Samenvatting Chemie Overal 3 vwo. Hoofdstuk 1: Stoffen. 1.1 Zwart goud

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Scheikunde H1

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Samenvatting scheikunde hoofdstuk 1 stoffen 1 tm 7 (hele hoofdstuk) + aantekeningen h3a 1.1 zwart goud (herhaling) Fossiele

Samenvatting Scheikunde Scheikunde Chemie overal H1 3 vwo

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 Scheikunde 3 havo

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1, 2, 3

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1. Scheikunde is overal. J.A.W. Faes (2019)

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 en 2

Samenvatting Scheikunde H3 Door: Immanuel Bendahan

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Antwoorden deel 1. Scheikunde Chemie overal

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 2 stoffen en reacties

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Antwoorden deel 1. Scheikunde Chemie overal

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Stoffen. 1.1 Inleiding. 1.2 Veilig werken bij. het practicum. experiment 1.1

7.1 Het deeltjesmodel

Samenvatting scheikunde hoofdstuk 1 stoffen 1 tm 7 (hele hoofdstuk) + aantekeningen h3a 1.2 veilig onderzoeken Veiligheidsregels

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1, 2.4, 4, 5.1 t/m 5.3

Hoofdstuk 3 Bouwstenen van stoffen. J.A.W. Faes (2019)

Paragraaf 1: Fossiele brandstoffen

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Scheikunde Chemie overal Week 1. Kelly van Helden

Samenvatting Scheikunde Hfst. 6 Chemie en schoonmaken

Scheikunde Samenvatting H4+H5

Toets HAVO 4 Chemie Hfdst. 2 Schatkamer aarde

Atoommodel van Rutherford

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1.1 t/m 1.4

H7+8 kort les.notebook June 05, 2018

atomen die we nu kennen kunnen we tientallen miljoenen moleculen maken veel verschillende soorten stoffen.

Hoofdstuk 4. Chemische reacties. J.A.W. Faes (2019)

8,1. Samenvatting door een scholier 2527 woorden 27 oktober keer beoordeeld. Scheikunde. Hoofdstuk 1

1) Stoffen, moleculen en atomen

Samenvatting hoofdstuk 2

1 Stoffen. 1.1 Zwart goud. 1.2 Veilig onderzoeken B 7 A 1 B 2 B 3 A 8 A 9 C 4 A 10 B 11 A 5 A 6 A 12

Elementen; atomen en moleculen

Wednesday, 28September, :13:59 PM Netherlands Time. Chemie Overal. Sk Havo deel 1

Een stof heeft altijd stofeigenschappen. Door hier gebruik van te maken, kun je stoffen makkelijk scheiden.

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Samenvatting Pulsar Chemie (Scheikunde): boek 1

systeem staat. Voorbeelden zijn calcium en magnesium.

Het smelten van tin is géén reactie.

5.7. Boekverslag door S woorden 26 oktober keer beoordeeld. Scheikunde

H7 werken met stoffen

Stoffen, structuur en bindingen

Verslag Scheikunde scheidingsmethoden

Samenvatting NaSk Hoofdstuk 6: Stoffen en Moleculen

Alles om je heen is opgebouwd uit atomen. En elk atoom is weer bestaat uit protonen, elektronen en neutronen.

Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 1

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 3 & 5.

Scheikunde samenvatting H1 t/m H4

Natuurscheikunde H1 Par1 nieuwe stoffen nieuwe materialen

4. Van twee stoffen is hieronder de structuurformule weergegeven.

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 t/m 4

Later heeft men ook nog een ongeladen deeltje met praktisch dezelfde massa als een proton ontdekt (1932). Dit deeltje heeft de naam neutron gekregen.

Scheidingsmethoden methode principe voorbeeld. destilleren verschil in kookpunt wijn whiskey. filtreren verschil in deeltjesgrootte koffie

07 MOLECUULFORMULES & CHEMISCHE BINDINGEN PROCESTECHNIEK

Stoffen en Reacties 2

Methode: Chemie. Verslag van de proeven opdracht 6, 19, 45, 70 van Hoofdstuk 3, Chemische reacties

Onderwerp: Onderzoek doen Kerndoel(en): 28 Leerdoel(en): - Onderzoek doen aan de hand van onderzoeksvragen - Uitkomsten van onderzoek presenteren.

Niet-metalen + metalen. Uit welk soort atomen is een ionbinding opgebouwd? Geef de chemische formule van gedemineraliseerd water.

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

Basischemie voor het laboratorium

Aardolie is een zwart, stroperig mengsel van heel veel stoffen, wat door middel van een bepaalde scheidingsmethode in zeven fracties gescheiden wordt.

CHEMIE OVERAL. Nieuw in 6e editie 2011 Chemie Overal 3h en 3v

1 Stoffen. 1.1 Inleiding

8.1. Antwoorden door een scholier 1081 woorden 3 maart keer beoordeeld. Scheikunde 2.1 AFVAL

14 DE ATOOMTHEORIE VAN DALTON PROCESTECHNIEK

Hoofdstuk 2. Scheidingsmethoden. J.A.W. Faes (2019)

5 Formules en reactievergelijkingen

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 t/m 4.3

Samenvatting 3.1, 3.2 en 3.3 (2)

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1. Par1 Nieuwe stoffen, nieuwe materialen

Atoombinding structuurformules nader beschouwd (aanvulling 2.4)

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 3

1 De bouw van stoffen

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 2

5-1 Moleculen en atomen

Metalen & opfris molberekeningen. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week

Hoofdstuk 1. Microstructuren. J.A.W. Faes (2018)

mengsels onderscheiden van zuivere stoffen aan de hand van gegeven of van waargenomen fysische eigenschappen;

Oefenvragen Hoofdstuk 3 Bouwstenen van stoffen antwoorden

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Oefenvragen Hoofdstuk 7 Een indeling van stoffen. moleculaire stoffen zouten metalen

Bacteriën maken zwavel Vragen en opdrachten bij de poster

In een reactieschema staan de beginstoffen en de reactieproducten van een chemische reactie.

Hoofdstuk 6: Moleculen en Atomen 6.1) (1) Moleculen ( ( 6.1) Atomen ( ( 6.2) Rekenen aan reacties ( ( 6.3) Molecuulformules ( (

Oplossen en mengen. Opdracht 2. Niet.

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 en 2, Paragraaf 1, 2 en 3

Alleen de metalen zullen de stroom geleiden omdat deze vrije elektronen hebben, dit zijn dus alleen kalium en tin.

gelijk aan het aantal protonen in de kern. hebben allemaal hetzelfde aantal protonen in de kern.

Colofon. Titel: Xact Groen Scheikunde deel 1 ISBN: NUR: 124 Trefwoord: mbo, groen, scheikunde

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

WATER. Krachten tussen deeltjes. Intramoleculaire en intermoleculaire krachten

7,2. Samenvatting door P woorden 3 maart keer beoordeeld. Samenvatting. Scheikunde. hoofdstuk 1 1.1

Transcriptie:

Samenvatting Chemie Overal 3 vwo Hoofdstuk 1: Stoffen 1.1 Zwart goud Aardolie Aardgas, aardolie en steenkool heten ook wel fossiele brandstoffen. Bij verbranding komt veel energie vrij, maar er ontstaan ook schadelijke stoffen zoals koolstofdioxide en zwaveldioxide. Voorlopig zijn we nog afhankelijk van fossiele brandstoffen voor onze energievoorziening, maar we moeten op zoek naar alternatieven. Aardolie is een mengsel van meer dan 100 000 verschillende stoffen. In een olieraffinaderij wordt aardolie gescheiden in zeven mengsels van een kleiner aantal stoffen. Die mengsels heten aardoliefracties en het proces dat hiervoor wordt gebruikt heet gefractioneerde destillatie. Aardolie heet ook wel zwart goud, omdat het wordt gebruikt als bron voor brandstoffen, maar ook als een grondstof voor het maken van plastics, wasmiddelen, kleurstoffen en medicijnen, zie figuur 1.1 1. 1.2 Veilig onderzoeken Veiligheidsregels 1 Draag altijd een bril. 2 Draag altijd een laboratoriumjas en knoop deze dicht. 3 Bind lange haren bij elkaar. 4 Neem zo min mogelijk spullen mee het practicumlokaal in. 5 Werk rustig en geconcentreerd. 6 Houd je stipt aan de proefvoorschriften. 7 Twijfel je ergens aan, raadpleeg dan je docent. 8 Richt een reageerbuis nooit op jezelf of op een ander. 9 Proef niet van stoffen, tenzij het uitdrukkelijk is toegestaan. 10 Raak stoffen niet met je handen aan. 11 Als je moet ruiken aan stoffen, ruik dan heel voorzichtig. 12 Eet en drink niet in het practicumlokaal. 13 Was na afloop van het practicum goed je handen. Voorschriften Er zijn ook regels voor de inrichting van het lokaal: veiligheidsvoorzieningen zoals deuren, nooduitgangen, brandblussers, bluszand, branddeken, oogdouche, douche, jassen, brillen, enzovoort. Practicumhulpmiddelen Als je proeven doet, gebruik je hulpmiddelen, zie figuur 1.5 voor een overzicht. 1 De figuurnummers in deze samenvatting verwijzen naar leerboek Chemie Overal 3 vwo. 1

Gasbrander Een gele vlam kun je niet gebruiken om stoffen mee te verhitten. Je laat de brander alleen met deze goed zichtbare vlam branden als je hem een tijdje niet nodig hebt. De gele vlam wordt daarom ook wel pauzevlam genoemd. Een (vrijwel) kleurloze vlam gebruik je meestal als je een kleine hoeveelheid stof voorzichtig moet verwarmen, bijvoorbeeld een beetje vloeistof in een reageerbuis. Een ruisende vlam met blauwe kern gebruik je als je een grote hoeveelheid stof sterk moet verhitten. Spuitfles met water In de spuitfles zit nooit kraanwater, omdat de daarin opgeloste stoffen kunnen storen tijdens een experiment. Het is gedestilleerd water (hier zijn alle opgeloste stoffen uitgehaald) of demiwater (hier is alleen de opgeloste kalk uitgehaald). Experiment Een proef of experiment verloopt altijd op dezelfde manier. Je doet iets en dat noem je een handeling, je gebruikt daar je handen bij. Daarna kun je iets zien, horen, voelen of ruiken en dat noem je een waarneming, daar heb je je zintuigen bij nodig. Ten slotte kun je door na te denken over je waarnemingen een conclusie trekken, hierbij gebruik je je verstand. Je moet zelf experimenten uitvoeren, want: je krijgt dan een zekere handigheid; je leert veilig om te gaan met stoffen en met eenvoudige hulpmiddelen; je leert veel over het gedrag van stoffen; je onthoudt alles beter dan wanneer je er alleen over leest; je leert systematisch werken en nadenken. Natuurwetenschappelijk onderzoek Natuurwetenschappelijk onderzoek verloopt altijd volgens hetzelfde schema, zie figuur 1.6. Eerst moet je precies weten wat het probleem is. Daar volgt een onderzoeksvraag uit. Op die onderzoeksvraag probeer je een antwoord te voorspellen: je hypothese of aanname. Je bedenkt een experiment om te ontdekken of je aanname klopt. Daar maak je een werkplan voor. Nu ga je dit experiment uitvoeren. Het resultaat van je experiment kan leiden tot de conclusie dat je aanname juist was, dan is je hypothese voorlopig aanvaard. Het kan ook zijn dat je aanname niet of niet helemaal juist was. Dan bedenk je een nieuwe hypothese, die je weer gaat onderzoeken met een nieuw experiment. Je houdt een logboek bij en schrijft een verslag. Zie het onderdeel Vaardigheden achter in het leerboek. 2

Modellen en simulaties Om bepaalde processen beter te kunnen bestuderen, maken we in de natuurwetenschappen gebruik van modellen. Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Je maakt de werkelijkheid op deze manier hanteerbaar. Je doet de werkelijkheid altijd een beetje geweld aan als je er een model van maakt. Je kent de weersvoorspelling met behulp van computermodellen wel, zie figuur 1.7. Soms moet je de werkelijkheid verkleinen om experimenten uit te kunnen voeren, zoals in het Waterloopkundig Laboratorium. Soms is het niet haalbaar om een onderzoek direct uit te voeren omdat het te belastend is. Soms moet je de werkelijkheid vergroten. Je kunt modellen van moleculen zien en vasthouden. Werken met modellen van moleculen op de computer heet modelleren. Het nabootsen van een proces met behulp van een model heet een simulatie. 1.3 Stoffen en hun eigenschappen Een stof is iets wat massa heeft. Jijzelf en alles om je heen bestaan uit stoffen. Een stofeigenschap is een eigenschap die bij een stof hoort. Voorbeelden van stofeigenschappen zijn: kleur, smaak, oplosbaarheid, brandbaarheid en fase bij kamertemperatuur. Als je maar genoeg eigenschappen van een stof kent, dan weet je met welke stof je hebt te maken. Elke stof heeft een unieke combinatie van stofeigenschappen. Een stofeigenschap die je met een getal kunt aangeven, gevolgd door een eenheid, heet een stofconstante. Voorbeelden: het kookpunt van water is 100 C (100 is het getal en C is de eenheid). massa de dichtheid van een stof. Dichtheid. Als eenheid kun je kg/m 3 of g/cm 3 gebruiken. volume Veilig omgaan met stoffen Sommige stofeigenschappen maken dat een stof gevaarlijk is. Je moet de betekenis van de meest voorkomende gevarentekens (figuur 1.9a) of pictogrammen (figuur 1.9b) goed kennen. Waarschuwingen voor bijzondere gevaren heten R-zinnen, veiligheidsaanbevelingen heten S- zinnen. Internationaal worden dezelfde symbolen en gevaaraanduidingen gebruikt. Of een stof gevaarlijk is en waar het gevaar uit bestaat, kun je terugvinden in boeken zoals Veilig practicum of in Chemiekaarten, zie figuur 1.10. Daar kun je ook de R-zinnen en S- zinnen vinden. Op een chemiekaart kun je niet alleen de fysische eigenschappen van een stof terugvinden, maar ook gegevens over de giftigheid, brandbaarheid, enzovoort. Je ziet hoe je ongelukken bij het werken met de stof kunt voorkomen en ook wat je in geval van een noodsituatie moet doen. 3

Materialen Stoffen waar je iets van kunt maken, noemen we ook wel materialen. Materialen kun je onderverdelen in vier groepen: metalen; natuurlijke polymeren, zoals cellulose, zetmeel, eiwit, rubber, enzovoort; synthetische polymeren, zoals plastics, kunstrubber, enzovoort; composieten. Een composiet is een mengsel van twee of meer materialen door elkaar. 1.4 De bouwstenen van stoffen Zuivere stoffen en mengsels In de scheikunde is een zuivere stof één stof. Als er twee of meer stoffen door elkaar zijn gemengd, spreken we in de scheikunde van een mengsel. De meeste stoffen bestaan uit moleculen. Een zuivere stof is één stof en bestaat uit dezelfde moleculen. Er bestaan tientallen miljoenen verschillende stoffen, dus ook tientallen miljoenen soorten moleculen. In de scheikunde maken we soms een molecuultekening, zie figuur 1.12. Moleculen bestaan uit atomen. In een molecuul azijnzuur (figuur 1.13a) en een molecuul alcohol (figuur 1.13b) zitten dezelfde soorten atomen, namelijk koolstofatomen (zwart), zuurstofatomen (rood) en waterstofatomen (wit). Maar de aantallen atomen van elke soort zijn verschillend. Er bestaan circa 110 verschillende soorten atomen. Twee of meer atomen samen vormen een molecuul. Een molecuul bestaat uit atomen van één soort of van verschillende soorten. 1.5 Fasen, faseveranderingen en scheiden van mengsels Een stof kan in drie fasen voorkomen: de vaste, de vloeibare en de gasvormige fase. Elke stof heeft zijn eigen smeltpunt en kookpunt. De fase van een stof wordt bepaald door de temperatuur (figuur 1.18) van de stof (en de druk). Een stof is vast bij een temperatuur die lager is dan het smeltpunt. Een stof is vloeibaar bij een temperatuur die tussen het smeltpunt en het kookpunt in ligt. Een stof is gasvormig bij een temperatuur die hoger is dan het kookpunt. De fase waarin een stof voorkomt, kun je aangeven met een letter tussen haakjes. vaste fase = (s) (= solidum of solid). vloeibare fase = (l) (= liquidum of liquid). gasvormig = (g) (= gas). De letters s, l en g noemen we toestandsaanduidingen. Temperatuur De temperatuur in C + 273 is de temperatuur in kelvin. De temperatuur in kelvin 273 is de temperatuur in C. 4

Fasen en moleculen De fase van een stof wordt bepaald door: de afstand tussen de moleculen; de plaats van de moleculen. In elke fase zijn de moleculen precies hetzelfde, zie figuur 1.19. Elke stof kan veranderen van de ene fase in de andere door verwarmen of afkoelen. In de fasedriehoek van figuur 1.20 zie je dat elke faseverandering zijn eigen naam heeft. Deze moet je goed kennen! Vanderwaalskrachten De temperatuur waarbij een stof smelt of verdampt, hangt samen met de sterkte van de aantrekkingskrachten tussen de moleculen: de vanderwaalskrachten. Hoe zwaarder de moleculen, des te sterker zijn de vanderwaalskrachten en des te hoger is het kookpunt van de stof, zie figuur 1.22. Ook de vorm van moleculen heeft invloed. Hoe herken je een mengsel? Je laat de stof die je wilt onderzoeken, smelten of koken. Je meet de temperatuur tijdens het smelten of tijdens het koken. Een zuivere stof heeft een smeltpunt en een kookpunt, zie figuur 1.24a. Een mengsel heeft een smelttraject en een kooktraject, zie figuur 1.24b. Scheiden van een mengsel Een mengsel kun je weer uit elkaar halen. Na afloop heb je dan de zuivere stoffen in handen waaruit het mengsel was samengesteld. Dit noem je het scheiden van een mengsel. Hierbij veranderen de stoffen niet en ook hun stofeigenschappen blijven gelijk. De moleculen veranderen dus ook niet. Bij het scheiden van een mengsel ben je bezig met het sorteren van de moleculen. De stoffen waaruit een mengsel bestaat, verschillen in een aantal stofeigenschappen. Van deze verschillen maak je gebruik als je een mengsel gaat scheiden. Extraheren, filtreren en indampen Voor het scheiden van een mengsel heb je meer practicumhulpmiddelen nodig, zie figuur 1.26. Een mengsel van twee vaste stoffen kun je scheiden door te extraheren. Je maakt gebruik van het verschil in oplosbaarheid. Het gebruikte oplosmiddel heet het extractiemiddel. Een mengsel van een niet-opgeloste vaste stof en een vloeistof kun je scheiden door te filtreren. Je maakt gebruik van verschil in deeltjesgrootte. De vloeistof die door het filter (figuur 1.28) heenloopt, heet het filtraat (figuur 1.27), de vaste stof in het filter heet het residu. Een mengsel van een opgeloste vaste stof en een vloeistof kun je scheiden door in te dampen. Je maakt gebruik van verschil in kookpunt. 5

1.6 Atoomsoorten, elementen en verbindingen Elke atoomsoort heeft een eigen naam en een eigen symbool. Je moet de Nederlandse namen en de symbolen van de meest voorkomende atoomsoorten goed uit je hoofd leren, zie figuur 1.31. Onthoud ook of een atoomsoort bij de metalen of de niet-metalen hoort. De symbolen van alle atoomsoorten staan gerangschikt in een overzicht dat we het periodiek systeem noemen, zie figuur 1.33. Je kunt hierin ook zien waar de symbolen van de metalen en waar de symbolen van de niet-metalen staan. De verticale kolommen in het periodiek systeem noemen we groepen. De horizontale rijen in het periodiek systeem heten perioden. Atoomsoorten die in dezelfde groep staan, dus onder elkaar, lijken in eigenschappen sterk op elkaar. Elementen en verbindingen Elementen, niet-ontleedbare stoffen, zijn stoffen waarvan de bouwstenen bestaan uit één atoomsoort. Verbindingen, ontleedbare stoffen, zijn stoffen waarvan de bouwstenen bestaan uit twee of meer verschillende atoomsoorten. Er bestaan tientallen miljoenen verbindingen. Er zijn maar ongeveer 110 elementen bekend. In de natuur komen maar enkele elementen voor, bijvoorbeeld de stof zwavel (figuur 1.32) of de stoffen goud, koolstof, stikstof en zuurstof. De meeste stoffen die je in de natuur kunt vinden, zijn verbindingen. Bijvoorbeeld de stof aluminiumoxide die in bauxiet zit of de stof cellulose die in planten voorkomt. De meest gebruikelijke indeling van de elementen is die in metalen en niet-metalen. Alle metalen: hebben een glimmend oppervlak; geleiden warmte en elektrische stroom; kunnen vervormd worden, vooral als ze heet zijn; kunnen in gesmolten toestand worden gemengd met andere metalen. Extra stof De geschiedenis van het periodiek systeem Sommige atoomsoorten komen in de natuur voor, andere kunnen alleen in speciale laboratoria worden gemaakt. Humphry Davy kon na 1807 (door middel van elektriciteit) elementen uit verbindingen winnen. Hierdoor werden ineens veel elementen ontdekt. Geleerden begonnen te zoeken naar overeenkomsten in eigenschappen van verschillende elementen. Triaden Johann Dobereiner zag een verband tussen de eigenschappen van chloor, broom en jood (1829). Later vond hij nog enkele groepen elementen die op elkaar leken. Hij noemde een dergelijk groepje van drie elementen een triade, zie figuur 1.34. Dobereiners werk was een belangrijke eerste stap in de ontwikkeling van het periodiek systeem. 6

Octaven John Newland had rond 1866 het idee dat elementen konden worden gerangschikt in groepen van acht en naar toenemende atoommassa. Een volgende stap naar het door Mendelejev voorgestelde periodiek systeem. Indeling van metalen Edelheid van metalen Op grond van hun corrosiegevoeligheid (figuur 1.35) onderscheiden we: edele metalen, halfedele metalen, onedele metalen en zeer onedele metalen. Lichte en zware metalen Je kunt ook letten op verschillen in dichtheid. Metalen met een kleine dichtheid noemen we lichte metalen. Zware metalen hebben een grote dichtheid en hun verbindingen zijn heel erg giftig. Denk hierbij aan verbindingen waarin de atoomsoorten cadmium, kwik, thallium en lood voorkomen. Legeringen Een zuiver metaal kun je gemakkelijk vervormen. Door het mengen van verschillende metalen veranderen de eigenschappen. Een afgekoeld mengsel van samengesmolten metalen heet een legering, zie figuur 1.38. Een legering heeft soms een laag smeltpunt. Niet-metalen Een niet-metaal is een stof waar maar één atoomsoort in voorkomt. Het is dus een element. Er bestaan ongeveer twintig stoffen die we niet-metalen noemen, zie figuur 1.39. 1.7 Bouw van atomen en bindingen tussen atomen De bouw van een atoom Het atoommodel van Dalton (figuur 1.41) werd uitgebreid door Rutherford (figuur 1.42). Een atoom bestaat uit een kern en een elektronenwolk. De kern bestaat uit twee soorten deeltjes: positief geladen protonen en ongeladen neutronen. De massa van een proton is gelijk aan die van een neutron. De elektronenwolk bestaat uit negatief geladen deeltjes: elektronen. De massa van een elektron is zo klein dat je die kunt verwaarlozen. De lading van een proton is even groot als de lading van een elektron, maar tegengesteld. Een atoom bevat evenveel protonen als elektronen en is dus elektrisch neutraal. Het aantal protonen van een atoomsoort bepaalt de eigenschappen en heet het atoomnummer. In het periodiek systeem zijn de atoomsoorten gerangschikt naar toenemend aantal protonen. 7

Extra stof Het periodiek systeem Een groep atoomsoorten in het periodiek systeem heeft soms een eigen naam: Groep 1: alkalimetalen; Groep 2: aardalkalimetalen; Groep 17: halogenen; Groep 18: edelgassen. Bindingen tussen atomen Covalente binding of atoombinding Tussen atomen worden soms elektronen gedeeld. Deze binding, die in een molecuultekening met een streepje wordt weergegeven, heet een covalente binding of atoombinding. Het aantal bindingen dat een atoomsoort kan vormen heet de covalentie van een atoom. Zie figuur 1.43. Ionbinding Atomen kunnen, afhankelijk van hun valentie, elektronen opnemen of afstaan. Het aantal protonen verandert daarbij niet. Hierbij ontstaan ionen: positief na afstaan van elektronen, negatief na opnemen van elektronen. Zouten bestaan uit ionen, de binding tussen ionen heet een ionbinding. Metaalbinding De binding tussen de positieve metaalionen en vrije elektronen heet metaalbinding. 8