Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/218

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 4 juni 2007 Rapportnummer: 2007/108

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport Datum: 15 september 2011 Rapportnummer: 2011/270

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 25 november Rapportnummer: 2013/179

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 26 november 2007 Rapportnummer: 2007/272

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. 2014/108 de Nationale ombudsman 1/6

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/379

Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en het arrondissementsparket Amsterdam.

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Datum: 21 maart Rapportnummer: 2011/099

3. In het proces-verbaal van bevindingen staat over het letsel vermeld:

Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Publicatiedatum 9 september 2014 Rapportnummer 2014/098

Rapport. Datum: 8 december 2005 Rapportnummer: 2005/381

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Datum: 15 februari 2002 Rapportnummer: 2002/049

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Amsterdam. Rapportnummer: 2011/256

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/292

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/178

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Rapportnummer: 2011/306

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/219

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Een onderzoek naar aanleiding van een klacht over politieambtenaren van de eenheid Oost- Brabant.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

Een onderzoek naar de toekenning van een sepotcode door het Openbaar Ministerie.

Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan een derde.

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, thans regionale eenheid Oost-Nederland.

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Midden- Nederland. Publicatiedatum: 12 december Rapportnummer: 2014 /197

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de NS. Datum: 15 maart Rapportnummer: 2011/091

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Rotterdam. Datum: 23 september Rapportnummer: 2013/0123

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 februari 2007 Rapportnummer: 2007/037

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 28 juli 2014

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland uit Amsterdam. Datum: 14 juni 2012

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren die nacht zonder toestemming zijn huis zijn binnengetreden.

Een onderzoek naar het vorderen van een identiteitsbewijs door de politie.

Rapport. Datum: 16 juni 2004 Rapportnummer: 2004/226

Rapport. Datum: 17 september 2007 Rapportnummer: 2007/196

Rapport. Herzien Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Hollands Midden. Datum: Rapportnummer: 2012/071

Rapport. Datum: 9 juni Rapportnummer: 2011/174

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/378

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Datum: Rapportnummer: 2011/234

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/181

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Datum: 7 juli Rapportnummer: 2014/071

Rapport. Datum: 21 november 2007 Rapportnummer: 2007/265

Rapport. Datum: 16 april 2002 Rapportnummer: 2002/107

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/389

Rapport. Datum: 31 maart Rapportnummer: 2014/029

Rapport. Datum: 4 oktober Rapportnummer: 2011/293

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Groningen. Datum: 8 juni Rapportnummer: 2011/0169

Een onderzoek naar het verstrekken van informatie en de wijze van klachtbehandeling door de politie Oost-Nederland.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Datum: 23 december 2015 Rapportnummer: 2015/175

Rapport. Datum: 20 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/449

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 3 juni 2005 Rapportnummer: 2005/159

Aanhouding en inverzekeringstelling

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Als er sprake is van een incident op heterdaad (tijdens of kort na plegen) en het gaat om een mishandeling of een bedreiging met mishandeling:

Transcriptie:

Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december 2013 Rapportnummer: 2013/218

2 Feiten Verzoeker en zijn partner leven al jarenlang in onmin met hun buurman. Volgens verzoeker worden zij door de buurman lastig gevallen en geterroriseerd en zij hebben dan ook regelmatig aangifte jegens de buurman gedaan. Op 14 september 2010 werden verzoeker en zijn partner door de politie in hun woning aangehouden. Zij werden verdacht van openlijke geweldpleging, gericht tegen de buurman, en overgebracht naar het politiebureau. Verzoeker werd de volgende dag om 8.10 uur verhoord en om 11.55 uur in vrijheid gesteld. Verzoeker was het niet eens met het feit dat hij en zijn partner waren aangehouden en dat zij gedurende de nacht en een deel van de volgende dag op het politiebureau werden vastgehouden. Hij diende daarover een klacht in bij de toenmalige korpsbeheerder. De klachtencommissie adviseerde de korpsbeheerder de klacht ongegrond te verklaren. Zij overwoog daarbij dat verzoeker en zijn partner terecht als verdachte waren aangehouden. Een getuige had de politie verteld dat hij had gezien dat verzoeker, zijn partner en de buurman ruzie hadden, dat er over en weer werd geduwd en dat verzoeker en zijn partner met een paraplu hadden geslagen. Ook de buurman had tegenover de politie verklaard dat hij met een paraplu was geslagen. De politieambtenaren zagen bovendien een bloedende hoofdwond bij de buurman. Ten slotte hadden verzoeker en zijn partner - volgens de verklaring die politieambtenaar J. bij de klachtencommissie heeft afgelegd - tegenover J. verklaard dat verzoekers partner met een paraplu had geslagen. Dit leverde volgens de commissie voldoende feiten en omstandigheden op om verzoeker en zijn partner als verdachten van openlijke geweldpleging tegen personen aan te merken. Nu de politie vrijwel direct na het incident ter plaatse was, oordeelde de klachtencommissie dat er sprake was van een heterdaadsituatie en dat de politieambtenaren bevoegd waren om tot aanhouding over te gaan. De klachtencommissie kon begrijpen dat de politieambtenaren er niet voor hadden gekozen om verzoeker en zijn partner ter plaatse uitgebreid te horen. Op het politiebureau konden beiden in alle rust worden verhoord en konden beiden aanspraak maken op de rechten die hun als aangehouden verdachte toekomen, zoals het recht op het consulteren van een advocaat. De klachtencommissie overwoog bovendien dat nu verschillende personen een verklaring moesten afleggen, het een onderzoeksbelang was hen gescheiden te houden. Ten aanzien van de duur van de invrijheidstelling oordeelde de klachtencommissie dat verzoeker en zijn partner binnen de periode van zes uur waren verhoord en heengezonden. Dat de politie heeft gewacht met het verhoor tot de volgende ochtend, achtte de commissie gelet op het tijdstip van voorgeleiding (21.45 uur) en het beschikbare personeel, niet onbehoorlijk.

3 De commissie achtte het evenmin onbehoorlijk dat verzoeker niet meteen na zijn verhoor in vrijheid is gesteld, aangezien er een mogelijkheid was dat verzoeker na het verhoor van zijn partner nader moest worden verhoord. De korpsbeheerder volgde het advies van de klachtencommissie en achtte de klacht ongegrond. Verzoeker was het hiermee niet eens en wendde zicht tot de Nationale ombudsman. Hierop stelde de Nationale ombudsman een onderzoek in. Klacht Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaren van de regionale eenheid Amsterdam hem op 14 september 2010 onterecht als verdachte van mishandeling hebben aangemerkt. Tevens klaagt hij erover dat hij na zijn voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie op 14 september 2010 om 21.45 uur tot 12.00 uur de volgende dag is opgehouden. Visie verzoeker Verzoeker heeft laten weten dat het hele incident, waarbij hij opgepakt, ingesloten en de volgende dag pas is verhoord, diepe indruk op hem heeft gemaakt en dat het hem niet meer los laat. Verzoeker is zeer aangedaan doordat zijn partner en hij werden aangehouden, terwijl zij juist slachtoffer zijn. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in de zeventig is, gepensioneerd, mantelzorger, organisator van sport voor ouderen en dat hij geen strafblad heeft. De politie had eerst de reeds bestaande dossiers moeten bekijken, alvorens tot optreden over te gaan. Dan had de politie kunnen zien dat partijen al enige tijd in onmin leven en had de politie anders kunnen optreden. Verzoeker vindt het onbegrijpelijk dat niet ook de buurman is aangehouden. Dat verzoeker werd opgepakt nadat zijn partner en hij hadden verklaard dat zijn vriend had geslagen, maakt hem verdrietig en boos. Het voelt of hij "als partner van" is aangehouden, terwijl hij zich niet kan voorstellen dat een aanhouding op die grond mogelijk is. Verzoeker heeft aangegeven dat zijn partner en hij meteen hebben verklaard dat zij de buurman hadden afgeweerd en de volgende dag verklaarden zij onafhankelijk van elkaar dat de buurman had geroepen dat hij hen nu eindelijk had waar hij hen wilde hebben.

4 Het is voor verzoeker onbegrijpelijk waarom zijn partner en hij pas de volgende dag op het bureau werden verhoord, terwijl er voldoende mankracht aanwezig was. Volgens verzoeker was de celstraf van 15 uur buitenproportioneel. Bovendien hadden verzoeker en zijn partner in de wachtkamer van het cellencomplex een kwartier de gelegenheid vrijelijk met elkaar te spreken. Hoewel hij goed door de politie is behandeld, was het doorbrengen van de nacht in de cel erg traumatisch. Daarnaast vond hij het heel erg dat hij van zijn partner gescheiden werd. Verzoeker heeft gesteld dat er bij het incident geen opzet in het spel was. Verzoeker en zijn partner kwamen die avond thuis en de buurman belemmerde hen hun huis in te gaan. Volgens verzoeker probeerde de buurman hem van de trap te gooien. Uit zelfverdediging heeft zijn partner hem een klap met een paraplu gegeven. Visie politiechef De politiechef heeft de Nationale ombudsman, onder verwijzing naar het advies van de klachtencommissie, laten weten de klacht ongegrond te achten. Op de vraag welke onderzoekshandelingen er tussen het moment van aanhouden en het moment van in vrijheid stellen zijn verricht, heeft de politiechef laten weten dat verzoeker op 14 september 2010 om 21.45 uur is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Diezelfde avond hebben de politieambtenaren een proces-verbaal van aanhouding en een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Tevens is de aangifte van de buurman opgenomen, alsmede een proces-verbaal van bevindingen van een verklaring van een getuige. Ook is er een kennisgeving van inbeslagneming van de paraplu opgemaakt. Vervolgens is de zaak overgedragen aan de wijkteamrecherche. Gezien het tijdstip kon de zaak niet meer dezelfde avond afgehandeld worden, maar is de zaak direct na de voor nachtrust bestemde uren opgepakt. Verzoeker is de volgende dag om 8.10 uur gehoord en zijn partner om 10.05 uur. De verklaring van verzoekers partner had aanleiding kunnen zijn om verzoeker aanvullend te verhoren. Hierdoor was het niet mogelijk verzoeker eerder heen te zenden. Direct na de verhoren is contact opgenomen met de officier van justitie en is de beslissing genomen om beiden heen te zenden. Dit vond vlak voor 12.00 uur plaats. Vanwege de leeftijd van verzoeker is juist een uur eerder dan gebruikelijk begonnen met het verhoor van verzoeker. Op de vraag waarom verzoeker en zijn partner niet de mogelijkheid is geboden om zich de volgende morgen op het politiebureau te melden, heeft de politiechef laten weten dat het in

5 het kader van het onderzoeksbelang noodzakelijk was om verzoeker en zijn partner gescheiden van elkaar te verhoren en te voorkomen dat zij elkaars verklaring zouden beïnvloeden. Inlichtingen politieambtenaar cellencomplex Naar aanleiding van verzoekers stelling dat hij een kwartier met zijn partner in de wachtruimte van het cellencomplex heeft gezeten en zij dus de gelegenheid hadden om hun verklaringen op elkaar af te stemmen, heeft de Nationale ombudsman inlichtingen ingewonnen bij de heer P., teamleider van het cellencomplex Noord-West. P. heeft laten weten dat niet te achterhalen valt of verzoeker en zijn partner een kwartier samen in één ruimte hebben gezeten. Wanneer meerdere arrestanten binnen komen in dezelfde zaak, worden deze arrestanten in principe gescheiden van elkaar ingesloten. De heer P. kon echter niet met zekerheid zeggen dat dat ook in dit geval was gebeurd. Het zou volgens hem kunnen dat verzoeker en zijn partner samen in de intakeruimte hebben gezeten. Informatie uit processen-verbaal Proces-verbaal van bevindingen In een proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2010 staat onder meer vermeld dat de politieambtenaren P. en J. die avond om 20.45 uur de melding kregen om richting verzoekers woning te gaan, waar een mishandeling zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse troffen zij een man aan met zijn gezicht onder het bloed. De man verklaarde dat hij in het portiek van zijn voordeur stond en dat er een woordenwisseling ontstond met verzoeker en zijn partner. Volgens de man hadden verzoeker en zijn partner daarbij op hem ingeslagen met onder andere een paraplu. Voorts staat in het proces-verbaal vermeld dat de politieambtenaren zagen dat de man een snee van ongeveer 3 centimeter in zijn voorhoofd had en dat er bloedspetters op de trap zaten. Vervolgens zijn de politieambtenaren naar de woning van verzoeker en zijn partner gegaan, waar zij toestemming kregen om binnen te treden.

6 Verzoeker en zijn partner verklaarden dat zij ruzie hadden gekregen met de buurman en dat er een schermutseling had plaatsgevonden. Tevens verklaarden zij dat ze geslagen hadden, maar dat dit was om de buurman af te weren. Hierop hebben de politieambtenaren hun meegedeeld dat zij waren aangehouden, aldus het proces-verbaal. Proces-verbaal van bevindingen In een proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2010 staat onder meer vermeld dat politieambtenaar G. omstreeks 20.50 uur ter plaatse arriveerde. Daar zag hij getuige X, die verklaarde dat hij langs de woning van verzoeker en zijn buurman liep en hoorde dat er ruzie werd gemaakt in een portiek. X had drie personen boven aan de trap zien staan die ruzie met elkaar hadden. X had gezien dat er over en weer werd geduwd en dat een voor hem onbekende man een andere man sloeg met een paraplu. X had voorts gezien dat deze man later een hoofdwond aan zijn gezicht had. Ten slotte had X een signalement gegeven van de man die met de paraplu had geslagen. Proces-verbaal van aanhouding In het proces-verbaal van aanhouding dat op 14 september 2010 is opgemaakt, staat onder meer vermeld dat verzoeker op 14 september om 20.58 uur op heterdaad is aangehouden. Voorts staat in het proces-verbaal dat verzoeker om 21.15 uur aankwam op het politiebureau, alwaar hij ten spoedigste is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Proces-verbaal van voorgeleiding In het proces-verbaal van voorgeleiding staat vermeld dat verzoeker op 14 september 2010 om 21.40 uur is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Proces-verbaal van verhoor In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker d.d. 15 september 2010 staat onder meer vermeld dat verzoeker op 15 september 2010 om 8.10 uur werd verhoord. Proces-verbaal van verhoor In het proces-verbaal van verhoor van verzoekers partner d.d. 15 september 2010 staat onder meer vermeld dat hij op 15 september 2010 om 10.05 uur is verhoord. Beoordeling Ten aanzien van de verdenking

7 1. Het redelijkheidsvereiste houdt in dat overheidsinstanties de verschillende belangen tegen elkaar afwegen en dat de uitkomst hiervan niet onredelijk is. Dit brengt met zich mee dat de overheid bij haar handelen de relevante feiten verzamelt en kijkt naar alle omstandigheden. De verzamelde gegevens worden betrokken bij de belangen die op een zorgvuldige wijze tegen elkaar worden afgewogen. 2.1 Iemand kan slechts als verdachte worden aangemerkt wanneer er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Dat vermoeden van schuld dient te steunen op specifieke feiten of omstandigheden van het geval en dit dient bovendien naar objectieve maatstaven gezien redelijk te zijn. Het is dus niet vereist dat op het moment dat wordt besloten om tot aanhouding over te gaan, ook al vast staat dat die persoon het gestelde strafbare feit daadwerkelijk heeft begaan. 2.2 Vast is komen te staan dat de politie na een melding van mishandeling ter plaatse is gegaan, waar zij met verzoekers buurman en met een getuige heeft gesproken. Beiden verklaarden dat de buurman door verzoeker dan wel zijn partner met een paraplu was geslagen, waarbij de politieambtenaren een bloedende hoofdwond constateerden. Verzoeker en zijn partner verklaarden even later dat er een schermutseling met de buurman had plaatsgevonden, waarbij zij met een paraplu hadden geslagen. Hoewel het heel goed mogelijk is dat met de paraplu is geslagen om het geweld van de buurman af te wenden, oordeelt de Nationale ombudsman dat bovengenoemde feiten en omstandigheden op dat moment rechtvaardigden dat verzoeker als verdachte van openlijke geweldpleging werd aangemerkt. Nader onderzoek zou kunnen uitwijzen of er al dan niet uit noodweer was gehandeld. Verzoeker heeft aangegeven dat zijn partner en hij beiden hebben verklaard dat zijn partner met de paraplu heeft geslagen. Dit maakt de verdenking wegens openlijke geweldpleging voor verzoeker niet anders: voor openlijke geweldpleging is immers niet vereist dat de persoon zelf geweld heeft gebruikt. Door slechts bij de geweldpleging aanwezig te zijn, kan men zich schuldig maken aan openlijke geweldpleging. Gelet hierop concludeert de Nationale ombudsman dat de politie verzoeker in alle redelijkheid als verdachte heeft kunnen aanmerken. Het redelijkheidsvereiste is niet geschonden. De onderzochte gedraging is behoorlijk. 2.3 De Nationale ombudsman merkt voorts nog op dat hij zich kan voorstellen dat verzoeker het onrechtvaardig vindt dat de buurman niet is aangehouden. Voor aanhouding van de buurman bestond echter onvoldoende aanleiding, nu er geen feiten of omstandigheden waren op grond waarvan de buurman kon worden aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit. Uit niets blijkt dat bij verzoeker en/of zijn partner

8 verwondingen zijn geconstateerd. Wellicht dat de buurman ook heeft geduwd en getrokken, maar dat levert geen strafbare gedraging op in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het ophouden voor verhoor 1. Het evenredigheidsvereiste houdt in dat overheidsinstanties voor het bereiken van een doel een middel aanwenden dat voor de betrokken niet onnodig bezwarend is en dat in evenredige verhouding staat tot dat doel. Dit houdt in dat de politie in een opsporingsonderzoek die werkwijze dient te kiezen die voor een burger het minst bezwarend is en die zo gering mogelijk inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer. 2.1 Gelet op het feit dat de politieambtenaren meteen na het incident ter plaatse waren, was er sprake van een heterdaadsituatie. De Nationale ombudsman overweegt voorts dat het in het belang van het opsporingsonderzoek was dat verzoeker en zijn partner gescheiden van elkaar zouden worden gehoord. Er moest immers voorkomen worden dat zij hun verklaringen op elkaar zouden afstemmen. Nu verzoeker en zijn partner redelijkerwijs als verdachten van openlijke geweldpleging konden worden aangemerkt, er sprake was van een heterdaadsituatie en het in het onderzoeksbelang was, konden de politieambtenaren ervoor kiezen om verzoeker (en zijn partner) ter plaatse aan te houden en over te brengen naar het politiebureau. 2.2 De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat verzoeker en zijn partner samen gedurende enige tijd ingesloten zijn geweest in het cellencomplex. Verzoeker heeft dit gesteld en de politie kon niet uitsluiten dat zij samen in één ruimte hebben gezeten. Dit betekent dat zij de gelegenheid hebben gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Overigens blijkt uit de verklaring van J. bij de klachtencommissie dat verzoeker en zijn partner al in de woning vóór hun aanhouding hebben verklaard dat verzoekers partner degene was die met de paraplu had geslagen. Gegeven deze feiten, de aard van het delict en de leeftijd van verzoeker (boven de zeventig) is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie had kunnen volstaan met het opnemen van een korte verklaring van verzoeker en zijn partner in de avonduren, waarna in elk geval verzoeker in vrijheid had kunnen worden gesteld en de volgende ochtend zo nodig nader had kunnen worden gehoord. De Nationale ombudsman oordeelt dan ook dat er in deze situatie onvoldoende reden was om verzoeker gedurende de gehele nacht en ochtend in te sluiten. Het evenredigheidsvereiste is geschonden.

9 De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de politie eenheid Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de politiechef, is Niet gegrond ten aanzien van de verdenking. Gegrond ten aanzien van de duur van de ophouding, wegens schending van het evenredigheidsvereiste.