LEERLIJNEN FRANS: TWEEDE GRAAD ASO D/2002/037 DERDE GRAAD ASO (STUDIERICHTING MET COMPONENT MODERNE TALEN) D/2004/032 1 Luisteren 1.1 Luistertaken - 1 Het globale onderwerp bepalen - 2 De hoofdgedachte achterhalen - 3 Een spontane mening of appreciatie vormen - 4 De gedachtegang volgen - 5 Relevante informatie selecteren Graad van complexiteit 2 e graad 3 e graad Relatief complex Tekstsoort Informatieve teksten -. De informatie op overzichtelijke en - De informatie beoordelen, door beeldmateriaal ondersteund - Taaltaken 1-5 Relatief complex Prescriptieve teksten - De informatie beoordelen - Taaltaken 1-5 Narratieve teksten - De informatie beoordelen Door beeldmateriaal ondersteund -Taaltaken 1-5 Argumentatieve teksten - De informatie beoordelen - Taaltaken 1-4 Artistiek-literaire teksten Bijkomend in 2 e graad Wat er bij komt in de 3 e graad 1
1.2 De leerlingen kunnen de gesprekspartner voldoende begrijpen om deel te nemen aan een rechtstreeks en telefonisch gesprek Aard van het gesprek Graad van complexiteit Tweede graad Derde graad Rechtstreeks gesprek Relatief complex Telefonisch gesprek SET 2 : Vanuit een communicatiemodel reflecteren op talige communicatie en die waar nodig is bijsturen. SET 7 : Door middel van visuele taal zoals film, toneel, dans, reclame, videoclips, beeldend werk, websites, cultuur verkennen. SET 10 : Bij de studie van teksten, grammaticale structuren en formele en inhoudelijke kenmerken van tekstsoorten herkennen en beschrijven. 1.3 De leerlingen kunnen de functionele kennis gebruiken en uitbreiden en reflecteren over de eigenheid van de spreektaal De kennis heeft betrekking op: de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; het onderscheid tussen verschillende tekstsoorten en luistersituaties; de uitspraak, het spreekritme en de intonatiepatronen; de socio-culturele verscheidenheid binnen de Franstalige wereld. Nadenken over de eigenheid van de spreektaal betekent dat leerlingen vertrouwd zijn met: de elementaire omgangsvormen; de opbouw van een gesprek en van een gesproken tekst (openingsrituelen, onvolledige zinnen, hernemen van de woorden van de andere, aarzelingen, herhalingen, redundantie); het taalgebruik van de spreker (formeel, informeel, vertrouwelijk) in duidelijke situaties; intonatiepatronen; niet-verbaal gedrag. 1.4 De leerlingen kunnen leerstrategieën toepassen die het bereiken van het luisterdoel bevorderen (*) en communicatiestrategieën aanwenden (**) (*) Dit betekent dat ze relevante voorkennis in verband met het onderwerp,de inhoud en de te verwachten aandachtspunten oproepen en gebruiken; het luisterdoel bepalen en hun luistergedrag erop afstemmen; gebruikmaken van beeldmateriaal, context en redundantie; de tekstsoort herkennen; hypothesen en luisterverwachtingen vormen; zich niet laten leiden door het feit dat ze in een klankstroom niet alles kunnen begrijpen; hoofd- en bijzaken onderscheiden op basis van signaalwoorden, intonatie, debiet, ; belangrijke informatie noteren. 2
(**) Dit betekent dat ze zeggen dat ze iets niet begrijpen en vragen wat iets betekent; vragen om iets te spellen of iets op te schrijven; vragen naar een omschrijving; verzoeken om langzamer te spreken, iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets in andere woorden te zeggen; zelf iets herhalen om na te gaan of ze de ander goed begrepen hebben; gebruikmaken van context, beeldmateriaal en redundantie. 1.5 De leerlingen zijn bereid - belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt; - aandachtig en onbevooroordeeld te luisteren; - luisterconventies te respecteren; - zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker; - ook buiten de klascontext te luisteren naar Franse teksten; - zich open te stellen voor esthetische beleving. 1.6 Criteria voor keuze van de luisterteksten Tweede en derde graad De aangeboden teksten: sluiten aan bij de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van de leerlingen; zijn af en toe van meer algemene aard; zijn levensecht naar inhoud en formulering (authentiek); gevarieerd naar de tekstsoort en de behandelde onderwerpen, informeel en formeel taalgebruik, mannen en vrouwenstemmen, geven redundante informatie en zijn vrij concreet maar kunnen ook impliciete informatie bevatten; wijken weinig af van de standaardtaal; zijn in een normaal spreektempo gebracht en goed gearticuleerd; zijn duidelijk verstaanbaar, zonder al te storende bijgeluiden. Luisterteksten die niet door beeldmateriaal ondersteund zijn blijven best beperkt tot een vijftal (zevental) minuten. De lessen moeten ondersteund worden met audiovisuele en/of multimediale documenten. 3
2 Lezen 2.1 Leestaken - 1 Het globale onderwerp bepalen - 2 De hoofdgedachte achterhalen - 3 Een spontane mening of appreciatie vormen - 4 De gedachtegang volgen - 5 Relevante informatie selecteren - 6 De tekststructuur en samenhang herkennen Graad van complexiteit 2 e graad 3 e graad Relatief complex Tekstsoort Informatieve teksten - De informatie summier beoordelen - Taaltaken 1-6 Relatief complex Prescriptieve teksten - De informatie beoordelen - Taaltaken 1-6 Relatief complex Narratieve teksten - De informatie beoordelen -Taaltaken 1-6 - De informatie beoordelen Relatief complex Argumentatieve teksten - Taaltaken 1-6 Artistiek-literaire teksten Bijkomend in 2 e graad Alleen voor 2 e graad Wat er bij komt in de 3 e graad SET 1 : Domeinspecifieke teksten, zoals zakelijke en wetenschappelijke, structureren, verwerken en gepast presenteren in functie van de ontvanger. SET 7: Door middel van visuele taal zoals film, toneel, dans, reclame, videoclips, beeldend werk, websites cultuur verkennen SET 8 : Elementen uit de literatuurgeschiedenis, zoals stromingen, aanwenden om teksten in hun historische, politieke en sociale context te plaatsen. SET 9 : Gevoelens en leeservaringen op een creatieve manier vorm geven. 4
SET 10 : Bij de studie van teksten, grammaticale structuren en formele en inhoudelijke kenmerken van tekstsoorten herkennen en beschrijven. SET 12 : Zelfstandig strategieën inzetten om hun taalleerproces autonoom te evalueren, bij te sturen en verder te zetten. SET 16 : Zich oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken. SET 17 : Een onderzoeksopdracht voorbereiden, uitvoeren en evalueren over een literair en/of linguïstisch vraagstuk. 2.2 De leerlingen kunnen de functionele kennis gebruiken en uitbreiden en reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal De kennis heeft betrekking op: de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; spelling en interpunctie; de socio-culturele verscheidenheid binnen de Franstalige wereld; Nadenken over de eigenheid van de schrijftaal betekent dat leerlingen vertrouwd zijn met de verschillen in tekstsoorten en leessituaties; het taalgebruik van de schrijver (formeel, informeel, vertrouwelijk); elementen van de tekstopbouw kunnen aanduiden; het taalgebruik van de schrijver kunnen inschatten en hieruit conclusies kunnen trekken m.b.t. de bedoelingen en emoties van de schrijver. 2.3 De leerlingen kunnen leerstrategieën en communicatiestrategieën toepassen die het bereiken van het leesdoel bevorderen Dit betekent dat ze de voorkennis mobiliseren en uitbreiden; de tekstsoort herkennen; het leesdoel bepalen en het leesgedrag erop afstemmen; de lay-out interpreteren; gebruik maken van ondersteunend visueel materiaal (foto s, cartoons, tabellen, schema s); hoofd- en bijzaken onderscheiden; skimmen en scannen; belangrijke informatie aanduiden; in een ingewikkelde zin de zinskern onderscheiden; teksten in betekenisvolle segmenten onderverdelen en de segmenten met elkaar in verband brengen gebruik makend van de structuurmarkeerders; op basis van wat ze gelezen hebben, anticiperen op het vervolg (hypothesen en leesverwachtingen vormen); zich richten op wat ze begrijpen en zich niet laten afleiden als ze in een tekst niet alles begrijpen; feiten en meningen onderscheiden; de betekenis van sommige ongekende woorden afleiden uit de context; geschreven en goede elektronische hulpbronnen en gegevens zelfstandig raadplegen. 2.4 De leerlingen zijn bereid - onbevooroordeeld te lezen; - zich te concentreren op wat ze willen vernemen; - zich in te leven in de socio-culturele van de schrijver; - ook buiten de klascontext Franse teksten te lezen; 5
- te reflecteren op het eigen leesgedrag; - zich open te stellen voor esthetische beleving 2.5 Criteria voor keuze van de leesteksten Tweede en derde graad De aangeboden teksten: sluiten aan bij de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van de leerlingen; zijn af en toe van meer algemene aard; zijn algemeen vormend; zijn cultureel verrijkend; dienen de leerlingen te boeien; kunnen redelijk uitgebreid zijn; kunnen vrij abstract zijn en impliciete informatie bevatten. geven redundante informatie en zijn vrij concreet maar kunnen ook impliciete informatie bevatten; zijn zo authentiek mogelijk: zo veel mogelijk in hun originele vorm/lay-out; in een authentieke taal opgesteld; een communicatief doel dienend. Per leerjaar lezen de leerlingen tenminste twee eenvoudige boeken/jeugdromans als huislectuur. Het verdient aanbeveling, naast die twee boeken, de leerlingen die het leerplan voor acht graaduren volgen, een evenwaardig pakket teksten te laten lezen. 6
3 Gesprekken voeren 3.1 De leerlingen kunnen een rechtstreeks of telefonisch gesprek voeren Tweede en derde graad Rechtstreekse gesprekken Kenmerken Telefonische gesprekken Transactioneel / relatief complex Interactioneel / relatief complex In de derde graad kunnen de leerlingen in een discussie gefundeerde standpunten naar voor brengen. Aansluitend bij de eigen belevingswereld; Af en toe onderwerpen van algemene aard; Situaties die een hogere taalautonomie veronderstellen. Begrijpelijk geformuleerd, vrij eenvoudig gestructureerd; Met een zekere vlotheid uitgesproken en met een aanzet tot gevarieerde intonatie, qua taalregister enigszins aangepast aan de luisteraar en/of gesprekspartner. Het taalgebruik wordt uitgebreider, gevarieerder en genuanceerder, ook in de 3 e graad. Ingewikkelder qua structuur, vlotter gebracht, langere gesprekken en minder voorspelbaar. SET 2 Vanuit een communicatiemodel reflecteren op talige communicatie en die waar nodig is bijsturen. SET 9 Gevoelens en leeservaringen op een creatieve manier vorm geven. 3.2 De leerlingen kunnen hun functionele kennis die nodig is voor het gesprek gebruiken en uitbreiden en reflecteren over taal en taalgebruik De kennis heeft betrekking op: de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; de Franse uitspraak, het spreekritme en de intonatiepatronen; de socio-culturele verscheidenheid binnen de Franstalige wereld (o.a. verschillende manieren om zijn instemming te betuigen, beleefdheidsmarkeringen); de vereiste taalfuncties; Nadenken over taal en taalgebruik betekent dat leerlingen vertrouwd zijn met: elementaire omgangsvormen; non-verbaal gedrag; het kunnen beïnvloeden van de inhoud en het verloop van een gesprek; mogelijke verschillen inzake sociale en culturele conventies; het taalregister (aangepast aan de gesprekspartner); de opbouw van een gesproken tekst. 3.3 De leerlingen kunnen leer- en communicatiestrategieën toepassen die het spreekdoel bevorderen Leerstrategieën: - Het spreekdoel bepalen; - Een gesprek doelmatig voorbereiden: de voorkennis mobiliseren (personen, voorwerp, omstandigheden, verloop); zich vragen stellen in verband met wat men zal zeggen en in welke volgorde men dit zal doen; voorbeelden en modellen gebruiken; gebruik maken van gelezen of beluisterde informatie over het onderwerp; ondersteunend visueel materiaal gebruiken: foto, cartoon, tabel, schema. - Communicatiestrategieën aanwenden: non-verbaal gedrag gebruiken; 7
bij het uitvoeren van de gesprekstaak gelijktijdig receptieve en productieve vaardigheden inzetten; zeggen dat ze iets niet begrijpen, vragen om langzamer te spreken, vragen om iets te herhalen, vragen om iets aan te wijzen; vragen om iets te spellen of te schrijven; zelf iets herhalen om na te gaan of ze de andere goed begrepen hebben; vragen naar een omschrijving en/of zelf het op een andere wijze zeggen; vragen wat iets betekent. 3.4 De nodige bereidheid opbrengen om in relevante communicatieve situaties te functioneren. De leerlingen zijn bereid : - goed te luisteren om efficiënt aan gesprekken deel te nemen; - het woord te nemen en deel te nemen aan een gesprek; - aandacht te hebben voor de juiste woordkeuze, woordvolgorde, intonatie, uitspraak; - een zo groot mogelijke vormcorrectheid na te streven; - een gevarieerd taalgebruik na te streven. 4 Spreken 4.1 De leerlingen kunnen zelfstandig het woord voeren Taaltaken Informatie geven en vragen Respectieve onderwerpen zichzelf, hun omgeving en hun leefwereld Navertellen Een spontane mening of appreciatie geven beluisterde en gelezen informatieve en narratieve teksten een vertrouwd onderwerp Beschrijven een situatie Een eenvoudige presentatie geven Samenvatten op een overzichtelijke en persoonlijke wijze documenten zoals een afbeelding, een formulier, een gebruiksaanwijzing, een ontwerp, een prijsofferte niet al te complexe beluisterde informatieve, narratieve en argumentatieve teksten relatief complexe gelezen informatieve, narratieve en argumentatieve teksten eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen artistiek literaire teksten Verslag uitbrengen Argumenten formuleren een eigen ervaring, een situatie, een gebeurtenis een in de klas behandeld onderwerp Een beredeneerde mening of conclusie presenteren eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen informatieve, prescriptieve, narratieve en argumentatieve teksten Verslag uitbrengen en commentaar geven eigen ervaringen 8
De te produceren teksten: - aansluitend bij de eigen belevingswereld; - af en toe onderwerpen van algemene aard; Situaties die een hogere taalautonomie veronderstellen. maar begrijpelijk geformuleerd, vrij eenvoudig gestructureerd; Met een zekere vlotheid uitgesproken en met een aanzet tot gevarieerde intonatie, qua taalregister enigszins aangepast aan de luisteraar en/of gesprekspartner. SET 1 Domeinspecifieke teksten, zoals zakelijke en wetenschappelijke, structureren, verwerken en gepast presenteren in functie van de ontvanger. SET 9 Gevoelens en leeservaringen op een creatieve manier vorm geven. SET 18 Na het uitvoeren van een onderzoeksopdracht, de onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met andere standpunten. 4.2 De leerlingen kunnen hun functionele kennis nodig voor de spreektaak gebruiken, uitbreiden en reflecteren over taal en taalgebruik De kennis heeft betrekking op: de vereiste taalfuncties; de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; de Franse uitspraak, het spreekritme en de intonatiepatronen; het kunnen ingrijpen op de inhoud en het verloop van een betoog. Nadenken over taal en taalgebruik betekent dat de leerlingen het taalregister kunnen aanpassen aan de toehoorders. 4.3 De leerlingen kunnen leer- en communicatiestrategieën toepassen die het spreekdoel bevorderen Dat betekent dat zij: zich vragen stellen in verband met wat ze zullen zeggen en in welke volgorde ze dit zullen doen; bij een gemeenschappelijke spreektaak de taken verdelen, met elkaar overleggen, elkaar helpen, zich aan afspraken houden, elkaar inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren; gebruik maken van courante structuurmarkeerders; gebruikmaken van illustratiemateriaal; informatie verwerven, ook via elektronische weg. 4.4 De leerlingen zijn bereid - het woord te nemen, daarbij een zo groot mogelijke vormcorrectheid na te streven; - aandacht te hebben voor de juiste woordkeuze, woordvolgorde, intonatie en uitspraak; - een gevarieerd taalgebruik na te streven. 9
5 Schrijven 5.1 Schrijftaken Invullen Schrijven 2 e graad 3 e graad Formulieren en vragenlijsten Een korte mededeling Een niet al te complexe Een eenvoudige - informele en formele brief -brief - nota -e-mail - e-mail Taaltaken Respectieve onderwerpen 2 e graad 3 e graad 2 e en 3 e graad De inhoud globaal weergeven Gelezen informatieve en narratieve teksten Een spontane mening of appreciatie verwoorden Een vertrouwd onderwerp Beschrijven Een situatie Samenvatten Een eenvoudig verslag schrijven Informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze samenvatten Op overzichtelijke en persoonlijke wijze een verslag schrijven e beluisterde informatieve, narratieve en argumentatieve teksten. e gelezen informatieve, narratieve en argumentatieve teksten. Een eigen ervaring, een situatie, een gebeurtenis Een beredeneerd standpunt verwoorden Een vertrouwd onderwerp De te produceren teksten sluiten aan bij de belevingswereld van de leerlingen, maar er zullen af en toe ook onderwerpen van meer algemene aard aan bod komen. In de 2 e graad zijn de te produceren teksten vrij eenvoudig geformuleerd en vrij overzichtelijk opgebouwd. In de 3 e graad zijn ze samenhangend en overzichtelijk opgebouwd en ze vertonen een vrij hoge vormcorrectheid bij voorspelbaar taalgebruik en zeker als het gaat om zakelijke briefwisseling. SET 1 : Domeinspecifieke teksten, zoals zakelijke en wetenschappelijke, structureren, verwerken en gepast presenteren in functie van de ontvanger. SET 2 : Vanuit een communicatiemodel reflecteren op talige communicatie en die waar nodig is bijsturen. SET 9 : Gevoelens en leeservaringen op een creatieve manier vorm geven. SET 10 : Bij de studie van teksten grammaticale structuren en formele en inhoudelijke kenmerken van tekstsoorten herkennen en beschrijven. 10
SET 12 : Zelfstandig strategieën inzetten om hun taalleerproces autonoom te evalueren, bij te sturen en verder te zetten. SET 18 : Na het uitvoeren van een onderzoeksopdracht, de onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met andere standpunten. 5.2 De leerlingen kunnen hun functionele kennis nodig voor de schrijftaak gebruiken, uitbreiden en reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal De kennis heeft betrekking op: de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige wereld; de spelling, de interpunctie en de lay-out; de opbouw van een geschreven tekst; de gangbare schrijfconventies in functie van de doelgroep en die tot uiting komen in de lay-out;. De leerlingen weten dat schrijftaal formeler en meer geordend is dan spreektaal. 5.3 De leerlingen kunnen leer- en communicatiestrategieën toepassen die het schrijfdoel bevorderen Dat betekent dat zij: de relevante voorkennis met betrekking tot het onderwerp inzetten; hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden; informatie verwerven, ook via elektronische weg (cd-rom, internet); een schrijfplan opstellen om de gedachtegang te ordenen; rekening houden met het doelpubliek; gepast gebruikmaken van diverse hulpmiddelen : - naslagwerken zoals woordenboeken en grammaticaoverzichten, - elektronische hulpbronnen (correctieprogramma s, ); - tekstverwerking, - modellen van brieven en documenten die ze aan eigen behoeften aanpassen; bij een gemeenschappelijke schrijftaak de taken oordeelkundig verdelen, met elkaar overleggen, zich aan de afspraken houden, elkaars inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren. 5.4 De leerlingen zijn bereid hun geschreven teksten kritisch na te lezen op vorm en inhoud en om van fouten te leren; zorg te besteden aan de presentatie van hun geschreven teksten; bij twijfel of aarzeling de schrijfwijze van een woord op te zoeken, een grammaticaal overzicht te raadplegen; lexicale en grammaticale correctheid na te streven; een gevarieerd taalgebruik na te streven. 11
6 De interculturele component 6.1 De leerlingen zijn gevoelig voor de plaats en het belang van het Frans in hun omgeving en voor hun toekomstige studies of beroep. 6.2 De leerlingen tonen belangstelling voor Wallonië, Frankrijk en andere Franstalige regio's in de wereld, evenals voor mensen, leefgewoonten en cultuur. 6.3 De leerlingen zijn gevoelig voor verschillen in sociale conventies (omgangsvormen, taalgebruik, lichaamstaal... ), zodat ze de bedoelingen van Franstaligen correct interpreteren en zelf geen aanleiding geven tot ongewenste interpretaties. 6.4 De leerlingen hebben aandacht voor verschillen en (onderliggende) gelijkenissen met hun eigen leefgewoonten en gevoeligheden. Bij gelegenheid worden ze attent gemaakt op achterliggende oorzaken of motieven. Op die manier doorprikken ze bepaalde stereotiepen of onterechte veralgemeningen. Anderzijds zijn ze bereid hun eigen leefsituatie en de daarmee gepaard gaande vooroordelen kritisch te bekijken. 6.5 De leerlingen zijn op de hoogte van de mogelijkheden om vooruitgang te boeken in hun praktische taalbeheersing door middel van literatuur, pers- en andere informatiemedia, Internet, briefwisseling, e- mailcorrespondentie, uitwisseling, culturele activiteiten, taalstages en dergelijke. 6.6 Ze ontwikkelen een attitude tot interculturele openheid, inleving en nieuwsgierigheid. 6.7 Ze leren een gezond kritische houding ontwikkelen ten overstaan van elke monoperspectivistische presentatie van informatie. SET 4 : Ze kunnen stereotypen met betrekking tot eigen en andermans cultuur en cultuuruitingen herkennen en nuanceren. SET 7 : Ze verkennen cultuur door middel van visuele taal zoals film,toneel, dans, reclame, videoclips, beeldend wek, websites. Binnen het vak Frans maakt de leerling kennis met deze verschillende cultuuruitingen. De visuele taal komt ook aan bod in de bestaande leermethodes, vooral als ondersteuning van talige communicatie. Leerinhouden - De leerlingen worden gewezen op het feit dat Frans voor hen belangrijk, nuttig en gewoon interessant kan zijn. - Ze zijn vertrouwd met cultuurverschillen in de dagelijkse omgang. - Feitenkennis is geen doel op zich maar een noodzakelijk middel om de doelstellingen te kunnen realiseren en de openheid van geest en de belangstelling van de leerlingen te stimuleren. - Ze maken kennis met eenvoudige artistiek-literaire teksten. In de derde graad wordt een belangrijke plaats toegekend aan artistiek-literaire teksten, die de leerlingen zoveel mogelijk affectief aanspreken. 12
7 Woordenschat 7.1 De leerplandoelstellingen voor de communicatieve vaardigheden veronderstellen de volgende vereisten op het gebied van lexicale vaardigheid: de leerlingen zien het belang van lexicale correctheid in voor de gesproken en geschreven communicatie; ze zijn er zich van bewust dat een gebrekkige woordkennis, foutieve woordkeuze en ongelukkig woordgebruik dikwijls leiden tot communicatiestoornissen; ze zijn vertrouwd met woorden en uitdrukkingen die vereist zijn om voor hen relevante luister- en leestaken uit te voeren; ze kunnen de woorden en uitdrukkingen aanwenden die hen moeten toelaten adequaat te spreken en te schrijven; ze zijn er zich van bewust dat er een onderscheid is tussen receptieve en productieve woordenschat en deze laatste beperkter is dan de receptieve; ze kunnen gepast en vlot gebruikmaken van woordenboeken en elektronische hulpbronnen (bv. woordenboeken op cd-rom). 7.2 Anderzijds leren de leerlingen hun woordenschat zelf opbouwen en ontwikkelen aldus hun leervaardigheid. Naar aanleiding van zinvolle communicatieve contexten leren ze in het bijzonder, onder begeleiding: reeds bestudeerde woorden en uitdrukkingen herkennen en hun betekenis toetsen aan een nieuwe context; de betekenis van ongekende woorden en uitdrukkingen afleiden uit de context; de betekenis van ongekende woorden toetsen aan aanverwante woorden die ze kennen uit het Frans of uit andere talen; daarbij op hun hoede zijn voor verkeerde gevolgtrekkingen; de betekenis bepalen van samenstellingen en afleidingen met/van gekende woorden; de betekenis van ongekende woorden en uitdrukkingen, op basis van hun context, toetsen aan (verschillende) betekenissen in een vertaalwoordenboek. SET 11 : Zelfstandig strategieën en passende hulpmiddelen hanteren om inzicht te verwerven spellingsystemen, uitspraak, betekenis van woorden, zinsconstructies en de relatie klank-teken. Het verwerven van woordenschat gebeurt op een functionele basis. 8 Morfo-syntaxis 8.1 De leerplandoelstellingen voor de communicatieve vaardigheden veronderstellen de volgende vereisten op het gebied van vaardigheid voor morfo-syntaxis : de leerlingen zien het belang van grammaticale correctheid in voor de gesproken en geschreven communicatie; ze kunnen de voor hen relevante morfologische vormen aanwenden en de vereiste gebruiksregels toepassen als een middel om luister- en leestaken doeltreffend uit te voeren en om zo adequaat en correct mogelijk te spreken en te schrijven; ze kunnen de Franse grammaticale terminologie (metataal) gebruiken die voor hun doeleinden in aanmerking komt; ze kunnen gepast en vlot gebruikmaken van grammaticaoverzichten en een schoolgrammatica. 8.2 Anderzijds leren de leerlingen hun morfo-syntaxis zelf opbouwen en ontwikkelen aldus hun leervaardigheid. Naar aanleiding van zinvolle communicatieve contexten kunnen ze: in de klas behandelde vormen en structuren herkennen en ontleden; opmerken welke vormen en structuren verschillen van of een uitzondering zijn op de tot dan toe geldende regel; door te observeren hoe vormen en structuren functioneren, onder begeleiding regels ontdekken en formuleren. 13
SET 11 : Strategieën inzetten en passende hulpmiddelen hanteren om inzicht te verwerven in spellingsysteem, uitspraak, betekenis van woorden, zinsconstructies en de relatie klank-teken. SET 15 : Gelijkenissen en verschillen tussen talen herkennen. Leerinhouden : Volgens het leerplan van de tweede graad zouden de leerlingen de belangrijkste elementen van de basisgrammatica moeten beheersen en dit zowel op het niveau van de morfologie als van de syntaxis. In overleg met de leraars van de tweede graad zullen de leraars van de derde graad nagaan welke elementen niet of onvoldoende geassimileerd werden. Deze elementen zullen in de derde graad prioritair aan bod komen. Daarnaast is een beknopte herhaling van de belangrijkste items van de basisgrammatica in de derde graad onontbeerlijk. Criterium: de concrete behoeftes en lacunes van de leerlingen in functie van de taalgebruiksituaties waarmee ze geconfronteerd worden. 9 Leerautonomie 9.1 De leerlingen krijgen inzicht in het taalleerproces. 9.2 Ze kunnen uitleggen hoe ze iets gaan leren en wisselen ervaringen uit; ze staan open voor adviezen en geven raad aan medeleerlingen. 9.3 Naargelang van hun mogelijkheden zijn ze in staat verantwoordelijkheid op te nemen bij het bepalen van taken en deeltaken en bij de manier waarop ze deze uitvoeren. SET 12 : Ze kunnen strategieën inzetten om hun taalleerproces autonoom te evalueren, bij te sturen en verder te zetten. SET 16 : Ze kunnen zich oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken. 10 Verhouding kennis-vaardigheden Evaluatie Tweede graad Derde graad Luistervaardigheid Tussen 15 en 25 % Tussen 20 en 25 % Leesvaardigheid Tussen 25 en 35 % Tussen 25 en 35 % Gespreks- en spreekvaardigheid Tussen 25 en 35 % Tussen 25 en 35 % Schrijfvaardigheid Tussen 20% en 25 % Tussen 20 % en 25 % 14