INDISCHE MARINE. Wederlegging der brochure van den onpartijdige", DOOK. O o DE LEDEN DER Ï0LKSVERTE6ENW00RDI6ING. NIEUWEDIEP,

Vergelijkbare documenten
STAATSBLAD 'VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.

Brief Syt A , Brief no. 82 en 85. Brief 17 oktober 1859

Or, W. J, LEYDn /!Nnl«msJag 8J7. ,...c F \ '- EEN TEHUIS VOOR WEEZEN IN ZUID-AFRIKA 1!.

OVER HET WARMTETHEOREMA VANNERNST DOOR H. A. LORENTZ.

(Gelden voor de Kweekschool van Militaire Geneeskundigen).

Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst

Rederlandschlndisde laatschappij

BEZUINIGING OP MARINE

STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

DE GENEESKUNDIGE DIENST IN SURINAME

WAAHDMIER BET m DOOR G4SBH\\I)EHS

De dienst van het Artillerie-materieel in liniën en stellingen.

WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden.

WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2

Aan. de Tweede Kamer de Staten-Generaal.

Hendrik Arnouds berichten in de krant.

PUBLICATIE VAN DE. NEDERLANDSCH-INDISCHE WECxENVEREENIGING CENTRAAL PROEFSTATION EN STUDIE BUREAU OP WEGENGEBIED VOLKENBONDS - A ANBE VELIN GEN

No. 108 PUBLICATIE VAN DE NEDERLANDSCH-INDISCHE WEGENVEREENIGING 2«PRIJSVRAAG VERBETERING VAN KAMPONGWEGEN. «.amixtco.bandoelie

w SCHETSKAARTEN UITGEGEVEN DOOR DE NATIONALE UNIE

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. Vil Û\JO%) W mt van den \2den December 1892, op het Nederlanderschap en het ingezetenschap.

OPMP:RKINGEN. I! I TIM I\K rt JTK ONZER MARINE. NAAR AANLEIDING VAN BENE BESCHOUWING IN ITET TIJDSCHRIFT DE GIDS" 18G8, N".

Wet voor het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. Vastgesteld den 13 december Artikel 1.

TÉR ZAKE VAN DE EEfoSTE ATJEHSCHE EXPEDITIE.

De Bonwall Articulator.

BLOKHOOFDEN INSTRUCTIE LUCHTBESGHERMINGSDIENST 'S-GRAVENHAGE VOOR

Overgedraktaithet ChemischWeekblad" 1904 N. 61.

VOORWAARDELIJKE VEROORDEELING

instellingen, maar al is de beteekenis van den invloed dier bijzondere personen groot, na eene periode van belangstelling en enthousiasme voor

STOOMKETELS ^ PRINS HENDRIK", 3D. Hl. -^TKT O IL. F S O 3sr. Ovefgedrukt uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van. 8 December 1877.

REGLEMENT VOOR DE GEMEENTELIJKE BRANDWEER TE NIEUWER-AMSTEL.

Is levensverzekering tegen den halven prijs levensvatbaar?

in 't belang van het personeel

WlJ JULIANA, BU DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.

SJb Mei Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet#

Lyy^j^s, In het Algemeen Handelsblad van den 5 December 187G ko7nt het navolgend opstel voor:

Proefboerderijen in de provincie Groningen,

Ethica van Spinoza. (vertaald door D. Burger)

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1

Verdrag (X) voor de toepassing op den zeeoorlog der beginselen van het Verdrag van Genève

: Landsverordening Sociale Verzekeringsbank. Citeertitel: Landsverordening Sociale Verzekeringsbank

REGELINGEN HULP VOOR ONBEHUISDEN" TEN DIENSTE VAN HET PERSONEEL VEREENIGING BESTUURSVERGADERING VAN MAART C* DER VASTGESTELD IN DE

BS 05/03/2018. In voege vanaf 05/03/2018, tenzij anders bepaald (cf. art. 9)

Instructie voor ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht.

Hof van Cassatie van België

EEN VERGETEN HOOFDSTUK UIT DE GESCHIE- DENIS VAN HET CURACAOSCHE CIRCULATIE- BANKWEZEN

een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van dit onderwijs dreigt te worden.

Geschiedenisvan Suriname. 1980: de staatsgreep

Staatsblad April WET tot bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen.

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

HOOFDSTUK III. Seinen op niet bepaalde plaatsen te geven. HOOFDSTUK III. Seinen op niet bepaalde plaatsen te geven. Sein 5. Sein 5. Veilig.

MENTORSCHAP TEN BEHOEVE VAN MEERDERJARIGEN ARTIKELEN

Inhoud. 1 Eristische dialectiek of de kunst van het gelijk krijgen 7. 2 De termen logica en dialectiek 69

Gezien de statenbrief van Gedeputeerde Staten d.d.., nr.., betreffende de vaststelling van de Verordening rechtsbescherming Gelderland 2016;

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Teysmannia 1890 p Een chineesche tüin te Batavia. Toen vroeger de schepen nog op de reede aankwamen en

DE WAARDE VAN MACHT TER ZEE.

5 JULI Koninklijk besluit tot oprichting van een nationale raad voor dringende geneeskundige hulpverlening.

Gezien het overlegde vertoogschrift en de uitgebrachte berichten,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Echtscheiding kan nimmer door onderlinge toestemming plaats hebben.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco,

Verdrag van Genève tot de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de legers te velde

ANTWOORD AAN PROF. DR, J. H. GUNNING JE.

EUROPESE VERKIEZINGEN Eurobarometer Europees parlement (EB Standard 69.2) Voorjaar 2008 Samenvatting

Prof. Doekes over de kerk (1)

DE PHOHI IN DE WEST DOOR L. H. MOERHEUVEL

Een woord (wer e^'»^ keeraiide der ont?el"tins^ uil clr

«JNIDERWIJSRAAD. S-GRAVENHAGE,.0. Juli N A..

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Entele operiiop mi Se opleisin m

SPOORWEGEi^ EXPLOITATII. ^._>4>4- BROCHU. 1 Koloniën. j. Cl, Spoorwegen. ^_.' 'i < ' -' PH. J. WA] L. K. lust.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Boekverslag Nederlands Kaas door Willem Elsschot

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Roermond,

Inventaris van het archief van de Administratie Indische Pensioenen: Pensioenregisters,

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

Wijzigingen: AB 1987 no. 28; AB 1995 no. 61; AB 1998 no. 50 ==================================================================== HOOFDSTUK 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Bij den Vijf-en-Twintigsten Jaargang

Staatsblad. Koninkrijk der Nederlanden

Zijne.Excellentie don Minister van Onderwijs, Kunst en en Wetenschappen. .'..s-gravenhaga» leden -ß en 3der 1» O» we t %


AMBTSINSTRUCTIE COMMISSARIS VAN DE KONING

HET KOLONIAAL INSTITUUT

2019 no. 15 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

PPJ6RAMMA èf kefiéigbèit vepeigch om tst de versehtkenée. met friejarigen' mnm voor meisjes te Batavia te wöpdeh teegelatee.

STATUTEN VAN DE GEMEENTELIJKE CULTURELE RAAD TE LICHTERVELDE

SCHEEPVAARTBEWEGING EN SCHEEPVAARTWETGEVING OP CURAQAO

DE HAVENBEWEGING VAN HET EILAND CURACAO

EENIGE AANVULLINGEN OP DE ENCYCLOPAEDIE VAN NEDERLANDSCH WEST-INDIË. III (S/(rf)

Gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d. 21 juli 2009, nr ,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B no. 87)

Zedekunde van Benedictus de Spinoza vertaald door D: Burger. Eerste deel. Over God. Tweede deel. Over de natuur en den oorsprong van den geest.

Transcriptie:

/7 DE INDISCHE MARINE. Wederlegging der brochure van den onpartijdige", ^^ ^ DOOK O o OPGEDRAGEN AAN DE LEDEN DER Ï0LKSVERTE6ENW00RDI6ING. NIEUWEDIEP, L. A. L A U E E IJ. 1873.

DE INDISCHE MARINE. Lh

, ^

DE INDISCHE MARINE. Wederlegging der brochure vau den onpartijdige", DOOK O OPGEDRAGEN AAN DE LEDEN DER VOLKSVERTEGENWOORDIGING. NIEUWEDIEr, L. A. L A U R E IJ. 1873.

Met eene der laatste brievenmalen uit Nederland gewerd ons eene brochure, waarin een gewichtig onderwerp, de Marine in Nederlandsch-Indië, besproken wordt, en waarvan de schrijver zich noemt: een onpartijdige". Al bleek het ons dadelijk dat deze schrijver volstrekt niet is wat hij zich noemt; al sprong ons dadelijk in het oog het verkeerde zijner gevolgtrekkingen en het dikwijls onjuiste zijner voorstellingen; het kan niet anders of menigeen die onbekend is met de toestanden in de brochure besproken, zal door het schijnbaar juiste betoog des schrijvers worden medegesleept en zijne opinie er naar regelen. Vooral wanneer zulk een lezer behoort tot hen wier stem uitspraak doet over het gebruik van 's lands geldmiddelen kan eene zoodanig verkeerd gevormde opinie nadeelig zijn voor het algemeen belang; het is daarom dat wij ons voornamen onze argumenten te stellen tegenover die van den onpartijdige" (?), opdat iedereen zooveel te beter in de gelegenheid zij het besproken onderwerp van verschillende zijden te beschouwen. Beginnen wij daartoe met het begin: den titel der brochure. Eeeds deze is geschikt om den onzaakkundigen en (waarlijk) onpartijdigen lezer op een dwaalspoor te brengen. De titel doet het voorkomen alsof het alleen de benoeming van een civiel ambtenaar tot Directeur van Marine is, welke door den schrijver zal worden beoordeeld: en 't

4 kan niet anders of aanvankelijk moet hierdoor menigeen op zijne hand zijn, want hot is waar dat een civiel persoon aan het hoofd van een militair departement eene anomalie is, door de groote meerderheid der deskundigen sterk afgekeurd. Slaat men echter de eerste bladzijde van 't boekje op, dan leest men daar de volgende aanhaling uit eene rede van den Minister van Koloniën, die het onderwerp bevat dat de schrijver zegt te zullen bestrijden: Ik houd het voor verkeerd dat thands de Directeur van het Marine- Departement in Indie niet is een Indisch ambtenaar. Hij kan naar mijne meening wel een zeeofficier zijn, maar ik zou wenschen dat hij tevens ware een Indisch ambtenaar"; de Minister heeft hier dus, onmiddelijk na het uitspreken van het woord ambtenaar, zijne meening verduidelijkt, door te zeggen dat hij daarmede niet uitsluitend een civiel ambtenaar bedoelt. Is dus de brochure gericht tegen de benoeming van een civiel ambtenaar tot Directeur der Marine, dan verliest zij reeds dadelijk de helft harer beteekenis, omdat alle bezwaren Jaartegen zouden vervallen, wanneer een militair Directeur werd benoemd. Maar de bestrijding van de benoeming van een civiel Directeur is niets anders dan de vlag waaronder de onpartijdige" schrijver den strijd aanvangt tegen een geheel ander onderwerp, namelijk de oprichting eener Indische Marine. Reeds op de tweede bladzijde begint hij daarmee, en verder is er in 't geheele boekje geen questie meer van de zaak, waarnaar de titel gekozen is. Onze wederlegging zal dan ook niet zijn de verdediging van de benoeming van een Directeur, maar wel die van de oprichting eener Indische Marine. Daar echter de schrijver aanvangt met eenige volzinnen aan het eerstgenoemde onderwerp te wijden, willen wij, ten

5 einde hem steeds op den voet te volgen, ook dit het eerst behandelen. Wij geven ons daardoor tevens het genoegen te beginnen met het met hem ééns te zijn, namelijk in de afkeuring der benoeming van een civiel Directeur. De Minister Fransen van de Putte laat in 't midden dat de Directeur van Marine ook een civiel persoon zou kunnen zijn. In Engeland is ook de Minister van Marine, de eerste Lord der Admiraliteit, geen officier. Men kan echter onophoudelijk in Engelsche geschriften lezen hoe verkeerd men dit vindt: bij wijze van aardigheid vertelt men dat van al het wonderbaarlijke dat de Shah van Perzië in Engeland zag, hem het meest verwonderde dat iemand, die van zeezaken volstrekt geen verstand heeft, aan het hoofd staat van de Britsche Zeemacht, dat belangrijk onderdeel van den Staat, met welks al of niet bestaan Engeland bestaat of verdwijnt; dat hij een burger geplaatst zag boven den Admiraal die de indrukwekkende vloot te Spithead kommandeerde. In de Nederlandsche Marine hebben wij gezien hoe een burgemeester-minister van de stuurboords-valreep of rechtsom ging naar den bak in plaats van naar de kajuit, en hoe hij zijn comphment maakte bij den Schipper, dien hij voor den Kommandant scheen te houden. Welke onmogelijkheden zou men een civiel Minister of Directeur van Marine ook niet kunnen hooren debiteeren op zijn bureau! De Minister van de Putte zou wenschen, naast zulk een Directeur, een Militair Kommandant en Inspecteur, en geeft hierdoor den onpartijdigen" het wapen in de hand om volmondig met neen!" te kunnen beantwoorden de vraag of die twee autoriteiten naast elkander bestaanbaar zijn. Deze gaat zelfs verder, en neemt eigenmachtig aan dat de Minister in geen geval heeft bedoeld dat een Zee-

6 officier-directeur nog in actieve dienst zou kunnen zijn, maar dat deze niets meer kan wezen dan een gewezen officier, dus steeds een civiel ambtenaar (bl. 5). Wanneer echter de Directeur van Marine is een actief officier, en wel de hoogste in rang, evenals Directeur van het Departement van oorlog is de Generaal, kommandant van het Leger, dan houden zoowel onze bezwaren als die van den schrijver der brochure op. Dan kan het, ja, noodig wezen, omdat de Directeur een te drukken werkkring heeft, dat er een Inspecteur woi'de aangesteld, maar deze staat dan steeds onder, niet iiaast den Directeur. Het heeft dan ook geen bezwaar in dat zulk een Directeur tevens is Kommandant-en-Chef van het eskader der Nederlandsche Mai'ine, in Indië aanwezig, ofschoon dit volstrekt niet noodig is, daar dit eskader even goed onder zijn eigen Kommandant kan staan, die rechtstreeks aan den Minister van Maiine verantwoordelijk is, en tot het Marine-Departement in Indië alleen in financiëele betrekking staat. Onzes inziens echter, is het om meer dan ééne, in den loop van dit schrijven te noemen, reden veel beter dat de dienst der Marine in Indië geheel onafhankelijk worde gemaakt van het Moederland, en dat er dus van een zoogenaamd auxiliair eskader zoo min mogelijk sprake zij. 't Is duidelijk dat wij het dus geheel natuurlijk vinden dat achter den Directeur de dreigende gestalte verrijst eener Indische Marine." De schrijver, hoe onpartijdig hij zich ook noemen moge, blijkt in ieder geval geen vriend te zijn van de Indische bureaucratie, wie het voortdurend een doorn in het oog is, dat zich in Indië een zuiver Nederlandsch element beweegt", noch van de Zeeofficieren die uit de Nederlandsche in Indische dienst zijn overgegaan. Hij zegt dat het de eerst-

7 genoemde is die het drijven steunde van eerzuchtige lieden, tot de laatstgenoemden behoorende, die alleen met het oog op eigen voordeel de oprichting eener Koloniale Zeemacht wenschten. Maar behalve zulke min fraaie motieven bestaat er, volgens hem, gééne reden om dit denkbeeld toegedaan te zijn. Hij beweert zelfs te weten wat men al of niet gedacht heeft daarover, en zegt dat het in niemands brein ernstig is opgekomen te meenen dat eene Indische Marine in Indië betere diensten zou prestoeren dan de Nederlandsche. Wij gelooven integendeel dat er juist zeer veel kans is dat dit wel het geval zal zijn. Of is het niet te verwachten dat een personeel dat in Indië tehuis behoort, dat er zijne naaste betrekkingen, vrouw en kinderen, heeft, dat Indië als zijn eigen land beschouwt en liefheeft, daar minstens even goed zal dienen als een personeel dat er in 't land der vreemdelingschap is en niets liever verlangt dan maar gauw weer Aveg te komen, na zooveel mogelijk geld te hebben overgegaard? Dient soms het Indische leger niet met hart voor de Kolonie? Ook wij wenden ons hier, zooals de onpartijdige" doet, tot den lezer, onbekend met Indische toestanden'', en verzekei*en hem dat men hier in Indié deze vragen met ja beantwoordt. En wat het materieel betreft, zal men geen betere diensten mogen verwachten van schepen die gebouwd zijn met het oog op de toestanden van het Indisch klimaat, de Indische wateren, de eigenaardige eischen van de Indische dienst, dan van die welke ook nog geschikt moeten zijn om in Europa, op den Oceaan, of in andere werelddeelen te varen? De schrijver geeft toe dat het mogelijk is een korps Zeeofficieren voor de Indische Marine te verkrijgen. Hij beweei't echter dat het onderhouden groote moeielijkheden

8 zal opleveren. Wij willen even aantoonen hoe slecht de gronden zijn waarop deze beweering rust.' Vooreerst zullen de officieren, volgens hem, te spoedig versleten zijn. Maar de stelling die hij daaraan doet voorafgaan is dat zij 18 achtereenvolgende jaren op kleine stoomschepen zullen moeten varen, alvorens, behoudens ziekte, recht op verlof naar Nederland te verkrijgen!" Zou men haast niet vragen of dit is ter neder geschreven met het opzettelijk doel om oningewijden eene verkeerde voorstelling te geven? Ten eerste is de termijn, na welken Indische landsdienaren recht op verlof naar Europa verkrijgen, niet 18, maar 15 jaar. Wij zouden gaarne weten op welken grond de schrijver aanneemt dat aan Zeeofficieren dat recht eerst 3 jaren later zou toekomen. Verder zon het iets ongehoords zijn dat men een Zeeofficier zoovele jaren achtereenvolgend liet varen, in plaats van hem nu en dan, tot verademing, eene betrekking aan den wal te geven of op non-activiteit te stellen. In iedere welgeordende Marine zal dit het geval zijn; men mag dus niet aannemen dat de Indische nu juist zoo ingericht zou zijn dat de officieren altijddoor aan boord waren. Maar daarenboven: eene Zeemacht moet al zeer slecht samengesteld zijn, als men haar in tijd van oorlog niet eene uitbreiding kan geven, en deze uitbreiding is onmogelijk, wanneer daarvoor niet meer personeel beschikbaar is, dan er dient op de schepen die varen in vredestijd. Ook hieruit volgt dat in gewone tijden niet alle officieren te gelijk, maar dat zij beurtelings zullen varen. Dat een Zeeofficier niet langer dan hoogstens 4 jaren binnen de keerkringen moet dienen, is waar, wanneer hij gedurende dien tijd altijd aan boord blijft; indien echter zijn verblijf aan boord afgewisseld wordt met periodiek

9 aan den wal zijn, dan is er geene reden waarom hij niet veel langer binnen de keerkringen zou blijven. De gezondheid welke over 't algemeen het personeel der Civiele Mai'ine en der schepen van de Nederlandsch Indische Stooravaartmaatschappij geniet, levert hier'^'an wel het bewijs. Wij gelooven niet dat de onpartijdige" zoukunnen bewijzen, dat dit personeel fysiek of moreel versleten is. Nog eene onjuistheid welke wij in de weinige hierboven aangehaalde woorden hebben te releveeren, is de beweering dat de Officieren steeds op kleine stoomschepen zouden moeten varen. Er zijn in Indië ook wel degelijk groote schepen noodig, en van deze zullen er wel altijd een paar in dienst zijn, waarop men dus ook op zijn beurt geplaatst wordt. Met de valsche stelling dat alléén kleine schepen de Indische vloot zullen uitmaken, vervalt ook het bezwaar van wanverhouding in de rangen, en hiermede de andere gevolgtrekkingen door den schrijver uit zijne onjuiste beweeringen gemaakt. Daarna oppert hij een ander bezwaar, namelijk dat zoo vele Zeeofficieren in civiele betrekking zullen overgaan. Zooals hij 't voordraagt, heeft dit een schijn van gegrondheid. Het schijnt hem echter onbekend te zijn dat tegenwoordig de behoefte aan Europeanen lang zoo groot niet is als vroeger, en dat de markt overvoerd is van sollicitanten naar betrekkingen zoowel op de gouvernementsbureaux, als op handelskantoren en landelijke ondernemingen. Voeg hier nu nog bij, dat Indische Zeeofficieren zeker, door hun ontslag te nemen, een goed pensioen voor zich en hunne weduwen zouden wegwerpen, en wij twijfelen niet of 't is genoegsaam aangetoond, dat er voor verloopen van het corps geen vrees behoeft te bestaan.

10 Het wordt langwijlig, al de blijkbaar alleen uit een parti-pris op het papier gestelde schrikbeelden een voor een uit den weg te ruimen. Zoo beweert de schrijver op bl. 12, dat er geen esprit de corps", geen dienstijver" en zelfs geen ;,discipline" zal zijn gelukkig echter onder den even (door hem) geschetsten toestand", die niet de ware zijn zal. Zoo kent hij aan het Moederland eene groote mate van egoïsme tegenover de kolonie toe, door te beweeren dat het zijn Instituut voor de Marine zal opheffen, omdat het voor Nederland een te gering aantal adelborsten zal op te leiden hebben, alsof het niet, wanneer het ook de Indische Zeeofficieren levert (evenals de Akademie te Breda de Officieren voor het Indische Leger), alle reden van bestaan behoudt. Zoo ziet hij zelfs in het aantal bureaux die de aanvragen moeten passeeren, een bezwaar tegen het onderhouden van het personeel! Maar gelukkig kunnen wij hiermede van dit gedeelte der brochure afstappen! De schrijver behandelt vervolgens de vraag: Welke zal de verhouding van de Koloniale Marine tot de in Indië dienende Nederlandsche, en welke zullen de gevolgen daarvan voor de dienst zijn?" Zeer juist vinden wij dat gedeelte van zijn antwoord op die vraag, waarin hij de moeijelijkheden schildert die zullen voorkomen bij gecombineerde handelingen der beide Marines; wij zouden het nog juister vinden wanneer het moest gaan zooals hij het zich steeds voorstelt, dat de Indische Marine niets andei's zal zijn dan eene garnalenvloot, terwijl de eigenlijke oorlogschepen door de Nederlandsche moeten geleverd worden. In dat geval zou het inderdaad kunnen zijn, dat zoowel in 't oog van het eene

11 als van het andere corps de Nederlandsche Marine eene superioriteit boven de Indische had. Maar dit alles vervalt wanneer de Indische Marine is wat zij wezen moet, eene Zeemacht in den vollen zin des woords. Dan heeft zij haar eigen groote schepen, haar eigen geschikte Hoofdofficieren, dan behoeft zij noch door Officieren van een ander corps gekommandeerd, noch door een auxiliair eskader bijgestaan te worden. En mocht dan al eens in bizondere gevallen toch besloten worden om de Indische vloot door eenige Nederlandsche schepen te versterken, dan zijn het twee afzonderlijke lichamen die elkander wederzijdsche achting zullen toedragen; dan zal ei', ja, een heilsamen ijver en mededinging tusschen die beide kunnen bestaan, maar van naijver en minachting zal geen questie zijn. Wij geven deze mogelijkheid toe; maar wij zijn overigens doordrongen van de overtuiging, dat veelhoofdigheid in 't militaire steeds zooveel mogelijk vermeden moet worden, en dat daarom de regel: één personeel op den voorgrond moet staan. Wij keuren daarom in beginsel de aanwezigheid vai^ een Nederlandsch eskader naast een Indisch af, en zagen nog liever de Indische vloot r/eheel vu al bemand met Nederlandsch personeel. Tegen deze regeling bestaat echter een overwegend bezwaar, dat wij straks zullen noemen. Wat de schrija'^er nog meer zegt in antwoord op de bovenstaande vraag, is geheel eenzijdig en alleen gegrond op de (wij wezen er reeds op) ongewettigde onderstelling, dat de Indische Marine steeds in eene soort van onmondigheid zal verkeeren. Hare Vlag- of Hoofdofficieren zullen, volgens hem, niet in staat zijn zelf te inspecteeren: dit moet de Admiraal van 't Nederlandsch eskader doen, en als dit dan geschiedt, dan zal de harmonie verbroken

12 worden. Geen wonder! maar met zulke fraaie redeneeringen bewijst men ook dat zwart wit is. En op bl. 16 lezen wij nog eens, dat de Nederlandsche Mai'ine met kleinachting op hare zuster zal nederzien, omdat deze ontaard" is, en hare Officieren hun leven op de afgelegene stations, geënerveerd door het klimaat en door verveling voortsleepen"! *) Dit zou misschien het geval zijn, als men het opzettelijk daarheen Avilde sturen; het zal bij eene goede regeling zeker niet zoo zijn. Nu blijven Zeeofficieren meermalen 3 jaren op een station, zonder daar te ontaarden: wanneer men in Indië zelf een corps Zeeofficieren bezit, zal men hen na veel korter tijd kunnen aflossen gesteld al dat het varen op de stations énerveerend is, wat wij volstrekt niet kunnen toestemmen. Eindelijk hebben wij na te gaan des schrijvers beschouwingen over den invloed van de oprichting eener Koloniale Marine op de Zeemacht in het algemeen (?) (Hij bedoelt zeker: op de Nederlandsche Marine in het bijzonder). Die invloed wordt door hem kort en goed hoogst verderfelijk" genoemd, en die verderfelijkheid bestaat daarin, leeren wij verder: dat de Nederlandsche Zeemacht kleiner zal worden dan zij nu is; wanneer zij geene, of minder, schepen naar Indië behoeft te zenden, dan zullen hare Officieren ook minder varen, en dus minder,,actief, ervaren, gehard en ondervindingrijk" zijn. Dit is de geheele redeneering, die in 't boekje zoodanig is opgesmukt op de wijze eener Engelsche parlementaire redevoering, dat zij meer dan 2 bladzijden beslaat. Maar waarom de Nederlandsche Zeeofficieren minder ervaren enz. zullen zijn als *) Men zou zeggen dat de onpartijdige" in zijn tijd weinig lust tot werken heeft gehad, en weinig slag om zich te amnseeren.

13,hun corps kleiner wordt, zien wij nog niet in. Wij komen integendeel tot een geheel ander besluit. Zoodra namelijk de in Indië benoodigde Zeemacht niet meer door de Nederlandsche Marine wordt onderhouden, dan blijft het materieel, waarop het Nederlandsche corps moet dienen, bestaan uit: 1. Schepen tot verdediging des lands; 2. Schepen voor algemeen en dienst, en 3. Schepen voor bizondere diensten. Het aantal schepen der Ie en der 3^ kathegorie blijft natuurlijk hetzelfde; dat der 2e vermindert, maar wat er afgaat zijn voornamelijk de kleine vaartuigen, die nu nog ter wille van de kolonie worden onderhouden. Wat overblijft, zullen grooteudeels zijn groote ongepantserde schepen, bestemd om te kruisen in ooi'logstijd, en om in vredestijd de vlag te vertoonen waar dit noodig is. Ter bemanning van dit materieel is nu echter een veel kleiner corps noodig, dan toeia ook het Indisch materieel moest worden bemand. Evenwel blijft het aantal in dienst zijnde schepen der Ie kathegorie even groot, en dat van de 2e kathegorie zal kleiner zijn, wat de kleine schepen betreft, doch zal mischien nog wel meer groote tellen dan nu het geval is. Het duidelijk gevolg hiervan is, dat de Offici'.u'on eerder aan de beurt komen om op gepantserde en op groote schepen te dienen dan nu, en dus daarvan meer ondervinding verkrijgen, Wat zij minder zullen doen dan thands is het in Indië varen op kleine schepen, en daarmede doen zij toch waarlijk zooveel ervaring en zeemanschap niet op! Ons besluit is dus dat eene afscheiding het Nederlandsch personeel meer geschikt zou maken voor den dienst die het in oorlogstijd te presteeren heeft. De schrijver zal zeker tot dezen dienst in oorlogstijd ook

14 rekenen het te hulp snellen der koloniën met groote schepen. Wij gelooven dat deze öf m 't geheel niet, óf veel te laat zouden aankomen. In 't geheel niet, als men hun de reis het doen door het Suez-kanaal, te laat, als zij om de Kaap gingen. Wij zijn het geheel niet met den schrijver eens, dat voor de verdediging onzer overzeesche bezittingen eene krachtige verdediging te water onmisbaar is", maar met het oog op den tegenwoordigen toestand van het Zeewezen (den schrijver misschien minder bekend, die wijlen de Koloniale Marine" zoo goed gekend heeft), beweeren wij dat de Zeemacht, voor verdediging van Indië benoodigd ddar aanwezig moet zijn, en dat op hulp uit Nederland met mag gerekend worden. _ En daarom moet ook het personeel om die vloot te bemannen in Indië zijn. Het groote bezwaar, dat wij straks bedoelden, tegen het bemannen van het Indisch materieel door Nederlandsch personeel, is juist dit, dat, hoewel in vredestijd alles goed zou gaan, in oorlogstijd geen gelegenheid zou bestaan om tijdig het dan ontbrekende aan te vullen. Kcnc Indische vloot. Demand met een eigen Indisch personeel, ziedaar het beste middel, om, voor zooveel de Marine betreft, het behoud der Kolonie te verzekeren. Wij gelooven alle onze beweeringen met waarheden gestaafd te hebben, en daarom wel niet voor partijdig te zullen worden gehouden. Wij hebben zelfs nu en dan de argumenten van den onpartijdigen" schrijver tot de onze gemaakt, maar met dat gevolg dat zij juist dienden om te bewijzen wat hij bestreed: de noodzakelijkheid der oprichting eener Indische Marine. Java, September 1873.

I «JBWUW^l^WllJWJijji^'ïf u'