Verdiepingscollege Verjaring & grondzaken P.C. van Es universitair hoofddocent notarieel recht Universiteit Leiden auteur Ars Aequi Libri-monografie Verkrijging door verjaring
Onderwerpen Twee soorten verjaring (3:99 en 3:105 BW) + Bezit (incl. houderschap en gedogen) + Goede trouw +Termijnen (incl. stuiting) Verjaring en openbare registers (incl. rol notaris) (Verjaring en economische eigendom)
Verkrijgende verjaring ex 3:99 BW Bezit Goede trouw Termijn van 10 jaar (bij registergoederen)
Verkrijgende verjaring ex 3:105 BW Eigenaar is gedurende meer dan 20 jaar geen bezitter Rechtsvordering tot beëindiging van bezit van niet-rechthebbende is dientengevolge verjaard (art. 3:314 jo. 3:306) Bezitter (op dat moment) wordt eigenaar
Art. 3:107 lid 1 BW: Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Art. 3:108 BW Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten.
HR 15 januari 1993, NJ 1993/178 (Baayens-Frunt/Wijers), r.o. 3.2: Volgens art. 1992 (oud) is voor verkrijging van eigendom door verjaring onder meer vereist 'niet dubbelzinnig bezit, als eigenaar'. 'Niet dubbelzinnig bezit' als bedoeld in deze bepaling is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn.
HR 6 november 2009, RvdW 2009/1308, ECLI:NL:HR:2009:BJ7836 HR lijkt in te stemmen met het door het Hof vermelde criterium dat voor bezit een zichtbare uitoefening van macht over de onroerende zaak nodig is, waaruit de pretentie van eigendom blijk.
Bezitsdaden bij inbezitneming ex art. 3:112 BW (landjepik) Art. 3:113 lid 2 BW: Wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor een inbezitneming onvoldoende. Wat zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen? => Doorslaggevend zijn de verkeersopvattingen van 3:108.
Bezitsdaden; Hoge Raad HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6014 [HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743 > pad, stenen nummerbord + stootrand> dat ook huurder bevoegd is dit aan te leggen is geen argument] HR 6 november 2009, RvdW 2009/1308, ECLI:NL:HR:2009:BJ7836
Bezitsdaden; lagere rechtspraak Rb Rotterdam 13 januari 2010, LJN: BL 3673; Hof Den Haag16 februari 2010, LJN BL4886; Rb Den Haag 13 april 2011, LJN BQ2513; Hof Arnhem 7 december 2010, LJN BO631; Rb Limburg 26 augustus 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:7318, r.o. 6.7.6 (??) en 6.7.9.
HR 10 oktober 2008, LJN: BD7601, NJ 2009, 1 (Duijf/Bolt), r.o. Hof: [Eiseres] heeft zich immers (primair) op het standpunt gesteld dat zij bezitter van het perceel was en dat zij de eigendom daarvan door verjaring heeft gekregen. Het als bezitter houden van een goed voor zichzelf sluit uit dat die bezitter tevens bezitter is van een beperkt zakelijk recht met betrekking tot dat goed. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat [eiseres] en /of haar rechtsvoorgangers geen bezitter(s)is of zijn geweest van het gepretendeerde recht van opstal
Gedogen Art. 1993 BW (oud): Daden van eenvoudig gedoogen kunnen geen bezit te weeg brengen, dat de kracht heeft om eene verjaring te doen geboren worden.
Twee betekenissen van daden van gedogen (Diephuis, Zakenregt, p. 444): (i) daden van heerschappij die plaatsvinden op uitdrukkelijk of stilzwijgend verlof van de eigenaar; (ii) daden die oogluikend worden toegestaan, mits deze niet verricht worden op grond van eenig wezenlijk of beweerd regt.
Art. 3:111 BW (interversie-verbod): Wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, gaat men daarmede onder dezelfde titel voort, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt, hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens recht.
Art. 1144 (Cc (it)): Gli atti compiuti con l altrui tolleranza non possono servire di fondomento all acquisto del possesso.'
Art. 3:314 lid 2 De termijn van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit van een nietrechthebbende begint met de aanvang van de dag, volgend op die waarop een nietrechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt.
Complicatie bij bruikleen: MvA II bij art. 3:314 (PG Boek 3, p. 930) De verjaring van de rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand kan worden verlangd. Bij deze terminologie is rekening gehouden met de mogelijkheid dat een toestand eerst onrechtmatig wordt door opzegging van een recht op die toestand, bijvoorbeeld bruikleen. Evenals bij art. 15 begint dan de termijn met aanvang van de dag, volgend op die waartegen had kunnen worden opgezegd.
Toepassing 3:314 lid 2 BW HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2463 Erfpachter heeft sinds 1982 strook gemeentegrond bij tuin betrokken (afgerasterd) [HR: onrechtmatige toestand niet gepaard gaand met houderschap (geen eigendomsbezit; geen houderschap op grond van erfpacht)> geen 3:111 BW] Verkrijging bloot eigendom in 1994 [HR: vanaf dat moment bezit (geen 20 jaar), maar bezit vormt voortzetting van onrechtmatige toestand]
Bezit en bewijs: art. 3:119 lid 1 en 2 1) De bezitter wordt vermoed rechthebbende te zijn. 2) Ten aanzien van registergoederen wijkt dit vermoeden, wanneer komt vast te staan dat de wederpartij of diens rechtsvoorganger te eniger tijd rechthebbende was en dat de bezitter zich niet kan beroepen op verkrijging nadien onder bijzondere titel waarvoor inschrijving in de registers vereist is.
Voortzetten van lopende termijnen: Verkrijging onder algemene titel: rechtsopvolger zet lopende verjaring van 3:99 voort (art. 3:102 lid 1; zie ook 3:116) Andere verkrijgingen: verkrijger die te goeder trouw is, zet lopende verjaring van 3:99 voort (art. 3:102 lid 2) Een eenmaal aangevangen verjaring van 3:105 blijft doorlopen vanaf het moment dat eigenaar het bezit verloor. Degene die 20 jaar na dat moment bezitter is wordt eigenaar (onafhankelijk van de duur van zijn bezit).
Stuiting verjaring Art. 3:316; instellen eis (zie ook 3:317 lid 2) HR 17 december 2010, LJN BO1763, NJ 2011, 291 (Zaunbrecher/Roelfsema). + art. 3:318 + art. 3:319 + art. 3:110
HR 17 december 2010, LJN BO1763, NJ 2011, 291 (Zaunbrecher/Roelfsema) 1978: plaatsing schutting tussen Sportlaan 6 en 8 (drie meter op terrein Sportlaan 8) 29 september 1995: overdracht Sportlaan 8 aan Haarbosch BV 1 oktober 2000: overdracht Sportlaan 8 aan Roelfsema die schutting afbreekt.
3:318 BW Erkenning van het recht tot welks bescherming een rechtsvordering dient, stuit de verjaring van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.
3:319 lid 2 BW De nieuwe verjaringstermijn is gelijk aan de oorspronkelijke, doch niet langer dan vijf jaren. (Niettemin treedt de verjaring in geen geval op een eerder tijdstip in dan waarop ook de oorspronkelijke termijn zonder stuiting zou zijn verstreken.)
HR 17 december 2010, LJN BO1763, NJ 2011, 291 (Zaunbrecher/Roelfsema), r.o. 3.7 De gegrondbevinding van het eerste middel kan evenwel niet tot cassatie leiden. Het hof heeft, in cassatie onbestreden, op grond van de afgelegde getuigenverklaringen geoordeeld dat Zaunbrecher-Rats op 29 september 1995 de aanspraken van de eigenaar van perceel Sportlaan 8 op de strook grond heeft erkend (eindarrest, rov. 8 en 9). Dat brengt niet alleen mee, zoals het hof in rov. 9 heeft geoordeeld, dat de (veronderstelde) verjaring van de vordering tot revindicatie van de strook grond is gestuit, maar laat ook geen andere conclusie toe dan dat Zaunbrecher-Rats in ieder geval vanaf 29 september 1995 niet (langer) als bezitter van de strook grond kan worden aangemerkt (zoals het hof, blijkens rov. 5 van zijn tweede tussenarrest, vooralsnog in het midden had gelaten). Erkenning door Zaunbrecher-Rats van de aanspraken van de eigenaar van perceel Sportlaan 8 op de strook grond houdt immers in dat zij de strook grond houdt voor de eigenaar van perceel Sportlaan 8 (blijkens de getuigenverklaringen: met diens toestemming) en niet voor zichzelf.
Goede trouw, art. 3:118 lid 1 BW: Een bezitter is te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. Bij inbezitneming daarom in beginsel geen goede trouw > alleen verjaring op grond van 3:105 BW
Inbezitneming, opvolgende verkrijging en goede trouw Rol van art. 3:23 (zie ook HR 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2194. r.o. 3.4.3) Rol van art. 3:11
Goede trouw van opvolgende verkrijger van het bezit Slechts wanneer de omstandigheden behoren te leiden tot argwaan is nader onderzoek op grond van art. 3:11 vereist. Zie HR 20 februari 1987, NJ 1987, 1002 (Goedhart/Van den Berg). Zie ook Rb Haarlem 7 april 2010, NJF 2010/480, ECLI:NL:RBHAA:2010:BO6678
3:24 lid 1 BW Indien op het tijdstip waarop een rechtshandeling tot verkrijging van een recht op een registergoed onder bijzondere titel in de registers wordt ingeschreven, een eveneens voor inschrijving in de registers vatbaar feit niet met betrekking tot dat registergoed ingeschreven was, kan dit feit aan de verkrijger niet worden tegengeworpen, tenzij hij het kende.
Notaris en verklaring van verjaring Inschrijven van verjaring geschiedt door inschrijving van een afschrift van een notariële verklaring (art. 34 KadW). De notaris kan bij deze gelegenheid drie soorten verklaringen afleggen (art. 37 KadW): a) alle betrokkenen hebben de notaris meegedeeld dat zij instemmen met de inschrijving; b) er zijn bewijsstukken overlegd waaruit blijkt de in te schrijven verjaring zich heeft voorgedaan c) er kan niet aan het onder a en b gestelde worden voldaan. > zie voor gevolg: Rb Limburg 26 aug 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:7318, r.o. 6.6.
Beperkte betekenis van verklaring van verjaring De verjaring komt niet rechtens vast te staan door inschrijving; inschrijving heeft slechts een signaalfunctie jegens derden. In procedure (op grond van 3:27 of 3:29) kan rechter anders beslissen.
HR 9 september 2011, LJN: BQ5989, NJ 2012, 312 (Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard) Het onderdeel faalt reeds omdat het uitgaat van een opvatting die in haar algemeenheid niet kan worden aanvaard. Het miskent immers dat zich gevallen kunnen voordoen dat de koper krachtens de rechtsverhouding met de verkoper jegens deze gerechtigd is, vooruitlopend op de levering van het verkochte, zich over het verkochte daarover [sic] de feitelijke macht te verschaffen en deze op een zodanige wijze uit te oefenen dat naar de in het verkeer geldende opvattingen de koper moet worden beschouwd als bezitter van het verkochte.
HR 21 juni 2000, BNB 2000, 273, r.o. 3.5 Bij een overdracht van de eigendom in economische zin, maar niet in juridische zin, van een goed ontstaat een rechtsverhouding krachtens welke de verkrijger dat goed houdt voor de juridische eigenaar, maar niet voor zichzelf, zodat hij niet kan worden aangemerkt als bezitter in de zin van artikel 3:107, lid 1, BW.