Bijlage 2: artikelsgewijze bespreking van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg

Vergelijkbare documenten
2 Overleg met de sector

Kwaliteitshandboek 2 Kwaliteitsbeleid 2.2 Sectorspecifieke Minimale Kwaliteitseisen. Beoordeeld: Goedgekeurd: Geldig vanaf:

SECTORSPECIFIEKE MINIMALE KWALITEITSEISEN

Publicatie B.S.: Inwerkingtreding: art. 72. Hoofdstuk 1. - ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1.

RELATIE SMK S EN DOCUMENTEN VAN HET KWALITEITSHANDBOEK

Dossiers worden steekproefsgewijs geïnspecteerd. Het resultaat van dit onderzoek wordt per thema in een samenvattende tabel gebundeld.

Kwaliteitshandboek 3. Gebruikersgerichte processen De intakeprocedure voor het internaat en tehuis niet-werkenden

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 24 november 2016;

Turnhoutsebaan 57 te 3294 Diest NN /

Procedures 3. Gebruikersgerichte pocessen 3.5 Het afhandelen van klachten van de cliënt, de gebruiker en/of zijn vertegenwoordiger.

Het afhandelen van klachten van gebruikers

Uw rechten en plichten bij uw zorgaanbieder

LEESWIJZER. Toegepaste wetgeving en administratieve bepalingen: Onze opdracht. Wat komt u te weten in dit verslag?

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

Uw rechten en plichten bij uw zorgaanbieder. Editie juni vaph.be

Centra voor Integrale Gezinszorg

PROTOCOL VAN BEHANDELING EN BEGELEIDING ambulante begeleiding

Decreet van 17 oktober 2003 (BS 10 november 2003) betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen 1

INFONOTA. Wijzigingen aan het kwaliteitsbesluit. Gericht aan: vergunde zorgaanbieders, multifunctionele centra en diensten ondersteuningsplan

Verblijfsadres (indien verschillend):. Wettelijk vertegenwoordigd door (naam):...

Organiseren van collectief overleg met gebruikers Beoordeeld en goedgekeurd op : Proces-eigenaar: Algemeen directeur

Protocol van behandeling of begeleiding ambulante begeleiding +18

Decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen

PROTOCOL VAN RECHTSTREEKS TOEGANKELIJK VERBLIJF, BEHANDELING OF BEGELEIDING/ RECHTSTREEKS TOEGANKELIJKE HULP (RTH)

Aanknopingspunten voor elk recht in het decreet rechtspositie van de minderjarige met het kwaliteitsdecreet en de SMK s. CKG s

Kwaliteitshandboek 3. Gebruikersgerichte processen 3.3 Het beëindigen van zorg of ondersteuning

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 12 maart 2019;

VR DOC.0270/2

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op dd mm yyyy;

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

dit vraagt van ons dat we bewust, creatief en met een positieve kijk nieuwe uitdagingen aangaan en tot verandering en vernieuwing komen.

In onze identiteitsverklaring stellen we ook dat respect, verantwoordelijkheid en deskundigheid belangrijke fundamenten zijn.

Huishoudelijk reglement Collectief overlegorgaan

Protocol van verblijf, behandeling of begeleiding internaat/semi-internaat + 18

Turnhoutsebaan 57 te 3294 Diest NN /

PROTOCOL VAN VERBLIJF, BEHANDELING OF BEGELEIDING MULTIFUNCTIONEEL CENTRUM (MFC)

Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap

Alle verslagen van Zorginspectie worden overgemaakt aan het VAPH en/of Jongerenwelzijn.

BIJGEWERKTE COÖRDINATIE

Individuele dienstverleningsovereenkomst Rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH) volwassenen 1

Verblijfsadres (indien verschillend):. Wettelijk vertegenwoordigd door (naam):...

Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp

2. Toepassingsgebied Klachten van de gebruiker m.b.t. de hulp- en dienstverlening, die gemeld worden aan een medewerker van De Meander.

Afhandelen van klachten van gebruikers Beoordeeld en goedgekeurd op : Proces-eigenaar: Algemeen Directeur

Mobiel en ambulante woonbegeleiding

Coordinatie--Rechten--patient--Samenstelling-werking--KB doc

Besluit van de Vlaamse Regering over persoonsvolgende middelen voor minderjarige personen met een handicap met dringende noden

Hoofdstuk 3. Protocol van verblijf, behandeling of begeleiding en individuele dienstverleningsovereenkomst

De vertrouwenspersoon in de gezondheidszorg: visie Vlaams Patiëntenplatform vzw

Verzoek om inzage/afschrift patiëntendossier

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 16 december 2016;

Rechten & plichten. van de gebruiker van een voorziening voor personen met een handicap

VR DOC.1517/2BIS

RECHT OP BIJSTAND VAN EEN VERTROUWENSPERSOON. Artikel 24

Bijstandspersoon in de integrale jeugdhulp. 7 december 2012

Decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp

LEESWIJZER. Toegepaste wetgeving en administratieve bepalingen. Onze opdracht. Wat komt u te weten in dit verslag?

Collectieve rechten en plichten

Verslag aan de Provincieraad

PROTOCOL VAN VERBLIJF, BEHANDELING OF BEGELEIDING MULTIFUNCTIONEEL CENTRUM (MFC)

Besluit van de Vlaamse Regering over persoonsvolgende middelen voor minderjarige personen met een handicap met dringende noden

Rechten & plichten. van de gebruiker van een voorziening voor personen met een handicap

HET VLAAMS CHARTER VAN DE RECHTEN VAN DE CLIENT/PATIENT

Publicatie B.S. : Inwerkingtreding : Hoofdstuk I. - ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1.

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik

PROTOCOL VAN VERBLIJF, BEHANDELING OF BEGELEIDING

1.GEBRUIKERSGERICHT Rusthuizen, dagverzorging en kortverblijf Serviceflats en woningcomplexen met dienstverlening

Goedgekeurd: Filip Slosse Paraaf: (B.S. van ) Artikels 5, 8,11,12,13, 15, 16, 17, 20, 21, 22, 29 1/2/3/4, 30,33, 41, 42

Kind & Gezin. 1. Decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin (B.S.22.VIII.1984)

KWALITEITSHANDBOEK MFC Sint-Jozef

Bijlage 1: Collectieve rechten en plichten

Vanaf het moment dat informatie over een bepaalde persoon systematisch wordt bijgehouden, spreekt men van een dossier.

Publicatie B.S.: Inwerkingtreding: Hoofdstuk I. ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1.

Individuele dienstverleningsovereenkomst Rechtstreeks toegankelijke hulp minderjarigen

VR DOC.0309/2BIS

KHB Kwaliteitssysteem Individuele dienstverleningsovereenkomst MFC KIDS 1 OVEREENKOMST

Raf de Chaffroy, orthopedagoog Anja Breugelmans, hoofd financiële administratie pagina 2 van 16

Het nieuwe kwaliteitsdecreet

CHARTER COLLECTIEVE RECHTEN EN PLICHTEN VOOR RECHTSTREEKS TOEGANKELIJKE MOBIELE EN AMBULANTE BEGELEIDING VOOR MINDERJARIGEN

PROTOCOL VAN VERBLIJF, BEHANDELING OF BEGELEIDING

CHARTER COLLECTIEVE RECHTEN EN PLICHTEN in het kader van mobiele begeleiding (versie 13/05/2013)

Protocol van begeleiding Rechtstreeks toegankelijke hulp volwassenen.

22 AUGUSTUS Wet betreffende de rechten van de patiënt. (B.S. 26/09/2002)

MODEL HUISHOUDELIJK REGLEMENT OMBUDSFUNCTIE

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 58 VAN 7 JULI 1994 TOT VERVANGING VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 47 VAN 18 DECEMBER

Een statuut voor pleegouders. april 2017

5 voucher: de voucher, vermeld in artikel 2, 11 van het decreet van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een hand

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 februari 2019;

Rechten van de patiënt Vertrouwenspersoon en Vertegenwoordiger

Aanvraagdocument: verzoek om afschrift gegevens uit patiëntendossier

ZNA Ombudsdienst Wat zijn jouw rechten als patiënt? Informatie voor patiënten

exemplaar voor in medisch dossier 2 e exemplaar (voor aanvrager)

Individuele dienstverleningsovereenkomst Rechtstreeks toegankelijke hulp minderjarigen

PROTOCOL VAN VERBLIJF, BEHANDELING OF BEGELEIDING

GEMEENTEBESTUUR VAN SINT-JANS-MOLENBEEK

Individuele Dienstverleningsovereenkomst Thuisbegeleiding Perspectief minderjarigen

INSPECTIEVERSLAG GEHANDICAPTENZORG NIEUW VERGUNDE ZORGAANBIEDER

Hoofdstuk 1 - Inleidende bepalingen p.2. Hoofdstuk 2 - Opdrachten van de ombudspersoon p.3

Reglement Cliëntenraad Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant

VLAAMS PARLEMENT DECREET. houdende oprichting van een Kinderrechtencommissariaat. van Kinderrechtencommissaris. Artikel 1

Transcriptie:

Bijlage Omzendbrief 3600/JT/JS/11-03 29 juni 2010 Aan de verantwoordelijken van de (semi-) residentiële voorzieningen en ambulante diensten Bijlage 2: artikelsgewijze bespreking van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg In de voetnoten wordt gerefereerd naar de Sectorspecifieke Minimale Kwaliteitseisen van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, die nu opgenomen worden in de artikelen van dit besluit. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1 omvat de definities van de termen die in het besluit gehanteerd worden. 4 definieert de gebruiker als de persoon die een beroep doet op ondersteuning van een voorziening. 11 definieert residentiële opvang als opvang waarbij een vervangende woon- of verblijfssituatie aangeboden wordt, met inbegrip van huisvesting en voeding. Naast de klassieke residentiële voorzieningen, wordt dus ook pleegzorg door deze definitie gevat. Diensten die ambulante woonondersteuning bieden waarbij de gebruiker zelf in staat voor de woon- en leefkost worden niet door deze definitie gevat. 1 13 definieert de voorziening als elke voorziening die erkend of vergund is op grond van het decreet van het VAPH van 7 mei tot 2004, of zijn rechtsvoorganger, voor de opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap en hun omgeving. Door omgeving op te nemen in deze definitie wordt een antwoord gegeven aan de realiteit, dat de ondersteuning zich niet steeds beperkt tot de persoon met een handicap zelf, maar ook diens context. Het besluit is dus van toepassing op alle residentiële, semi-residentiële en ambulante voorzieningen en diensten erkend of vergund door het VAPH. De voorzieningen of diensten waarop het besluit niet van toepassing is worden verder opgesomd. 2 Bepaalde hoofdstukken of afdelingen van het besluit zijn niet van toepassing op alle voorzieningen. In de respectieve hoofdstukken of afdelingen wordt dit telkens uitdrukkelijk bepaald. Artikel 2 bepaalt welke persoon of personen de rechten en plichten van de gebruiker die in dit besluit vervat zijn kunnen uitoefenen. 1) De minderjarige: De handelingsbekwaamheid of handelingsonbekwaamheid van de minderjarige uitvoerig bespreken zou ons te ver leiden. Hierop is het gemene recht van toepassing, namelijk de minderjarige wordt naargelang zijn leeftijd meer en meer handelingsbekwaam tot hij volledig handelingsbekwaam is bij de meerderjarigheid. Tot de meerderjarigheid of zijn ontvoogding 1 Bijvoorbeeld Diensten Inclusieve Ondersteuning, Geïntegreerd Wonen en de ambulante diensten. 2 Zie artikel 4. 3600/JT/JS/11-03 1

blijft de minderjarige onder het gezag van zijn ouders, 3 die van rechtswege de wettelijke vertegenwoordigers zijn. Het decreet rechtspositie van de minderjarige 4 kent de minderjarige in de jeugdhulpverlening ook expliciet bepaalde rechten toe, die onverkort van toepassing zijn. Ontbreken de ouders, dan wordt een wettelijke vertegenwoordiger aangeduid door de bevoegde rechtbank. 2) De meerderjarige: Een meerderjarige (of ontvoogde minderjarige is in principe handelingsbekwaam en oefent alle rechten en plichten zelfstandig uit. Zo oefent een handelingsbekwaam persoon zelf alle rechten uit met betrekking tot zijn persoon (persoonsgebonden materie). Persoonsgebonden materie kan men vergelijken met het gezag dat de ouders uitoefenen over de persoon van het kind. Hierin onderscheidt men de hoede over het kind zoals huisvesting, voeding, kleding, vriendenkring, lectuur, tijdsbesteding. 5 Daarnaast omvat het ook de belangrijke beslissingen betreffende gezondheid, opvoeding, opleiding en ontspanning en over godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes. 6 Verder oefent een handelingsbekwame persoon zelf zijn rechten uit over zijn patrimonium (geld en goederen). Verstandelijke beperkingen kunnen aanleiding geven tot feitelijke handelingsonbekwaamheid. Als gevolg daarvan zijn sommige personen met een handicap dan onderworpen aan een van de mogelijke beschermingsstatuten zoals verlengde minderjarigheid, voorlopig bewind of onbekwaamverklaring. Het zou ons te ver leiden om ook deze statuten uitgebreid te bespreken. Wanneer met een beschermingsstatuut een wettelijke vertegenwoordiger is aangesteld voor een meerderjarige, dan oefent deze de rechten en plichten vervat in dit besluit uit. Bij het aanstellen van bijvoorbeeld een voorlopig bewindvoerder worden echter soms wel de patrimoniale bevoegdheden geregeld, maar zijn geen regelingen getroffen wat betreft de persoonsgebonden materie. In sommige gevallen is er geen beschermingsstatuut geregeld, en is de persoon met de verstandelijke beperkingen juridisch handelingsbekwaam hoewel deze dit feitelijk niet is. In sommige situaties komt het ook voor dat er dan onenigheid of tegenstrijdige belangen zijn tussen de ouders, andere familieleden en de persoon met een beperking zelf. Wanneer geen gepaste regeling getroffen is voor een meerderjarige die feitelijk handelingsonbekwaam is, wordt in dit besluit een regeling voorzien voor het uitoefenen van bepaalde rechten en plichten. Vermits zorg te maken heeft met de persoon, valt dit onder het begrip persoonsgebonden materie. Zorggebonden aspecten kunnen vergeleken worden met gezondheidszorgen. Om die reden wordt een regeling gehanteerd analoog aan die van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt waarin de vertegenwoordiging geregeld wordt van de patiënt die zelf zijn rechten niet meer kan uitoefenen. In de eerste plaats zal, als de gebruiker de rechten niet zelfstandig kan uitoefenen en er geen wettelijke vertegenwoordiger aangeduid werd, de samenwonende echtgenoot of de wettelijk of feitelijk samenwonende partner deze rechten kunnen uitoefenen. Indien deze persoon dat niet wenst te doen of ontbreekt wordt het in dalende volgorde uitgeoefend door de ouder(s), een persoon aangeduid door de gebruiker, ouders of voogd, een meerderjarig kind of een meerderjarige broer of zus. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de Vlaamse Overheid een regeling te treffen wanneer er geen gepast beschermingstatuut is voorzien met betrekking tot de goederen van een feitelijk handelingsonbekwame meerderjarige. Wel worden deze gelden en goederen beschermd door het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 1994 met betrekking tot het beheer van gelden en goederen. Het is aan te bevelen dat voor deze personen een gepast beschermingstatuut 3 Art. 372 B.W. 4 Decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. 5 J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Brugge, Die Keure, 2008, 660. 6 Art. 374, 1, tweede lid B.W. 3600/JT/JS/11-03 2

voorzien wordt. De wet voorziet dat indien nodig elke belanghebbende dit kan doen of op vraag van de belanghebbende dit door de procureur des Konings kan gedaan worden. 7 Artikel 3 bepaalt dat de normen die in dit besluit opgenomen zijn erkenningsvoorwaarden zijn. Daarnaast blijven de specifieke erkenningsvoorwaarden van de respectieve zorgvormen van kracht. In hoofdstuk 12 van het besluit met de wijzigings,- overgangs- en slotbepalingen werden de nodige aanpassingen gedaan in de afzonderlijke besluiten om deze in overeenstemming te brengen met dit nieuwe besluit. Artikel 4 sluit een aantal diensten uit van het toepassingsgebied van dit besluit. De voorzieningen voor vrijetijdszorg, budgethoudersverenigingen, het centraal tolkenbureau, budgethoudersverenigingen, het steunpunt voor kennisbeheer en netwerkvorming en de multidisciplinaire teams en de contactorganisaties staan niet in voor rechtstreekse zorg voor personen met een handicap. Zij hebben andere specifieke opdrachten en worden ook door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap erkend. De bepalingen van dit besluit zijn echter niet relevant voor deze diensten. Voor de centra voor revalidatie, de multidisciplinaire teams en de centra voor ontwikkelingsstoornissen is de kwaliteitszorg in andere regelgeving bepaald. Gezien de korte duur van de opvang en begeleiding in crisis- en noodsituaties, zijn ook deze van het toepassingsgebied uitgesloten. Evenwel zijn in deze situaties wel de bepalingen van kracht met betrekking tot het bewaken van de integriteit van de persoon met een handicap. Hoofdstuk 2. Aanvang van de ondersteuning Artikel 5 draagt er zorg voor dat de voorzieningen geen gebruiker kunnen weigeren op grond van etnische afkomst, nationaliteit, geslacht, seksuele geaardheid, sociale achtergrond, ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging of financieel onvermogen. 8 Artikel 6 herneemt de bepalingen in verband met de proefperiode zoals die opgenomen waren in het Inspraakbesluit. 9 Het regelt de modaliteiten van een eventuele proefperiode. Om misbruiken te voorkomen werd, net zoals in het arbeidsrecht, de regeling van een proefperiode wettelijk vastgelegd. In de eerste plaats wordt een maximumduur van zes maanden voor een proefperiode opgelegd. Ontslag tijdens een proefperiode wijkt ook af van de normale ontslagregeling. De opzegtermijn tijdens een proefperiode dient steeds in onderling overleg geregeld te worden. De opzegvergoeding bij eenzijdig ontslag mag maximaal zeven maal het verschil bedragen tussen de wettelijk vastgestelde volledige dagprijs en de verminderde dagprijs. De verminderde dagprijs is de volledige dagprijs verminderd met de voedingskosten en kosten voor linnen. Bij aanwezigheid van de gebruiker worden deze kosten mee gedragen door de gebruiker in de wettelijke financiële bijdrage. Zo vergoedt de verbrekingsvergoeding de kosten verbonden aan de aanwezigheid van de gebruiker. Wanneer geen dagprijs verschuldigd is, dit wil zeggen binnen de ambulante diensten, zal de verbrekingsvergoeding bepaald worden door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en kenbaar gemaakt worden aan de gebruikers in het charter van de voorziening. Tijdens de proefperiode kan de dienstverlening enkel opgezegd worden om redenen van overmacht of in drie specifieke situaties. Een eerste reden houdt in dat het profiel van de gebruiker niet beantwoordt aan de doelgroep tot dewelke de voorziening zich richt. Een tweede reden is dat de lichamelijke of geestelijke toestand van die aard is dat gedurende de proefperiode blijkt dat het zorgaanbod van de voorziening niet kan beantwoorden aan de zorgvragen en noden van de gebruiker. Wanneer de gebruiker of zijn vertegenwoordiger de verplichtingen die bepaald worden in het 7 Art. 487ter, eerste lid B.W.; Art. 486bisb, 1 B.W. 8 SMK 2.2 van het besluit van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap. 9 BVR van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene erkenningsvoorwaarden van voorzieningen bedoeld in het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap 3600/JT/JS/11-03 3

protocol van verblijf, behandeling of begeleiding of het charter niet nakomen, kan ook een einde gemaakt worden aan de dienstverlening door de voorziening. Wanneer de gebruiker eenzijdig de dienstverlening beëindigt, gelden dezelfde opzeggingstermijn en eventuele verbrekingsvergoeding als voor de voorziening. Het ontslag van de gebruiker na het verstrijken van de proefperiode, of wanneer geen proefperiode voorzien is, wordt geregeld in hoofdstuk 7. Artikel 7 legt de voorzieningen op de verbruiker door te verwijzen naar de zorgbemiddeling indien zij zelf niet kunnen voorzien in de dienstverlening. 10 Hoofdstuk 3. Protocol van verblijf, behandeling of begeleiding en individuele dienstverleningsovereenkomst Afdeling 1. Protocol van verblijf, behandeling of begeleiding Artikel 8 herneemt de bepalingen van hoofdstuk II van het Inspraakbesluit. Er wordt bepaald dat dit protocol gesloten moet zijn voor de aanvang van de ondersteuning. Wanneer de opvang dringend dient georganiseerd te worden, wordt het gesloten binnen de vijf dagen na de opname. Het protocol omvat contractuele bepalingen betreffende de financiële aspecten van een opname of begeleiding die van toepassing zijn voor alle gebruikers binnen de voorziening, waar nodig geïndividualiseerd. 11 In de bijlage 1 worden de bepalingen vastgelegd die minimaal deel uitmaken van het protocol. Nieuw element is dat in het protocol een verklaring op erewoord van de gebruiker moet opgenomen worden dat deze geen vergoeding voor hulp van derden of ondersteuning door een voorziening heeft ontvangen of dat hij geen aanspraak kan maken op een dergelijke vergoeding. Als de gebruiker dergelijke vergoeding heeft ontvangen of er mogelijk aanspraak op kan maken, moet hij het agentschap en de voorziening hiervan onverwijld op de hoogte brengen. Deze bepalingen zijn opgenomen in kader van de wettelijke subrogatie. 12 Minderjarige personen met een handicap worden soms door de jeugdrechter of het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg geplaatst in de voorzieningen. De wettelijke vertegenwoordiger van deze jongeren is niet steeds bereid het protocol met betrekking tot deze opname te ondertekenen. In deze gevallen wordt dit door de voorziening geregistreerd. Artikel 9 bepaalt dat in het protocol de termijn moet opgenomen worden waarbinnen de individuele dienstverleningsovereenkomst, die de individuele ondersteuning die zal geleverd worden en de wijze waarop dat gebeurt omvat, moet opgesteld worden. Deze termijn kan hoogstens 6 maanden bedragen. Artikel 10 regelt de specifieke situatie voor de diensten voor plaatsing in gezinnen. Het protocol regelt de contractuele verhoudingen tussen de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger en de dienst voor plaatsing in gezinnen. Artikel 11 zorgt er voor dat het charter, dat de gemeenschappelijk rechten en plichten van de gebruikers van de voorziening omvat, deel dient uit te maken van het protocol. Op deze wijze wordt verzekerd dat de gebruiker hiervan ook steeds op de hoogte is. 13 Afdeling 2. Individuele dienstverleningsovereenkomst Artikel 12 bepaalt de wijze waarop de dienstverleningsovereenkomst tot stand moet komen. Dit luik werd niet geregeld in het besluit van 12 december 1993, maar door verschillende Sectorspecifieke Minimale Kwaliteitseisen van het besluit van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor sociale integratie voor personen met een handicap. De 10 SMK 5.1. 11 SMK 1.2.1. 12 Artikel 14 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. 13 SMK 1.2.1. 3600/JT/JS/11-03 4

dienstverleningsovereenkomst komt in onderling overleg met de gebruiker tot stand, waarbij de voorziening er zorg voor draagt dat de wijze van overleg aangepast is aan de gebruiker zodat het beantwoordt aan de noden en de mogelijkheden van de gebruiker. De voorziening maakt hierbij gebruik van de ervaring en inzichten van de gebruiker. 14 Wanneer de gebruiker niet zelf in staat is de dienstverleningsovereenkomst mee op te stellen, wordt dit gedaan door de wettelijke vertegenwoordiger. Zoals hierboven bij artikel 2 werd toegelicht is niet altijd het gepaste beschermingsstatuut geregeld voor de handelingsonbekwame persoon met een handicap. In artikel 2 wordt dan bepaald door wie dit recht kan uitgeoefend worden. Evenwel worden voorzieningen regelmatig geconfronteerd met situaties waarbij er onenigheid is tussen de familieleden, bijvoorbeeld zijn de broers of zussen het niet eens. In eerste instantie zal de voorziening er naar streven de verschillende standpunten te verzoenen. Net zoals in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt zal de voorziening wanneer de respectieve partijen het niet eens kunnen worden, in teamoverleg de belangen van de gebruiker behartigen. Deze mogelijkheid wordt ook voorzien indien geen van deze personen deze rechten voor de gebruiker wenst uit te oefenen. Voor diensten voor plaatsing in gezinnen zijn er drie betrokken partijen. Het pleeggezin waar de dienstverlening plaats vindt, de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger en de dienst voor plaatsing in gezinnen die het pleeggezin begeleidt. Artikel 13 de dienstverleningsovereenkomst dient individueel te zijn en aangepast aan de noden en zorgvragen van de gebruiker. Het is dus niet wenselijk in regelgeving op exhaustieve wijze te bepalen welke elementen in een dienstverleningsovereenkomst opgenomen moeten worden. De dienstverleningsovereenkomst omvat de ondersteuning en de wijze waarop ze geboden wordt, en streeft er naar een maatschappelijk aanvaardbare ondersteuning te verstrekken aan de gebruiker of zijn omgeving. Maatschappelijk aanvaardbare ondersteuning wordt geboden vanuit in consensus aanvaarde maatschappelijke waarden en rechten die minimaal vervat liggen in de Belgische Grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. 15 Artikel 14 sommige personen met een handicap of hun naaste omgeving betrekken een vertrouwenspersoon die mee hun belangen behartigt en hen bij staat. Deze vertrouwenspersoon is niet altijd de wettelijke vertegenwoordiger of een familielid, en kan dus geen rechten doen gelden met toepassing van artikel 2. Het is niet wenselijk dat een persoon die niet de juiste juridische bevoegdheid heeft, de mogelijkheid zou krijgen beslissingen te nemen met betrekking tot de dienstverleningsovereenkomst in plaats van de gebruiker. Om deze vertrouwenspersoon, de belangrijk betrokken derde, in staat te stellen zijn adviserende rol te vervullen, wordt hem een informatie en hoorrecht verleend met betrekking tot de dienstverleningsovereenkomst. Voorwaarden zijn dat de belangrijk betrokken derde aangeduid werd door de gebruiker, bij uitbreiding de personen die met toepassing van artikel 2 voor de gebruiker kunnen optreden. Deze persoon mag geen deel uitmaken van de professionele begeleiding van de gebruiker, dit om de onafhankelijkheid van deze vertrouwenspersoon te verzekeren. De gebruiker of zijn vertegenwoordiger heeft uitdrukkelijk toestemming gegeven om de belangrijk betrokken derde te informeren en te horen met betrekking tot de individuele dienstverleningsovereenkomst. Artikel 15 bepaalt dat de individuele dienstverleningsovereenkomst op regelmatige tijdstippen geëvalueerd en wanneer nodig bijgestuurd wordt, in overleg met de gebruiker of zijn vertegenwoordiger. Tijdstip, frequentie en wijze van de evaluatie wordt overeengekomen in de individuele dienstverleningsovereenkomst. 16 Artikel 16 wilt een vlotte overdracht van informatie garanderen wanneer een gebruiker van een bepaalde zorgvorm overgaat naar een andere zorgvorm. De ondersteuning die geboden wordt kan van die aard zijn dat een gebruiker in die mate evolueert dat hij minder ondersteuning nodig heeft. Het 14 SMK 1.1.4., 1.1.5., 1.1.6., 1.3.2., 1.4.1., 1.4.2., 1.4.3., 1.4.4., 1.4.7. 15 SMK 2.1., 3.2. 16 SMK 1.1.2., 1.1.4., 1.4.5., 3.2. 3600/JT/JS/11-03 5

tegenovergestelde is ook mogelijk, de aandoening van een gebruiker kan evolutief zijn zodat meer ondersteuning en dus een andere zorgvorm nodig is. Voorzieningen leggen zich niet steeds toe op één zorgvorm, maar bieden verschillende zorgvormen aan. Wanneer binnen dezelfde voorziening een gebruiker naar een andere zorgvorm overgaat, zal de voorziening zorgen voor een vlotte informatie overdracht, zodat de continuïteit van de ondersteuning verzekerd wordt. Voorzieningen kunnen niet steeds de ondersteuning geven die een antwoord biedt aan alle zorgvragen en noden. Waar nodig zal de voorziening voor de noden waarin zij niet zelf kan voorzien, de nodige samenwerking met derden organiseren en instaan voor de continuïteit van de ondersteuning. Daarbij zal de voorziening ook instaan voor de overdracht aan deze derde van relevante informatie met betrekking tot de ondersteuning. Teneinde het recht op privacy te waarborgen geschiedt de overdracht van de relevante informatie in overleg met de gebruiker of zijn vertegenwoordiger. 17 Hoofdstuk 4 Charter collectieve rechten en plichten Artikel 17 legt de voorzieningen op een charter collectieve rechten en plichten op te stellen. Het charter komt overeen met het Reglement van Orde zoals bepaald in hoofdstuk I van het Inspraakbesluit. De voorzieningen die verschillende afdelingen hebben die in eenzelfde besluit erkend worden hebben de keuze een gemeenschappelijk charter op te stellen, dan wel voor elke afdeling een afzonderlijk charter op te stellen. Artikel 18 legt vast dat het charter minimaal de punten vermeld in bijlage 2 dient te bevatten. 18 Artikel 19 zorgt er voor dat de gebruikers of hun vertegenwoordigers voor de aanvang van de ondersteuning op de hoogte zijn van de wederzijdse rechten en plichten op collectief vlak. Het ondertekende charter moet een onderdeel vormen van het protocol van verblijf, behandeling of begeleiding. Wanneer wijzigingen worden aangebracht aan het charter, wordt de volledige nieuwe tekst kenbaar gemaakt aan de gebruikers en hun vertegenwoordigers en is voor hen permanent ter inzage beschikbaar. 19 Artikel 20 het charter waarborgt dat de ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging, de vrijheid en de privacy, de veiligheid en de gezondheid van de gebruikers geëerbiedigd wordt. Evenwel moeten de voorzieningen de nodige maatregelen kunnen treffen ten opzichte van die gebruikers die omwille van de aard van hun beperkingen de werking van de voorziening of de integriteit van medegebruikers of personeel in het gedrang dreigen te brengen. 20 Hoofdstuk 5 Rechten van de gebruiker Afdeling 1. Individuele inspraak Artikel 21 bepaalt dat de gebruiker of zijn vertegenwoordiger volledig, nauwkeurig en tijdig geïnformeerd moet worden omtrent alle aangelegenheden in verband met zijn opvang, behandeling of begeleiding die hem rechtsreeks en persoonlijk aanbelangen. Deze restrictie wil voorkomen dat gebruikers het informatierecht aanwenden om op de hoogte te zijn van aangelegenheden die betrekking hebben op andere gebruikers of de algemene werking en organisatie van de voorziening die voor de gebruiker geen relevantie hebben. 21 Artikel 22 wat betreft wijzigingen van de individuele dienstverleningsovereenkomst, maatregelen die getroffen worden omwille van de evolutie van de fysieke of geestelijke toestand van de gebruiker of wijzigingen in de individuele woon- en leef situatie is voorafgaandelijk overleg met de gebruiker of zijn vertegenwoordiger verplicht. De omstandigheden en de feiten die aanleiding zijn voor een 17 SMK 5.2., 5.3., 5.4., 5.6. 18 SMK 1.2.1., 1.2.2. 19 SMK 1.2.1. 20 SMK 1.3.1., 1.3.3., 1.4.6., 2.2. 21 SMK 1.1.1. 3600/JT/JS/11-03 6

wijziging komen in het overleg aan bod. Op deze wijze wordt de individuele inspraak van de gebruiker gewaarborgd. Het initiatief wordt genomen door de partij die een wijziging of een maatregel wenst door te voeren. Op deze wijze wordt mogelijk gemaakt dat ook de gebruiker het initiatief kan nemen om wijzigingen van de individuele dienstverleningsovereenkomst, de woon- of leefsituatie of maatregelen genomen omwille van de fysieke of geestelijke toestand van de gebruiker te vragen. 22 Afdeling 2. Het dossier In de bijlage 1 vindt u praktische richtlijnen hoe om te gaan met een dossier volgens de bepalingen voor het dossier van een minderjarige. Op analoge wijze zijn deze richtlijnen ook toepasbaar voor de dossiers van meerderjarigen. Artikel 23 bepaalt dat de gebruiker recht heeft op een dossier dat door de voorziening zorgvuldig wordt bijgehouden en veilig bewaard. In het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp is het recht op een dossier en inzagerecht voor de minderjarige ingeschreven. Het decreet van 7 mei 2004 is van toepassing op de minderjarigen die ondersteuning krijgen binnen voorzieningen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. In de bestaande regelgeving werden geen bepalingen met betrekking tot een dossier opgenomen, noch voor meerderjarigen noch voor minderjarigen. Met de Wet Patiëntenrechten van 22 augustus 2002 wordt voor de patiënten het recht op een dossier en het inzagerecht geregeld. De zorgen die in de voorzieningen voor personen met een handicap verstrekt worden, vallen niet steeds onder het toepassingsgebied van deze wet, omdat ze niet verstrekt worden door beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. Het betreft echter wel zorgen die nauw aansluiten bij gezondheidszorg. Het is niet evident dat gegevens met betrekking tot kinesitherapie of logopedie, die wel onder de Wet Patiëntenrechten vallen, wel wettelijk geregeld worden, terwijl evenzeer persoonlijke gegevens met betrekking tot welzijn en gezondheid van psychologen of orthopedagogen niet geregeld zijn. Indien omtrent het dossier geen bepalingen zouden opgenomen worden, in het ontwerpbesluit, zou dit ook resulteren in het feit dat een minderjarige die in een voorziening opgenomen blijft, geen inzagerecht meer heeft in zijn dossier bij het bereiken van de meerderjarigheid, eenvoudig omdat dan de rechten vervat in het decreet rechtspositie van de minderjarige dan niet meer op die persoon van toepassing zijn. Het is derhalve wenselijk de lacune in de regelgeving met betrekking tot het dossier ongedaan te maken. Daarom wordt in dit artikel en volgende het recht op een dossier en de inzage ervan geregeld. Artikel 24 draagt er zorg voor dat de gezondheidgegevens van de gebruiker afzonderlijk worden bijgehouden. Op gegevens die betrekking hebben op diensten die verstrekt worden door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg is de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt van toepassing. Naast geneesheren, tandartsen, kinesitherapeuten en verpleegkundigen worden hier ook andere paramedische beroepen zoals ergotherapie, logopedie, diëtetiek, podologie en vervoer van patiënten door gevat, die in de voorzieningen voor personen met een handicap werkzaam kunnen zijn. Wanneer deze beroepsbeoefenaars in dienstverband werken, behoren de dossiers tot de voorziening. Wanneer deze beroepsbeoefenaars op zelfstandige wijze binnen de voorziening zorgen verstrekken, kan het ofwel een dossier eigen van de beroepsbeoefenaar zelf zijn ofwel het dossier van de gebruiker binnen de voorziening betreffen. Artikel 25 zorgt er voor dat de relevante bepalingen van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp van toepassing zijn. Artikel 26 regelt het inzagerecht van de meerderjarige gebruiker of zijn vertegenwoordiger in dossiergegevens die geen voorwerp uitmaken van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg. Hierbij wordt voornamelijk gedacht aan de gegevens van medewerkers zoals psychologen, pedagogen en orthopedagogen werkzaam in de voorzieningen. Deze zijn juridisch geen beroepsbeoefenaars in de 22 SMK 1.1.2., 1.1.3. 3600/JT/JS/11-03 7

gezondheidszorg, en vallen niet onder het toepassingsgebied van de Wet Patiëntenrechten. De beroepsactiviteiten van medewerkers zoals psychologen, pedagogen en orthopedagogen hebben ook betrekking op het welzijn en de gezondheid van de gebruiker. Met dit artikel wordt een inzagerecht verleend tot deze gegevens op een wijze analoog aan die van de Wet Patiëntenrechten. Afdeling 3 Collectieve inspraak Artikel 27 bepaalt dat binnen alle voorzieningen met residentiële opvang een collectief overlegorgaan opgericht wordt. Het collectief overlegorgaan is hetzelfde orgaan dat in het Inspraakbesluit de gebruikersraad werd genoemd. Het collectief overlegorgaan heeft als doel de belangen te behartigen van de gebruikers die in collectieve huisvestingen van voorzieningen verblijven. De diensten voor plaatsing in gezinnen, die ook voorzien in residentiële opvang in pleeggezinnen vormen een uitzondering aangezien de gebruikers niet collectief gehuisvest worden. Het collectief overlegorgaan dient opgericht te worden in de voorzieningen met residentiële opvang. Dit begrip werd gedefinieerd als opvang waarbij een vervangende woon- of verblijfssituatie aangeboden wordt, met inbegrip van huisvesting en voeding. Diensten die ambulante ondersteuning en ambulante woonondersteuning leveren, worden dus niet gevat door deze bepaling. 23 Het gaat hier om de semi-internaten, dagcentra, voorzieningen voor kortverblijf en de diensten voor zelfstandig wonen, thuisbegeleiding, begeleid wonen, beschermd wonen, geïntegreerd wonen, diensten Inclusieve Ondersteuning en de diensten Ondersteuningsplan. Artikel 28 herneemt de bepalingen zoals die voor de gebruikersraad golden. Paragraaf 1 bepaalt dat het collectief overlegorgaan uit ten minste drie leden bestaat. In paragraaf 2 wordt bepaald hoe de leden van het collectief overlegorgaan worden gekozen uit en door de gebruikers van de voorziening of hun vertegenwoordigers, de duur van het mandaat en de oorzaken van verval van het mandaat van een lid. Indien geen drie leden gekozen worden voor het collectief overlegorgaan, wordt zoals bepaald in het charter collectieve rechten en plichten, collectief overleg met de gebruikers georganiseerd. Na twee jaar zal de voorziening opnieuw verkiezingen organiseren ten einde het collectief overlegorgaan op te richten. Paragraaf 3 is een nieuwe bepaling en bepaalt de elementen die minstens in het huishoudelijk reglement van het collectief overlegorgaan opgenomen dienen te worden, en de wijze waarop het aan de gebruikers kenbaar gemaakt wordt. Artikel 29 bepaalt in paragraaf 1 de bevoegdheden van het collectief overlegorgaan. In de eerste paragraaf wordt bepaald dat er tussen voorziening en het collectief overlegorgaan voorafgaand overleg verplicht is inzake wijzigingen aan het charter, belangrijke wijzigingen in de algemene woonen leefsituatie en wijzigingen in het concept van de voorziening. De tweede paragraaf geeft het collectief overlegorgaan een hoorrecht omtrent elk onderwerp waarover het collectief overlegorgaan een standpunt aan de voorziening wenst mee te delen. Op de voorziening rust in verband hiermee een antwoordplicht. In de derde paragraaf wordt gegarandeerd dat het collectief overlegorgaan geïnformeerd wordt omtrent beslissingen die de woon- en leefsituatie van de gebruikers betreffen, en al de elementen die gebruikers kunnen aanbelangen. De voorziening informeert het collectief overlegorgaan omtrent haar jaarrekening en het doelmatig inzetten van de middelen. Onder middelen worden zowel financiële middelen als personeel, infrastructuur en materieel verstaan. 24 De laatste paragraaf legt op dat een vertegenwoordiger van het collectief overlegorgaan als waarnemer wordt uitgenodigd voor de vergaderingen van de raad van bestuur van de inrichtende macht van de voorziening voor zover de besprekingen betrekking hebben op de aangelegenheden van de voorziening. Artikel 30 voorziet dat de voorzieningen die geen collectief overlegorgaan moeten oprichten, op structurele wijze collectief overleg organiseren met de gebruikers. Het betreft de voorzieningen die ambulante en niet-residentiële ondersteuning bieden. Op deze wijze is collectieve inspraak mogelijk voor de gebruikers van deze diensten, in tegenstelling tot de oude reglementering waar dit niet 23 Zie Supra pag. 1 artikel 1. 24 SMK 1.1.1., 1.1.2., 1.1.3., 1.1.4., 1.1.6., 4.4. 3600/JT/JS/11-03 8

voorzien was. Er worden geen vereisten opgelegd hoe dit collectief overleg georganiseerd wordt. De wijze waarop het georganiseerd wordt, moet opgenomen zijn in het charter, dat tot stand komt in overleg met de gebruikers. Zo wordt bekomen dat de voorziening en de gebruikers in onderling overleg het collectieve overleg organiseren. 25 In de praktijk kan dit betekenen dat er toch een verkozen gebruikersraad wordt opgericht, maar er kan ook gewerkt worden met een niet verkozen afvaardiging, schriftelijke enquêtes, of andere vormen van collectieve inspraak en overleg. Afdeling 4. Klachtenbehandeling met betrekking tot dit hoofdstuk Artikel 31 bepaalt dat klachten met betrekking tot de individuele inspraak en het dossier behandeld worden volgens de klachtenprocedure bepaald in hoofdstuk 6. Klachten met betrekking tot de collectieve inspraak worden schriftelijk gemeld aan de leidend ambtenaar. Indien er klachten zijn met betrekking tot het overleg tussen de gebruikers en de voorziening, is het niet aangewezen dit voor te leggen aan een commissie die samengesteld is uit dezelfde partijen. Het verdient de voorkeur eventuele klachten met betrekking tot het collectieve overleg door een onafhankelijke derde te laten behandelen. De leidend ambtenaar zal het agentschap Zorginspectie opdracht geven te onderzoeken of de voorziening de wettelijke bepalingen is nagekomen, en indien dit het geval is de voorziening gelasten deze na te komen. Hoofdstuk 6. Klachtenprocedure Afdeling 1. Inleidende bepalingen Artikel 32 bepaalt dat klachten met betrekking tot het collectief overleg en het beheer van gelden en goederen van de gebruikers door beheerders of personeelsleden van de voorziening niet onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen. Klachten in verband met het collectief overleg worden behandeld door de leidend ambtenaar van het agentschap, zoals bepaald in artikel 31. Voor klachten in verband met het beheer van gelden en goederen van de gebruikers door beheerders of personeelsleden van de voorziening zijn de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 1994 betreffende het beheer van gelden of goederen van personen met een handicap door beheerders of personeelsleden van voorzieningen bedoeld in het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap van toepassing. Evenwel worden klachten in verband met kleine sommen geld, die niet onder het toepassingsgebied van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 1994 vallen, wel volgens de volgende klachtenprocedure behandeld. Afdeling 2. Klachtenafhandeling Artikel 33 regelt de wijze hoe de voorziening omgaat met opmerkingen en klachten van de gebruikers of hun vertegenwoordigers. Deze afhandelingswijze komt tot stand in overleg met de gebruikers en wordt opgenomen in het charter. De afhandelingswijze is aangepast aan de gebruikers en houdt rekening met de ervaringen en inzichten van de gebruikers. 26 Afdeling 3. schriftelijke klachtenprocedure Artikel 34 voorziet in de formele afhandeling van klachten. Net zoals in het Inspraakbesluit wordt een schriftelijke klacht ingediend bij de directie van de voorziening en geregistreerd door de voorziening. De gebruiker kan eerst op niet formele wijze een klacht uiten met toepassing van artikel 33. Wanneer de afhandeling van deze klacht de indiener van de klacht geen voldoening schenkt kan hij op formele wijze schriftelijk een klacht indienen. Men kan ook onmiddellijk een schriftelijke klacht indienen, de klachtenafhandeling van artikel 33 is geen vereiste om een schriftelijke klacht te kunnen indienen. 25 SMK 1.1.1., 1.1.2., 1.1.3., 1.1.4., 1.1.6. 26 SMK 1.1.4., 1.1.5., 1.1.6.,,1.4.7., 1.5.2. 3600/JT/JS/11-03 9

Klachten moeten steeds door zowel de gebruiker als zijn vertegenwoordiger kunnen ingediend worden. Op deze wijze wordt ook de mondigheid en respect voor de inzichten en ervaringen van de gebruiker zelf maximaal gefaciliteerd. Binnen de dertig dagen na het indienen van de klacht moet de voorziening de klager schriftelijk op de hoogte brengen van het gevolg dat aan de klacht zal gegeven worden. De indiener kan de klacht steeds intrekken. 27 Afdeling 4. Klachtencommissie Artikel 35 beschrijft de afhandeling van de klacht door de klachtencommissie. Wanneer de afhandeling van de schriftelijke klacht bij de voorziening de indiener van de klacht geen voldoening heeft gegeven, kan deze zich schriftelijk wenden tot de klachtencommissie die bij elke voorziening opgericht moet worden. De klachtencommissie bestaat uit een vertegenwoordiger van de inrichtende macht van de voorziening en een persoon aangeduid door het collectief overlegorgaan of aangeduid door de gebruikers of hun vertegenwoordigers in het collectief overleg. Paragraaf 2 voorziet de bemiddelende rol van de klachtencommissie die alle betrokken partijen hoort en tracht te verzoenen. De inrichtende macht van de voorzieningen laat zich in de klachtencommissie frequent vertegenwoordigen door juridisch geschoolden. Om de gelijkheid van de partijen te waarborgen mag de indiener van de klacht zich laten bijstaan door een derde. Binnen de dertig dagen na het indienen van de klacht deelt de klachtencommissie haar oordeel mee aan de indiener van de klacht en de voorziening. Is de klachtencommissie niet unaniem in haar oordeel, worden beide standpunten meegedeeld. Paragraaf 3 voorziet dat de voorziening binnen de dertig dagen na de mededeling van het oordeel van de klachtencommissie aan de indiener van de klacht moet meedelen welk gevolg zal gegeven worden aan het oordeel van de klachtencommissie. Artikel 36 maakt het mogelijk dat de indiener van de klacht die, na de afhandeling van de klachtenprocedure, geen voldoening heeft gekregen, zich schriftelijk tot de leidend ambtenaar van het VAPH kan wenden. De leidend ambtenaar zal nagaan of de voorziening al de reglementaire bepalingen heeft nageleefd, en zal in voorkomend geval gelasten deze na te leven. Dit betekent ook dat, als er omtrent de gegevenheid van de klacht geen reglementaire bepalingen bestaan, de leidend ambtenaar geen standpunt zal innemen. Hoofdstuk 7. Ontslag van de gebruiker door de voorziening Artikel 37 regelt de voorwaarden en de wijze van ontslag van een gebruiker. Deze bepalingen komen overeen met de regeling die opgenomen was in het Inspraakbesluit van 15 december 1993. Paragraaf 1 behandelt de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot eenzijdig ontslag door de voorziening. De voorziening kan overgaan tot ontslag wegens overmacht, of wanneer de beslissing tot tenlasteneming van de gebruiker door het agentschap de opname of begeleiding niet toelaat. Wanneer de gebruiker niet meer beantwoordt aan eventuele bijzondere opnamevoorwaarden die opgenomen zijn in het charter, of wanneer de lichamelijke of geestelijke toestand van de gebruiker dermate is gewijzigd dat het zorgaanbod van de voorziening niet meer beantwoordt aan de zorgvragen en noden van de gebruiker kan ook overgegaan worden tot ontslag. Het niet nakomen van de verplichtingen opgenomen in het protocol van verblijf, behandeling of begeleiding door de gebruiker of zijn vertegenwoordiger kan aanleiding geven tot ontslag. Een nieuwe reden voor ontslag betreft het niet naleven van de bepalingen in verband met de wettelijke subrogatie. De gebruiker dient een verklaring op erewoord te geven dat hij geen vergoeding voor hulp van derden of ondersteuning door een voorziening heeft ontvangen of aanspraak kan maken op dergelijke vergoeding. In het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een 27 SMK 1.5.2. 3600/JT/JS/11-03 10

Handicap bepaalt artikel 14 dat dergelijke schadeloosstellingen tot gevolg hebben dat het agentschap geen tegemoetkoming kan geven. Dit artikel stelt een cumulverbod in, en regelt de wettelijke subrogatie van het agentschap. De verklaring op erewoord is vereist om de bepalingen van artikel 14 van het decreet van 7 mei 2004 uitvoering te kunnen geven. Wanneer de gebruiker of zijn vertegenwoordiger bedrieglijke gegevens verstrekt in verband met deze verklaring op erewoord of weigert een overeenkomst te sluiten met het agentschap met betrekking tot een regeling wanneer de gebruiker dergelijke schadeloosstelling krijgt, geeft dit aanleiding tot ontslag uit de voorziening. Er wordt wel uitdrukkelijk bepaald dat het ontslag schriftelijk moet gemotiveerd worden. Reden hiervoor is dat de gebruiker die niet akkoord gaat met het ontslag of de beëindiging van de ondersteuning de mogelijkheid heeft dit ter bemiddeling voor te leggen aan de klachtencommissie van de voorziening (art. 38). Paragraaf 2 zorgt er voor dat veranderingen in de tewerkstelling van een gebruiker geen aanleiding kunnen geven tot ontslag uit de voorziening. Voor ontslag tijdens een proefperiode geldt de regeling voorzien in artikel 6 Artikel 38 voorziet de mogelijkheid van bemiddeling bij eenzijdig ontslag, dat beperkt wordt door de bepalingen van artikel 38, door de voorziening. Bemiddeling waarbij de verschillende standpunten geobjectiveerd worden, kan de verschillende partijen terug bij elkaar brengen. Oplossingen aangereikt door een onafhankelijke derde worden door partijen, die zich in een verstoorde verstandhouding bevinden, dikwijls gemakkelijker aanvaard, dan wanneer deze door een van de partijen zelf naar voor gebracht worden. Deze oplossingen kunnen soms gevonden worden in een samenwerking met een andere voorziening. Een bemiddeling bij ontslag was in de oude regelgeving niet voorzien. De eerste paragraaf voorziet de mogelijkheid dat de gebruiker of zijn vertegenwoordiger het ontslag binnen de dertig dagen voorlegt aan de klachtencommissie. Hiertoe is niet vereist dat voorafgaand de schriftelijke klachtenprocedure, vermeld in artikel 35 doorlopen moet worden. De klachtencommissie is, zoals bepaald in de tweede paragraaf, anders samengesteld wanneer een ontslag uit de voorziening door de gebruiker betwist wordt. Hiertoe wordt de klachtencommissie uitgebreid met een onafhankelijke derde, bij voorkeur een expert in bemiddeling, die in onderling overleg door de voorziening en het collectief overlegorgaan of collectieve inspraak wordt aangeduid. Deze onafhankelijke derde wordt aangeduid voor een periode van 4 jaar, en zijn mandaat is hernieuwbaar. De derde paragraaf bepaalt de opdracht van de uitgebreide klachtencommissie bij ontslag van een gebruiker. Binnen de dertig dagen hoort deze klachtencommissie de betrokken partijen en probeert ze te verzoenen. Deze verzoening, het akkoord hoe het verblijf of de begeleiding voortaan kan gebeuren, wordt opgenomen in de individuele dienstverleningsovereenkomst. Uitdrukkelijk wordt bepaald dat gezocht wordt naar samenwerking met een andere voorziening om de ondersteuning verder te kunnen zetten. Een eventuele samenwerking wordt dan ook opgenomen in de individuele dienstverleningsovereenkomst. De vierde paragraaf legt de voorziening de inspanningsverbintenis op mee te zoeken naar een geschikte andere oplossing voor de gebruiker. 28 Artikel 39 bepaalt ingeval van eenzijdige opzegging de opzegtermijn op ten minste drie maanden, tenzij in onderling akkoord een andere termijn wordt overeengekomen. Deze opzegtermijn wordt geschorst gedurende de bemiddelingsprocedure. 28 SMK 5.4., 5.5. 3600/JT/JS/11-03 11

Artikel 40 herneemt de reglementaire verbrekingsvergoeding. Wanneer de vastgestelde of overeengekomen opzeggingstermijn niet gerespecteerd wordt, is een verbrekingsvergoeding verschuldigd. Deze vergoeding, het verschil tussen de volledige dagprijs en de verminderde dagprijs, is verschuldigd per dag dat de ondersteuning vroeger wordt beëindigd, met een maximum van dertig dagen. De verminderde dagprijs is de volledige dagprijs verminderd met de voedingskosten en kosten voor linnen. Bij aanwezigheid van de gebruiker worden deze kosten mee gedragen door de gebruiker in de wettelijke financiële bijdrage. De verbrekingsvergoeding benadert op deze wijze de eigen financiële bijdrage die de gebruiker verschuldigd zou zijn. Indien aangetoond wordt dat de verplichtingen vervat in het protocol van verblijf, behandeling of begeleiding door de niet werden nagekomen, is een verbrekingsvergoeding niet verschuldigd voor de gebruiker. Wanneer geen wettelijke bijdrage in de dagprijs verschuldigd is, dit wil zeggen binnen de ambulante diensten, zal de verbrekingsvergoeding bepaald worden door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en kenbaar gemaakt worden aan de gebruikers in het charter van de voorziening. Deze verbrekingsvergoeding mag niet hoger zijn dan 30 maal de financiële bijdrage voor thuisbegeleiding. Artikel 41 bepaalt dat de voorziening, in overleg met de gebruiker of zijn vertegenwoordiger, zorg draagt voor de overdracht van relevante informatie met betrekking tot de ondersteuning van de gebruiker. 29 Hoofdstuk 8. Bescherming van de integriteit Afdeling 1. Grensoverschrijdend gedrag Artikel 42 legt de voorziening op een geschreven referentiekader te ontwikkelen voor grensoverschrijdend gedag ten aanzien van de gebruikers. De voorzieningen hanteren een procedure die bepaalt hoe ze zorg dragen voor preventie en detectie van grensoverschrijdend gedrag, evenals de wijze hoe er gepast gereageerd wordt op grensoverschrijdend gedrag. De procedure omvat ook een registratiesysteem dat voldoet aan de privacywetgeving. 30 Artikel 43 bepaalt dat grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de gebruikers gemeld moet worden aan een op te richten centraal meldpunt. Het Verdrag van de Raad van Europa gesloten te Lanzarote op 25 oktober 2007 bepaalt in artikel 10 dat de overheid wetgevende initiatieven neemt om registratiesystemen op nationaal of lokaal niveau op te richten om gegevens met betrekking tot seksueel misbruik van minderjarigen te verzamelen. In artikel 11 van dit Verdrag wordt het opzet opgenomen multidisciplinaire teams op te richten die de noodzakelijke ondersteuning geven aan de slachtoffers, hun ouders en de personen aan wie de slachtoffers toevertrouwd zijn. Sinds 2009 heeft het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Vlaams- Brabant. Deze samenwerkingsovereenkomst voorziet in de gepaste slachtofferhulp bij grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van personen met een handicap, en ondersteuning van de begeleiders van de voorziening waar de gebruiker verblijft zodat de geschikte opvang ook binnen en door de voorziening zelf kan geboden worden. Hiermee wordt reeds uitvoering gegeven aan artikel 11 van het Verdrag van Lanzarote. Om uitvoering te geven aan de bepalingen van artikel 10 nam de Vlaamse Regering het voornemen een centraal meldpunt oprichten voor grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van personen met een handicap. De recente gebeurtenissen met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag hebben deze problematiek extra onder de aandacht van de federale en de Vlaamse overheid gebracht. De ontwikkelingen op dat vlak worden voorlopig afgewacht of er een sectoroverschrijdend centraal meldpunt opgericht wordt. Afdeling 2. Afzonderingsmaatregelen 29 SMK 5.6. 30 SMK 1.3.1., 2.4., 3.4. 3600/JT/JS/11-03 12

Artikel 44 voorziet dat de bepalingen van deze afdelingen enkel van toepassing zijn voor de residentiële en semi-residentiële voorzieningen. Uitgezonderd zijn ook de diensten voor plaatsing in gezinnen. Gebruikers die in een pleeggezin opgevangen worden, komen in een gezinscontext terecht. Het is niet opportuun dat deze bepalingen ook op deze opvang van toepassing zijn, het zou normale pedagogische maatregelen die in elk gezin getroffen worden onmogelijk maken. Artikel 45 regelt de voorwaarden waaronder afzonderingsmaatregelen ten opzichte van gebruikers kunnen getroffen worden. De beperkingen van sommige gebruikers zijn soms van die aard dat zij onvoldoende onderscheidingsvermogen hebben, of hun daden kunnen controleren zodat zij een bedreiging vormen voor hun eigen integriteit, die van de medegebruikers, het personeel of de infrastructuur van de voorziening. Voorzieningen zijn dan verplicht maatregelen te nemen en deze gebruiker af te zonderen. Het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp regelt dit ook in hoofdstuk V, afdeling 11 Recht op een menswaardige behandeling. In de eerste paragraaf worden de voorwaarden om tot tijdelijke afzonderingsmaatregelen over te gaan bepaald. Het gedrag van de gebruiker moet risico s inhouden voor: - zijn eigen integriteit of - de integriteit van de andere gebruikers - of de integriteit van de personeelsleden van de voorziening - of het gedrag werkt materieelvernielend. Enkel tijdelijke afzonderingsmaatregelen zijn toegelaten. Van zodra het gevaarlijke gedrag van de persoon met een handicap normaliseert, houden de afzonderingsmaatregelen op. Een persoon op permanente wijze in afzondering plaatsen is zelfs als preventieve maatregel geen menswaardige behandeling. De voorzieningen hanteren een procedure om tot tijdelijke afzondering over te gaan. De voorzieningen zijn vrij de procedure zelf te bepalen, maar deze moet minstens: - de wijze beschrijven waarop de tijdelijke afzondering wordt toegepast, - hoe de wettelijke vertegenwoordiger of vertegenwoordiger op de hoogte wordt gebracht - hoe de voorziening het toezicht op de gebruiker tijdens de tijdelijke afzondering organiseert. Hoofdstuk 9. Kwaliteitszorg Afdeling 1. Kwaliteitshandboek Artikel 46 herneemt in de eerste paragraaf de bepaling dat het hanteren van een kwaliteitshandboek een erkenningsvoorwaarde is. In de bijlage 3 wordt de inhoud van het kwaliteitshandboek bepaald. In de tweede paragraaf worden volgende vereisten van het kwaliteitshandboek nader bepaald. Het kwaliteitshandboek is actueel, vormt een samenhangend geheel en komt overeen met de praktijk. Hiermee wordt beoogd een overzichtelijke en duidelijk kwaliteitshandboek te hanteren, dat bijgehouden wordt en overeenstemt met de actuele toestand, en dat ook effectief toegepast wordt. Het is permanent ter beschikking van de medewerkers en de gebruikers van de voorziening. De procedures die in het kwaliteitshandboek door de voorziening opgenomen worden moeten in overeenstemming zijn met de normen die in de voorgaande hoofdstukken bepaald zijn. 31 Afdeling 2. Zelfevaluatie 31 SMK 3.1., 3.6., 3.7., 4.1. 3600/JT/JS/11-03 13

Artikel 47 geeft uitwerking aan artikel 5, 3, van het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit in de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen. De zelfevaluatie bevat minimaal een evaluatie van de gebruikersgerichte processen, van de organisatiegerichte processen en de ingezette middelen. De zelfevaluatie gebeurt in samenspraak met de gebruikers en medewerkers. Op deze wijze worden op een vergaande wijze de gebruikers en de medewerkers betrokken bij de evaluatie van de kwaliteit van de geleverde zorg. Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de processen. 32 Artikel 48 bepaalt dat bij de zelfevaluaties gedurende een periode van maximaal vijf jaar de verschillende stappen die beschreven worden in het decreet van 17 oktober 2003 doorlopen moeten worden. De voorzieningen moeten in de eerste plaats aantonen op welke wijze ze systematisch gegevens verzamelt en registreert over de kwaliteit van de zorg, hoe ze deze gegevens aanwendt om kwaliteitsdoelstellingen te formuleren, welk stappenplan met tijdspad gehanteerd wordt om deze doelstellingen te bereiken, hoe en met welke frequentie geëvalueerd wordt of de doelstellingen bereikt zijn en welke stappen ondernomen worden indien een doelstelling niet bereikt is. Afdeling 3. Kwaliteitsindicatoren Artikel 49 zoals bepaald in het decreet van 17 oktober 2003 kan de Vlaamse Regering een lijst opstellen van aspecten van zorg met een bijzondere maatschappelijke waarde. Deze lijst zal opgesteld worden in samenspraak met de sector. Het aantal zorgvormen binnen de voorzieningen voor personen met een handicap is zeer uitgebreid, ook de variëteit in de cliëntpopulatie is zeer groot. De uitgebreidheid van het zorgaanbod wordt nu binnen de sector ervaren als een hinderpaal om een gemeenschappelijke lijst van aspecten van zorg op te stellen en indicatoren te ontwikkelen om deze aspecten op te volgen. De zelfevaluaties die de voorzieningen zullen organiseren houden in dat de voorzieningen aantonen op welke wijze ze systematisch gegevens verzamelt en registreert over de kwaliteit van de zorg en hoe ze deze gegevens aanwendt om kwaliteitsdoelstellingen te formuleren. Uit deze geregistreerde gegevens zal een gemeenschappelijke lijst van aspecten van zorg en de bijhorende kwaliteitsindicatoren opgesteld kunnen worden. Er mag verondersteld worden dat de kwaliteitsindicatoren sterk zullen variëren naargelang zorgvorm of doelgroep van de voorziening. De praktijk zal meer dan waarschijnlijk ook aanleiding geven tot bijsturing van deze kwaliteitsindicatoren. Om dit op een verantwoorde wijze en efficiënt mogelijk te maken wordt de bevoegdheid om de kwaliteitsindicatoren op te stellen gegeven aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. Hoofdstuk 10. Identificatienummer Rijksregister en herkenbaarheid Afdeling 1. Gebruik van het identificatienummer bij het Rijksregister van natuurlijke personen Artikel 50 herneemt de bepalingen uit hoofdstuk IV bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene erkenningsvoorwaarden van voorzieningen bedoeld in het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap. Deze bepalingen regelen de wijze waarop de voorzieningen gebruik kunnen maken van het rijksregisternummer van de personen met een handicap in de communicatie en uitwisseling van gegevens met het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Afdeling 2. Herkenbaarheid van de financiering door het agentschap Artikel 51 herneemt de bepalingen van hoofdstuk IV ter van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 Hierbij worden de voorzieningen die meer dan sporadisch prestaties verstrekken met het oog op de sociale integratie van personen met een handicap opgelegd op de uitgaande briefwisseling en de facturatie aan de gebruiker op briefpapier met hoofding het logo van het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap op te nemen met de vermelding Erkend en gesubsidieerd door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. 32 SMK 1.5.1., 3.4., 4.3., 4.4. 3600/JT/JS/11-03 14