Rij- en rusttijden voor het wegvervoer Sedert 11 april 2007 zijn nieuwe regels van toepassing m.b.t. de rij- en rusttijden voor het wegvervoer (Koninklijk besluit van 9 april 2007 houdende uitvoering van de verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad). De nieuwe regeling werd ingevoerd door Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad. Hierna worden naast het toepassingsgebied van de regeling (punt I) ook de nieuwe rij- en rusttijden (punt II) besproken. Inbreuken op de regeling worden beboet, ook dit wordt toegelicht (punt III). Ten slotte wordt ook een opmerking gemaakt over de beschikbaarheidstijd (punt IV). I. Toepassingsgebied De nieuwe regeling is uitsluitend van toepassing op wegvervoer. Onder "wegvervoer" verstaat de verordening iedere verplaatsing die geheel of gedeeltelijk over voor openbaar gebruik toegankelijke wegen plaatsvindt, in lege of beladen toestand, door een voertuig, bestemd voor het vervoer van personen of goederen. 1. Deze regeling is van toepassing op wegvervoer: van goederen waarbij de toegestane maximummassa van de voertuigen, dat van de aanhangwagens of opleggers inbegrepen, meer dan 3,5 ton bedraagt. Volgende begrippen worden hierbij nog even toegelicht: "aanhangwagen": ieder voertuig, bestemd om aan een motorrijtuig of aan een trekker te worden gekoppeld; "oplegger": een aanhangwagen welke geen vooras heeft en op zodanige wijze aan de trekker of het motorrijtuig wordt gekoppeld dat een belangrijk deel van zijn eigen gewicht en van het gewicht van zijn lading door de trekker of het motorrijtuig wordt gedragen; van personen door voertuigen die zijn gebouwd of permanent zijn toegerust om meer dan 9 personen, de bestuurder daaronder begrepen, te kunnen vervoeren en die daartoe zijn bestemd. 2. Relevant voor de bouwsector is dat de regeling niet van toepassing is op wegvervoer door: voertuigen die gebruikt worden voor geregelde diensten van personenvervoer over een traject van niet meer dan 50 km; voertuigen waarvan de toegestane maximumsnelheid niet meer dan 40 km per uur bedraagt. Voor de toepassing van de regeling verstaat men onder "voertuig" een motorrijtuig, trekker, aanhangwagen of oplegger of een combinatie van deze voertuigen, zoals
hierna omschreven: "motorrijtuig": ieder voertuig, gewoonlijk gebruikt voor het vervoer van personen of goederen, dat zich op eigen kracht over de weg beweegt, zonder een voertuig te zijn dat zich permanent langs spoorstaven beweegt; "trekker": ieder voertuig, in het bijzonder gebouwd voor het trekken, duwen of in beweging brengen van aanhangwagens, opleggers, werktuigen of machines, dat zich op eigen kracht over de weg beweegt, zonder een voertuig te zijn dat zich permanent langs spoorstaven beweegt. 3. Mogelijkheid voor een Belgische afwijking Verordening 561/2006 voorziet de mogelijkheid voor België om als lidstaat voor het eigen grondgebied een afwijking toe te staan op bepaalde punten van de regeling van de rij- en rusttijden. Van belang voor de bouwsector is dat dit o.m. kan voor: voertuigen of combinaties van voertuigen met een toegestane maximummassa van 7,5 ton die worden gebruikt voor het dragen van materiaal, apparatuur of machines die de bestuurder beroepshalve gebruikt. Deze voertuigen mogen alleen binnen een straal van 50 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf worden gebruikt en op voorwaarde dat dit vervoer niet de hoofdactiviteit van de bestuurder is; voor goederenvervoer gebruikte voertuigen, binnen een straal van 50 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf, die worden aangedreven met aardgas of lpg of elektriciteit, met een toegestane maximummassa, met inbegrip van de massa van de aanhangwagens of opleggers, van niet meer dan 7,5 ton; voertuigen met 10 tot 17 zitplaatsen die uitsluitend worden gebruikt voor niet-commercieel personenvervoer. II. De nieuwe rij- en rusttijden Hierna worden de belangrijkste regels m.b.t. rij- en rusttijden die sedert 11 april 2007 in werking traden toegelicht. 1. Rijtijd: dagelijkse rijtijd: 9 uur; maximaal 2 x per week: verlenging tot 10 uur per dag; wekelijkse rijtijd: maximaal 56 uur; rijtijd per 2 opeenvolgende weken: maximaal 90 uur. 2. Dagelijkse onderbrekingen: na maximaal 4 uur 30 minuten rijtijd minstens 45 minuten rij- en werkonderbreking; ofwel 2 onderbrekingen waarvan de 1ste minstens 15 minuten bedraagt en de 2 de minstens 30 minuten (en niet omgekeerd). 3. Dagelijkse rust: deze moet binnen 24 uur na het beëindigen van de vorige dagelijkse- of wekelijkse rust genomen worden; "normale dagelijkse rust": minstens 11 uur ononderbroken binnen een periode van 24 uur na inwerkingstelling van de tachograaf; deze rust mag worden gesplitst in 2 periodes waarbij de 1ste minstens 3 ononderbroken uren bedraagt en de 2 de minstens 9 uur (en niet omgekeerd); "verkorte dagelijkse rust": minder dan 11 uur maar minimaal 9 uur. Deze rust mag tussen twee wekelijkse rusttijden hoogstens 3 x genomen
worden. 4. Wekelijkse rust: 45 achtereenvolgende uren; deze periode mag worden beperkt tot 24 achtereenvolgende uren mits compensatie door een gelijke periode van rust, in één keer genomen, vóór het einde van de 3de week na de betrokken week. 5. Uitzondering op de wekelijkse rust: wanneer het voertuig over een dubbele bemanning beschikt, dan moet ieder lid ervan in elke periode van 30 uur minstens 9 achtereenvolgende uren dagelijkse rust genieten (in een stilstaand voertuig voorzien van een slaapbank). 6. Het begrip "rust" Met "rust" wordt iedere ononderbroken periode bedoeld waarin een bestuurder vrij over zijn tijd kan beschikken. Tijd besteed om te reizen naar een plaats om controle te nemen over een voertuig dat onder het toepassingsgebied van de verordening valt, of om terug te keren van deze plaats, wanneer het voertuig zich niet in de woonplaats van de bestuurder of in de exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is, bevindt, wordt niet geteld als rust of een onderbreking, tenzij de bestuurder reist met een veerboot of trein en een bed of slaapbank ter beschikking heeft. Tijd besteed door een bestuurder om met een voertuig dat buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt, te rijden naar of van een voertuig dat onder het toepassingsgebied van deze verordening valt en zich niet in de woonplaats van de bestuurder of in de exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is, bevindt, wordt geteld als andere werkzaamheden. Met "andere werkzaamheden" worden alle activiteiten bedoeld die worden gedefinieerd als arbeidstijd in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2002/15/EG, behalve "rijden", met inbegrip van alle werkzaamheden voor dezelfde of voor een andere werkgever in of buiten de vervoerssector. De arbeidstijd in de Richtlijn 2002/15/EG bedoelt de periode tussen het begin en het einde van het werk, waarin de werknemer op het werk is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn taken of activiteiten uitoefent, dat wil zeggen de tijd die wordt besteed aan alle wegvervoersactiviteiten. Deze activiteiten zijn met name: III. i. rijden; ii. laden en lossen; iii. toezicht houden op het in- en uitstappen van passagiers; iv. schoonmaken en technisch onderhoud; v. alle andere werkzaamheden om de veiligheid van het voertuig, de lading of de passagiers te verzekeren, dan wel om te voldoen aan de wettelijke of bestuursrechtelijke verplichtingen die direct met het specifieke vervoer in kwestie verband houden met inbegrip van toezicht op het laden en lossen, afwikkeling van administratieve formaliteiten bij de politie, de douane, de immigratie-autoriteiten, enz. Sanctionering
Inbreuken op de regeling worden beboet naargelang het gaat om het niet naleven van de rijtijden, de dagelijkse onderbrekingen en de rusttijden. Bij vaststelling van de inbreuken worden deze beboet met een onmiddellijke inning. 1. Inbreuken op de rijtijden Het aantal uren dagelijkse rijtijd waarmee de toegelaten rijtijd (9 of 10 uur) wordt overschreden Het grootste aantal uren achtereenvolgende rusttijd in de beschouwde periode van dagelijkse rijtijd Van 0 tot 2 uur > 2 uur tot 6 uur > 6 uur en < 8 uur 1 uur of minder 125 EUR 62 EUR 62 EUR > 1 uur tot 3 uur 250 EUR 200 EUR 125 EUR > 3 uur tot 5 uur 750 EUR 375 EUR 250 EUR > 5 uur tot 8 uur 1.000 EUR 500 EUR 375 EUR > 8 uur tot 12 uur 1.250 EUR 750 EUR 500 EUR > 12 uur 1.500 EUR 1.000 EUR 625 EUR 2. Inbreuken op de dagelijkse onderbrekingen Een onderbreking van minder dan 15 minuten binnen een periode van 4 uur 30 minuten rijden wordt beboet met 250 EUR. Een onderbreking van minder dan 45 minuten doch méér dan 15 minuten binnen een periode van 4 uur 30 minuten rijden wordt beboet met 125 EUR. 3. Inbreuken op de rusttijden Dagelijkse rusttijd: per ontbrekende periode van 30 minuten rusttijd een boete van 62 EUR. Wekelijkse rusttijd: deze overtredingen worden niet beboet met een onmiddellijke inning maar met een proces-verbaal. IV. Opmerkingen over de beschikbaarheidstijd In het kader van de reglementering op de rij- en rusttijden dient men steeds het onderscheid met de beschikbaarheidstijd voor ogen te houden. Ten onrechte wordt soms gedacht dat men via de beschikbaarheidstijd kan afwijken van de rij- en rusttijden. De regeling van de rij- en rusttijden die betrekking heeft op het effectief besturen van een voertuig staat echter onafhankelijk van deze van de beschikbaarheidstijd die zich situeert in het kader van de arbeidsduur. De beschikbaarheidstijd is de tijd waarbinnen de arbeider ter beschikking staat van de werkgever zonder dat hij prestaties kan leveren. Voor de vaststelling van de arbeidsduur wordt de tijd van laden, lossen en de wachttijden ingevolge rijverboden niet als arbeidstijd beschouwd. Deze uren worden niet beschouwd als overuren en worden betaald volgens het normale uurloon. De beschikbaarheidstijd wordt geregeld door het KB van 5 maart 2006. Dit KB is van toepassing op werknemers die actief zijn in een onderneming die ressorteert onder het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf en die:
1. ofwel, als chauffeur belast zijn met het vervoer van materialen en gereedschap naar de werven van de onderneming. De beschikbaarheidstijd voor deze chauffeurs bedraagt maximaal 2 uur per dag, met een maximum van 10 uur per week. 2. ofwel, tewerkgesteld zijn aan werken van vervoer in een onderneming die gebruiksklaar beton produceert en/of levert. Voor deze chauffeurs bedraagt de beschikbaarheidtijd één uur per dag, met een maximum van 5 uur per week.