De man die haast had



Vergelijkbare documenten
De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

Geelzucht. Toen pakte een vrouw mijn arm. Ze nam me mee naar de binnenplaats van het huis. Naast de deur van de binnenplaats was een kraan.

rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005

De eekhoorn kon niet slapen. Hij liep van zijn deur om zijn tafel heen naar zijn kast, bleef daar even staan, aarzelde of hij de kast zou opendoen,

2

De steen die verhalen vertelt.

Edward van de Vendel. De grote verboden zolder


Het lam. Arna van Deelen

het laatste station van de wereld

Andrea Voigt. Augustus in Parijs. Uitgeverij De Geus

Verloren grond. Murat Isik. in makkelijke taal

Verhaal: Jozef en Maria

Tik-tak Tik-tak tik-tak. Ik tik de tijd op mijn gemak. Ik haast me niet zoals je ziet. Tik-tak tik-tak, ik denk dat ik een slaapje pak.


"Afraid of the Dead ( The Escape ) Hoofdstuk 5"

Gijsje zonder staart geschreven door Henk de Vos (in iets gewijzigde vorm) Er was eens een klein lief konijntje, dat Gijs heette. Althans, zo noemden

KOOS MEINDERTS NAAR HET NOORDEN MET ILLUSTRATIES VAN ANNETTE FIENIEG

Oud wit Prins de Vos. Ik wil je.

Hans Kuyper. F-Side Story. Tekeningen Annet Schaap. leopold / amsterdam

Tornado. Maartje gaat voor het eerst logeren. s Nachts belandt ze met haar vriendinnetje Eva in een tornado en beleven ze een heel spannend avontuur.

Water Egypte. In elk land hebben mensen hun eigen gewoontes. Dat merk je als je veel reist. Ik zal een voorbeeld geven.

Edward van de Vendel Toen kwam Sam. Met tekeningen van Philip Hopman

Het paaltje van Oosterlittens Er stond weer een pot met bonen! Elke avond kreeg de schoenmaker van Oosterlittens bonen te eten. Maar de schoenmaker

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

Hoofdstuk 1. De eerste dag op een nieuwe school met een nieuw begin

Het Drakenfeestje Tekst Mathias Dellaert Illustraties Siri Austvik

DE GURE WIND JOEG DE HERFSTBLADEREN IN EEN GRILLIGE

Het Drakenfeestje. Tekst Mathias Dellaert Illustraties Siri Austvik

Eerste druk, september Tiny Rutten

Anna Woltz. Mijn bijzonder rare week met Tess

Voor Indigo en Nhimo Papahoorjeme_bw.indd :02

Het raam achter het gordijn stond op een kier. Uit de nacht kwamen geluiden de kamer van Dolfje binnen. Tsjirpende krekels, brullende kikkers,

Soms ben ik eens boos, en soms wel eens verdrietig, af en toe eens bang, en heel vaak ook wel blij.


Dit boekje is van... Meneertje Kietel_Binnen.indd :20 Meneertje Kietel_Binnen.indd :05

veeg de tranen van me weg. Ik kijk nog eens rond en er valt een hoop spanning van me af. Er komt zelfs een kleine glimlach op me gezicht terug.

Het tweede avontuur van Broer Vos en Broer Konijn

DE BETOVERENDE REIS. Verteld door Stiefmama

WOONARK Rikus Koops 2003

ISBN Daniel Nesquens Sergio Mora Tattoo-papa De Vier Windstreken. De Vier Windstreken

De kleine wildebras. Th. Storm. Magda Stomps. Zie voor verantwoording:

Ze neemt nog een slok van haar rum-cola. Even lijkt het alsof de slok weer omhoogkomt.

Het verhaal van de schepping (Genesis 1 en 2)

Spekkoek. Op de terugweg praat zijn oma de hele tijd. Ze is blij omdat Igor maandag mag komen werken.

Het. Boekenliefje. Helen Docherty & Thomas Docherty. Clavis

-23- Geen medelijden

Tussen de palen I E F

Teksten van Wereldlichtjesdag 12 december Gedicht: Kaarsenlicht

Een buik van wol. Tom! Tom! Cato kwam hard aan rennen. En zei: vandaag word mevr. Catharina. 90 jaar en ik wil haar een heel mooi cadeau

De twee zaken waarover je in dit boek kunt lezen, zijn de meest vreemde zaken die Sherlock Holmes ooit heeft opgelost.

Bijlage 1: Luchtpost voor de kerstman van Brigitte Weninger. Luchtpost voor de kerstman 1

Inhoud. Een nacht 7. Voetstappen 27. Strijder in de schaduw 51

Toen ze opkeek, zag ze dat ze niet meer alleen was. Bij de koeien stond een jongen met een stok. Hij had blond haar, dat rood leek in het late

September 2008 Door: Charlotte Storm van s Gravesande. Bijbehorende foto's: zie onderaan de tekst. Hallo mede dierenvrienden,

Louis van Dievel. De onderbroek

Tussen koppensnellers en krokodillen

De jongen weet dat hij niet in slaap moet vallen. Want dan zullen dieven zijn spullen stelen. Ook al is het nog zo weinig wat hij heeft.

daarna verven; onze handen waren er feloranje en blauw van geworden en nu hadden we allemaal een psychedelisch soort schooluniform aan.

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

H utnieuws

Buitengewoon bijzonder buitenaards

(8 jaar)

0-3 maanden zwanger. Zwanger. Deel 1

Sofie en Regenboog HOOFDSTUK ÉÉN

Boekverslag Nederlands Met mijn ogen dicht door Maren Stoffels

INHOUD. Als je honger hebt, moet je cake bakken 120. Hoe El Sid bij Het Instituut belandde Of: Het bijzonder droevige verhaal van El Sid 134

Help, mijn papa en mama gaan scheiden!

Paul van Loon. Dolfje Weerwolfje. Tekeningen Hugo van Look. Leopold / Amsterdam

Een Berbers dorp. Mijn zussen en ik mochten van mijn vader naar school. Meestal mochten alleen jongens naar school.

Val. Als je been slaapt en het bloed gaat weer stromen, dan doet het pijn, ken je dat? Leslie Feinberg: Een butch zingt de blues

De jongen die niet griezelen kon

Er was eens een meisje dat zich heel alleen voelde. Haar naam was Sterre. Ze hield van lezen, maar ze had maar één boek:

Boekverslag Engels The skeleton man door Joseph Bruchac

De kerker met de vijf sloten. Crista Hendriks

Hij had dezelfde soort helm op als in het beeld vooraf...2 Mijn vader was verbaasd dat ik alles wist...3 Ik zat recht overeind in mijn bed te

De kleine draak vindt het drakenland Iris Kater. Vandaag wil ik jullie iets vertellen over een kleine draak.

Vraag aan de zee. Vraag aan de tijd. wk 3. wk 2

Tommie, Dik en Esmeralda


1 Kussen over mijn hoofd

Door het raam ziet ze Bea, de benedenbuurvrouw. Ze veegt de sneeuw weg van het pad voor de flat. Uitslover, denkt Alice.

Johanna Kruit. Gedichten, geïnspireerd door bomen. Geheimen

Een felle bliksemflits zette het bos heel even in een spookachtig,

Het Verloren Ei. Geschreven door. Judie McEwen Illustraties van. Dick Rink

Pasen met peuters en kleuters. Jojo is weg

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

Bikkels en ballenmeisjes

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur.

OPGELEGDE TEKSTEN DERDE JAAR (EERSTE JAAR TWEEDE GRAAD) Drama

Sus hoorde zijn vader tegen hem tekeer gaan, maar hij schonk er geen aandacht aan. Het was toch altijd hetzelfde liedje. Was hij dan echt de

Voor Cootje. de vuurtoren

Spreekbeurt Dag. Oglaya Doua

Ik besloot te verder te gaan en de zeven stappen naar het geluk eerst helemaal af te maken. We hadden al:

Weg met die krokodil!

Het feest van de olifant

Klein Kontakt. Jarigen. in april zijn:

Makkers en rakkers. Nel Ooievaar. bron Nel Ooievaar, Makkers en rakkers. 'De Vliegende Hollander', Utrecht ca dbnl

De brief voor de koning

Transcriptie:

Jan Vantoortelboom De man die haast had Roman Uitgeverij Atlas Contact Amsterdam/Antwerpen

al zolang hij zich kon herinneren, voelde Leon meer dan hij liet zien. Daardoor dachten de mensen dat hij een sterke man was; dat hij een innerlijke kracht bezat die verdriet en pijn op een manier sneller dan de tijd kon verwerken. Ook toen hij op een schrale najaarsochtend in een tuinstoel zat, zijn linkerarm slap naast de leuning, zou een instellingsverpleger hebben gedacht dat hij uitrustte, of zelfs sliep. Het trapje, de zaag, en de voor driekwart geknotte rij wilgen zouden die gedachte versterken, want hij was tenslotte al tweeënzestig. Bovendien waren ze er in de kwarteeuw dat hij in de psychiatrische inrichting opgesloten zat aan gewend geraakt dat hij zijn snoeiwerk vanuit die stoel bekeek. Maar Leon was misselijk. Pijn klopte in zijn hand; bloed lekte uit zijn vuist en vormde een plas op de tegel onder de stoelpoot. In de stilte van de morgenschemering, met de geur van de nacht nog in de lucht, verbeet hij de pijn en wachtte hij geduldig tot de misselijkheid over was. Daarna slofte hij naar het werkhuis. Zijn hand veegde in de bovenste hoeken van het raamkozijn, ook onder de vensterbank en pakte zo spinnenwebben mee. Hij drukte ze in de wond. Leon zweette heftig en voelde het 7

harde kloppen van zijn hart tegen de ribben. Dat kwam door de koffie die het keukenpersoneel die ochtend te sterk had gezet, hield hij zichzelf voor. Hij liep terug naar de stoel, liet zich erin zakken en keek naar het wel erg donkere bloed. Het was de tweede keer in zijn leven dat Leon een plas bloed zag. De eerste keer was het afkomstig van Elsie. Hij was toen zes, zij zestien. Ze paste wel vaker op hem en stond hem toe de dingen te doen die zijn ouders verboden: van de trapleuning glijden en verstoppertje spelen op zolder. Het was haar gewoonte als eerste de trap te bestijgen om het zolderluik open te klappen en het licht aan te steken. Daarna kwam ze terug naar beneden, liet ze hem voor haar uit de trap beklimmen. Boven hielp ze hem door het zoldergat te kruipen door haar handen op zijn heupen te leggen en hem een zetje te geven. Hij vond het spannend dat ze de dingen deed die hij wilde. Ze had zwarte haren die zijn wangen kietelden als ze vooroverboog en met haar gezicht dicht bij het zijne kwam. Alles aan haar rook lekker. Telkens als Elsie op hem paste, wenste hij dat ze hem nooit meer zou verlaten. Wanneer ze samen zaten te tekenen of als ze voorlas uit een van de boeken die hij na langdurig kiezen had aangewezen, zochten zijn ogen vaak door het glas van de schuifdeur naar de klok die op vier marmeren zuilen in het midden van de schouwbalk pronkte en al kon hij er nog niets van aflezen, hij besefte dat de wijzers genadeloos voortbewogen, dat dat onding iets van hun samenzijn stal. Daardoor werd hij al verdrietig voor 8

het moment van afscheid aanbrak. In haar aanwezigheid werd die klok een log, tikkend monster waar Elsie zelf af en toe een blik op wierp. Eén keer (na een speelpartij waarbij ze toeliet dat hij op haar klom, haar armen tegen het tapijt probeerde te drukken om haar zo de spierkracht van zijn jongensarmen te tonen), toen ze in de badkamer haar haren fatsoeneerde en hij haar tussen de spullen van zijn moeder hoorde rommelen, probeerde hij het tikken van de klok te stoppen. Hij schoof een stoel dichterbij en klom erop. Met zijn neus tegen de glasplaat zag hij de wijzers trillen. Tussen de zuilpoten door bevoelde hij de achterkant. De knoppen leken vastgelijmd. Hij probeerde het monster om te keren, met de wijzers richting de schoorsteenmantel, doch slaagde er niet in het ding ook maar één centimeter te verschuiven. Uit woede sloeg hij tegen het gebolde glas, bezeerde zichzelf. Ten slotte stapte hij van de stoel af, liep naar de keuken, pakte een handdoek en drapeerde die over de klok. Het getik bleef in zijn oren zingen. Elsie zag het toen ze de woonkamer binnenstapte, haar haren strak gespannen in een paardenstaart. Terwijl ze samen lachten om dat met een handdoek bedekte tikkende monster op de schouwbalk, sloeg hij haar gade en vond hij zijn eigen moeder oud. Op een zaterdag, toen zijn ouders er een dagje op uit gingen en ze pas s avonds laat thuis zouden komen omdat ze kaartjes hadden voor een toneelvoorstelling, gebeurde het. Op het moment dat hij, verborgen achter een stapel dozen, door het zolderraampje zag dat de zon in een oranjerode sluier wegzakte en het al zwakke licht op zolder daar 9

door nog meer verduisterde, viel Elsie achterover door het trapgat. Ze was het luik vergeten dicht te klappen. Met een schrille kreet zo scherp dat hij alleen maar zijn eigen geluid hoorde galmen in zijn oren was hij opgesprongen van achter de dozen, een sleetse deken over zijn hoofd. Een paar tellen later zag of hoorde hij haar niet meer. Ze speelde mee, had zich verstopt en wachtte haar kans af om hem te doen schrikken, dacht hij, nog steeds met de deken over zijn hoofd. Hij kreeg er jeuk van in zijn nek en na nog een hele poos te hebben gewacht trok hij de deken van zich af. Hij werd gewaar dat ze zich niet in zijn nabijheid bevond en schuifelde naar het gat in de vloer, hopend dat ze alsnog tevoorschijn zou springen. Hij riep haar naam. Bij het trapgat aangekomen gleed zijn blik naar beneden en zag hij haar liggen. Terwijl zijn voeten houvast zochten op de bovenste trede, liet hij zich op de buik over de houten rand van het trapgat schuiven. Zijn vingertoppen kromden zich rond het hout. Eenmaal vaste grond onder de voeten stapte hij trede na trede naar beneden, ervoor wakend dat zijn handen de leuning niet loslieten en dat hij Elsie en de uitdijende plas bloed rond haar hoofd niet uit het zicht verloor. Eindelijk beneden knielde hij naast het lichaam en kneep in de arm. Haar nek zag er langer uit dan wanneer ze rechtop stond of aan tafel zat. Elsie? Zijn vingers knepen in haar huid. Elsie? Hij stond op, pakte beide armen vast die niet bij het 10

lichaam leken te horen, en probeerde haar overeind te trekken. Elsies haren, zwaar en donker door het bloed, trokken haar hoofd naar achter. Weer viel de lengte van de nek hem op. Het dikke bloed raakte zijn knieën net niet. De geur ervan maakte hem misselijk. Hij had er de kracht niet voor om Elsie overeind te trekken. Nogmaals haar naam, diep in het oor. Net zoals het water boven de afvoer cirkels maakte, dacht hij zijn klanken in de schelp van het oor te zien kolken. Ze ademde diep en traag, dat stelde hem gerust. Hij week niet van haar zijde, ook niet om het licht aan te steken. Met het voortschrijden van de avond veranderde de lichtinval in de kamer en zo ook de kleur van haar bloed. Terwijl de nacht viel kon hij Elsie alleen nog ruiken en horen ademen. Leon had geen idee hoeveel tijd er voorbij was gegaan toen hij de auto van zijn vader hoorde; de portieren die dichtsloegen; de schoenhakken op de tegels; de sleutel in het slot van de voordeur. Zijn spieren waren verkrampt toen hij opstond. In de halfduistere traphal stommelde hij de treden af. De gedempte stemmen van zijn ouders aan de andere kant van de deur deden hem opeens beseffen dat hij bang moest zijn voor wat komen zou. De deur opende en de vingers van zijn moeder tastten naar de lichtschakelaar. Haar blije blik betrok toen ze Leon zag. Hij daalde de trap af tot hij voor zijn ouders stond. Zijn handen werden door zijn moeder tegen het licht gehouden. Daardoor zag hij het gestolde bloed aan zijn vingers en deinsde terug. Toen ze zich ervan vergewist had dat haar zoon niks man 11

keerde en Elsie maar niet reageerde op haar geroep, besteeg ze de trap. In het licht van de hal zag Leon de donkerrode veeg op de trapleuning. Elsies val brak haar ruggengraat en de bloeding in de hersenen beschadigde haar voorgoed. Als hulp eerder ter plekke was geweest, dan zou de schade beperkter zijn gebleven. Dat is wat een dokter achteraf, na lang aandringen van haar moeder, moest toegeven, waarna zij op een avond bij Leons ouders aanbelde en dat feit in een mengeling van woede en verdriet meedeelde. Elsie werd naar Home Windekind gebracht. Ze zat in een rolstoel, een onbekende voor zichzelf. Haar lippen trokken scheef, haar blik was omfloerst. De klanken die ze uitstootte begreep niemand. In het tehuis knipten ze haar haren kort. Hij dacht aan haar als aan een rode tulp die water kreeg maar geen zonlicht. 12

leon was opgegroeid in Zeedorp, een gehucht aan een massieve dijk die het tegen de Westerschelde beschermde. Hij werd groot in een omgeving waar de stilte van de zee heerste en de wind de bomen deed buigen. Zijn vader werkte bij Dow Chemical Company, een internationaal bedrijf dat een vestiging had in Terneuzen. Hij was er operator en zou er zijn hele werkzame leven blijven. Zijn moeder, bij vlagen sprankelend en opgewekt, dan weer zwijgzaam en melancholisch, verslond alvorens ze afreisden naar Zeeuws-Vlaanderen boeken over de geschiedenis ervan. Toen ze er eenmaal woonden en hun huis op orde was, stelde ze zich ten doel de plaatselijke folklore nieuw leven in te blazen. Zo organiseerde ze eerst schietwedstrijden op de staande wip en later schietwedstrijden op de liggende wip. Dat waren wedstrijden waarbij schutters met handbogen en pijlen vogels van een metalen staketsel af moesten schieten. Een paar weken later kwam ze met gaaibollen op de proppen: een spel waarbij met een bol naar klossen moest worden gerold. In haar energieke buien, die soms maanden duurden, organiseerde ze naast dat al ook nog kaartavonden en countrydansen. Ze was 13

geen mooie vrouw, maar haar levenslust en wilskracht maakten van haar in die periodes een persoon bij wie oplettende mannen diepte en passie peilden. Als zijn vader nachtdienst had, dacht Leon er vaak over bij zijn moeder in bed te kruipen. Dan zou hij tegen haar aan liggen, haar arm pakken en die over zijn buik leggen. Maar hij deed het nooit. Het gebeurde ook geregeld dat ze dagenlang haar bed niet uit kwam. Tijdens die lange dagen, die naarmate hij opgroeide steeds vaker voorkwamen, begreep Leon niet wat er aan de hand was en sjokte hij met lood in zijn schoenen op een lege maag naar school. Op de eerste schooldag van het vierde jaar van de lagere school sloot hij vriendschap met Bertrand, een nieuwe jongen, klein van gestalte, met schrandere ogen wiens broek rond zijn benen slobberde. Ze zagen elkaar op de speelplaats, slenterden bijna onbewust elkaars richting uit en gingen als twee meerpalen in een zee van beton een vijftal meter van elkaar verwijderd staan. Ze keken naar de door de wind opeengeblazen boombladeren in de hoeken van de speelplaats en bestudeerden de mist van hun adem in de buitenlucht. Na een paar minuten en vele zijdelingse blikken, kwamen ze nader tot elkaar en begonnen te praten. Bertrands vader werkte ook voor Dow Chemical Company. Zijn moeder was een dikke vrouw met vlechten en hij had ook nog een oudere zus, Rosa, die hij dom vond. Twee voorvallen cementeerden hun vriendschap. Het eerste vond plaats toen ze op een middag beslisten door 14

een maisveld te rennen. Het was vroeg in de herfst en het oranjegele mozaïek van volgroeide maiskolven puilde uit aan de bijna drie meter hoge planten. Ze gooiden hun fietsen in de graskant en sprongen over de sloot. Daarna kozen ze elk een rij, keken elkaar kort aan, telden af tot drie en stoven dan op volle snelheid tussen de reusachtige planten door over de lengte van het veld, met hun armen hun gezicht beschermend tegen de vlijmscherpe bladeren. Wie het het langste volhield, want bloed liep uit de fijne sneetjes over hun armen, was de winnaar. Geen van beiden gaf een krimp en ze bleven lopen tot de mais ophield en ze de sloot aan de andere kant bereikten, recht in de armen van de boer en zijn knecht die daar een sigaret stonden te draaien. De knecht pakte Bertrand bij zijn kraag en gaf hem een slag in het gezicht. Leon knakte een maiskolf af en gooide die tegen het voorhoofd van de man, die Bertrand losliet maar het nu op hem had gemunt. Ze keerden om en liepen opnieuw het veld over, nog sneller dan voorheen, sprongen over de sloot en op hun fietsen en koersten richting Zeedorp, waar ze lachend in de badkamer van Bertrands huis het opgedroogde bloed van hun armen wasten. Een jaar later, in de vijfde klas, vond het tweede voorval plaats. Hun klas bestond uit twaalf jongens, van wie slechts één de leider kon zijn, en dat was Casimir. Casimir had een akelige huid. Zijn ongezonde verschijning werd versterkt doordat zijn hoofdhuid op sommige plekken minder haargroei vertoonde. Het verhaal deed de ronde dat hij leed aan een ongeneeslijke ziekte. Maar die ziekte 15

weerhield hem er niet van om het haantje te zijn en deed ook allerminst afbreuk aan zijn kracht en lef. Toen in de maartmaand de jaarlijkse schoolzwemlessen weer van start gingen en de jongens in een busje naar het zwembad werden gereden, was het Casimir die in het midden van de lange achterbank ging zitten. Zijn gevolg nam dan links en rechts van hem plaats en hij strekte zijn benen, legde zijn voeten op de leuningen van de voorlaatste rij zetels, aan weerszijden van het gangpad. Omdat hij gewiekst was, maar verder niet luidruchtig of tegendraads liet de meester hem zijn gang gaan. Leon en Bertrand stonden onverschillig tegenover de troep jongens en nog meer tegenover Casimir. Het was een geveinsde onverschilligheid. Ze wisten dat ze maar beter uit zijn buurt konden blijven. Casimir zelf begreep die strategie en tolereerde hen op zijn beurt. Maar omdat Leon groot was van gestalte en bovendien zwijgzaam, voelde hij de dreiging die van Casimir uitging toenemen. Hij wist dat Casimir zich met hem wilde meten, maar er zelf ook voor terugdeinsde. Bij de jongens die in een baan rond Casimir cirkelden leefde het idee dat Leon een waardig tegenstander zou zijn. Na afloop van een van de zwemlessen hees iedereen zich uit het zwembad en liep zoals gewoonlijk door de douches met klapdeuren terug naar de gezamenlijke kleedkamer. Daar depte Casimir de punt van zijn handdoek in een plas en deed een rondje waarbij hij iedereen een zweepslag op de billen gaf. De putjes in zijn huid puilden dieper wanneer hij grijnsde in het kunstlicht van de kleedkamer. De jongens gilden, sprongen op en lachten de pijn weg. Ze 16

probeerden de benen zo snel mogelijk in de broekspijpen te wurmen, maar de stof plakte aan de vochtige huid. Bertrand en Leon waren zich in de tegenoverliggende hoek aan het omkleden. Het was toen dat Casimir, overmoedig geworden door het laffe gebrek aan weerstand bij de anderen, opeens voor Leon stond. Leons lippen tintelden. Zijn ogen prikten nog van het zwemwater. Hij stond in zijn onderbroek. De tegels waarop zijn voeten rustten waren dooraderd met lichtgrijze betonvoegen. Hij meende de hardheid ervan in zijn voetzolen te voelen kruipen. Op dat moment gebeurde er iets raars met hem. Iets dat hij later alleen kon omschrijven als ware hij los van de tijd. Het was een onoverwinnelijk gevoel dat hij, als hij dat zou hebben gekund, toen in bewaring had willen geven. Casimir handelde vlug. Hij sloeg niet met zijn handdoek, maar trok met één ruk Leons onderbroek tot op zijn knieën. In weerwil van de explosie van hoongelach die hij verwachtte, bleef het stil. Leons lid trok alle ogen naar zich toe. Ondanks het gerimpelde uiterlijk zag het er indrukwekkend uit. Zelfs Casimir lachte niet meer. En toen maakte Bertrand gebruik van het moment: hij ging naast Leon staan, liet ook zijn onderbroek zakken en zei spottend: En nu? Toen ze bij de schemer door de straten van Zeedorp zwierven en nog napraatten over wat er die ochtend in de kleedkamer was gebeurd, terwijl de takken van de wilgen schudden in de wind en de hofhonden in de verte blaften, bezegelden ze hun vriendschap zoals jongens in de voorgloed van hun puberteit dat plachten te doen: ze kerfden een kleine snee in de palm van hun handen en duwden die tegen elkaar. 17

hij bezocht elsie elke zaterdag. Zijn ouders verplichtten hem daartoe. Eerst ging hij samen met zijn moeder, maar toen hij ouder werd moest hij er alleen naartoe, meestal op de fiets. Zijn vader ging nooit mee. Als het regende of sneeuwde reden ze er met de auto heen. Zijn moeder deed dan boodschappen, terwijl Leon door de loodzware glazen deuren de hal van Home Windekind binnenstapte en via een reeks trappen in een eindeloze gang terechtkwam, om halt te houden voor de deur van kamer 180. Zonder kloppen stapte hij binnen. Kloppen, dat kende Elsie niet. Dat had haar verzorgster, Mathilda, hem toevertrouwd toen hij daar eens minutenlang had staan wachten. Ze had met haar wijsvinger op het matplastieken plaatje naast de deur getikt: als het rode lampje niet brandde, dan kon hij binnengaan. Hij mocht Mathilda vanaf het begin. De stoelen in de kamer waren hoger dan normaal. Toen hij erop plaatsnam raakten zijn voeten de grond niet. Zo wiebelde hij de eerste paar maanden van zijn bezoeken de tijd weg. In het begin durfde hij Elsie nauwelijks aan te kijken en al zeker niet aan te raken, want ook al herinnerde 18

hij zich nog goed wat ze samen hadden gedaan en hoe het voelde om bij haar op schoot te zitten en haar adem te ruiken, hij was nu bang van haar. Dus ging hij op de stoel in de hoek van de kamer zitten om door het raam naar buiten te kijken en te dagdromen. Vaak schrok hij op uit die mijmeringen door een plotse kreet of een hoestbui, waarna het speeksel dan over Elsies kin naar beneden liep en een spoor trok op het wit van haar kleed. Een keer, toen hij dacht dat ze in haar hoestbui zou stikken en er donker vocht uit haar mondhoek drupte, liep hij van angst de kamer uit, in de armen van Mathilda. Haar schort dempte zijn snikken. Hij moest er van zijn moeder twee uur blijven, want dat was ongeveer de tijd die ze nodig had om haar boodschappenlijst af te werken. Gaandeweg bleef hij er langer. Algauw besefte hij dat Elsie iemand anders was geworden, maar dat hij toch niet bang voor haar hoefde te zijn. Met dat besef en in de standvastigheid van de kamer waarvan het interieur nooit veranderde, groeide zijn gevoel van veiligheid. Hij schoof de stoel dichter bij waar Elsie zich bevond, want soms lag ze in bed, dan weer zat ze in de rolstoel voor het raam. Eerst nam hij kleurboeken mee en kleurde in haar bijzijn die plaatjes waarvan hij wist dat ze die samen zouden hebben gekozen. Ook de kleuren waarmee zij zou hebben gekleurd lavendel, purper, roze schoof hij haar kant op. Toen hij ouder werd nam hij leesboeken mee. Dan las hij in stilte, terwijl hij met een scherp oor luisterde naar alle geluiden die Elsie maakte. 19

Nog later las hij haar voor, en pas toen zijn moeder was gestorven begon hij tegen haar te praten. 20