Datum van inontvangstneming : 02/04/2013

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 30/05/2014

Datum van inontvangstneming : 09/03/2015

Datum van inontvangstneming : 22/07/2013

Date de réception : 12/12/2011

Datum van inontvangstneming : 17/03/2014

Datum van inontvangstneming : 06/06/2013

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 30/06/2016

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 13/08/2012

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015

Datum van inontvangstneming : 22/10/2012

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

G. M. van de Coevering tegen Hoofd van het District Douane Roermond van de rijksbelastingdienst (in zaak C-242/05)

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 01/11/2012

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Date de réception : 24/02/2012

Date de réception : 27/01/2012

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

Datum van inontvangstneming : 11/08/2015

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Date de réception : 07/02/2012

Datum van inontvangstneming : 20/05/2013

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstneming : 02/04/2018

Datum van inontvangstneming : 27/06/2013

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Datum van inontvangstneming : 22/07/2019

Jurisprudentie. BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 juni 2017 *

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Vertaling C-346/13-1. Zaak C-346/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 22/05/2012

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1988*

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

Datum van inontvangstneming : 12/08/2016

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 9 juli 1992 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 februari 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

Datum van inontvangstneming : 14/01/2014

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL A. SAGGIO van 13 april 2000 *

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

Datum van inontvangstneming : 29/06/2012

Date de réception : 14/10/2011

Datum van inontvangstneming : 04/02/2014

Datum van inontvangstne ming : 25/05/2012

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 28 mei 1998 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 juli 2000 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 13 oktober 1993 *

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 21/01/2014

Datum van inontvangstneming : 04/06/2015

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 02/04/2013

Vertaling C-97/13-1 Zaak C-97/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 27 februari 2013 Verwijzende rechter: Tribunalul Sibiu (Roemenië) Datum van de verwijzingsbeslissing: 15 november 2012 Verzoekende partij: Silvia Câmpean Verwerende partijen: Administrația Finanțelor Publice a Municipiului Mediaș Administrația Fondului pentru Mediu Het TRIBUNAL SIBIU SECȚIA A II-A CIVILĂ, DE CONTENCIOS ADMINISTRATIV ȘI FISCAL (Rechtbank van eerste aanleg te Sibiu Tweede civiele kamer, voor bestuurs- en belastinggeschillen) BESLISSING Terechtzitting van 15 november 2012 De zaak tussen verzoekster, CÂMPEAN SILVIA GEORGIANA, en verweersters, ADMINISTRAȚIA FINANȚELOR PUBLICE A MUNICIPIULUI MEDIAȘ (bestuur Openbare Financiën van de gemeente Mediaș) en ADMINISTRAȚIA NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 15. 11. 2012 ZAAK C-97/13 FONDULUI PENTRU MEDIU (bestuur Milieufonds), betreffende een bestuurs- en belastinggeschil, is ingeschreven op de rol en betreft de hiernavolgende vorderingen. Verzoekster verzoekt om ontvankelijkverklaring van het beroep en verwijzing van de zaak naar het Hof van Justitie van de Europese Unie voor een prejudiciële beslissing over de [onder punt 5 hierna geformuleerde] vraag. Zij stelt dat zij om teruggaaf verzoekt omdat de betrokken belasting strijdig is met het gemeenschapsrecht. Zij geeft aan dat het verzoekschrift aldus moet worden opgevat dat het een tweeledige vordering bevat: het betreft een vordering om teruggaaf van belastingen die enerzijds op [nationaalrechtelijke] bepalingen is gebaseerd, meer bepaald artikel 124 van het Wetboek fiscaal procesrecht, voor de periode tussen de datum waarop het verzoek om teruggaaf is ingediend en de datum van de daadwerkelijke restitutie van het betrokken bedrag, en anderzijds op ongerechtvaardigde verrijking berust, wat de rente betreft die opeisbaar is geworden tussen het ogenblik waarop de betrokken belasting is geheven en de datum waarop het verzoek om teruggaaf is ingediend. Zij wijst erop dat zij enkel de referentieperiode van de discriminatie in aanmerking heeft genomen, aangezien de koper een auto diende te kopen na januari 2007, dat wil zeggen de periode vanaf welke de gerechtelijke autoriteiten beslisten over de belastingteruggaaf, en vóór 9 januari 2012, vanaf welke datum de teruggaaf van belastingen via gerechtelijke weg aan wettelijke voorwaarden is onderworpen. 1 Inleidend verzoekschrift Bij een bij het Tribunal Sibiu ingekomen verzoekschrift van 21 februari 2012, dat nadien met verdere verduidelijkingen is vervolledigd, heeft verzoekster, CÂMPEAN SILVIA GEORGIANA, van verweersters, [OR. 2] ADMINISTRAȚIA FINANȚELOR PUBLICE A MUNICIPIULUI MEDIAȘ en ADMINISTRAȚIA FONDULUI PENTRU MEDIU BUCUREȘTI, teruggaaf gevorderd van een bedrag van 2 737 RON [Roemeense Lei] dat zij voor haar auto van het merk MERCEDES BENZ had betaald aan belasting op verontreinigende emissies, aangepast aan de inflatie, betreffende de periode van 18 januari 2012, dat wil zeggen de datum waarop de betrokken belasting is geheven, tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling van dat bedrag, alsook betaling, over diezelfde periode, van rente zoals bepaald in het belastingrecht, in de mate als vastgesteld in artikel 124 van het Wetboek fiscaal procesrecht. 2

CÂMPEAN In haar verzoekschrift heeft verzoekster uiteengezet dat zij een auto van het merk MERCEDES BENZ had gekocht die voor het eerst (1999) was geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie (Duitsland) en dat zij, om dit voertuig in Roemenië te laten registreren, overeenkomstig Legea nr. 9/2012 [wet betreffende de belasting op verontreinigende emissies van auto s] milieubelasting diende te betalen. Aangezien een dergelijke belasting moet worden betaald wanneer een auto voor het eerst in Roemenië wordt geregistreerd, komt dit volgens verzoekster neer op hetzelfde concept als de milieuheffing die is vastgesteld bij Ordonanţa de Urgenţă a Guvernului nr. 50/2008 pentru instituirea taxei pe poluare pentru autovehicule van 21 april 2008 (Monitorul Oficial al României, Partea I, nr. 327 van 25 april 2008; noodverordening van de regering nr. 50/2008 tot vaststelling van de milieuheffing voor motorvoertuigen; hierna: OUG nr. 50/2008 ), hetgeen schending oplevert van artikel 110 VWEU. Verzoekster stelt in wezen dat de door het Hof in het arrest Tatu ontwikkelde redenering ook in casu kan worden gevolgd, aangezien de voertuigcategorie het enige verschil is tussen beide types personenvoertuigen, die gelijksoortige producten in de zin van artikel 110 VWEU zijn. 3. Feiten Gelet op de bewoordingen van de als bewijs overgelegde stukken constateert deze rechterlijke instantie dat het betrokken voertuig tot de categorie M1 behoort, een cilinderinhoud van 1 598 cm 3 heeft en is gehomologeerd volgens emissienorm Euro 3. Het voertuig is vervaardigd in Duitsland en is aldaar voor het eerst geregistreerd, op 10 mei 1999. Verzoekster heeft het voertuig gekocht op 9 december 2011 en voor de registratie ervan in Roemenië een milieuheffing van 2 737 RON betaald. 4. Toepasselijke wettelijke regeling Rechtens is de vraag aan de orde of de nationale wetgeving op grond waarvan verzoekster de heffing op vervuilende emissies moet betalen, verenigbaar is met de bepalingen van de internationale en communautaire wettelijke regeling. Nationale regeling b.1. Legea nr.9/2012 Artikel 1 [Or. 3] 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 15. 11. 2012 ZAAK C-97/13 De onderhavige wet stelt het wettelijke kader vast tot invoering van de heffing op de vervuilende emissies van motorvoertuigen (hierna: heffing ). De heffing wordt overgemaakt aan het Milieufonds en wordt beheerd door het bestuur van het Milieufonds. Met deze heffing worden milieuprogramma s en -projecten gefinancierd. Artikel 4 1. De verplichting tot betaling van de heffing ontstaat: a) bij de inschrijving, krachtens de wet, in de registers van de bevoegde autoriteit, van het eigendomsrecht op een voertuig als eerste eigenaar in Roemenië en van de toekenning van een kentekenbewijs en een kentekennummer; b) bij het terug in het verkeer brengen van een voertuig waarvoor de uitzonderingsregeling of de eerder in aanmerking genomen vrijstelling volgens de artikelen 3 en 8 is verstreken; c) wanneer een motorvoertuig opnieuw aan het nationale voertuigenpark wordt toegevoegd, ingeval het restbedrag van de betaalde heffing overeenkomstig artikel 7 aan de eigenaar van dat voertuig is terugbetaald op het tijdstip waarop dit voertuig het nationale voertuigenpark heeft verlaten. 2) De verplichting tot betaling van de heffing ontstaat eveneens bij de eerste inschrijving in Roemenië van het eigendomsrecht op een gebruikt motorvoertuig waarvoor de bijzondere heffing op personen- en motorvoertuigen volgens Legea nr. 571/2003, zoals gewijzigd en vervolledigd, dan wel de heffing op de vervuilende emissies van motorvoertuigen, niet is betaald, en welk voertuig niet behoort tot de categorie van motorvoertuigen die volgens de op het tijdstip van de registratie van kracht zijnde wettelijke bepalingen van betaling van deze heffingen zijn vrijgesteld of uitgesloten. Artikel 12 1. Ingeval de heffing op de vervuilende emissies van motorvoertuigen die door de belastingplichtige tussen 1 juli 2008 en de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wet is betaald krachtens [OUG nr. 50/2008], zoals goedgekeurd bij Legea nr. 140/2011, nadien gewijzigd en vervolledigd, hoger is dan de heffing die voortvloeit uit de toepassing van de onderhavige bepalingen betreffende de heffing van een belasting op de vervuilende emissies van motorvoertuigen, berekend in RON tegen de op het tijdstip van de registratie in Roemenië geldende wisselkoers, kan het verschil met de betaalde heffing enkel aan de tot betaling gehouden belastingplichtige worden terugbetaald, volgens de procedure waarin de methodologische regels ter uitvoering van de onderhavige wet voorzien. Het terug te betalen verschil wordt bepaald aan de hand van de in deze wet vastgestelde 4

CÂMPEAN berekeningsformule, op basis van de bij de registratie van het motorvoertuig in Roemenië in aanmerking genomen gegevens. 2) De in lid 1 bedoelde bedragen worden terugbetaald op verzoek van de belastingplichtige. Dit verzoek dient te worden gericht aan het bevoegde fiscale bestuur, overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 92/2003 van de regering, zoals nadien opnieuw gepubliceerd, gewijzigd en vervolledigd. 3) Het bedrag van de heffing dat overeenkomt met het verschil tussen het bedrag dat door de belastingplichtige uit hoofde van de bijzondere heffing op personen- en motorvoertuigen is betaald en het bedrag dat uit de toepassing van de heffing op de vervuilende emissies van motorvoertuigen voortvloeit, wordt terugbetaald binnen de bij de belastingwet vastgestelde verjaringstermijn, volgens de procedure waarin de methodologische regels ter uitvoering van de onderhavige wet voorzien. b.2. Artikel 110, eerste alinea, VWEU bepaalt: De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven. [Or. 4] Artikel 110 [VWEU] heeft in hoofdzaak tot doel, het vrije verkeer van goederen te waarborgen. c. In casu toepasselijke bepalingen De fiscale autoriteiten van Roemenië betogen dat de inning van de heffing rechtmatig was naar nationaal recht, te weten Legea nr. 9/2012. Verzoekster stelt dat deze heffing onrechtmatig is toegepast, aangezien de gemeenschapsregeling directe werking heeft. De onderhavige rechterlijke instantie is in wezen van mening dat de gemeenschapsrechtelijke bepalingen, die voorrang hebben boven het nationale recht, in casu rechtstreeks toepasselijk zijn. Dit blijkt uit de volgende twee elementen: c.1. De Roemeense Grondwet Roemenië is sinds 1 januari 2007 een lidstaat van de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 148 van de Constituție (Roemeense grondwet) hebben de bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Unie alsmede de andere bindende communautaire bepalingen sinds de toetreding voorrang op tegenstrijdige nationale bepalingen, overeenkomstig de toetredingsakte (lid 2), en 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 15. 11. 2012 ZAAK C-97/13 waarborgen het Parlement, de President van Roemenië, de regering en de rechterlijke instanties dat de uit de toetredingsakte en uit het bepaalde in lid 2 resulterende verplichtingen worden nagekomen (lid 4). Bij Legea nr. 157/2005 [de ratificare a Tratatului de aderare a României și Bulgariei la Uniunea Europeană] (Roemeense wet nr. 157/2005 houdende ratificatie van het Verdrag tot toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie) is Roemenië bovendien de verbintenis aangegaan om de van vóór de toetreding daterende oorspronkelijke Verdragen van de Gemeenschap in acht te nemen. c.2. De rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie In het arrest Costa/Enel [arrest van het Hof van 15 juli 1964, 6/64, Jurispr. blz. 1203] heeft het Hof verklaard dat het Verdragsrecht, dat uit een autonome bron voortvloeit, niet opzij kan worden gezet door een daarmee strijdige wet zonder zijn gemeenschapsrechtelijke karakter te verliezen en zonder dat de rechtsgrond van de Gemeenschap zelf daardoor wordt aangetast. Bovendien heeft dit arrest de verhouding tussen het gemeenschapsrecht en het nationale recht van de lidstaten aldus gedefinieerd dat het gemeenschapsrecht een onafhankelijke rechtsorde is die voorrang heeft op het desbetreffende nationale recht, zelfs wanneer het van latere datum is. In casu is de heffing op de vervuilende emissies van motorvoertuigen pas in 2012 in de nationale wettelijke regeling vastgelegd. Voorts heeft het Hof in het arrest Simmenthal [arrest van 9 maart 1978, 106/77, Jurispr. blz. 629] aangegeven dat de nationale rechter de gemeenschapsregels rechtstreeks en onmiddellijk dient toe te passen wanneer zij zich verzetten tegen nationale voorschriften, zonder dat hij hoeft te wachten totdat laatstgenoemde bepalingen via een administratieve of grondwettelijke procedure zijn ingetrokken. In de zaak Tatu [arrest van 7 april 2011, C-402/09, Jurispr. blz. I-2711], de zaak Nisipeanu [arrest van 7 juli 2011, C-263/10, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie], en de gevoegde zaken Sfichi en Ilaş [beschikking van 8 april 2011, C-29/11 en C-30/11, Jurispr. blz. I-59], heeft het Hof geoordeeld dat artikel 110 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een milieuheffing op de eerste registratie van motorvoertuigen in deze lidstaat invoert, indien deze belastingmaatregel zo is vastgesteld dat hierdoor het in het verkeer brengen in die lidstaat van in andere lidstaten gekochte tweedehands voertuigen wordt ontmoedigd, zonder echter de aankoop op de binnenlandse markt van even oude tweedehands voertuigen met dezelfde slijtage te ontmoedigen. d. Verenigbaarheid van het nationale recht en het gemeenschapsrecht in de onderhavige zaak Gelet op de bepalingen van Legea nr. 9/2012 wordt de Roemeense consument er door de belastingheffing op de vervuilende emissies van motorvoertuigen, zoals 6

CÂMPEAN deze in die wet is vastgesteld, fiscaal toe aangezet om motorvoertuigen te kopen die in Roemenië reeds zijn geregistreerd in de periode van 1 juli 2007 tot 13 januari 2012. Deze voertuigen zijn immers goedkoper aangezien de bijzondere milieuheffing dan wel de daarvóór toegepaste heffing op de vervuilende emissies van motorvoertuigen gerechtelijk kan worden teruggevorderd, terwijl de aankoop van in een andere lidstaat geregistreerde motorvoertuigen [Or. 5] die even oud zijn en dezelfde slijtage vertonen, door de daarop toegepaste heffing op de vervuilende emissies wordt ontmoedigd. 5. Prejudiciële vraag van de nationale rechter: a. Zijn de bepalingen van Legea nr. 9/2012 onverenigbaar met artikel 110 VWEU doordat zij daadwerkelijk een kennelijk discriminerende maatregel invoeren? b. Dient artikel 110 VWEU aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de bepalingen van Legea nr. 9/2012 (in de aanvankelijke versie ervan) waarbij [in Roemenië] een heffing op de vervuilende emissies van motorvoertuigen is ingevoerd, indien deze belastingmaatregel zo is vastgesteld dat het in het verkeer brengen in deze lidstaat van in andere lidstaten gekochte tweedehands voertuigen hierdoor wordt ontmoedigd, zonder echter de aankoop op de binnenlandse markt van even oude tweedehands voertuigen met dezelfde slijtage te ontmoedigen? OP DIE GRONDEN IN NAAM DER WET VERKLAART: Het door verzoekster CÂMPEAN SILVIA GEORGIANA ingediende verzoek wordt toegewezen. De zaak wordt voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. 7