Uitgifte Vonnisnummer Uitgereikt aan Uitgereikt aan Uitgereikt aan Repertoriumnummer 2014 / op op op Datum van uitspraak 15 januari 2015 Rolnummer A / 14 / 7557 Niet aan te bieden aan de ontvanger Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen Vonnis 18de kamer Aangeboden op Niet te registreren
Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen A / 14 / 7557 p. 2 van 7 de BVBA VANTEC, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 8400 Oostende, Kerstrozenlaan 16, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder het nummer 0826.825.723, eisende partij, vertegenwoordigd door mr Peter VANHOORNE, advocaat, met kantoor te 8400 Oostende, Prinsenlaan 36, voor wie ter zitting mr Catherine GYSELS verschijnt, TEGEN de CVBA CENERGIE, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 2600 Berchem, Gitschotellei 138, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder het nummer 0461.104.346, verwerende partij, vertegenwoordigd door mr Geert PHILIPSEN, advocaat, met kantoor te 2018 Antwerpen, Mechelsesteenweg 27. I. SITUERING VAN HET GESCHIL De verwerende partij, de CVBA CENERGIE, deed een beroep op de BVBA STUDIEBURO PAUL VAN- DENBERGHE voor de realisatie van een aanbestedingsopdracht van het HAVENBEDRIJF GENT. Thans vordert de eisende partij, de BVBA VANTEC, de betaling van de laatste twee facturen die in het kader van deze opdracht werden uitgeschreven. II. PROCEDUREVERLOOP Het geding werd ingeleid bij dagvaarding betekend op 31 juli 2012 om te verschijnen voor de rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Oostende. Deze verklaarde zich bij vonnis gewezen op 19 september 2013 territoriaal onbevoegd om kennis te nemen van de vordering en verwees de zaak naar de rechtbank van koophandel te Antwerpen. De zaak werd krachtens artikel 662 van het Gerechtelijk Wetboek vastgesteld en in beraad genomen op de openbare zitting van 18 december 2014 nadat de partijen werden gehoord. Het onderwerp van de vordering wordt uitsluitend bepaald door de syntheseconclusies. De rechtbank hield bij de beoordeling van het geschil dan ook rekening met:
Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen A / 14 / 7557 p. 3 van 7 de besluiten neergelegd op 7 januari 2013 en de stukken ter zitting neergelegd door VAN- TECH, de aanvullende en hernemende conclusie ter zitting neergelegd door CENERGIE. III. DE VORDERING De vordering van VANTECH strekt tot de veroordeling van CENERGIE tot betaling van het bedrag van 10.229,97,00, te vermeerderen met de gerechtelijke interesten op 6.559,26 vanaf 1 augustus 2012 en de kosten van het geding. Zij vordert tevens dat dit vonnis voorlopig uitvoerbaar zou worden verklaard en de mogelijkheid tot kantonnement zou worden uitgesloten. IV. BEOORDELING 1. De verjaring van de vordering 1. De vordering van VANTEC vloeit voort uit twee facturen respectievelijk op 4 juni 2004 en op 20 mei 2005 aan CENERGIE werden uitgeschreven. In eerste orde roept CENERGIE dat de vordering van VANTEC verjaard zou zijn. 2. Artikel 2276ter, 1, ingevoerd door de Wet van 13 februari 1990, beperkt de aansprakelijkheid van deskundigen tot vijf, respectievelijk tien jaar, afhankelijk van de vraag of zij al dan niet krachtens de wet hebben opgetreden. De 2 ervan beperkt, als tegenhanger ervan, hun vordering wat betreft kosten en erelonen tot vijf jaar. Daarbij is niet duidelijk wat onder een deskundige in de zin van deze bepaling, moet worden verstaan. Noch de parlementaire voorbereiding 1, noch het arrest dat het Grondwettelijk Hof op prejudiciële vraag over dit artikel heeft gewezen 2, geven hierover uitsluitsel. 3. In een eerste commentaar na de wetswijting beperkt prof. COLLE dit begrip tot de technische inlichtingen of adviezen [ ] die nodig zijn voor de voorkoming of oplossing van een ge- 1 2 Wetsvoorstel tot invoeging in het Burgerlijk Wetboek van een artikel 2276ter betreffende de verjaring van de aansprakelijkheid van deskundigen en van hun vordering tot betaling van hun kosten en ereloon, Parl. st. Kamer, BZ 1988, 367 en Parl. st. Senaat, 1988 89, 695. GwH 20 oktober 2011, nr 163 / 2011, A.GrwH 2011, 2763, B.S. 27 januari 2012 (derde uitgave), 6989 (uittreksel), R.G.A.R. 2012, nr 14857 met noot en Ius & Actores 2012, 65.
Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen A / 14 / 7557 p. 4 van 7 schil 3. Een andere commentator meent dat het niet nodig is dat er sprake zou zijn van een geschil, en dat de inlichting van een partij volstaat 4. 4. Sinds de invoering van artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek door de Wet van 10 juni 1998 werd de gemeenrechtelijke verjaringstermijn inzake persoonlijke rechtsvorderingen teruggebracht op tien jaar. De ratio legis van de invoering van artikel 2276ter van het Burgerlijk Wetboek door de Wet van 19 februari 1990 geldt niet meer: daarbij werd abnormaal geacht dat deskundigen aan de (toen gemeenrechtelijke) dertigjarige verjaring zou zijn onderworpen 5. Immers, de beroepsaansprakelijkheid van andere dienstverlenende intellectuele beroepen was reeds bij wet beperkt 6, zodat de wetgever de deskundigen ook in dezelfde situatie wou brengen. 5. Een deskundige moet dan ook worden begrepen als een persoon die een partij of de rechtbank bijstaat door deze in te lichten, door het leveren van specifieke informatie van feitelijke, wetenschappelijke of technische aard 7. Het leveren van intellectuele prestaties als doel op zich, zonder dat er sprake is van inlichtingen nodig naar aanleiding van een probleemsituatie, valt hierbuiten. 6. Het ontwerp van overeenkomst dat VANTEC als haar overtuigingsstuk 9 bijbrengt (en dat weliswaar niet werd ondertekend, maar waarvan partijen de relevantie niet betwisten), bepaalde als algemene omschrijving van de opdracht : Cenergie vertrouwt aan het studieburo de opdracht toe van: het opmaken van de ontwerpdossiers het uitvoeren van de aanbesteding het opvolgen van de uitvoering constructieve deelname aan het ontwerpteam. 7. De rechtbank besluit hieruit dat de opdracht die CENERGIE had toevertrouwd, weliswaar bestond uit intellectuele prestaties, maar met een doel op zich en niet louter om haar in te lichten. Zij heeft dan ook geen opdracht toevertrouwd aan een deskundige in de zin van arti- 3 4 5 6 7 Ph. COLLE, Eerste commentaar bij het nieuwe artikel 2276ter B.W.: de verjaring van de aansprakelijkheid van deskundigen en van hun vordering tot betaling van kosten en ereloon, R.W. 1990 91, (114) 115. F. POILVACHE, L article 2276ter du Code civil soumettant la responsabilité des experts et leurs créances d honoraires à des prescriptions abrégées, J.T. 1991, (292) 293. Zie Parl. st. Kamer, BZ 1988, 367 / 1, p. 2. B.v.: architecten en burgerlijk ingenieurs (art. 2270 B.W.): 10 jaar; advocaten (art. 2276bis B.W.) en notarissen (art. 2276quinquies B.W.): 5 jaar; gerechtsdeurwaarders (art. 2276, lid 2 B.W.) en verzorgingsverstrekkers (art. 2277bis B.W.): 2 jaar. Vgl. Kh. Brussel 29 juni 2009, R.W. 2009 10, 1651.
Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen A / 14 / 7557 p. 5 van 7 kel 2276ter van het Burgerlijk Wetboek, zodat de gemeenrechtelijke verjaringstermijn van tien jaar van artikel 2262bis geldt. De vordering is niet verjaard. 2. De overdracht van schuldvorderingen 8. In tweede orde argumenteert CENERGIE dat VANTEC geen hoedanigheid heeft om de factuur van 20 mei 2005 in te vorderen: deze zou zijn uitgeschreven door de BVBA STUDIEBURO PAUL VANDENBERGHE (die geen partij is in dit geschil), en zou niet aan VANTEC zijn overgedragen. 9. Krachtens artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek kan een rechtsvordering niet worden toegelaten indien de eiser geen belang of hoedanigheid heeft om ze in te dienen. De procespartij die voorhoudt titularis te zijn van een subjectief recht heeft, ook al wordt het betwist, immers belang en hoedanigheid om de vordering in te stellen. Het onderzoek naar het bestaan of de draagwijdte van het ingeroepen subjectief recht betreft dus niet de toelaatbaarheid, maar de gegrondheid van de vordering. Een onderzoek naar de hoedanigheid van een procespartij is bovendien pas aan de orde wanneer iemand anders dan de houder van een recht, in rechte optreedt om dat recht te verkrijgen. Aangezien VANTEC optreedt om voor zichzelf betaling te verkrijgen, heeft zij alleszins de vereiste hoedanigheid. 10. Wat de grond van de zaak betreft, moet worden vastgesteld dat VANTEC inderdaad niet aantoont dat de schuldvordering vervat in de factuur van 20 mei 2005 aan haar werd overgedragen. Haar vordering is, wat dit onderdeel betreft, dan ook niet gegrond. 3. De factuur van 4 juni 2004 11. Tenslotte argumenteert CENERGIE dat de vordering ongegrond zou zijn. 12. Een factuur is een wettelijk verplicht document, dat echter slechts bewijswaarde krijgt nadat zij is aanvaard. Om een vlot handelsverkeer mogelijk te maken, rust daarom op elke handelaar de verplichting om standpunt in te nemen omtrent de facturen die hem worden gericht. Ofwel aanvaardt hij deze, wat doorgaans stilzwijgend zal gebeuren, ofwel moet hij een volgens hem onjuiste factuur protesteren. Deze verplichting is een gevolg van de positieve betekenis die tussen handelaars aan het stilzwijgen wordt gehecht bij de ontvangst van documenten, briefwisseling en dergelijke. Nog steeds met het oog op een veilig en vlot handelsverkeer dient elk protest binnen een korte termijn te worden geformuleerd. CENERGIE stelt destijds niet te hebben geprotesteerd, nu zij niet afwist van het bestaan van deze factuur. 13. De leverancier van wie de factuur uitgaat, draagt in de regel de bewijslast zowel van de verzending ervan als van de datum waarop deze de bestemmeling heeft bereikt.
Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen A / 14 / 7557 p. 6 van 7 Aangezien VANTEC niet kan bewijzen dat de factuur destijds werd verstuurd aan en ontvangen werd door CENERGIE kan de afwezigheid van protest niet als een aanvaarding worden beschouwd. 14. Uit de stukken die partijen bijbrengen, blijkt dat de erelonen van STUDIEBURO PAUL VANDEN- BERGHE forfaitair berekend waren in functie van de aannemingsprijs, en gespreid in de tijd. Er wordt hierbij geen reden bijgebracht waarom de laatste twee schijven niet verschuldigd zouden zijn geweest. De vordering moet daarom, wat dit punt betreft, gegrond worden verklaard. 15. Samen met CENERGIE moet worden vastgesteld dat er volstrekt geen redelijke grond wordt bijgebracht die de vertraging in de uitoefening van het invorderingsrecht kan verklaren. Voor zover VANTEC dan ook verwijlinteresten vraagt sinds de vervaldatum van de factuur, maakt zij misbruik van haar recht. Dit recht zal tot zijn normale uitoefening worden beperkt, zodat er slechts gerechtelijke verwijlinteresten zullen worden toegekend. Aangezien VANTEC aanspraak maakt op een rechtsplegingsvergoeding kan zij geen aanspraak maken op een schadevergoeding krachtens artikel 5 van de Wet van 2 augustus 2002 tot bestrijding van de betalingsachterstand in handelstransacties. 16. Vermits deze veroordeling slechts factuurbedragen betreft, past het ook deze voorlopig uitvoerbaar te verklaren. Er bestaat evenwel geen reden om de mogelijkheid tot kantonnement uit te sluiten. 17. Aangezien beide partijen onderscheidenlijk omtrent een geschilpunt in het ongelijk werden gesteld, past het om de kosten van het geding om te slaan en de rechtsplegingsvergoeding te compenseren. V. BESLISSING Om alle redenen die hierboven werden weergegeven, Met naleving van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, Rechtdoende op tegenspraak, Na erover te hebben beraadslaagd, komt de Rechtbank tot volgende beslissing: zij verklaart de vordering toelaatbaar en als volgt gegrond, zij veroordeelt de CVBA CENERGIE tot betaling aan de BVBA VANTEC van het bedrag van 3.577,97, te vermeerderen met de gerechtelijke verwijlinteresten aan de interestvoet bepaald in artikel 5 van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties, vanaf datum van dagvaarding, zijnde 31 juli 2012 tot op datum van volledige betaling,
Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen A / 14 / 7557 p. 7 van 7 zij verwerpt alle andere en strijdige middelen als niet ter zake dienend, zij verklaart dit vonnis voorlopig uitvoerbaar, zij slaat de kosten van het geding om. Dit vonnis werd gewezen door de 18de kamer van de Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen, waar zitting hadden: F. BLOCKX, rechter, voorzitter van de kamer, E. PEETERS, plaatsvervangend rechter in handelszaken, J. FELIX, plaatsvervangend rechter in handelszaken, B. FRANCK, griffier, en uitgesproken in openbare zitting van diezelfde kamer op 15 januari 2015 door de voorzitter, bijgestaan door de griffier. B. Franck F. Blockx J. Felix E. Peeters