van 2013 opnieuw in beeld In schooljaar 2012-2013 volgden ruim 1,3 miljoen jongeren tussen 12 en 23 jaar onderwijs. In dat jaar verlieten ca. 28.000 jongeren (2.1%) het onderwijs zonder startkwalificatie. Deze jongeren zijn een jaar later, op 1 oktober 2014, opnieuw in beeld gebracht. 2 1 Volledige ambitie: Een jaar na uitval heeft 70% van de voortijdig schoolverlaters een startkwalificatie behaald, zit op school, werkt of volgt een traject richting school of werk. 2 Een jaar later is een aantal jongeren uit het cohort vsv ers van schooljaar 2012/2013 gehaald, omdat zij niet meer in het GBA staan ingeschreven of zijn overleden. Hoofdstuk 6.1 t/m 6.3 baseert zich op een totale populatie van ca. 27.400 jongeren.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 35 6.2.1 Leer- en kwalificatieplichtige voortijdig schoolverlaters van 2013 een jaar later in beeld Figuur 15: Vsv'ers 2013 een jaar later in beeld 1 Figuur 16: Vsv'ers onder de 18 een jaar later 4 6% 27% startkwalificatie (sk) behaald terug op school (zonder sk) nog vsv 1% 53% sk behaald terug op school (zonder sk) nog vsv 67% 46% Van de voortijdig schoolverlaters van 2013 (stand 1 oktober 2013) hebben een jaar later (1 oktober 2014), 1.700 jongeren (6%) alsnog hun startkwalificatie behaald. Daarnaast zijn 7.400 jongeren (27%) terug gekeerd naar het onderwijs. 2 Van de vsv ers van 2013 zijn op 1 oktober 2014 18.300 jongeren (67%) nog steeds vsv er. Van de 1.200 leer- en kwalificatieplichtige vsv ers van 2013 heeft 1% een jaar later alsnog een startkwalificatie behaald. Binnen dezelfde groep is 53% een jaar later terug gekeerd naar school. Daarnaast is 46% nog steeds absoluut verzuimer. 6.2 Voortijdig schoolverlaters van 2013 naar leeftijd een jaar later in beeld 3 Voortijdig schoolverlaters die zijn uitgeschreven uit het onderwijs vallen, afhankelijk van hun leeftijd, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente of RMC-regio: Vsv ers tot 18 jaar vallen onder de Leerplichtwet en zijn daarmee officieel absoluut verzuimers. Zij vallen onder de verantwoordelijkheid van de woongemeente, maar steeds vaker wordt de Leerplichtwet door gemeenten regionaal uitgevoerd; Vsv ers van 18-23 jaar vallen onder de RMC-functie. Dit is regionaal georganiseerd in de 39 RMC-regio s; Vsv ers van 23 jaar of ouder worden actief bemiddeld voor zover zij zich voor uitkering of werk hebben gemeld bij Jongerenloketten of UWV. 1 De onderzoekspopulatie betreft ca. 27.400 jongeren. 2 Het gaat om jongeren die terug zijn gekeerd in het onderwijs zonder startkwalificatie. De examendeelnemers en jongeren met een (nagekomen) vrijstelling zijn hierbij opgeteld; in totaal 1% van het totale aantal vsv ers uit 2013. 3 De cijfers hebben betrekking op de leeftijd van de vsv ers van 12/13 een jaar later (op 1 oktober 2014). Een gedeelte van de vsv ers is daarom 23 jaar geworden. 4 De onderzoekspopulatie betreft ca. 1.200 jongeren.

36 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 6.2.2 Voortijdig schoolverlaters van 2013 van 18 jaar of ouder in beeld Figuur 17: Vsv'ers 18 tot 23 jarigen een jaar later 1 Figuur 18: Vsv'ers 23 jaar een jaar later 2 6% 26% sk behaald terug op school (zonder sk) nog vsv 9% 14% sk behaald terug op school (zonder sk) nog vsv 68% 77% Van de voortijdig schoolverlaters van 2013 vallen veruit de meeste jongeren, namelijk 24.400, een jaar na uitval onder de RMC-functie. Van deze groep heeft 6% binnen een jaar na uitval een startkwalificatie behaald. Een jaar later is 26% terug gekeerd naar school. 68% is na een jaar nog steeds voortijdig schoolverlater. Van de vsv ers van 2013 zijn 1.900 jongeren een jaar later 23 jaar of ouder. Zij vallen daarmee niet meer onder de RMC-functie. Van deze groep heeft 9% binnen een jaar na uitval een startkwalificatie behaald. Van de 23 jarigen is 14% is na een jaar teruggekeerd naar school. Van hen is 77% nog steeds voortijdig schoolverlater. Het aantal jongeren dat een jaar na uitval een startkwalificatie heeft behaald loopt op met de leeftijd; 1% voor de groep tot 18 jaar, 6% voor de 18 tot 23- jarigen en 9% voor de 23-jarigen. Dat geldt ook voor het aantal jongeren dat na een jaar nog steeds vsv er is. Dat is respectievelijk 46%, 68% en 77%. Het aantal jongeren dat na een jaar is teruggekeerd naar school, neemt af met de leeftijd, namelijk respectievelijk 53%, 26% en 14%. Opgemerkt dient te worden dat leerplichtige jongeren zonder startkwalificatie, op enkele vrijstellingsgronden na, allemaal onderwijs behoren te volgen. Bij 18-23 jaar is er actieve bemiddeling naar onderwijs door de RMC-functie mogelijk en bij 23 jaar of ouder is daarvoor alleen een basis als een jongere een uitkering heeft of werk zoekt. 1 De onderzoekspopulatie betreft ca. 24.500 jongeren. 2 De onderzoekspopulatie betreft ca. 1900 jongeren.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 37 6.3 Langdurig voortijdig schoolverlaters nader bekeken 6.4 Voortijdig schoolverlaters van 2013 en deelname aan de arbeidsmarkt 2 Van de voortijdig schoolverlaters van 2013 heeft 33% een startkwalificatie behaald of neemt weer deel aan het onderwijs; daarmee zijn zij geen voortijdig schoolverlater meer. Voor de actieve bemiddeling van de jongeren die na een jaar nog voortijdig schoolverlater zijn (67% van de uitvallers van 2013), is het van belang deze jongeren nader in beeld te brengen. Van alle voortijdig schoolverlaters van 2013 is in beeld gebracht wie een jaar later, op 1 oktober 2014, een baan had van 12 uur of meer per week 2. Ook wordt gekeken naar verschillen tussen jongeren die een jaar later wel of geen startkwalificatie hebben behaald of weer op school zitten. Figuur 19: Langdurige vsv'ers naar leeftijd 1 Figuur 20: Vsv ers van 2013 en een baan van 12 uur of meer in 2014 8% 3% 89% 18 jr 18-23 jr 23 jr totaal (n= 27.700) nog vsv (n=18.600) terug op school zonder sk (n=7.400) startkwalificatie behaald (n=1.700) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% Aandeel dat 12 uur of meer per week werkt Van de 18.300 jongeren die een jaar later nog vsv er zijn is 3% jonger dan 18 jaar en daarmee absoluut verzuimer. Deze jongeren vallen onder de Leerplichtwet en behoren onderwijs te volgen. Van de 18.300 vsv ers zijn 16.700 jongeren (89%) tussen de 18-23 jaar. Zij vallen onder de RMC-regelgeving en worden actief bemiddeld naar onderwijs of werk. Bijna 1.500 jongeren (8%) zijn inmiddels 23 jaar of ouder. Deze jongeren worden, in geval van een uitkering of melding als werkzoekende, actief bemiddeld richting onderwijs of werk door UWV of een andere gemeentelijke instelling. Van de totale populatie vsv ers van 2013 werkt 37% een jaar later. Van de jongeren die een jaar later nog vsv er zijn werkt 38%; ofwel ca. 7000 werkende vsv ers. Van de 7.400 jongeren die inmiddels weer terug gekeerd zijn naar het onderwijs werkt 29%. Van de 1.700 jongeren die binnen het jaar hun startkwalificatie hebben behaald, werkt 57%. Van de vsv ers van 2013 die binnen een jaar alsnog een startkwalificatie hebben behaald, heeft een substantieel groter aandeel een baan dan de vsv ers van 2013 zonder startkwalificatie, namelijk 57% t.o.v. 38%. 1 De onderzoekspopulatie betreft ca. 18.700 jongeren. 2 De gegevens over werk zijn afkomstig uit de Polisadministratie van het UWV. De zelfstandigen worden in deze cijfers niet meegenomen. Uit eerdere cijfers van het CBS blijkt dat naar schatting 1% van de vsv ers een jaar later zelfstandige is. Daarnaast geldt dat voor de cijfers over werk er jongeren uit het cohort zijn gehaald, omdat er geen informatie bekend was over deze jongeren waardoor ze niet gekoppeld konden worden. De totale populatie in 6.4 (27.700) wijkt enigszins af van de populatie in 6.1 t/m 6.3 (27.400).

38 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 6.4.1 Kansen voor werkende voortijdig schoolverlaters De afdelingen Leerplicht en RMC geven prioriteit aan jongeren zonder startkwalificatie én zonder werk. Met het project Vsv een jaar later zijn de RMC-regio s specifiek gevraagd ook de werkende voortijdig schoolverlaters in kaart te brengen en te verkennen in hoeverre werkgevers hun werknemers zonder startkwalificatie kunnen motiveren om hen, bijvoorbeeld via een BBL-traject, alsnog een startkwalificatie te laten halen. Tabel 31 geeft informatie over de top 10 sectoren waar jongeren die nog steeds vsv er zijn op 1 oktober 2014, een jaar na voortijdige uitval, werkzaam zijn. Tabel 31: Top 10 sectoren werkende vsv ers een jaar na uitval (12 uur of meer p/w) Top 10 sectoren aantal % 1 Horeca algemeen 1.126 16,1% 2 Uitzendbedrijven 1.104 15,7% 3 Grootwinkelbedrijf 901 12,8% 4 Detailhandel 760 10,8% 5 Metaal- en technische bedrijfstakken 409 5,8% 6 Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen 354 5,0% 7 Zakelijke dienstverlening III 300 4,3% 8 Groothandel II 254 3,6% 9 Havenbedrijven 246 3,5% 10 Overig goederenvervoer te land en in de lucht 183 2,6% Verreweg de meeste jongeren die nog voortijdig schoolverlater zijn, werken 12 uur of meer in de horeca, via een uitzendorganisatie of in het grootwinkelbedrijf. Deze jongeren volgen daarbij geen bol- of bbl-traject. Werkgevers blijken na benadering bereid deze jongeren een opleiding te bieden richting startkwalificatie. De RMC-regio s kunnen zelf in het kader van de werkgeversbenadering op basis van de gegevens van UWV en het Inlichtingenbureau een analyse maken van de sectoren en regionale bedrijven waar veel van hun vsv ers werken. 6.5 Voortijdig schoolverlaters per RMC-regio en behaalde ambitie van 70% Minister Bussemaker heeft, mede namens minister Asscher en Mirjam Sterk (ambassadeur aanpak jeugdwerkloosheid) de wethouders van de RMC- en Arbeidsmarktregio s verzocht de vsv ers van schooljaar 2012-2013, die op 1 oktober 2014 nog geen startkwalificatie hadden, niet deelnemen aan onderwijs en niet werken, nader in kaart te brengen. Wat doen deze jongeren? Worden zij begeleid richting school en werk? En door wie? En welke trajecten volgen zij dan? Een traject kan zijn een uitkering (WW, WWB of Wajong) en de daaraan gekoppelde bemiddeling of een concreet activerings- of leerwerktraject in het kader van de aanpak vsv of jeugdwerkloosheid. De RMC-regio s die tijdig de regionale analyse retour stuurden, zijn opgenomen in de laatste kolom van Tabel 32. Alleen van deze regio s kunnen we constateren of de geambieerde 70% is behaald. Alle RMC-regio s die terug leveren, worden opgenomen in een nieuw overzicht op www.aanvalopschooluitval.nl/ vsveenjaarlater. Het subtotaal in tabel 32 is de optelling van het aantal jongeren dat na een jaar een startkwalificatie heeft behaald, is teruggekeerd naar school of als vsv er werkt.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 39 Tabel 32: Vsv'ers 2012-2013 een jaar later in beeld per RMC-regio en 70%-ambitie 1 RMC-regio % vsv 12/13 Vsv op 1-10-2013 Aantal vsv ers sk behaald niet-vsv Situatie vsv'ers op 1-10-2014 2 terug op school (zonder sk) vsv en werk Landelijk 2,1% 28.000 6,3% 27,1% 25,3% 58,6% 1 Oost-Groningen 2,0% 236 2,6% 23,4% 16,4% 42,4% Subtotaal 70%-score 3 2 Noord-Groningen-Eemsmond 1,8% 154 5,4% 30,2% 23,5% 59,1% 92,7% 3 Centraal en Westelijk Groningen 2,3% 530 4,4% 26,0% 16,3% 46,7% 4 Friesland Noord 1,8% 388 7,6% 26,3% 20,3% 54,1% 80,9% 5 Zuid-West Friesland 1,2% 161 9,4% 23,8% 29,5% 62,6% 100,0% 6 Friesland-Oost 1,5% 332 11,3% 26,5% 21,3% 59,1% 92,0% 7 Noord- en Midden Drenthe 1,7% 285 6,2% 26,4% 18,3% 50,9% 79,5% 8 Zuid-Oost Drenthe 2,0% 288 5,7% 25,4% 25,1% 56,2% 67,1% 9 Zuid-West Drenthe 1,6% 181 4,5% 26,0% 26,1% 56,6% 10 IJssel-Vecht 1,6% 598 10,2% 29,1% 24,1% 63,5% 11 Stedendriehoek 2,1% 750 8,7% 27,8% 25,3% 61,8% 78,1% 12 Twente 1,6% 856 7,7% 24,0% 25,2% 56,9% 13 Achterhoek 1,7% 445 11,5% 30,3% 24,9% 66,8% 91,6% 14 Arnhem/Nijmegen 2,4% 1348 6,2% 27,2% 24,0% 57,5% 15 Rivierenland 1,8% 380 10,2% 24,1% 29,0% 63,3% 16 Eem en Vallei 2,0% 1038 9,1% 25,3% 31,1% 65,5% 17 Noordwest-Veluwe 1,8% 312 10,7% 22,1% 34,5% 67,4% 18 Flevoland 2,6% 883 7,8% 29,2% 24,9% 61,9% 88,4% 19 Utrecht 2,4% 1497 5,6% 24,7% 26,2% 56,5% 20 Gooi en Vechtstreek 1,7% 331 5,6% 32,0% 23,2% 60,8% 65,8% 21 Agglomeratie Amsterdam 2,7% 2638 6,3% 29,5% 21,0% 56,9% 83,0% 22 West-Friesland 1,9% 332 5,8% 29,2% 27,1% 62,1% 81,2% 23 Kop van Noord-Holland 2,2% 308 4,3% 27,7% 27,0% 59,0% 24 Noord-Kennemerland 2,0% 443 3,3% 28,2% 29,4% 60,9% 86,5% 25 West-Kennemerland 2,2% 647 6,0% 31,1% 26,5% 63,6% 26 Zuid-Holland-Noord 1,9% 599 7,7% 21,7% 33,1% 62,5% 27 Zuid-Holland-Oost 1,9% 578 5,3% 26,9% 31,0% 63,2% 28 Haaglanden/Westlanden 2,8% 2051 4,8% 28,7% 23,8% 57,4% 29 Rijnmond 2,9% 2743 5,6% 31,3% 18,9% 55,8% 30 Zuid-Holland-Zuid 2,4% 964 5,9% 28,1% 27,2% 61,2% 77,4% 31 Oosterschelde Regio 1,6% 225 9,9% 21,2% 33,6% 64,7% 32 Walcheren 2,4% 220 7,5% 22,4% 32,7% 62,6% 33 Zeeuwsch-Vlaanderen 2,1% 158 8,5% 18,3% 30,6% 57,4% 34 West-Brabant 2,0% 1059 3,8% 24,0% 29,2% 57,0% 35 Midden-Brabant 2,2% 654 3,9% 23,5% 32,2% 59,6% 75,1% 36 Noord-Oost-Brabant 1,6% 880 5,4% 25,3% 30,7% 61,5% 81,8% 37 Zuidoost-Brabant 1,9% 1099 3,9% 24,3% 30,2% 58,3% 38 Gewest Limburg-Noord 1,8% 725 6,3% 25,3% 27,6% 59,1% 39 Gewest Zuid-Limburg 2,2% 866 5,0% 25,8% 21,9% 52,7% 76,2% 1 Ambitie: 70% van de vsv ers van 2013 heeft na een jaar een startkwalificatie behaald, zit op school, werkt of volgt een traject richting onderwijs of werk. 2 De percentages voor de situatie op 1 oktober 2014 zijn berekend door te delen door het aantal vsv ers (na correctie) op 1 oktober 2013. 3 De 70%-score is berekend door bij het subtotaal het aandeel vsv ers uit 2013 op te tellen dat een jaar later op traject zit. Het gaat hierbij om de uitvallers die een jaar later nog vsv er zijn zonder een baan van 12 uur of meer per week. Een uitkering is geteld als traject. Deze informatie is gebaseerd op de leveringen van de regio s en door verschil in werkwijze moeten de gegevens voorzichtig geïnterpreteerd worden.

40 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Er zijn regionaal grote verschillen tussen jongeren die een jaar na uitval een startkwalificatie hebben behaald, terug zijn op school, een werkende vsv er zijn of een traject richting school of werk volgt. Tabel 32 toont deze verschillen in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Een jaar later heeft 6,3% een startkwalificatie behaald, is 27,1% terug gekeerd in het onderwijs en is 25,3% een werkende vsv er. In totaal valt landelijk 58,6% van de vsv ers uit 2013 een jaar later in een van deze categorieën. In de Achterhoek (1,7% uitval in 2013) heeft 11.5% van de voortijdig schoolverlaters binnen een jaar alsnog een startkwalificatie behaald. In Friesland-Oost geldt dit voor 11,3% van de vsv ers uit 2013 (1,5% uitval in 2013). Deze regio s combineren een laag uitvalpercentage in 2013 met een hoog percentage jongeren dat een jaar later alsnog een startkwalificatie heeft behaald. In regio Gooi- en Vechtstreek (1.7% uitval in 2013) is 32% van de vsv ers van 2013 binnen een jaar weer terug gekeerd naar het onderwijs. In de RMC-regio Noordwest-Veluwe werkt 34,5% van de jongeren die op 1 oktober 2014 nog vsv er waren. Deze regio had in 2013 een lage uitval (1,8%) en daarnaast veel jongeren die binnen het jaar een startkwalificatie behalen (10,7%), terugkeren naar het onderwijs (22,1%) of als vsv er werk vinden. In totaal gaat het om 67,4% van de uitvallers. Nadere gegevens over de trajecten die de vsv ers volgen en de actieve bemiddeling door Leerplicht en RMC worden gepubliceerd op www.aanvalopschooluitval.nl/ vsveenjaarlater.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 41 7. Berekeningswijze voortijdig schoolverlaters convenant 2012-2015 Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters mag in 2016 nog maar maximaal 25.000 zijn. Voor de periode 2012-2015 zijn opnieuw prestatiegerichte convenanten afgesloten tussen het ministerie van OCW, scholen en gemeenten om zich ook de komende jaren gezamenlijk in te zetten om het aantal (nieuwe) vsv ers verder te verminderen. Hiervoor stelt het ministerie van OCW prestatiesubsidie en vsv-regiomiddelen beschikbaar. Definitie van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters Bij het bepalen van het aantal vsv ers worden twee definities gehanteerd. De landelijke definitie is gericht op het presenteren van een totaalbeeld en het behalen van de doelstelling van 25.000 vsv ers. De convenantdefinitie wordt gebruikt bij het presenteren van vsv-gegevens over RMC-regio s en instellingen en bij het bepalen van de prestatiesubsidie. Bij het afsluiten van de nieuwe convenanten is besloten om de berekeningsmethode voor beide definities te verbeteren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van gegevensbronnen die in de vorige convenantperiode nog niet beschikbaar waren. De basis van de meetmethode en definitie van het aantal voortijdig schoolverlaters blijft hetzelfde. Een voortijdig schoolverlater is een jongere die op 1 oktober van jaar t jonger is dan 22, staat ingeschreven in het bekostigd vo, mbo of vavo en die een jaar later (t+1) niet meer in het onderwijs staat ingeschreven en geen startkwalificatie heeft. De gegevensbasis voor de berekening blijft het Basisregister Onderwijs (BRON), maar nu worden ook andere gegevensbronnen gebruikt. In de afgelopen convenantperiode was de schoolcarrière van een kleine groep jongeren niet volledig in beeld (de zgn. witte vlekken), waardoor het vsv-aantal te hoog werd vastgesteld. Het ministerie van OCW heeft samen met partners (bijvoorbeeld gemeenten en UWV/SZW) eraan gewerkt om deze witte vlekken uit de vsv-meetmethode te halen. De aanvullende gegevensbronnen die hierdoor beschikbaar zijn gekomen maken in combinatie met een aangescherpte meetmethode het mogelijk om nóg beter in beeld te brengen welke jongeren daadwerkelijk uitvallen. Voorlopige en definitieve cijfers Elk voorjaar informeert het ministerie van OCW de Tweede Kamer over de voorlopige vsv-cijfers van het voorgaande schooljaar. De inhoud van deze bijlage is gebaseerd op de voorlopige cijfers van het schooljaar 2013-2014. De vsv-cijfers zijn pas definitief wanneer over de in- en uitschrijvingsgegevens van de instelling een accountantsverklaring is afgegeven. De definitieve cijfers worden negen maanden na de voorlopige cijfers gebruikt bij het vaststellen van de vsv-bekostiging volgens de prestatiesubsidie vo en prestatiebox mbo. In de nieuwe meetmethode, vanaf schooljaar 2012-2013, worden de volgende categorieën deelnemers niet meer tot de populatie gerekend waarover de vsv ers worden berekend (de startpopulatie): Niet bekostigde deelnemers binnen de convenantdefinitie (opgave DUO); In de vorige convenantperiode vielen de niet voor bekostiging aangemelde deelnemers (opgave school) buiten de startpopulatie (binnen de landelijke definitie speelt het bekostigingsaspect geen rol en worden alle opgegeven deelnemers meegerekend). Eerstejaars nieuwkomers: dit zijn asielzoekers/immigranten die korter dan 1 jaar in Nederland zijn. Vrijstellingen Leerplichtwet: jongeren met een vrijstelling op grond van de Leerplichtwet 1969; 1 Naast de prestatienormen zijn er in het vo streefnormen bepaald die zijn gebaseerd op het streefdoel van maximaal 25.000 vsv ers in 2016. Deze streefpercentages liggen lager dan de prestatienormen (bij lage percentages krijg je te maken met onwerkbaar lage aantallen vsv ers in het kader van de prestatiesubsidie). De streefpercentages reflecteren de normen die elke instelling zou moeten halen om te komen tot maximaal 25.000 vsv ers en dienen vooral als stuurinstrument binnen de regio s.

42 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 In de nieuwe meetmethode worden de volgende categorieën schoolverlaters niet meer als vsv er gezien: (Voortgezet) speciaal onderwijs: jongeren die doorstromen naar het (v)so (alleen voor de convenantcijfers wordt dit aangepast; voor de landelijke cijfers was dit al het geval); Particulier onderwijs: deelnemers die doorstromen naar niet-bekostigd, erkend onderwijs; Verlate startkwalificaties: mbo-deelnemers die op 1 oktober als vsv er zijn geteld, maar in de daaropvolgende periode tot en met 31 december alsnog een startkwalificatie halen; MBO-1 diploma met baan: deelnemers die op 1 oktober als vsv er zijn geteld maar op dat moment een baan hebben van minstens 12 uur per week; Politie- of defensieopleidingen: deelnemers die op 1 oktober als vsv er zijn geteld maar op dat moment onderwijs volgen bij politie of defensie. Verschil tussen de landelijke- en convenantdefinitie Door de nieuwe meetmethode (vanaf 2012-2013) is het verschil tussen de landelijke cijfers en de som van de regionale (convenant) cijfers behoorlijk afgenomen. De grootste reductie komt in de convenantdefinitie voor rekening van de deelnemers die uitstromen naar het speciaal onderwijs en niet meer als vsv-er worden gezien. In de landelijke definitie was dit al langer het geval. Een andere reden waarom het verschil is afgenomen is het feit dat nu rekening wordt gehouden met startkwalificaties die in de periode van 1 oktober tot 1 januari worden behaald. Deze diploma s hebben veel minder invloed binnen de landelijke definitie omdat zogenaamde examendeelnemers daarbinnen als onderwijsvolgend worden beschouwd. Op enkele aspecten verschillen de landelijke- en convenantdefinities nog wel van elkaar: Bekostigde deelnemers: Binnen de convenantdefinitie behoren deelnemers die niet bekostigd worden niet meer tot de startpopulatie. In de landelijke definitie speelt het bekostigingsaspect geen rol, waardoor er nog een klein verschil bestaat op dit punt. Vavo-deelnemers: deze behoren alleen in de landelijke definitie tot de startpopulatie, zij kunnen dus alleen vsv er worden in de landelijke definitie. Het betreft hier de deelnemers die zijn ondergebracht bij de vavo-opleidingen binnen mbo-instellingen. Leerlingen die zijn uitbesteed aan het vavo vanuit het vo (de zogenaamde Rutte leerlingen) zijn onderdeel van de vsv startpopulatie van het vo en kunnen van daaruit wel vsv er worden. De doorstroom naar vavo is binnen beide definities geen vsv. Examendeelnemers en overige onbekostigde deelnemers in het mbo: deze behoren volgens de landelijke definitie tot de startpopulatie en zijn onderwijsvolgend in het nieuwe schooljaar, en volgens de convenantdefinitie niet. Aanvullende gegevensbronnen nieuwe meetmethode De basis van de bepaling van het aantal vsv ers wordt onveranderd gevormd door de gegevens die zijn opgeslagen in het basisregister Onderwijs (BRON). Deze gegevens worden gebruikt voor het bepalen van de kenmerken van de inschrijving (bijvoorbeeld een inschrijving in het speciaal onderwijs), de bekostigingsstatus, en de verlate startkwalificaties. Binnen BRON is ook bekend welke deelnemers korter dan een jaar in Nederland verblijven. Doordat zij niet altijd in het GBA worden opgenomen wordt hun vertrek uit Nederland beperkt geregistreerd en wordt een deel van hen ten onrechte als vsv er gezien. Daarnaast worden in de nieuwe meetmethode aanvullende gegevensbronnen gebruikt, waardoor van meer schoolverlaters kan worden vastgesteld dat ze geen vsv er zijn: De gegevens ter bepaling van de instroom in het niet-bekostigde onderwijs zijn afkomstig van BRON-Niet Bekostigde Instellingen. Deze hebben geen bekostigingsstatus, en zijn daarom niet door een accountant gecontroleerd. Wel zijn er controles op aantallen door o.a. de Inspectie van het Onderwijs. Vrijstellingen op grond van de Leerplichtwet 1969 worden door leerplichtambtenaren in het daartoe opgezette register opgevoerd. De UWV-gegevens: het gaat hier om de polisadministratie waaruit gegevens worden afgeleid over de schoolverlaters die werkzaam zijn bij defensie of politie of die een mbo-1 diploma hebben met een baan van minstens 12 uur per week. De vulling van enkele bronnen is overigens voor een deel afhankelijk van de tijdige levering van gegevens door gemeenten en scholen.

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 43 Nieuwe meetmethode op basis van percentages en normen De vsv-cijfers van de convenantperiode 2007-2011 (oude meetmethode) werden op basis van absolute aantallen weergegeven. In de convenantperiode 2012-2015 wordt gewerkt met en afgerekend op basis van percentages en normen. Hiervoor is gekozen omdat een procentuele norm rekening houdt met groei en krimp van scholen en regio s. De prestatiesubsidie wordt vanaf schooljaar 2012-2013 berekend op basis van zes procentuele normen (aantal vsv ers t.o.v. totaal aantal deelnemers): -- drie normen die voor het voortgezet onderwijs (onderbouw, bovenbouw vmbo, en bovenbouw havo/vwo) die constant zijn in de tijd 1. -- drie normen voor het mbo (mbo-1, mbo-2 en mbo-3/4) die afnemen in de tijd. Als door een instelling één of meerdere normen worden gehaald krijgt de instelling de prestatiesubsidie. Deze wordt achteraf, op basis van de definitieve vsv cijfers per schooljaar, uitgekeerd per instelling. Er bestaat dus geen bevoorschotting meer. De eerste keer dat prestatiesubsidie wordt uitgekeerd is in september / oktober 2014. In het mbo is er een aantal instellingen dat ver boven de norm zit en niet binnen een jaar onder de norm kan komen. Om ook hen te stimuleren nog verder te dalen krijgen mbo-instellingen waarvoor het vsv-percentage in een jaar minimaal 1%-punt daalt eveneens prestatiesubsidie (bij mbo-1 geldt minimaal 2%-punt daling). Ook met het oplopen van het vsv-percentage wordt rekening gehouden in de prestatiesubsidie: als instellingen hun vsvpercentage twee jaar lang laten oplopen volgt geen prestatiesubsidie, ook al blijven ze onder de vsv-norm. Tabel 33 Verschillen landelijke- en convenantdefinitie Convenant Landelijk Niet bekostigde inschrijvingen in de startpopulatie Nee Ja Examen- & onbekostigde deelnemers in de startpopulatie Nee ja Vavo-deelnemers in de startpopulatie Nee Ja Doorstroom naar examen- of onbekostigde deelnemer Vsv Geen vsv

44 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Rekenregels nieuwe meetsystematiek 2012/2013-2014/2015 Landelijke definitie Convenantdefinitie Maandrapportage Gehanteerd om een totaal beeld weer te geven, zoals bijvoorbeeld in de overzichten uit de cijferbijlage.op deze berekening is het streefdoel van 25.000 vsv ers gebaseerd. Gehanteerd bij het bepalen van de gegevens per RMC-regio of instelling. Tevens basis voor de uitvoering van de prestatiesubsidieen prestatiebox. Kenmerken die gelden voor de convenantdefinitie gelden ook voor de maandrapportages absoluut verzuim (A01). Dit met uitzondering van bepaalde bronnen die niet beschikbaar zijn ten tijde van het produceren van de maandrapportages. Deze uitzonderingen worden in het schema aangegeven met **. Leeswijzer beslisschema In de figuur wordt de nieuwe meetmethode schematisch weergegeven. De breedte van de figuur in het begin vertegenwoordigt de omvang van de deelnemerpopulatie waarmee de berekening start. Het gaat dan om alle deelnemers die op 1 oktober staan ingeschreven aan een instelling voor vo, mbo of vavo. Van deze deelnemers wordt een deel niet betrokken in de berekening van het aantal voortijdig schoolverlaters. Dit betreft deelnemers met bepaalde persoonskenmerken (bijv. leeftijd) of deelnemers die ingeschreven staan in bepaalde onderwijsvormen (bijv. praktijkonderwijs). In aanvulling daarop gelden voor de convenantdefinitie aanvullende eisen ten aanzien van de bekostiging van de inschrijving. Op deze wijze wordt in een aantal stappen de startpopulatie bepaald. Dit is de groep deelnemers waarmee de vsv-berekening start. In de loop van het schooljaar wordt nog een aantal leerlingen uitgesloten van de berekening omdat ze bijv. emigreren of omdat ze een vrijstelling krijgen van de leerplicht. De groep leerlingen die dan over is vormt op 1 oktober van het volgende schooljaar de bestemmingspopulatie. De bestemmingspopulatie valt in drie groepen uiteen: -- De deelnemers die op 1 oktober van het volgende schooljaar nog ingeschreven zijn in het onderwijs; -- De deelnemers die het onderwijs hebben verlaten en een startkwalificatie hebben gehaald; -- De deelnemers die het onderwijs hebben verlaten zonder een startkwalificatie te behalen. Een uitzondering op deze indeling geldt voor deelnemers in de volwasseneducatie én (volgens de convenantdefinitie) de examendeelnemers, en overige onbekostigde deelnemers in het mbo. Zij worden, afhankelijk van de behaalde diploma s, als schoolverlater met of zonder startkwalificatie gezien. DEELNEMERSPOPULATIE (ALLE DEELNEMERS OP 1 OKTOBER INGESCHREVEN IN VO, MBO OF VAVO) Onderwijs in vo, mbo en vavo STARTPOPULATIE (1 Oktober 2012) BESTEMMINGSPOPULATIE (1 Oktober 2012) inschrijving aan niet-bekostigde instelling onbekostigde inschrijving vo/mbo (convenantdefinitie) mbo examendeelnemer, of overige onbekostigde deelnemer (convenantdefinitie) inschrijving volwasseneneducatie (geen vavo) vavo, excl. de Rutte-leerlingen (convenantdefintie) ingeschreven in praktijkonderwijs of internationaal baccalaureaat (vo) deelnemer ouder dan 22 jaar, zonder vaste woonplaats, wonend in buitenland, 1ejaars nieuwkomer in het schooljaar geëmigreerd, zonder vaste woonplaats, wonend in buitenland, overleden vrijstelling leerplichtwet** Schoolverlater met startkwalificatie zonder startkwalificatie mbo 1 diploma met baan** Onderwijsvolgend dit omvat; vso v0 (incl. praktijkonderwijs) mbo vavo ho - politie/defensieopleidingen** - niet bekostigde instellingen (vo, mbo en vavo) Uitzonderingen volwasseneducatie (geen vavo) mbo verlate startkwalificatie mbo examen-/overige onbekostigde deelnemer Schoolverlater met startkwalificatie vsv In onderwijs

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 45 Index afkortingen en begrippen AOC Agrarisch Opleidingscentrum bbl beroepsbegeleidende leerweg (in het mbo) bol beroepsopleidende leerweg (in het mbo) BRON Basisregister Onderwijs brug brugklas CBS Centraal Bureau voor de Statistiek DUO Dienst Uitvoering Onderwijs EBB Enquête Beroepsbevolking G4 4 grootste gemeenten van Nederland G32 Samenwerkingsverband van 34 (middel)grote gemeenten GBA Gemeentelijke Basisadministratie havo hoger algemeen voortgezet onderwijs hbo hoger beroepsonderwijs KLPD Korps Landelijke Politie Diensten lwoo leerwegondersteunend onderwijs mbo middelbaar beroepsonderwijs mbo 1 middelbaar beroepsonderwijs niveau 1 mbo 2 middelbaar beroepsonderwijs niveau 2 mbo 3 middelbaar beroepsonderwijs niveau 3 mbo 4 middelbaar beroepsonderwijs niveau 4 mbo-instelling middelbaar beroepsonderwijs instelling pro praktijkonderwijs RMC Regionaal Meld- en Coördinatiefunctie ROC Regionaal Opleidingscentrum vavo voortgezet algemeen volwassenenonderwijs vm2 samenvoeging van de bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo met de opleiding mbo 2 vmbo voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs vo voortgezet onderwijs vo-school voortgezet onderwijsschool vso voortgezet speciaal onderwijs vsv voortijdig schoolverlaten vsv er voortijdig schoolverlater vwo voorbereidend wetenschappelijk onderwijs wo wetenschappelijk onderwijs

46 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 Index tabellen en figuren Figuur 1: Nationale doelstelling en realisatie absoluut aantal nieuwe vsv ers... 3 Figuur 2: vsv naar type onderwijs...4 Figuur 3: vsv naar type diplomakenmerk...4 Figuur 4: De ontwikkeling van het percentage van de totale groep vsv ers in Europa, 2000, 2012 en 2013 Bron: Eurostat (2014)... 5 Figuur 5: RMC-regio s, percentage nieuwe vsv ers in 2013-2014...6 Figuur 6: Overzicht uitval in het vo per RMC-regio...8 Figuur 7: Overzicht uitval in het mbo per RMC-regio...8 Figuur 8: Nieuwe vsv ers naar gemeentegrootte in 2013-2014... 10 Figuur 9: Behaalde streefnormen in het vo naar RMC-regio... 14 Figuur 10: Overzicht uitval in het mbo per ROC... 20 Figuur 11: Behaalde normen door de ROC s in 2013-2014...23 Figuur 12: Verdeling nieuwe vsv ers naar leeftijd in 2013-2014...31 Figuur 13: Nieuwe vsv ers naar leeftijd in 2013-2014...31 Figuur 14: Percentage jeugdwerkloosheid 15-23 jarigen van 2008-2013... 32 Figuur 15: Vsv'ers 2013 een jaar later in beeld... 35 Figuur 16: Vsv'ers onder de 18 een jaar later... 35 Figuur 17: Vsv'ers 18 tot 23 jarigen een jaar later...36 Figuur 18: Vsv'ers 23 jaar een jaar later...36 Figuur 19: Langdurige vsv'ers naar leeftijd... 37 Figuur 20: Vsv'ers van 2013 en een baan van 12 uur of meer in 2014... 37 Tabel 1: Nationale realisatie nieuwe vsv ers in aantallen en percentages... 3 Tabel 2: Nieuwe vsv ers naar onderwijssoort in 2013-2014...4 Tabel 3: De ontwikkeling van het percentage van de totale groep vsv ers in Europa, 2000, 2012 en 2013 Bron: Eurostat (2014)... 5 Tabel 4: Nieuwe vsv ers per RMC-regio in 2013-2014... 7 Tabel 5: Nieuwe vsv ers naar 18- en 18+ naar RMC-regio in 2013-2014...9 Tabel 6: Nieuwe vsv ers naar gemeenten in 2013-2014... 11 Tabel 7: Nieuwe vsv ers naar 18- en 18+ per gemeente in 2013-2014... 12 Tabel 8: Streefnormen voor het vo, 2012 tot en met 2015...13 Tabel 9: Nieuwe vsv ers naar onderwijssoort in het vo...13 Tabel 10: RMC-regio s, nieuwe vsv ers naar niveau in 2013-2014...15 Tabel 11: Tabel 12: Tabel 13: Tabel 14: Nieuwe vsv ers in het mbo naar hoogst behaalde vooropleiding en diploma in het vmbo in 2013-2014... 16 Nieuwe vsv ers in het mbo naar leerweg, hoogst behaalde vooropleiding en diploma in het vmbo in 2013-2014... 16 RMC-regio s, nieuwe vsv ers in het mbo naar hoogst behaalde vooropleiding en diploma in 2013-2014...17 Mbo-instellingen, nieuwe vsv ers in het mbo naar hoogst behaalde vooropleiding en diploma in 2013-2014... 18 Tabel 15: Nieuwe vsv ers naar onderwijssoort in het mbo... 19 Tabel 16: Nieuwe vsv ers naar mbo-instelling gesorteerd op percentage vsv, in 2013-2014... 21 Tabel 17: Normen voor het mbo, 2012 tot en met 2015....23 Tabel 18: Nieuwe vsv ers naar onderwijssoort in 2013-2014...23 Tabel 19: Nieuwe vsv ers naar niveau in het mbo in 2013-2014, afgezet tegen de percentuele norm voor de schooljaren 2012-2013, 2013-2014 en 2014-2015...24 Tabel 20: RMC-regio s, nieuwe vsv ers naar niveau in 2013-2014...28 Tabel 21: Nieuwe vsv ers naar verblijfsjaar in het mbo in 2013-2014...29 Tabel 22: Nieuwe vsv ers naar niveau en verblijfsjaar in 2013-2014...29 Tabel 23: Nieuwe vsv ers naar domeinen in 2013-2014...30 Tabel 24: Nieuwe vsv ers naar domeinen en niveau in 2013-2014...30 Tabel 25: Nieuwe vsv ers naar leeftijd in 2013-2014...31 Tabel 26: Nieuwe vsv ers naar geslacht in 2013-2014...32 Tabel 27: Nieuwe vsv ers naar etniciteit in 2013-2014...32 Tabel 28: Nieuwe vsv ers naar generatie 2013-2014...32 Tabel 29: Vsv ers verdacht van een misdrijf naar leerjaar/niveau in 2012-2013... 33 Tabel 30: G4. vsv ers verdacht van misdrijf naar leerjaar/niveau in 2012-2013... 33 Tabel 31: Top 10 sectoren werkende vsv'ers een jaar na uitval...38 Tabel 32: Vsv'ers een jaar later in beeld per RMC-regio en 70% ambitie...39 Tabel 33: Verschillen landelijke- en convenantdefinitie...43

VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014 47

48 VOORLOPIGE CIJFERS CONVENANTJAAR 2013-2014

Deze brochure is een uitgave van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Meer informatie over de vsv-cijfers is op te vragen bij bij het Informatiecentrum Onderwijs van DUO: Mail naar voortijdigschoolverlaten@ocwduo.nl of bel op werkdagen van 8.30-12.00 uur en van 13.00-17.00 uur naar 079-323 2444 (voortgezet onderwijs) en 079-323 2666 (middelbaar beroepsonderwijs). Productie: Directie MBO www.vsvverkenner.nl Bron: DUO www.duo.nl Ontwerp: Xerox/OBT, Den Haag Druk: Xerox/OBT, Den Haag Uitgave: Maart 2015 Aan de inhoud van deze brochure kunnen geen rechten worden ontleend

Informatienota Aan: Commissie Samenleving Van: College van burgemeester en wethouders Onderwerp: Veiligheidsgevoel op Lingecollege Portefeuillehouder: L. Verspuij Datum collegebesluit: 19 mei 2015 Geheim: Nee Kennisnemen van: De als bijlage toegevoegde brief van het Lingecollege inzake het veiligheidsgevoel van leerlingen op de scholen van het Lingecollege. 1. Inleiding In het kader van de bespreking van het voorstel (Ver)nieuwbouw RSG Lingecollege is aan de orde geweest dat versterking van de concurrentiepositie van het Lingecollege niet alleen een zaak is van passende huisvesting. Naast goede huisvesting speelt nadrukkelijk de kwaliteit van onderwijs en het veiligheidsgevoel van leerlingen op de scholen een rol. Naar aanleiding van een eerdere besprekingen in april 2014 in de commissie, geeft het Lingecollege middels bijgaande brief met bijlagen inzicht in het veiligheidsgevoel van leerlingenop de verschillende scholen aan de Heiligestraat en Teisterbantlaan 2. Kernboodschap Het bestuur van het Lingecollege geeft in haar visie op huisvesting, die gebaseerd is op de onderwijskundige visie van de school, onder meer aan voor haar leerlingen te streven naar eigen overzichtelijke - en veilige locaties. Vanuit dit streven is mede de keuze beargumenteerd om te komen tot kleinschalige huisvesting op de drie locaties met een eigen identiteit, zoals wordt voorgesteld in het raadsvoorstel (Ver)nieuwbouw RSG Lingecollege. Op beide locaties wordt het Lingecollege door haar leerlingen als "veilige school" ervaren. Op de stelling: "ik voel me veilig op deze school", scoort de locatie Heiligestraat het cijfer 8,2. De locatie Teisterbantlaan scoort een 7,3. 3. Gevolgen n.v.t 4. Vervolg n.v.t. Pagina 1 van 2

Bijlagen 1. Brief Rsg Lingecollege met 2 bijlagen. Meer informatie: Team: TFV Contactpersoon: Ton Warsen Telefoon: 0344-637307 E-mail: twarsen@tiel.nl Pagina 2 van 2