Reactie RB op het wetsvoorstel Fiscale vereenvoudigingswet 2017 (34 554)

Vergelijkbare documenten
Gelet op de artikelen 25 en 31 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de artikelen 25 en 26 van de Invorderingswet 1990

Verslag internetconsultatie vereenvoudiging belastingteruggaaf oninbare vorderingen

Belastingplan toeslagen en overige fiscale maatregelen

Reactie Register Belastingadviseurs op de Nota s naar aanleiding van het verslag inzake de wetsvoorstellen van het pakket Belastingplan 2017

Het concept wetsvoorstel krijgt in zijn algemeenheid de instemming van het RB. Desondanks heeft het RB enkele opmerkingen.

Reactie van het Register Belastingadviseurs (RB) op het ter consultatie voorgelegde concept van de Wet terugvordering staatssteun

Verzoeker verzocht de Belastingdienst een betalingsregeling van 250 tot 500 per maand toe te staan.

Belastingplan en overige fiscale maatregelen 2017

Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio s, Brieven en beleidsbesluiten

Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507

1. Termijn voor vaststellen van de aanslag vastgesteld op 15 maanden

Rapport. Rapport over een klacht over het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) te Zwolle.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Datum: 5 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/307

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Btw-nieuwsbrief mei 2019

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/304

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Conceptteksten tot aanpassing van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 92 van de Wet belastingen op milieugrondslag

Reactie RB op het wetsvoorstel Belastingplan 2018 (34 785)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.

Geachte heer xxxxx, Op 12 oktober 2015 heeft u zich namens uw cliënt, xxxxx, gewend tot de Nationale ombudsman met een klacht over de Belastingdienst.

Reactie van het Register Belastingadviseurs (RB) op het ter consultatie gelegde concept Wet aanpassing innovatiebox

Belastingrecht voor het ho 2012

Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio s, Brieven en beleidsbesluiten

Rapport Datum: 23 oktober 2013 Rapportnummer: 2013/153

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

Beoordeling Bevindingen

'Financiële nood door niet beslissen op verzoek om een persoonlijke betalingsregeling en op verzoek om toepassing van de beslagvrije voet'

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Concept uitvoeringsbesluiten informatieverplichting. Artikel I (artikel 12bis van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Invorderingswet. Revisierente. Aansprakelijkheid verzekeraars

Rapport. 2014/111 de Nationale ombudsman 1/7

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio s, Brieven en beleidsbesluiten

Bijna elke ondernemer heeft ermee te maken, oninbare debiteuren. Met ingang van 1 januari 2017 is de wet- en regelgeving hieromtrent gewijzigd.

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Tweede Kamer der Staten-Generaal

s UNIÏ: VAN WATÜRSCHAPPÜN f M :\

Rapport. Datum: 16 maart 1998 Rapportnummer: 1998/061

Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de staatssecretaris van Financiën over de aangifte omzetbelasting (btw). (ingezonden 20 november 2018)

Rapport. Afwijzing kwijtscheldingsverzoek. Datum: 23 december 2014 Rapportnummer: 2014/223

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

Regeling kwijtschelding gemeentelijke belastingen Wassenaar 2015

Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994

Wijziging Leidraad Invordering Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen. Besluit van 26 juni 2013, nr.

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen. Besluit van 26 maart 2013, nr. BLKB/2013/400M,

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Suggesties voor het Belastingplan 2016

Belastingteruggaven en toeslagen op één bankrekeningnummer

A. In artikel wordt na de tekst bij het tweede gedachtestreepje ingevoegd: - echtgenoot: de echtgenoot, bedoeld in artikel 3 Wwb;

Tijdelijk verruimde vrijstelling schenkbelasting. Inleiding. Belangrijkste vindplaatsen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 september 2014;

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

BTW-nieuwtjes

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente <gemeentenaam>

Wijzigingen van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vereenvoudigingswet 2017)

Geef de ondernemer bij in de afgelopen vijf jaar te veel betaalde btw altijd toegang tot de fiscale rechter! NLFiscaal opinie

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De behandeling van een kwijtscheldingsverzoek Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam

Kwijtschelding voor ondernemers Dienst Belastingen

Fiscale actualiteiten

VOORBEELDOVEREENKOMST DJ MUSIC & ENTERTAINMENT Beoordeling Belastingdienst nr

Rapport. Rapport van een klacht over de Belastingdienst/Oost-Brabant. Datum: 11 december Rapportnummer: 2012/196

EINDEJAARSTIPS /5

VIERDE OPENBAAR FAILLISSEMENTSVERSLAG IN HET FAILLISSEMENT VAN ENTERTAINMENT BUSINESS SERVICES BV. d.d. 10 februari 2011

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport over een klacht over de algemeen directeur Belastingen van de Belastingdienst. Publicatiedatum: 11 februari 2015

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Implementatiewet wijziging vierde antiwitwasrichtlijn ter consultatie voorgelegd concept-wetsvoorstel

ECLI:NL:RVS:2012:BY5907

Tweede Kamer der Staten-Generaal

OVEREENKOMST DJ MUSIC & ENTERTAINMENT

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

Haren - Wijziging Leidraad invordering gemeentelijke belastingen per 1 januari. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haren;

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Tweede Kamer der Staten-Generaal

vb_tandheelkun_dienstv_ _ pagina 1

3. De aanslagen inkomstenbelasting 2006 van verzoekers werden opgelegd met dagtekening van 8 en 22 februari 2008.

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Schenkbelasting. Tijdelijke verruiming van de vrijstelling voor de schenking voor de eigen woning

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Wijziging Leidraad invordering gemeentelijke belastingen per 1 januari Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente <gemeentenaam>

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/019

Uitstel voor aangifte IB. Wanneer is uw aangifte op tijd? Wanneer is uw aangifte te laat?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald.

Transcriptie:

Reactie RB op het wetsvoorstel Fiscale vereenvoudigingswet 2017 (34 554) Het Register Belastingadviseurs (hierna: RB) heeft met veel belangstelling kennisgenomen van het op 20 september 2016 gepubliceerde wetsvoorstel Fiscale vereenvoudigingswet 2017. Het RB neemt de vrijheid om op dit wetsvoorstel te reageren. Het RB verzoekt de Kamerleden om de Staatssecretaris van Financiën te vragen om een reactie op de punten die het RB in deze reactie aan de orde stelt. Hierna volgt eerst de inhoudsopgave en daarna de (uitgebreide) inhoudelijke reactie. Inhoudsopgave 1 Stroomlijnen invorderingsregelgeving belastingen en toeslagen... 2 2 Vereenvoudigingen teruggaafregeling oninbare vorderingen btw... 4 3 Rentemiddeling... 6 1

1 Stroomlijnen invorderingsregelgeving belastingen en toeslagen Het RB is positief over de voorstellen tot stroomlijning van de invordering van belastingen en toeslagen zoals die thans worden voorliggen. Veel verschillen in de invordering worden met de voorstellen weggenomen. Positief is ook de mogelijkheid tot het verkrijgen van een individuele betalingsregeling met als afsluiting een kwijtschelding. Daarnaast zal de beroepsgang via de directeur worden vervangen door rechtsbescherming via de fiscale rechter, hetgeen positief zal uitwerken ten aanzien van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De regeling behoeft echter naar de mening van het RB nog enkele toelichtingen en verduidelijkingen. Vooraf pleit het RB ervoor om de te maken aanpassingen in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vóórdat het wetsvoorstel Fiscale vereenvoudigingswet 2017 is aangenomen door de Tweede Kamer, in concept voor te leggen via een voorhangprocedure. Debiteurgerichte benadering De huidige regelingen worden vervangen door een standaardregeling van maximaal twaalf maanden ongeacht de betalingscapaciteit en vermogenspositie en een maatwerkoplossing van maximaal 24 maanden op basis van betalingscapaciteit en rekening houdend met de vermogenspositie, waarna een eventuele restschuld wordt kwijtgescholden. Deze mogelijkheden zullen actief door de Ontvanger onder de aandacht worden gebracht. Ook worden de contouren geschetst van de in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 op te nemen debiteurenbenadering. Het RB pleit voor een spoedige openbaarmaking van de aanpassingen in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. In de Memorie van Toelichting wordt kenbaar gemaakt dat deze regelingen zullen gelden voor toeslag- en belastingschulden van particulieren en voor toeslagschulden van ondernemers. Het RB merkt op dat de voorstellen leiden tot een aanzienlijke verslechtering voor toeslagschulden ten opzichte van de huidige situatie. Voor toeslagschulden geldt namelijk nu een standaardregeling van 24 maanden (zonder inkomens- of vermogenstoets), ongeacht of er sprake is van een particulier of een ondernemer. Er zal dan ook in veel meer gevallen een maatwerkoplossing moeten worden gezocht voor deze toeslagschulden. Het RB vreest dat de toename van het gebruik van maatwerkoplossingen leidt tot extra werkdruk bij de Ontvanger. Positief is wel dat bij deze maatwerkoplossing ook de mogelijkheid van kwijtschelding van toeslagschulden aan de orde kan komen. Voor belastingschulden is er sprake van een verbetering, omdat er thans een standaardregeling geldt van maximaal vier maanden en een maatwerkoplossing van maximaal twaalf maanden. Het RB mist in de Memorie van Toelichting de reden waarom ondernemers slechts in aanmerking komen voor de nieuwe regeling als zij toeslagschulden hebben. Het is onduidelijk waarom ondernemers met belastingschulden niet ook voor deze schulden gebruik zouden kunnen maken van de voorgestelde standaard- en maatwerkregelingen. Er wordt daarom verzocht dit punt nader toe te lichten en daarbij ook aandacht te besteden aan de verschillende belastingschulden waarmee ondernemers te maken kunnen krijgen, waarbij met name gedacht kan worden aan inkomstenbelasting, omzetbelasting en loonbelasting. Het RB verneemt graag waarom deze belastingschulden bij ondernemers uitdrukkelijk worden uitgesloten, omdat het in de praktijk zeer wenselijk zou zijn dat ook deze belastingschulden voor uitstel in aanmerking komen. Het RB verzoekt uitdrukkelijk de inkomstenbelastingschulden bij ondernemers ook onder de nieuwe regeling te brengen. Hiermee wordt bereikt dat er één regeling komt voor alle belastingplichtigen, ongeacht of zij ondernemer dan wel particulier zijn. Er zou dan slechts een uitzondering gelden voor aan de onderneming gerelateerde belastingschulden zoals de 2

omzetbelasting en loonheffing. Het RB stelt de vraag of het uitsluiten van belastingschulden bij ondernemers voor deze regeling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Een van die voorstellen is om te komen tot een debiteurgerichte benadering voor een betalingsregeling in de plaats van een betalingsregeling gericht op individuele belastingaanslagen of toeslagterugvorderingen. Ook worden de contouren geschetst van de in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 op te nemen debiteurenbenadering. Kortweg zijn er dan twee keuzes: 1) Een standaardregeling (looptijd maximaal 12 maanden) waarbij geen acht wordt geslagen op de vermogenspositie en de liquiditeitspositie en een minimumbedrag van 50 per maand. 2) Een maatwerkregeling van maximaal 24 maanden waarbij wel rekening wordt gehouden met de vermogens- en liquiditeitspositie en waarna in beginsel kwijtschelding volgt. Uit de toelichting op het voorstel komt naar voren dat indien tijdens de betalingsregeling er nieuwe schulden bijkomen een nieuwe betalingsregeling wordt afgesproken voor de oude en nieuwe schulden waarbij de looptijd opnieuw 12 of 24 maanden wordt. Daardoor kan er dus een (veel) langere betalingsregeling ontstaan dan de beoogde 12 of 24 maanden. Het RB ontvangt graag een bevestiging of dit daadwerkelijk zo uitgevoerd gaat worden. Daarbij vraagt het RB uitdrukkelijk aandacht voor de situatie waarin er een maatwerkoplossing tot stand is gekomen, met de mogelijkheid tot kwijtschelding van het restbedrag na 24 maanden. Na 23 maanden ontstaat een nieuwe schuld, waardoor de maatwerkoplossing weer wordt verlengd met 24 maanden. Daarmee zou de kwijtscheldingsmogelijkheid uit het zicht van belanghebbende verdwijnen en daarnaast een groter deel worden betaald van de oorspronkelijke schulden. De mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling zal door de Belastingdienst actief onder de aandacht worden gebracht. Een verzoek van de toeslag- of belastingschuldige is echter noodzakelijk. Het verzoek kan schriftelijk, telefonisch of digitaal geschieden. Het RB merkt op dat veel belastingplichtigen en toeslaggerechtigden gebruikmaken van een fiscaal dienstverlener en pleit er daarom ook voor de mogelijkheden voor deze dienstverleners om een digitaal verzoek te doen in ogenschouw te nemen. Vaak blijken deze digitale mogelijkheden namelijk slechts toegankelijk indien gebruik wordt gemaakt van de DigiD van de belastingplichtige of toeslaggerechtigde. Het gebruik van de DigiD van een belastingplichtige door fiscaal dienstverleners is echter niet gewenst. Wijziging verrekeningsregime Voorgesteld wordt om de mogelijkheden tot verrekeningen tussen belastingen en toeslagen te verruimen. Deze verrekeningsmogelijkheden komen het RB logisch voor. Het RB plaatst wel een kanttekening bij de bevoegdheid van de Ontvanger om een betaling in het kader van een betalingsregeling vrij toe te rekenen als er meerdere belasting- of toeslagschulden zijn. Hiermee wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat de belastingschuldige in beginsel zelf bepaalt op welke belastingschulden zijn betalingen worden afgeboekt. Zie in dit verband artikel 7 Invorderingswet 1990 en de daarmee samenhangende rechtspraak. Door deze wijze wordt de rechtspositie van de belastingschuldige geschaad. Daarbij wijst het RB tevens op het feit dat er bij toeslagschulden meerdere personen aansprakelijk (kunnen) zijn voor de toeslagschuld, terwijl dit bij belastingschulden niet het geval is. Het ligt dan ook voor de hand dat belastingplichtigen er belang bij kunnen hebben om een betaling te laten toerekenen aan een specifieke belasting- of toeslagschuld. Het RB vraagt dan ook uitdrukkelijk waarom de mogelijkheid voor een belastingplichtige tot het bestemmen van een betaling aan een openstaande (belasting- of toeslag-) schuld niet is opgenomen. Het RB verzoekt om aan te 3

geven waarom een afwijkende regeling wordt voorgesteld die bovendien de rechtspositie van de belastingschuldige negatief beïnvloedt. De nieuwe voorgestelde regeling zou ook inhouden dat het afgesproken termijnbedrag via een automatische incasso moet lopen. Het RB verneemt graag wat daar de achterliggende reden(en) voor is. Kwijtschelding De toegang tot de automatische kwijtschelding na ommekomst van de betalingsregeling wordt ontzegd indien de belastingschuld is ontstaan door opzet of grove schuld van de burger. Allereerst stelt het RB voor om duidelijk op te nemen bij voorkeur in de wet zelf dat het de Ontvanger is die opzet of grove schuld moet bewijzen. Daarbij is dan niet van belang of en in hoeverre de inspecteur een vergrijpboete bij een belastingaanslag heeft opgelegd. Zie in dit geval ook het zogeheten Juno-arrest (HR 26 oktober 2001, nr. C99/194HR, ECLI:NL:HR:2001:AD4804). Daarnaast geeft het gebruik van het woord burger de indruk dat het uitsluitend ziet op particulieren terwijl expliciet is aangegeven dat dit ook geldt voor toeslagschulden van ondernemers. Het RB raadt dan ook aan voor om het woord burger te vervangen door belastingschuldige. Verder vraagt het RB om verduidelijking of het gaat om een formele kwijtschelding of een materiële kwijtschelding. Rechtsbescherming Het RB onderschrijft van harte het uitgangspunt dat rechtsbescherming van deze zaken via de fiscale rechter gaat verlopen. Het uitstel van betaling, kwijtschelding van belasting- en toeslagschulden alsmede het opschorten of afzien van uitbetalingen zal voortaan via de fiscale rechter lopen. Dat is een verbetering van de rechtspositie. Daarmee wordt het beroep bij de directeur, dat naar het oordeel van het RB niet voor een onafhankelijke inhoudelijke beoordeling leidde, afgeschaft. Wel is het RB van oordeel dat er nader onderzocht moet worden of niet nog meer zaken met betrekking tot de invordering van belastingen en toeslagen zouden kunnen worden overgeheveld naar de fiscale rechter. De procedure kan dus worden gevoerd zonder advocaat. Dat maakt de toegang laagdrempeliger en zorgt voor meer eenheid. 2 Vereenvoudigingen teruggaafregeling oninbare vorderingen btw Artikel VI, (artikel 29 Wet op de omzetbelasting 1968) Voorgesteld wordt om de teruggaafregeling van omzetbelasting bij oninbare vorderingen aanzienlijk te vereenvoudigen. Het RB is positief over dit voorstel, mede door de wijze van de totstandkoming van de voorgestelde regeling middels een internetconsultatie. Ook in de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel wordt aan de reacties op de consultatie aandacht besteed. Toch wil het RB nog op onderdelen reageren. Tijdstip teruggaafverzoek Voorgesteld wordt het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting begrepen in oninbare vorderingen (zonder afzonderlijk teruggaafverzoek) in de reguliere aangiften omzetbelasting op te nemen, zodra de vordering één jaar na het moment van opeisbaar worden nog niet is voldaan. Het RB is van mening dat voor dit soort teruggaven een aparte categorie moet worden opgenomen in het aangiftebiljet. Het RB begrijpt dat de Belastingdienst hiertoe in overleg zal treden en hoopt van harte dat deze aanbeveling wordt overgenomen. 4

Daarnaast is in voorgesteld artikel 29, lid 4 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: OB) opgenomen dat het bedrag van de teruggaaf in mindering wordt gebracht in de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Uit de toelichting blijkt dat dit bij onbetaald gebleven vorderingen dus plaats vindt, één jaar na het moment van opeisbaar worden. Daarbij is dus niet relevant of na dat jaar alsnog verwacht wordt dat (een deel van) de vordering wordt betaald. Zelfs indien er zeer grote zekerheid is omtrent de betaling van de vordering, zal de teruggaaf in deze aangifte moeten worden geclaimd en nadien (bij ontvangst van de betaling) weer worden herzien (en afgedragen) op basis van het voorgestelde lid 5. Het RB vraagt dan ook uitdrukkelijk de bevestiging dat onder de voorgestelde regeling een teruggaafverzoek bij onbetaald gebleven vorderingen alleen in deze ene aangifte kan worden opgenomen en niet in een latere aangifte. Het antwoord op deze vraag is relevant voor de afwikkeling van een verzoek tot teruggave in een latere periode. Het RB verneemt dan ook graag of een latere verwerking van het verzoek tot teruggave dan automatisch aangemerkt wordt als een te laat ingediend verzoek om teruggave, zelfs indien later mocht blijken dat bijvoorbeeld sprake is van een faillissement van de debiteur, waardoor vast staat dat er geen betaling meer zal plaatsvinden. Graag verneemt het RB of in dat geval de nieuwe regeling in overeenstemming is met de Btwrichtlijn. Daarnaast zou bovenstaand standpunt er toe leiden dat bij het doen van een aangifte elke periode opnieuw een debiteurenoverzicht bekend moet zijn met daarin opgenomen het moment van opeisbaarheid. Dit leidt naar de mening van het RB tot lastenverzwaring. Overgangsrecht Ten aanzien van het overgangsrecht is tijdens de consultatie reeds opgemerkt dat dit overgangsrecht aanpassing behoeft. Met name het aspect dat bij reeds lang openstaande vorderingen toch een vaste termijn van één jaar gaat gelden vanaf 1 januari 2017 vormt een knelpunt. Het RB verneemt graag of in deze periode toch een teruggaafverzoek gedaan kan worden, indien bijvoorbeeld de oninbaarheid in de loop van 2017 definitief komt vast te staan. Die situatie doet zich bijvoorbeeld voor in het geval van faillissement van de debiteur in januari 2017. Volgens de voorgestelde regeling zou ook in dat geval de teruggaaf pas kunnen plaatsvinden in de eerste aangifte van 2018, terwijl het moment waarop vaststaat dat de vordering niet wordt voldaan tot maximaal een jaar eerder ligt. Het RB stelt dan ook voor de huidige regeling ter zake van voor 1 januari 2017 opeisbare vorderingen gedurende het jaar 2017 nog van toepassing te laten zijn. Het is dan wel noodzakelijk een toelichting te geven op welk moment de teruggaaf dan geëffectueerd kan worden en op welke wijze dit zou moeten geschieden (een afzonderlijk verzoek, dan wel verwerking in de aangifte). Voor de spiegelbeeldsituatie bij de debiteur is in artikel 29, lid 7 OB kenbaar gemaakt dat daarbij, ongeacht het moment waarop de opeisbaarheid is ontstaan, met ingang van 1 januari 2017, na een tijdsverloop van één jaar, de eerder in aftrek gebrachte omzetbelasting moet worden aangegeven en afgedragen. Dit voorgestelde overgangsrecht leidt dus tot een aanzienlijke afwijking tussen het moment waarop de debiteur moet herzien en het moment waarop de leverancier kan terugvorderen bij vorderingen die reeds voor 1 januari 2017 opeisbaar waren. De motivering hiervoor heeft een budgettaire achtergrond. Het RB verneemt graag of deze discrepantie geen strijdigheid oplevert met Europese wet- en regelgeving en in het bijzonder de Btw-richtlijn. Het RB verzoekt dan ook om een nadere toelichting op dit onderdeel van het overgangsrecht. De introductie van de eenjaarsperiode heeft nog een andere implicatie. Partijen die in zwaar weer verkeren (zoals de detailhandel/winkeliers) brengen de aan hen in rekening gebrachte btw in aftrek. Eventuele betalingsachterstanden worden "bewaakt" met het oog op de tweejaarsperiode en het voorkomen van de claim van artikel 29, lid 2 OB. 5

Zoals de regeling thans is vormgegeven wordt geen rekening gehouden met de omslag van de tweejaarsperiode naar de eenjaarsperiode. Dat betekent dat op de aangifte over januari 2017 (of het eerste kwartaal van 2017) deze in zwaar weer bevindende ondernemers onmiddellijk de btw verschuldigd zijn over de vorderingen die zij onbetaald hebben en die ouder zijn dan één jaar maar jonger dan twee jaar. Het moge duidelijk zijn dat dit voor ondernemers tot grote problemen kan leiden (faillissement). Het RB doet de aanbeveling om een overgangsregeling te treffen waarbij gedurende het kalenderjaar 2017 nog rekening wordt gehouden met de bestaande tweejaarsperiode, zodat de overgang van het huidige systeem naar het nieuwe systeem zonder onbedoelde effecten wordt gerealiseerd. Kleine ondernemersregeling Voor wat betreft de verwerking van de herziening van verschuldigdheid en aftrek wegens niet (volledige) betaling vraagt het RB zich af welke invloed de verwerking op de btw-aangifte heeft voor de toepassing van de kleine ondernemersregeling (KOR). Het RB neemt aan dat deze correcties voor wat betreft niet-betaling buiten de berekening van de KOR moeten blijven. Het RB vraagt om een bevestiging. 3 Rentemiddeling Artikel I (artikel 3.119a Wet inkomstenbelasting 2001) Het wetsvoorstel vult artikel 3.119a Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: IB) aan met een definitie voor de (boete)rente. Artikel 3.119a IB regelt alleen de eigenwoningschuld. Volgens het RB zou het logischer zijn om deze bepaling op te nemen bij artikel 3.119c IB (aflossingseis) of 3.120 IB (aftrekbare kosten eigen woning). Het RB vraagt om verduidelijking van de reden om de bepaling voor de rentemiddeling toe te voegen aan artikel 3.119a IB. In het beleidsbesluit van 27 november 2015, BLKB 2015/1486M, is ook een goedkeuring opgenomen voor andere opslagen die een bank in het kader van rentemiddeling in rekening brengt. Zoals bijvoorbeeld een opslag voor het risico van vroegtijdig volledig aflossen bij verkoop. Hoewel dergelijke opslagen feitelijk niet zijn aan te merken als (boete)rente is goedgekeurd dat deze toch als rente van schulden zijn aan te merken in die gevallen waarin het totaal van alle overige opslagen de doelmatigheidsgrens van 0,2% niet overschrijdt. Aangezien het betreffende beleidsbesluit bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal worden ingetrokken, stelt het RB voor om deze goedkeuring te handhaven in een te wijzigen of nieuw beleidsbesluit. Deze reactie is opgesteld door Bureau Vaktechniek van het Register Belastingadviseurs in samenwerking met de Commissie Wetsvoorstellen en de specialistengroepen van het Register Belastingadviseurs. Culemborg, 6 oktober 2016 o-o-o-o-o 6