Schatting van doorlaatfa ktoren (k-waarden) aan de hand van in boorarchieven aanwezige boorbeschrijvingen

Vergelijkbare documenten
5 Fase III: Granulaire analyses

DE EGYPTISCHE POORT TE BLADEL

Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat

DOORLATENDHEIDSONDERZOEK WOUTERIJ 55 TE KOEWACHT

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: Project aan de Looweg te Uden. Opdrachtnr. : HA

Modelonzekerheid in GeoTOP

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Bielemansdijk tegenover 4 te Zelhem. Opdrachtnr. : HA

Doorlatendheidsmetingen: Absolute noodzaak of luxe uit het verleden?

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: project aan de Aubade en de Vurehout te Zaandam. Opdrachtnr. : HA /

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Oude Kruisbergseweg 1 te Zelhem. Opdrachtnr. : HA

Hierbij zenden wij u de rapportage betreffende een project aan het Oppad te Oud-Loosdrecht.

Inhoudsopgave. Bijlagen en Figuren. Behorende bij het Woordenboek van de NVLB. Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning met eventueel nieuw te bouwen hal aan de Handwijzersdijk nabij 2 te Hengelo

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning en bijgebouw aan de Elderinkweg 9a te Hengelo GLD

Geotechnisch onderzoek

RAPPORT A I Archeologisch onderzoek aan de Loostraat 20 te Aerdt (gemeente Rijnwaarden)

MONITORING GRONDWATERSTANDEN 3E OOSTERPARKSTRAAT EN VROLIKSTRAAT TE AMSTERDAM

Notitie. De kamp. Figuur 1 Locatie De Kamp in Cothen. Referentienummer Datum Kenmerk 4 oktober Betreft Geohydrologisch onderzoek Cothen

Behoort bij ontwerpbesluit van B&W

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Paardendorpseweg 2 te Zelhem

DOORLATENDHEID BARTOK TE ARNHEM

Betreft: k-waarde bepaling Molenweg 2 te Epe 1/3

Geohydrologisch onderzoek Aldenhofpark. Te Hoensbroek In de gemeente Heerlen. Projectnr.: Datum rapport: 17 december Postbus AA Heerlen

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Charloisse Lagedijk 931 te Rotterdam

INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING NOTA no 316, d.d. 5 oktober 1965

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

1 Inleiding en projectinformatie

Geotechnisch rapport

Titel van de presentatie :24

Opdracht : Plaats : Maasbree Project : Bepaling doorlaatfactor aan de Rozendaal. Bepaling doorlaatfactor aan de Rozendaal te MAASBREE

Gebiedsgericht Grondwaterbeheer pilot Botlek

Projectnummer: D Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

INFILTRATIE-ONDERZOEK. locatie. DEMERTHOFJE (fase 2) te MAASTRICHT

LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE

Sondeerrapport conform NEN 5140 Locatie: Slotsteeg 1 te Hengelo (gld) Projectnummer: Postbus AJ Veenendaal

Hierbij doen wij u de resultaten toekomen van het nader bodemonderzoek op het sportpark De Koepel te Vught.

Mts. Slingerland-Van Beijnum Middenpolderweg LB Streefkerk

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming

boring: 2016J187_ Lier Ygo

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

1 Aanleiding. Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N BTM-V

Resultaten grondonderzoek Woning aan de Lekdijk 42 te Nieuw-Lekkerland

Formatie Samenstelling Geohydrologische betekenis mv. tot 5 Nuenen Groep fijn en matig fijn zand,

Geotechnisch onderzoek. aan de Mayweg te 's-hertogenbosch

Behoort bij besluit van burgemeester en wethouders van Best d.d

Parameterbepaling van grof naar fijn

UITVOEREN BORINGEN IN HET KADER VAN ONDERZOEK NAAR ONDIEPE KLEILAAG. Gemeente Beerse

DE BODEMSAMENSTELLING VAN DE WESTERSCHELDE, DE OOSTERSCHELDE, HET VEERSE MEER EN HET GREVELINGENMEER

1 Grond Bodem Minerale bestanddelen Organische bestanddelen De verschillende grondsoorten 16 1.

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN

Datum : 6 oktober Project : restautatie(in- en extern) monumentale boerderij Dorpstraat 13 Plaats : JISP

Werfix BVBA. Drenotube drainage: beschrijving systeem

Project : plaatsen dakopbouw aan het Utrechts Jaagpad 110 Plaats : LEIDEN

Rapport Infiltratiegeschiktheidsadvies Nieuwbouw Brede school Coevering aan de Amundsenstraat te Geldrop

RAPPORT A I Archeologisch onderzoek aan de Graafweg 2c te Lopik, gemeente Lopik

DHV B.V. Woningstichting Barneveld/Apeldoornsestraat te Voorthuizen bijlage 1 MD-DE

Doorlatendheden van de ondergrond

CHECK DE STADSVERGROENING

Uw kenmerk: --- Ons kenmerk: Bemmel, 25 juli 2013

OOSTKAPELLE. Siban Beheer B.V. Park Reeburg GC VUGHT

Rapportage Geotechnisch Bodemonderzoek te Lelystad

Bijlage II. Geohydrologisch grondonderzoek woningen en huisartsenpraktijk Van Voorst tot Voorststraat te Vught Bijlage II van X

1 Glaciale invloeden op basis van U1-metingen

Geotechnisch bodemonderzoek A9 Heiloo

Inhoud van deze presentatie

Bijlage: Situatietekening

Inhoudsopgave. Bijlagen. Inleiding.3

BODEMKUNDIG INSTITUUT GRONINGEN. BIJDRAGEN TOT DE KENNIS VAN EENIGE NATUURKUNDIGE GROOTHEDEN VAN DEN GROND.

E Van. Hydrologisch onderzoek invloed bemaling tunnelbak op VOCL verontreiniging

Berekenen van de meest waarschijnlijke lithoklasse in GeoTOP

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld

Workshop bodemenergiesystemen. Maarten Busstra

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren

Module Bodem, substraat en potgrond

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

BIBLIOTHEEK. Rapport nr. 1936

DOORLATENDHEIDSONDERZOEK HERSTRAAT 42 T/M 48 TE HORST

RIJKSUNIVERSITEIT GENT

Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

2. KORTE TOELICHTING EERDERE ONDERZOEKEN

Registratie van boringen.

Rapportage Geotechnisch Bodemonderzoek

Module Teeltmedium. -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl. De CO 2

- B o o r s t a a t -

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg

Reactie uw kenmerk: / Bijlage 1. Reactie inzake gegevens: Het sondeerrapport met advies (paaldraagkracht berekening).

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

Bureau Schmidt T.a.v. de heer R. Schmidt Westersingel CK LEEUWARDEN

INFILTRATIE ONDERZOEK STEEG/HOOGSTRAAT TE NEER GEMEENTE LEUDAL

BIJLAGE 1 REGIONALE LIGGING ONDERZOEKSLOCATIE + KADASTRALE GEGEVENS

Veldonderzoek zoet en zout grondwater Schaalsmeerpolder. Eindrapport 4 maart 2014

Geohydrologisch onderzoek

Nijmegen aanpassing spoorbrug i.v.m. aanleg nevengeul

Hoe gaat RVO.nl om met de nauwkeurigheid van hoeveelheden aan- en afgevoerde mineralen? 21 december 2018

Voorbeeld partijkeuring III

Transcriptie:

Schatting van doorlaatfa ktoren (k-waarden) aan de hand van in boorarchieven aanwezige boorbeschrijvingen A.B. Pomper In een vorig artikel in STROMINGEN (Pomper en Weerts, 1996) werd een pleidooi gehouden voor intensivering van het onderzoek naar methoden voor doorlatendheidsbepalingen. Naast een beschrijving van meetmethoden, werd ook schatting van k-waarden aan de hand van boorbeschrijvingen, kort genoemd. Een uitvoeriger beschrijving van de methode werd in het vooruitzicht gesteld. Bij dezen dus! Het proces dat uiteindelijk leidde tot de in dit artikel beschreven schattingsmethode van k- waarden begon in feite in de dertiger jaren, toen Hooghoudt onderzoek deed naar de relatie tussen de korrelgroottesamenstelling van boormonsters en de verzadigde doorlatendheid van de ondergrond. Dit heeft geleid tot een grote stroom van publikaties. Vanaf de veertiger jaren werd het werk samen met Van Deemter uitgevoerd en later met Ernst, die na de dood van Hooghoudt het werk voortzette. Uitgegaan werd van doorlatendheidsmetingen aan met boormonsters gevulde cylinders. Van dezelfde boormonsters werden nauwkeurige zeefanalyses uitgevoerd. De weerstand die water ondervindt bij het bewegen door een zandpakket is afhankelijk van meerdere faktoren: doorsnede van de korrels, aard van het oppervlak van de korrels (rond /langwerpig, glad lruw, hoekig enz.), de ligging van de korrels ten opzichte van elkaar, verschillen in korrelgrootte binnen het zandpakket (sortering), cohesie tussen water en het korrelmateriaal, e.d. Daar komt bij dat ook binnen een bepaald sedimentpakket een zekere laagopbouw bestaat als gevolg van dagelijks variërende sedimentatieomstandigheden. Door de ene sublaag beweegt het water anders dan door de andere. Omdat er dus bij bij het bepalen van de doorlatendheden, veel meer faktoren een rol spelen als alleen de korrelgroottesamenstelling, is het niet mogelijk alleen op basis van deze laatste de doorlatendheid verantwoord vast te stellen. Toch is er behoefte aan een zekere indikatie, al is het alleen maar om tot een betere correlatie te komen tussen punten waar de doorlatendheid op een verantwoorde manier is gemeten. Van Rees Vellinga schatte tijdens het beschrijven van boormonsters verschillende parameters die van belang zijn voor het vaststellen van het specifiek oppervlak (U-cijfer) van zandige monsters, waarna met behulp van door Ernst samengestelde tabellen, doorlatend- A.B. Pomper is werkzaam bij: Staring Centrum, Postbus 125,6700 AC Wageningen, tel: (0317) 474308, fax: (0317) 424812, e-mail: A.B.Pomper@sc.dlo.nl

heden werden berekend. Later ging hij ertoe over, bestaande boorbeschrijvingen van dezeeveneens geschatte-waarden te voorzien en daarmee doorlatendheden te berekenen. Hoewel de methode nooit is gepubliceerd, werd zg veelvuldig toegepast bij regionale onderzoeken van het voormalige ZCW. De aldus verkregen doorlatendheidscijfers vormden een waardevol hulpmiddel bij het correleren van gemeten waarden van grotere afitand van elkaar gelegen meetpunten. De in het archief van het Sturing Centrum aanwezige boorbeschrijvingen uit de zeventiger jaren werden opnieuw bestudeerd ten einde een trend in de bijgeschreven parameters te vinden. Het resultaat van dit werk werd vastgelegd in tabellen die in deze publikatie zijn opgenomen. Thans wordt in samenspraak met Ernst, gewerkt aan een bewerking van het archief van Ernst-dat nog in het Sturing Gebouw aanwezig is-om zo tot het vastleggen van zin gedachtegoed op het terrein van de k-waardebepaling te komen. Specifiek oppervlak (U-cijfer) en doorlaatfaktor (k-waarde) De basis van berekening van doorlatendheden uit de korrelgroottesamenstelling van zandmondsters is het specifieke oppervlak van de sedimentkorrels, het zgn. U-cijfer. De filosofie daarbij is dat de weerstand die water in de grond ondervindt samenhangt met de grootte van het oppervlak van de korrels en niet met de doorsnede. Het U-cijfer is de verhouding tussen het totale oppervlak van de korrels in een bepaald gewicht zand en hetzelfde gewicht aan bolvormige korrels met een doorsnede van l cm. Bij de bepaling van het U-cijfer werd door Hooghoudt c.s. gebruik gemaakt van zeef- en pipetanalyses, wat thans vervangen is door geautomatiseerde en nauwkeuriger methoden. Het U-cijfer kan worden berekend met de formule van Zunker (Hooghoudt, 1935, 1937; Locher en De Bakker, 1990): U=-x 43:3 ((d: d:) in 4 Waarin: u - het specifieke oppervlak van een zandmonster binnen de korrel- diameters dl en d2; dl - de ondergrens van de betreffende sedimentklasse; d2 - de bovengrens van de betreffende sedimentklasse. Door gewogen middeling van U-cijfers van de verschillende zandfrakties ontstaat het gemiddelde U-cijfer waarmee in dit artikel verder wordt gewerkt. Met behulp van dit U-cijfer stelde Ernst (ongepubliceerd) de volgende relatie op: Hierin is: k - horizontale doorlaatfaktor (&dag)

u - specifiek oppervlak (dimensieloos) C - een constante die aanvankelijk empirisch werd gesteld op 27 000 ddag.later werd bijgesteld op 54 000 ddag Met behulp van formule (2) kan de k-waarde worden berekend: Hierop werden dan nog correcties uitgevoerd op sorteringsgraad (S), slibgehalte (sl) en grindgehalte (gri). De sorteringsgraad wordt uitgedrukt in het percentage dat de drie grootste zeeffrakties in een monster innemen (S-getal). Het is derhalve een maat voor de homogeniteit van een monster. Een zeer homogeen monster wordt als S80 geklassificeerd en een zeer inhomogeen monster als S50 (tabel 1). Tabel 1: Woordelijk omschreven graad van sortering met het bijbehorende S-cijfer Omschrijving S-cijfer Zeer goed gesorteerd 80 Goed gesorteerd 75 Vrij goed gesorteerd 70 Matig gesorteerd 65 Slecht 60 Zeer slecht gesorteerd 55 Tweetoppig gesorteerd 50 Zoals in Pomper en Weerts (1996) al is aangegeven, is het slibgehalte van groot belang voor de doorlatendheid van zandafzettingen. Geringe slibgehalten kunnen al een belangrijke invloed hebben op de doorlatendheid. Ernst (ongepubliceerd, 1955) heeft de relatie tussen slibgehalte en doorlatendheid vastgesteld. Het resultaat wordt gegeven in figuur la uit: (Cultuurtechnische Vereniging, 1988). Daaruit blijkt dat zand met een slibgehalte van 7%, vrijwel ondoorlatend is. Anders is het gesteld met het grindgehalte. Wel heeft grind-in zekere mate-een verhogend effekt op de doorlatendheid, maar de invloed is niet zo sterk als bij het slibgehalte. Een grindgehalte van 60% betekent slechts een verdubbeling van de doorlatendheid (figuur lb). Daar komt bij dat het verhogend effekt tot aan een bepaald gehalte doorgaat. Ook speelt de definitie van het begrip 'grind' een rol. Grind wordt over het algemeen gedefinieerd,voor korrelgrootten 2000-63000 p; dat wil zeggen dat binnen de fraktie 'grind' grote korrelgrootteverschillen voorkomen. Het resultaat is dan ook dat de doorlatendheden van als 'grindzand' omschreven monsters grote verschillen in doorlatendheid laten zien, waar geen éénduidige relatie met het U-cijfer uit naar voren komt. Schattingen van U-cijfers In de zestiger jaren is bij het beschrijven van boormonsters de gewoonte ontstaan, naast de woordelijk beschreven waarnemingen, ook schattingen te geven van U-cijfer, slibgehalte,

% Grind > 2 mm % Deeltjes < 0.01 6 mm 2 - - 1.0 1.2 1.4 1.6 1.8 2.0 2.2 Correctiefactor C gr O 0.2 0.4 0.6 0.8 1.0 1.2 Correctiefactor Cel Figuur 1: De correctiefaktoren van slib- en grindgehalte op berekening van de doorlatendheid uit de korrelgrootteverdeling van zand (naar Ernst (ongepubliceerd) in Cultuurtechnische Vereniging, 1988). grindgehalte en sorteringsgraad. Tussen de verschillende 'beschrijvende instanties' was regelmatig contact om een zekere uniformiteit te waarborgen. Van Rees Vellinga heeft een methode ontwikkeld om aan de hand van de beschrijvingen en met behulp van door Ernst samengestelde tabellen (ongepubliceerd), van elke opgeboorde laag schattingen uit te voeren van de k-waarden. Met de aldus opgedane kennis en ervaring ging hij ertoe over bij goed uitgevoerde boorbeschrijvingen waarvan geen metingen zijn uitgevoerd, deze alsnog een schatting van de k-waarden te uit kunnen voeren. Bij deze methode zijn uit wetenschappelijk oogpunt de nodige vraagtekens te stellen, maar in de praktijk vormde de methode toch een waardevolle aanvulling op gemeten waarden en zo een mogelijkheid voor het uitvoeren van redelijk verantwoorde interpolaties tussen ver van elkaar gelegen waarnemingen. Tabel 2: Relatie tussen de zandfraktie van woordelijk beschreven sedimenten en de bijbehorende U-cijfers. Omschrijving U-cijfer Uiterst fijn 180 Zeer fijn tot uiterst fijn 160 Zeer fijn 140 Zeer fijn tot middel fijn 120 Middel fijn 1 O0 Middel fijn tot matig fijn 80 Matig fijn, iets grover 70 Matig fijn 60 Matig fijn tot matig grof. iets grover 55 Matig fijn tot matig grof 50 Matig fijn tot matig grof,iets fijner 45 Matig grof 40 Matig grof tot middel grof. iets grover 35 Matig grof tot middel grof 30 Middel grof 25 Middel grof tot zeer grof 20 Zeer grof 15 Uiterst grof 10

Tabel 3: Woordelijk beschreven slibgehalten met de bijbehorende percentages. Omschrijving Slibgehalte (%) Slibvrij O. Slibarm 0.5. Zeer zwak siibhoudend 1. Zwak dibhoudend 1.5 Slibhoudend 2. Fijn slibhoudend zand 4. Tabel 4: Woordelijk omschreven grindgehalten met bijbehorende percentages en correctiefaktoren Omschrijving Grindgehalte (70) Correctietaktor Zeer weinig grind 1 O 1.10 Weinig grind 12 1.25 Grindhoudend 15-20 1,50-1.60 Veel grind 25-30 1.70-1.85 Zeer veel grind 45-60 1.95-2.90 Uiterst veel ~rind 80 4.00 In de loop van de tijd ontstond bij de boorbeschrijvende instanties de volgende vertaling van woordelijk beschreven boormonsters naar getalsmatige grootheden (tabel 2). Bovendien worden aan deze beschrijving getallen toegevoegd voor de sorteringsgraad (tabel l), slibgehalten (tabel 3) en grindgehalten (tabel 4). Met behulp van deze tabellen werden voor verschillende regionale onderzoeken in West- Nederland door Van Rees Vellinga de boorbeschrijvingen in het boorarchief van de Rijks Geologische Dienst bewerkt en van doorlaatfaktoren voorzien. Deze cijfers werden in genoemde onderzoeken gebruikt en waar nodig bijgesteld. Het resultaat van één van de bewerkte boringen wordt gegeven in figuur 2 (Pomper, 1979); figuur 3 geeft een dergelijke bewerking in vergelijking met met de resultaten van in dezelfde boring uitgevoerde mini-pompproeven (Van Rees Vellinga, 1982). Specifieke weerstand bij 1 Z C in n m 3,1 1 10 100 1 r '"'it'l r's""l ' l'lllt Diepte in m-mv 27 m.d-1 (tax.) 25 m.d.' (p.p.) i 41 m.d-1 (tax.) 30 m.d.' (p.p.) 40 m.d-1 (tax.) 42 m.d-' (p.p.) Figuur 2: Schatting van k-waarden in boring 19 E.85 (Noord-Holland) (Pomper, 1979).

Maaiveld 2.20 m-nap Geschatte doorlaatfactor (k) in mldag Voorlopige O 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 stratigrafie u (RGD) 2 I WEICHS EEMIEN DRENTIEN Y 3 Totaal 1 5858m2/da D Zand b50 Zand Uc50 m Klei / leem 07 Slibhoudend m Klei4 leembrokjes Veen Grind I( Schelpen IO/ Concreties Figuur 3: Vergelijking van k-waarden uit mini-pompproeven en getaxeerde k-waarden in boring IADI61 (Noord-Holland) (Van Rees Vellinga. 1982).

Aan de hand van de door Van Rees Vellinga bewerkte boorbeschrijvingen van Noord- Holland en Zuid-Holland is een tabel samengesteld van de in de boorbeschrijvingen woordelijk vermelde gegevens en de schatting van de doorlaatfaktoren (mldag). De tabel is niet compleet omdat niet alle mogelijke bodemsoorten in de boorbeschrijvingen zijn vermeld of niet bestaan. Het resultaat wordt gegeven in tabel 5. Tabel 5: Vertaling van woordelijk beschreven boorbeschrijvingen naar doorlaatfaktoren (mldag). Slibgehalte O 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 5 6 Middelfijn zand (U140) S80 12 8 4 2 S70 9 S60 6 6 4 2 1 s55 4 2 1 Middel fijn - matig fijn (U80) S80 9 7 6 4 5 3 1 S70 6 5 4 3 S65 6 S60 5 4 3 1 Matig fijn (U60) S80 15 12 1 O 9 8 7 6 5 S70 13 12 9 8 7 6 5 4 S65 11 9 8 7 6 5 4 3 S60 10 8 7 6 5 4 3 1 S55 9 7 6 5 4 3 2.5 2 S50 8 6 5 4 3 2 S40 6 5 4 3 2 1 0.5 Matig fijn - matig grof (U50) S80 24 22 S70 22 19 S65 19 17 15 S60 17 15 13 11 S55 15 13 11 1 O 9 S50 13 11 1 O 9 8 7 S40 11 10 9 8 7 6 Matig grof (U40) S80 43 S70 34 30 S65 30 27 S60 27 23 20 18 15 13 S55 23 20 18 15 S50 20 18 15 14 S40 18 15 13 1 O 9

Tabel 5 (v~noi~): Slibgehalte O 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 5 6 Middel - matig grof (U30) S80 76 S70 60 S65 53 48 S60 45 39 S55 40 36 S50 40 31 S55 40 38 Middelgrof (U20) Grof (U20) Zeer grof met grind (U20) Middei - zeer grof met grind (U20) S80 170 S70 139 121 S65 119 Middel -zeer grof zonder grind (U20) Matig fijn, tweetoppig S50 10 7 6 5 4 3 2 1 Middei-matig grof. tweetoppig C50 35 31 Matig grof, tweetoppig S70 86 S65 70 27 S60 45 20 Daarnaast is een aantal monsters beschreven als 'grindzand'; zand dus met een zeer hoog grindgehalte. Vaak bevatten deze monsters ook nog vrij veel slib. Het betreft dus sterk heterogeen materiaal waarbij een sterk wisselende k-waarde werd geschat. Aan deze monsters is geen éénduidige k-waarde te schatten. Bij de omschrijving 'tweetoppig' is duidelijk sprake van twee groepen lagen binnen het monster met een sterk wisselende granulaire samenstelling. Het betreft wel een omschrij-

ving die voor veel boormonsters wordt gegeven, zodat toch wel een duidelijke k-waarde kan worden geschat. Discussie Hoewel aan de schattingsmethode uit wetenschappelijk oogpunt de nodige vraagtekens kleven, betreft het een methode om-behalve uit metingen-uit boorbeschrijvingen waarden voor de doorlatendheid van de ondergrond te verkrijgen. Met deze methode kunnen interpolaties worden uitgevoerd tussen ver van elkaar gelegen metingen. Bovendien wordt een dimensie toegevoegd aan het gebruik van de in de archieven aanwezige boorbeschrijvingen. Voor het berekenen van de radiale weerstand rond sloten, drains, e.d., is het nodig te beschikken over puntwaarnemingen voor de doorlatendheid. Men kan er daarbij niet omheen gebruik te maken van gestoken monsters, wat gezien de geringe diepte waar meestal sprake van is, zeer goed mogelijk is. De schattingsmethode is daarvoor ongeschikt omdat daarbij een grote nauwkeurigheid is vereist. Wel is het toepassen van de schattingsmethode mbv. handboringen, geschikt voor het uitvoeren van interpolaties tussen de gemeten waarnemingen en eventueel het vaststellen van lokaties voor-aanvullende-metingen van de doorlatendheden. Voor het huidige regionale onderzoek is de methode ongeschikt, alleen al omdat zij erg bewerkelijk is en globale informatie, ondersteund door modelberekeningen meestal ruimschoots voldoende is. Maar voor onderzoek waarvoor puntwaarnemingen nodig zijn, zoals milieuonderzoek is de methode zeer geschikt. Voor dergelijk detail onderzoek kan de methode goed worden toegepast, als toevallig in het betreffende gebied boorbeschrijvingen beschikbaar zijn uit het verleden of als pulsboringen worden uitgevoerd. Verdere uitwerking en standaardisering van de schattingsmethode is dan ook zeer gewenst. Literatuur De Bakker, H. en W.P.Locher (red) (1990) Bodemkunde van Nederland; Malmberg. Cultuurtechnische Vereniging (1988) Cultuurtechnisch Vadamecum. Hooghoudt, S.B. (1935) Bepaling van het uitwendige oppervlak van het minerale gronddeeltjes-complex; Bijdrage tot de kennis van eenige natuurkundige grootheden van den grond, Verslagen van Landbouwkundige onderzoekingen Nr. 41 (l).b, Bodemkundig Instituut te Groningen. Hooghoudt, S.B. (1937) De werkzame korreldoorsnede, het specifieke getal en de gemiddelde korreldoorsnede; Bijdrage tot de kennis van eenige natuurkundige grootheden van den grond, Verslagen van Landbouwkundige onderzoekingen Nr. 43 (l).b, Bodemkundig Instituut te Groningen. Pomper, A.B. (1979) De geologische en geohydrologische opbouw van Noord-Holland benoorden het Noordzeekanaal; ICW-Nota 1135. Pomper, A.B.en H.J.T.Weerts (1996) Doorlatendheidsmetingen: Absolute noodzaak of luxe uit het verleden; in: Stromingen, jrg 2, nr 1. Van Rees Vellinga, E. (red) (1976) Werkgroep Middenwest Nederland; hydrologie en kwaliteit van Middenwest Nederland; ICW-Regionale Studies 9.

Van Rees Vellinga, E. (red) (1982) Werkgroep Noord-Holland; Kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater in Noord-Holland benoorden het IJ; ICW-Regionale Studies 16.