GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Vergelijkbare documenten
G E R E C H T S H O F A R N H E M.

Overwegende dat de inspecteur het verschuldigde griffierecht tijdig heeft

Gehoord ter zitting van 12 april 1983 belanghebbende, vergezeld van voornoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur;

GERECHTSHOF AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer

Uitspraak d.d. 10 januari 1986 MI Griffie 3699/85 Type: ws. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer.

Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer;

Uitspraak 21 september rolnr. 50/82 M I. Griffie 2849/79. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL. van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, tweede meervoudige Belastingkamer;

HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer;

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

van de mondelinge uitspraak op het beroepschrift van X te Z

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85

HET GERECHTSHOF AMSTERDAM, Eerste Meervoudige Belastingkamer

Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer;

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1980 opgelegd door de Inspecteur der directe belastingen te Y, de inspecteur.

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

Rolno. 44/1976 E. III 1909/75 S.W. Het Gerechtshof te 's-gravenhage, derde enkelvoudige belastingkamer;

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer. een uitspraak en een besluit van de Inspecteur der omzetbelasting te Y, de inspecteur.

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

Hoge Raad der Nederlanden

nr. 98/02889 Proces-verbaal mondelinge uitspraak

MW. G E R E C H T S H O F A R N H E M - O - BELASTINGKAMER Nr. 38/1979

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:GHARN:1999:AA1481

G E R E C H T S H O F A R N H E M - O - BELASTINGKAMER Nr. 371/1979. Het Gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer;

HET GERECHTSHOF TE s-hertogenbosch.

De Hoge Raad der Nederlanden,

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

Gerechtshof te 's-gravenhage tweede meervoudige belastingkamer d.d. 8 oktober 1993 nummer: M-2 UITSPRAAK

DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage,

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 352/86 27 mei 1988

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

Het gerechtshof te Arnhem, tweede enkelvoudige belastingkamer;

Hoge Raad der Nederlanden

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

1.1. De Inspecteur heeft appellante voor het jaar 1993 een taxatieve aanslag in de winstbelasting opgelegd, gedagtekend 3 juni 1996.

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 16 november 1998

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Almere,

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. BK 658/81 1 maart 1985

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

Gerechtshof te Arnhem eerste meervoudige belastingkamer 16 juni 1999 Nr. 97/20512 UITSPRAAK

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

Gerechtshof te 's-gravenhage derde enkelvoudige belastingkamer d.d. 27 maart 1991 nummer: 3477/89-E-3. UITSPRAAK

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHARN:2005:AT7887

G E R E C H T S H O F A R N H E M -O- BELASTINGKAMER Nr. O 53/1978

Hoge Raad der Nederlanden

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

Het gerechtshof te Arnhem, eerste meervoudige belastingkamer;

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

Ter zitting van 17 april 1980 zijn gehoord belanghebbende en de inspecteur.

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098


ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231


ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHARL:2017:634

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK BK 1129/04 13 januari 2006

Gerechtshof te Amsterdam Derde Meervoudige Belastingkamer 30 december 1993 kenmerk: 92/61 UITSPRAAK

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f ,--.

Gerechtshof te Arnhem vierde enkelvoudige belastingkamer 21 december 1983 nummer: 1133/1980 UITSPRAAK

ECLI:NL:GHLEE:2005:AS3944 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHLEE:2003:AJ0346 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

1.2 De nagevorderde belasting beloopt f 8.749, over welk bedrag een verhoging van 100 percent is toegepast.

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

GERECHTSHOF s-hertogenbosch

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

op het beroep van X te Y, belanghebbende, tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst ondernemingen Z de Inspecteur.

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

ECLI:NL:GHARL:2017:613


BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 15 september 1997

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

Transcriptie:

BELASTINGKAMER No. 496/61 27 maart 1962 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belasting kamer, Gezien het beroepschrift, ingediend namens X te Z, ingekomen op 20 december 1961 en gericht tegen de blijkens aanslagbiljet, gedagtekend 30 november 1961, door de Inspecteur der belastingen te Y aan belanghebbende opgelegde aanslag wegens navordering van inkomstenbelasting over het jaar 1959; Gezien de overige stukken; Gehoord ter zitting van 27 maart 1962, gehouden te W, de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur;. Overwegende dat belanghebbende, die oorspronkelijk in de inkomstenbelasting voor het jaar 1959 werd aangeslagen naar een zuiver inkomen van f 4082,- en aan wie daarna is opgelegd een navorderingsaanslag van inkomstenbelasting over dat jaar, berekend naar een zuiver inkomen van f 4782,-, tegen die navorderingsaanslag is gekomen in beroep; Overwegende, dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken: dat belanghebbende een kruideniersbedrijf uitoefent; dat het resultaat van een in 1961 vanwege de Inspecteur ingesteld boekenonderzoek bij belanghebbende voor de Inspecteur aanleiding was om de bedrijfswinst over 1959 te schatten en vast te stellen op een bedrag, dat f 700,- hoger was dan het door de boekhouding van belanghebbende aangewezen bedrag waarvan bij de regeling van de oorspronkelijke aanslag was uitgegaan; dat bij bedoeld onderzoek met betrekking tot de administratie van belanghebbende bleek, dat een kasregister niet aanwezig is en dat des avonds de omzet van de afgelopen dag wordt gesteld op het bedrag van het aanwezige kasgeld, verminderd met het wisselgeld, waarmede des morgens is begonnen; dat uit de bedrijfskas privé-uitgaven plegen te worden gedaan en dat uit de winkel goederen voor privé-gebruik worden genomen; dat de echtgenote van belanghebbende de uit de bedrijfskas gedane privé-uitgaven en de verkoopwaarde van de voor eigen gebruik uit de winkel genomen goederen behoort te noteren in een huishoudboekje; 1

dat aan het einde van de week de echtgenote het door het boekje aangewezen totaalbedrag van privé-uitgaven en verkoopwaarde van goederen voor eigen gebruik in de kas behoort te storten, waarna het als omzet wordt gerekend en bij de weekontvangsten wordt geteld; dat belanghebbende tegelijkertijd f 40,- uit de kas neemt en dit als uitgave boekt; dat bij het onderzoek in 1961 vorenbedoeld huishoudboekje over het jaar 1959 niet meer getoond kon worden; dat belanghebbende's brutowinstpercentage in 1959 bedroeg 14,8% van de inkoop; dat volgens het Economisch Instituut voor de Middenstand in 1958 in kruideniersbedrijven landelijk een gemiddeld brutowinstpercentage werd behaald van 18,2% en de Fiscale Inlichtingendienst voor 1959 kwam tot 18,8%; dat bij een ontleding van belanghebbende s privé-uitgaven over 1959 bleek te resteren een bedrag van f 2203,50 voor huishouding, uit welke post te betalen waren slager, bakker, zuivelproducten, groente en fruit, artikelen uit eigen bedrijf, abonnementen, contributies, giften, kleding, schoeisel, vacantie, wasvrouw, enz.; dat het gezin van belanghebbende in 1959 bestond uit hemzelf, zijn echtgenote en een schoolgaande dochter, geboren in 1948; Overwegende dat belanghebbende in het beroepschrift en mondeling ter zitting heeft gesteld: dat zijn methode voor het bepalen van de dagomzet aan het einde van iedere dag zoals hiervoren omschreven de normale gang van zaken is in een winkelbedrijf, onverschillig of er een kasregister aanwezig is of niet; dat de voor eigen gebruik benodigde goederen door zijn echtgenote in het huishoudboekje worden genoteerd en het bedrag daarvan elke week bij de omzet in de winkel wordt verantwoord; dat inderdaad in 1959 het brutowinstpercentage laag was, doch dit niet zo ver beneden het gemiddelde lag als de Inspecteur doet voorkomen; dat immers door belanghebbende aan zijn klanten zogenaamde kortingszegels ter beschikking worden gesteld en de kosten daarvan om administratieve redenen als inkoopkosten worden beschouwd en geboekt, waardoor het bruto-winstpercentage met ongeveer 1½% wordt gedrukt, zodat na eliminering van de kosten van de zegels het winstpercentage in 1959 was te stellen op ongeveer 16,3%, hetgeen niet zo ver ligt beneden het gemiddelde winstpercentage van de A-bedrijven in Nederland, dat na 2

eliminering van de kosten van de kortingszegels ongeveer 17,7 à 17,8% van de inkoop beliep; dat hij zuinig leeft en dat een bedrag van f. 2203,50 voor de bovenbedoelde huishoudelijke uitgaven voldoende was; dat zijn bedrijfswinst niet hoger is geweest dan bij de regeling van de oorspronkelijke aanslag werd aangenomen en hij verzoekt om de navorderingsaanslag te vernietigen; Overwegende dat door de Inspecteur in het vertoogschrift en mondeling ter zitting is aangevoerd: dat het feit, dat het brutowinstpercentage van belanghebbende in 1959 aanzienlijk beneden het gemiddelde bleef, alsmede de omstandigheid, dat het volgens de boekhouding voor privé beschikbare bedrag onwaarschijnlijk laag voorkomt, mede gelet op het systeem van administratie van belanghebbende voor hem een reden opleverden om de winst van belanghebbende in dat jaar f. 700,-- hoger te schatten dan de boekhouding aanwijst, welk verschil dan zijn oorzaak vindt in niet geboekte ontvangsten en eventueel ook in een te laag genoteerd eigen gebruik; dat hij niet terstond kan nagaan welke invloed een elimineren van de kosten van kortingszegels zou hebben op het brutowinstpercentage, doch dat hij niet geacht wil worden de beweringen dienaangaande van belanghebbende te erkennen; dat hij concludeert tot handhaving van de aanslag; Overwegende omtrent het geschil: dat voor een beantwoording van de vraag of de Inspecteur terecht de bedrijfswinst van belanghebbende, voor het jaar 1959 op een hoger bedrag heeft gesteld dan door diens boekhouding werd aangewezen, in de eerste plaats aandacht is te besteden aan het systeem van administratie van belanghebbende; dat belanghebbende aan het einde van een dag als dagomzet noteert het bedrag, dat door hem in feite in de kas wordt aangetroffen, verminderd met het aan het begin van die dag de kas reeds aanwezig geweest zijnde wisselgeld, terwijl hij aanneemt en noteert als weekomzet het totaal van d e aldus bepaalde omzetten van de dagen der afgelopen week, vermeerderd met de volgens het huishoudboekje van zijn echtgenote uit de winkelkas betaalde privé-uitgaven en met de verkoopwaarde van de volgens dat boekje uit de winkel voor eigen gebruik 3

genomen goederen; dat gezegd kan worden, dat, indien belanghebbende de telling van het kasgeld elke avond nauwkeurig verricht en daarbij geen abuizen maakt, en indien door zijn echtgenote de uit de kas betaalde privé-uitgaven en de uit de winkel voor privé onttrokken goederen volledig en nauwkeurig in het huishoudboekje worden aangetekend, de boekhouding een juist beeld zal geven van de omzetten van het bedrijf; dat evenwel het zwakke punt van dit door belanghebbende gevolg/de systeem is, dat hem de mogelijkheid ontbreekt om te controleren of, uitgaande van een buiten de kas gelegen objectieve maatstaf, het door hem in feite in de kas aangetroffen bedrag gelijk is aan het bedrag, dat in de kas aanwezig behoort te zijn, en of zijn echtgenote niet verzuimd heeft uit de kas gedane privé-uitgaven in het boekje te noteren; dat de ervaring leert, dat het uitoefenen van een dergelijke controle - die belanghebbende dan niet alleen op zichzelf doch ook op zijn echtgenote zou moeten uitoefenen - van groot belang is voor de betrouwbaarheid van een boekhouding; dat een middel tot zodanige controle gevonden wordt in het gebruik van een in de tegenwoordige tijd in vele kruidenierszaken aanwezige kasregister, waardoor elke ontvangst terstond wordt geboekt en waaruit aan het einde van een dag kan worden afgelezen welk totaal bedrag in werkelijkheid is ontvangen en derhalve in de kas aanwezig moet zijn; dat het ontbreken van een kasregister in een bedrijf als dat van belanghebbende in het algemeen zeker niet leidt tot de conclusie, dat de boekhouding zonder meer als onbetrouwbaar terzijde zou zijn te stellen; dat evenwel een samenloop van andere bijkomende omstandigheden reden kunnen opleveren om tegen een boekhouding als die van belanghebbende wantrouwen te gaan koesteren; dat zodanige bijkomende omstandigheden in het onderhavige geval inderdaad aanwezig zijn; dat immers het brutowinstpercentage van belanghebbende in 1959 belangrijk beneden het volgens de Fiscale Inlichtingendienst in dat jaar gemiddeld behaalde percentage lag en blijkens mededeling van de gemachtigde van belanghebbende ook lager was dan het gemiddelde percentage 4

van de A- winkeliers, tot welke organisatie belanghebbende behoort; dat daarnaast ook naar het oordeel van het Hof het bedrag, dat volgens de boekhouding voor privé beschikbaar was. gelet op de omvang en samenstelling van belanghebbende's gezin en de kosten van levensonderhoud in 1959 in het algemeen onwaarschijnlijk laag is te achten; dat al deze omstandigheden tezamen het vermoeden wettigen, dat de omzet in 1959 groter is geweest dan de boekhouding van belanghebbende aangeeft, en voldoende grond opleveren om die omzet, met terzijdestelling van de boekhouding in zoverre, te schatten; dat de door de Inspecteur gedane schatting van een meerdere omzet van f. 700,-- aan het Hof redelijk een aannemelijk voorkomt; dat zulks medebrengt, dat de bedrijfswinst en derhalve eveneens het zuiver inkomen f. 700,-- hoger zijn te stellen dan het bedrag, waarvan bij de regeling van de oorspronkelijke aanslag werd uitgegaan; dat het beroep alzo ongegrond is; Handhaaft de navorderingsaanslag. Gedaan op 27 maart 1962, door de Heer Kapteyn, Raadsheer, Lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de Substituut-Griffier Hijink, en ondertekend door voornoemde Raadsheer, en door voornoemde Substituut- Griffier. Hijink Kapteyn Op 14 juni 1962 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De Griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden, 5