Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/142

Vergelijkbare documenten
Verzoeker verzocht de Belastingdienst een betalingsregeling van 250 tot 500 per maand toe te staan.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/304

Rapport. Rapport over een klacht over de algemeen directeur Belastingen van de Belastingdienst. Publicatiedatum: 11 februari 2015

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Rapport. Afwijzing kwijtscheldingsverzoek. Datum: 23 december 2014 Rapportnummer: 2014/223

Rapport. Datum: 5 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/307

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/019

Rapport. Datum: 16 maart 1998 Rapportnummer: 1998/061

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Belastingdienst/Noord. Datum: Rapportnummer: 2013/176

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Rapport. Datum: 17 september 1999 Rapportnummer: 1999/404

Rapport. 2014/111 de Nationale ombudsman 1/7

RAPPORT 2008/205, NATIONALE OMBUDSMAN, 26 SEPTEMBER 2008

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport Datum: 23 oktober 2013 Rapportnummer: 2013/153

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Verzoekers klagen voorts over de reactie van de Belastingdienst op hun klacht van 15 december 2009.

Volgens onze gegevens kunt u geld terugkrijgen. Het kan al gauw gaan om een paar honderd euro. Ook als u weinig kosten hebt gemaakt.

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Oost-Brabant te Oss. Datum: 2 oktober Rapportnummer: 2013/138

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland te Leiden. Datum: Rapportnummer: 2014/025

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Rijnmond. Datum: 5 juni Rapportnummer: 2012/0095

Rapport. Datum: 15 maart 2000 Rapportnummer: 2000/095

Rapport. Rapport over een klacht over Belastingsamenwerking Rivierenland te Tiel. Datum: 23 juli Rapportnummer: 2013/092

Op en b aar r ap p o r t

Rapport. Datum: 19 mei 1999 Rapportnummer: 1999/225

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Samenvatting 1 Klacht 2 Beoordeling 2 Conclusie 7 Aanbeveling 7 Onderzoek 7 Bevindingen 8

Belastingdienst stuurt aanmaning direct na vermindering aanslag

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/BelastingTelefoon te Groningen. Datum: 13 december Rapportnummer: 2011/360

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

3. Bij brief van 3 mei 2007 heeft het hoogheemraadschap naar aanleiding van een brief van verzoekster van 27 maart 2007 gesteld:

RAPPORT 2008/025, NATIONALE OMBUDSMAN, 17 MAART 2008

Rapport. Belastingdienst wijst verzoek om ambtshalve vermindering af. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klachten gegrond.

Rapport. Datum: 8 juni 1998 Rapportnummer: 1998/216

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Rapport. Datum: 27 juli 1998 Rapportnummer: 1998/300

Rapport. Rapport over een klacht over het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) te Zwolle.

Rapport. Datum: 16 september 1999 Rapportnummer: 1999/401

Rapport. Datum: 8 juni 1998 Rapportnummer: 1998/219

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 26 juni 2007 Rapportnummer: 2007/133

Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

Rapport. Datum: 28 januari 2011 Rapportnummer: 2011/026

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/210

Rapport. Rapport over een klacht over de heer mr. H., notaris te M. Rapportnummer: 2011/285

Beoordeling. h2>klacht. Verzoeksters klagen erover dat

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 6 april 2001 Rapportnummer: 2001/096

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Rapport van een klacht over de Belastingdienst/Rivierenland. Datum: 26 september Rapportnummer: 2011/280

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

betalingsregeling voor de opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (hierna:

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Beoordeling. h2>klacht

1. Verzoekster, X BV, maakte deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.

De Nationale ombudsman zond verzoeksters brief ter behandeling als klacht door naar de Belastingdienst/Noord.

Rapport. Datum: 5 januari 2000 Rapportnummer: 2000/003

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Publicatiedatum 29 december 2014 Rapportnummer 2014/227

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Geachte heer xxxxx, Op 12 oktober 2015 heeft u zich namens uw cliënt, xxxxx, gewend tot de Nationale ombudsman met een klacht over de Belastingdienst.

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Limburg. Datum: 24 november Rapportnummer: 2011/348

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

RAPPORT 2009/168, NATIONALE OMBUDSMAN,

Een onderzoek naar de wijze van behandeling van een beroepschrift tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding.

Rapport. Datum: 21 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/246

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Rapport over een klacht over de invorderingsambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongeradeel.

Een onderzoek naar de beslissing op een beroepschrift tegen de afwijzing van een verzoek om uitstel van betaling.

Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio s, Brieven en beleidsbesluiten

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Tevens klaagt verzoekster erover dat zij op haar diverse brieven aan de Belastingdienst geen antwoord heeft gekregen.

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Rapport over een klacht over Gerechtsdeurwaarder X. uit Groningen. Datum: 19 oktober Rapportnummer: 2011/312

Rapport. Datum: 4 augustus Rapportnummer: 2011/225

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het CAK te Den Haag. Rapportnummer: 2012/018

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

Rapport. Datum: 14 september 2000 Rapportnummer: 2000/313

Beoordeling. h2>klacht

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 12 mei 2011 Rapportnummer: 2011/142

2 Klacht Verzoekster klaagt over de besluitvorming van de Belastingdienst op haar verzoek om deelname aan sanering van haar per 1 augustus 2009 openstaande belastingschuld. Zij klaagt er met name over dat de verschuldigde omzetbelasting en loonheffing over de maand juli 2009 volgens de Belastingdienst niet onder de schuldsanering vielen omdat deze als een ná 1 augustus 2009 opgelegde fiscale verplichting dienden te worden aangemerkt. Bevindingen en beoordeling Algemeen I Bevindingen 1. Verzoekster is een besloten vennootschap. Begin 2009 verkeerde verzoekster in betalingsmoeilijkheden als gevolg waarvan zij niet aan haar fiscale verplichtingen kon voldoen. Zij nam door middel van een gemachtigde contact op met de ontvanger van de Belastingdienst en verzocht hem mee te werken aan een sanering van haar schulden. De ontvanger reageerde met een aantal vragen in een brief van 17 februari 2009. Verzoekster beantwoordde de vragen in een brief van 3 maart 2009. Zij gaf aan dat er nagenoeg alleen preferente schuldeisers waren en dat nog niet kon worden aangegeven welk percentage van de schuld aan de schuldeisers zou kunnen worden voldaan. 2. De Belastingdienst liet op 4 maart 2009 weten dat nog onvoldoende gegevens beschikbaar waren om te kunnen beslissen over deelname aan de schuldsanering van verzoekster. 3. Op 10 augustus 2009 verzocht verzoekster de Belastingdienst om op grond van de toen bekende informatie in te stemmen met sanering van de "thans openstaande schulden" tegen betaling van een bedrag van 160.000 en om de onbetaalde belastingschulden buiten invordering te laten. 4. Op 26 augustus 2009 liet de Belastingdienst verzoekster weten dat hij, in afwijking van wat zij had gevraagd, geen invorderingsmaatregelen meer zou nemen voor "de aanslagen die zijn opgelegd vóór 1 augustus 2009". De Belastingdienst gaf bij zijn beslissing geen toelichting. Ook motiveerde de Belastingdienst niet waarom hij een ander criterium aanlegde dan door verzoekster was gevraagd. De Belastingdienst verbond aan zijn beslissing een aantal voorwaarden waaronder:

3 "1. Op deze aanslagen moet (verzoekster; N.o.) uiterlijk 1 oktober 2009 nog 160.000,-- betalen. ( ) 4. Lopende en nieuwe fiscale verplichtingen (dit betreffen verplichtingen en aanslagen die opgelegd zijn ná 1 augustus 2009) moet (verzoekster; N.o.) stipt volgens de wettelijke termijnen nakomen. " 5. Verzoekster liet de Belastingdienst op 1 september 2009 weten met de beschikking en de daaraan verbonden voorwaarden in te stemmen. 6. In een brief van 26 november 2009 wees de Belastingdienst verzoekster er op dat zij een (naheffings-)aanslag met dagtekening 25 september 2009 nog niet had voldaan en dat zij daarmee handelde in strijd met de voorwaarden voor deelname van de Belastingdienst aan de schuldsanering. De Belastingdienst liet weten dat de toezegging om geen invorderingsmaatregelen te nemen zou komen te vervallen indien de betrokken naheffingsaanslag niet voor 9 december 2009 zou zijn betaald. 7. Verzoekster reageerde op 11 december 2009. Zij wees erop dat de naheffingsaanslag betrekking had op de omzetbelasting over juli 2009 en dat deze maand viel onder het tijdvak waarvoor sanering was gevraagd. Hetzelfde gold, aldus verzoekster, voor de loonheffing over juli 2009 die evenmin was afgedragen. Doordat de naheffingsaanslagen waren gedagtekend na 1 augustus 2009 was de schuld als het ware overgeheveld uit het saneringstijdvak naar een datum daarbuiten. De Belastingdienst had volgens verzoekster uit het ingediende saneringsverzoek kunnen en moeten begrijpen dat zij geen middelen had om haar verplichtingen na te komen. 8. In reactie op de brief van verzoekster liet de Belastingdienst op 30 december 2009 weten vast te houden aan de tekst van de brief van 26 augustus 2009 waarin alleen sprake was van aanslagen die waren opgelegd vóór 1 augustus 2009. 9. Op 15 februari 2010 wendde verzoekster zich tot de Nationale ombudsman. Zij nam ook in deze brief het standpunt in dat de maand juli viel binnen het saneringstijdvak en dat daarom de omzetbelasting en de loonheffing over die maand vielen binnen het saneringsakkoord. 10. De Nationale ombudsman legde de klacht ter behandeling voor aan de Belastingdienst. Deze behandelde de brief van verzoekster als beroepschrift tegen de beschikking van 26 augustus 2009. De directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi deed op 25 mei 2010 uitspraak op dit beroep. Hij wees op de duidelijke tekst van de beschikking van

4 26 augustus 2009 en wees het beroep af. Hij overwoog daartoe dat de Leidraad Invordering 2008 alleen de formele belastingschuld als uitgangspunt kende bij een verzoek om sanering. Het was, aldus de Belastingdienst, aan verzoekster om ervoor te zorgen dat de materiële en de formele belastingschuld ten tijde van het verzoek om deelname aan de sanering zo veel mogelijk met elkaar in overeenstemming waren. Ook op de Belastingdienst rustte op dit punt overigens een inspanningsverplichting, maar de Belastingdienst kon, zo overwoog de directeur, op 26 augustus 2009 nog niet weten dat de omzetbelasting en de loonheffing over juli 2009 niet zouden worden voldaan en afgedragen. Deze aangiften over deze maand waren pas op 31 augustus 2009 gedaan en behoefden ook pas op deze datum te worden betaald. 11. Op 17 juni 2010 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman. Zij liet weten zich in de uitspraak van de directeur niet te kunnen vinden. Zij stelde dat de ontvanger toen hij de beschikking van 26 augustus 2009 opstelde had kunnen weten dat over juli van dat jaar nog geen aangifte was gedaan, en dat hij, gelet op de al langere tijd bestaande betalingsmoeilijkheden, had moeten begrijpen dat verzoekster de op de aangiftes verschuldigde belasting niet zou kunnen betalen. Verzoekster betitelde het standpunt van de directeur als niet realistisch en theoretisch. 12. De Nationale ombudsman nam de klacht van verzoekster op 9 augustus 2010 in onderzoek. Hij vroeg de Belastingdienst op de klacht te reageren en stelde daarbij de volgende vragen: "1. "In de uitspraak van 25 mei 2010 wordt overwogen dat de ontvanger ten tijde van het nemen van zijn beslissing niet op de hoogte kon zijn van de materieel aan omzet- en loonbelasting verschuldigde belastingen. Ten tijde van het nemen van zijn beslissing kon de ontvanger de precieze hoogte van deze belastingen niet bekend zijn. Dit neemt niet weg dat hij wel bekend was met het feit dat deze verplichtingen, logischerwijs, waren opgekomen. Nu verzoekster met het door haar op 10 augustus 2010 ingediende saneringsverzoek aangaf betalingscapaciteit te missen om de lopende verplichtingen te voldoen, mag worden aangenomen dat zij ook doelde op de over juli 2009 opgekomen omzet- en loonbelasting die nog moest worden afgedragen. Althans, niet valt in te zien hoe verzoekster met betrekking tot deze opgekomen verplichtingen wel over betalingscapaciteit zou beschikken. Het komt mij dan ook voor dat de ontvanger geacht moet worden met het materieel verschuldigd geworden zijn van deze over juli 2009 opgekomen verplichtingen bij het nemen van zijn beslissing op de hoogte te zijn geweest. Ik verzoek u hierop in te gaan. 2. In de uitspraak wordt tevens overwogen dat artikel 22 lid a.3.c. van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 als voorwaarde om akkoord te gaan met een sanering voorschrijft, dat alle fiscale verplichtingen die tijdens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding opkomen tijdig en volledig worden voldaan. Ik begrijp dat in deze overweging onder opkomen de formele vaststelling wordt bedoeld. De vraag is of

5 opkomen als bedoeld in dit artikel niet in materiële zin dient te worden verstaan. Zo worden ten aanzien van de belastingschuldige op wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard aanslagen die tijdens een schuldsanering worden opgelegd maar betrekking hebben op een periode die daarvóór ligt, in de schuldsanering betrokken. Waarom zou dit voor zakelijke schulden anders moeten zijn? Met name nu de toestemming van de ontvanger ook in het geval van akkoord bij een schuldsanering natuurlijke personen aan deze zelfde voorwaarde (artikel 19a lid1.2e. van het Uitvoeringsreglement Invorderingswet 1990) als bij zakelijke schulden is gebonden. Ik verzoek u zich hierover nader uit te laten. 3. Uit de klacht blijkt dat verzoekster een geheel ander idee heeft gehad van de onder 4. opgenomen voorwaarde in de beslissing van de ontvanger van 26 augustus 2009, dan de ontvanger bij het nemen van zijn beslissing blijkbaar voor ogen heeft gestaan. Gelet op het feit dat verzoekster op het moment van haar aanvraag schuldsanering op 10 augustus 2009 geen betalingscapaciteit had en het saneringsverzoek betrekking op alle tot dan openstaande schulden, is het naar mijn voorlopige oordeel niet onbegrijpelijk dat verzoekster hieronder ook de over juli 2009 opgekomen omzet- en loonbelastingschulden heeft verstaan. Zeker nu het hier geen aanslagbelastingen betrof maar afdracht- en voldoeningsbelastingen. Dit roept de vraag op in hoeverre het redelijk is vast te houden aan een formele uitleg van de betreffende voorwaarde die door verzoekster niet als zodanig is begrepen en niet lijkt aan te sluiten bij de geest van het gedane saneringsverzoek en de onderliggende materiële werkelijkheid. Ik verzoek u zich hierover uit te laten." 13. De Belastingdienst/Utrecht-Gooi reageerde op 22 oktober 2010 op de klacht. De Belastingdienst schreef het volgende: " De ingediende klacht draait om de vraag wat precies onder lopende verplichten moet worden verstaan. Voor de volledigheid heb ik hieronder de volledige tekst opgenomen zoals die is vermeld in de Vakstudie Invordering en voor zover die handelt over het begrip lopende verplichtingen. Aantekening 4.8.5 Geen nieuwe fiscale verplichtingen Beschouwing Op grond van art. 22, onderdeel d, Uitv.reg. IW 1990 moeten fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding tijdig en volledig worden nagekomen. Deze voorwaarde zal strikt moeten worden nageleefd. Uitgangspunt is immers dat het verzoek wordt gedaan voor een bepaalde, zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vastgestelde belastingschuld. Nieuwe schulden vallen niet binnen het akkoord en moeten derhalve tijdig integraal worden voldaan. De omvang van de belastingschuld waarvoor kwijtschelding wordt verzocht moet ook niet (meer) veranderen

6 tijdens de beoordeling van het akkoord doordat belastingschuldige nalaat aan nieuw opkomende verplichtingen te voldoen. Onder de fiscale verplichtingen valt ook het tijdig doen van aangifte. Door het bijhouden van deze lopende verplichtingen expliciet op te nemen als voorwaarde in de uitvoeringsregeling wordt het belang van het hierboven genoemde uitgangspunt nog eens benadrukt. De Leidraad Invordering 2008 (besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, Stcrt. 2008, 122) is in de plaats getreden van de Leidraad Invordering 1990 (resolutie van 25 juni 1990, nr. AFZ90/1990). De Leidraad Invordering 2008 bevat alleen nog beleidsregels. Teksten die terug te vinden zijn in wet en regelgeving en in werkinstructies zoals in het Handboek Invordering en de Instructie Invordering en Deurwaarders zijn niet meer in de Leidraad Invordering 2008 opgenomen. De tekst van de Leidraad Invordering 1990 is om die reden niet langer opgenomen in de tekst van de Leidraad Invordering 2008. Beleid. Leidraad Invordering 1990 geldend van 25 juni 1990 tot 1 juli 2008 (Bew.: dit besluit is ingetrokken bij besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, Stcrt. 2008, 122.) 'De fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van het verzoek toe te treden tot een akkoord moeten tijdig en volledig worden nagekomen. De ontvanger dient tijdens de behandeling van het aangeboden akkoord dus toe te zien op het binnen de gestelde termijn voldoen van de op aangifte af te dragen belastingen en op het binnen de termijnen voldoen van voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen of vennootschapsbelasting. Hfdst. IV, art. 26, par. 4, vijfde lid, Leidraad Invordering 1990. Beleid. Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders 'De fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van een verzoek om sanering moeten tijdig en volledig worden nagekomen. De ontvanger ziet er tijdens de behandeling van het aangeboden akkoord op toe dat de belastingen op aangifte en voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen of vennootschapsbelasting binnen de gestelde termijn worden voldaan.' 45.4.4, Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders. In tegenstelling tot hetgeen u onder punt 1 heeft gesteld, lees ik uit de brief van klaagster van 10 augustus 2009 niet dat de onderneming de lopende verplichtingen niet na kon komen. Er wordt expliciet gevraagd om een sanering "van de thans openstaande schulden". Verder is het zo dat het eerste verzoek om sanering dateert van februari 2009 en uitdrukkelijk niet van 10 augustus 2009. De brief van 10 augustus was slechts bedoeld om de ontvanger te laten weten dat het Bbz-krediet was toegekend en dat de eerdere principeovereenkomst geëffectueerd kon worden ( ). Ik ben van mening dat de beschikking van de ontvanger geen enkele ruimte voor twijfel laat. Wellicht dat de

7 opmerking over de lopende verplichtingen enige ruimte voor twijfel zou laten voor zover die geïsoleerd wordt bezien (deze mening ben ik overigens niet toegedaan), de opmerking van de ontvanger dat de sanering geldt voor openstaande aanslagen die zijn opgelegd vóór 1 augustus 2009, neemt volgens mij elke vorm van twijfel die zou kunnen ontstaan meteen weg. De verplichtingen over juli 2009 kunnen op geen enkele wijze worden geschaard onder een openstaande aanslag die vóór 1 augustus 2009 is opgelegd. Voorts is het zo dat de loonbelastingverplichtingen over januari tot en met maart 2009 tijdig werden nagekomen, hetzelfde geldt voor de verplichting over juni 2009. Voor wat betreft de omzetbelasting werden alleen de verplichtingen over januari en april 2009 niet nagekomen. Gelet op het feit dat het verzoek om sanering feitelijk dateert van februari 2009, kan ik de houding van de ontvanger niet anders dan als zeer coulant bestempelen. Immers het beleid schrijft voor dat tijdens de behandeling van een verzoek om sanering de lopende verplichtingen moeten worden nagekomen. De ontvanger heeft desondanks de verplichtingen over april en mei 2009 meegenomen in de sanering. Gelet op de bewoordingen van de brief van 10 augustus, het feit dat de verplichtingen over juni 2009 tijdig waren nagekomen en de omstandigheid dat het verzoek om sanering reeds in februari 2009 in behandeling was genomen, had de ontvanger geen indicatie kunnen hebben dat de verplichtingen over juli 2009 niet nagekomen konden worden. Verder is het zo dat de indiener van het verzoek om sanering een gerenommeerd advieskantoor is. Het had op de weg van de indiener van het verzoek gelegen om expliciet te benoemen dat het de bedoeling was dat ook de verplichtingen over juli 2009 in de sanering mee zouden moeten worden genomen. Uw vraag onder punt 2 kan ik slechts summier beantwoorden. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest om een differentiatie aan te brengen voor zover het gaat om de fiscale behandeling van natuurlijke en niet natuurlijke personen. Evenzeer bestaat er een verschil in behandeling tussen ondernemers en particulieren. Het is aan de ontvanger noch aan de directeur om daar een eigen interpretatie aan te geven. Overigens is het antwoord op uw vraag van academische aard in deze kwestie omdat het verzoek reeds was ingediend in maart 2009. Over de maand juli kan in dat opzicht geen discussie bestaan over de vraag of die maand behoort tot de lopende verplichtingen vanaf maart 2009. Tot slot en wellicht ten overvloede: met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ontstaat de verplichting tot het doen van aangifte en betaling over juli 2009 op 31 augustus 2009. Gelet op de deskundigheid van de indiener van het verzoek, kan (of in ieder geval behoort) over het ontstaan van deze verplichtingen geen misverstand bestaan. ( )

8 Gelet op het voorgaande, kan ik verzoekster niet volgen in haar standpunt dat er een misverstand zou kunnen bestaan over de maand juli 2009. Ik ben dan ook niet van mening dat de beslissing van de ontvanger (en de directeur) niet aan zou sluiten bij de materiële werkelijkheid. Ik acht de klacht dan ook ongegrond." 14. In een brief van 17 maart 2011 reageerde de gemachtigde van verzoekster op het toegezonden verslag van bevindingen. Hij benadrukte dat het verzoek tot deelname aan de sanering uitdrukkelijk ook betrekking had op de schulden over juli 2009 en dat het niet logisch was deze erbuiten te laten vallen omdat zij pas verschuldigd waren per 31 augustus 2009. II. Beoordeling 15. Verzoekster klaagt over de beslissing van de Belastingdienst op haar verzoek om deelname aan een schuldsanering. Zij klaagt er met name over dat de Belastingdienst zich op het standpunt stelt dat de omzetbelasting en loonheffingschuld over juli 2009 niet vallen onder het schuldsaneringakkoord waaraan de Belastingdienst blijkens zijn beschikking van 26 augustus 2009, onder voorwaarden, wil meedoen. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het akkoord overeenkomstig haar verzoek aan de Belastingdienst was bedoeld om een oplossing te bieden voor alle openstaande belastingschulden over de periode tot 10 augustus 2009, de datum waarop zij stelt het verzoek te hebben ingediend. Zij is van mening dat de Belastingdienst had moeten begrijpen dat zij ook de belasting over de maand juli 2009 niet zou kunnen betalen. 16. Een besluit om deelname aan een sanering van schulden moet worden gericht aan de lokale ontvanger van de Belastingdienst. Voor verzoekster was dat de Belastingdienst/Holland-Midden. Tegen de beslissing van de ontvanger is beroep mogelijk bij de directeur van de Belastingdienst, in het geval van verzoekster de directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi. Het onderzoek en de beoordeling door de Nationale ombudsman hebben zich in eerste instantie gericht op de beslissing van de directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi (hierna: de directeur). Om een oordeel te kunnen geven over verzoeksters klacht was het echter noodzakelijk ook de oorspronkelijke beslissing van de ontvanger van de Belastingdienst/Holland-Midden in de beoordeling te betrekken. 17. De directeur merkt op dat de beschikking van 26 augustus 2009 van de ontvanger geen ruimte voor twijfel laat. Daarin wordt immers gesproken van alle aanslagen die zijn opgelegd vóór 1 augustus 2009. De omzetbelasting en loonheffing over juli 2009 vallen, aldus de directeur, daaronder niet, er was immers vóór 1 augustus 2009 geen naheffingsaanslag opgelegd. Ook diende de schuld over juli 2009 pas per 31 augustus 2009, dat is ná de afgifte van de beschikking, te worden voldaan c.q. afgedragen.

9 De directeur merkt verder op dat het verzoek om deelname aan de schuldsanering niet pas werd gedaan op 10 augustus 2009 maar al in februari 2009. De belasting over juli 2009 valt daarmee onder de na het verzoek opgekomen verplichtingen die stipt hadden moeten worden nagekomen. 18. De directeur van de Belastingdienst heeft naar het oordeel van de Nationale ombudsman in zijn uitspraak terecht vastgehouden aan de bepaling in de beschikking van 26 augustus 2009 dat alleen wordt afgezien van invorderingsmaatregelen voor aanslagen die zijn opgelegd vóór 1 augustus 2009. Voor zover verzoekster meent dat dit niet logisch is, gaat hij ten onrechte voorbij aan de formele karakter van de beschikking van de ontvanger. De naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing over juli 2009 vallen dan ook niet onder de gemaakte saneringsafspraak. De betrokken naheffingsaanslagen zijn pas na 1 augustus 2009 opgelegd. Bovendien behoefde deze belasting niet eerder dan op 31 augustus 2009 op aangifte te worden betaald te worden betaald. Dit betekent dat de hoogte van de betrokken belastingbedragen op 26 augustus 2009 nog niet bekend waren bij de Belastingdienst. De Belastingdienst beschikte immers nog niet over een aangifte waaruit de belasting die moest worden voldaan, kon blijken. 19. Ook kan verzoekster niet in haar standpunt worden gevolgd dat de directeur had kunnen en moeten begrijpen dat de belasting over juli niet zou kunnen worden betaald. De belasting over de maanden januari tot en met maart en over juni 2009 werd immers, blijkens mededeling van de directeur tijdig betaald. Voor zover verzoekster tegen het standpunt van de directeur inbrengt dat de belasting over de maand juli 2009 in de sanering moet worden begrepen omdat het verzoek om sanering pas is gedaan na afloop van die maand, wordt haar argument niet door de feiten ondersteund. Uit de reactie van de directeur blijkt immers dat het verzoek van 10 augustus 2009 slechts een vervolgstap was in de behandeling van een zelfde verzoek dat al in februari 2009 was ingediend. Dit argument treft daarom geen doel. 20. De Nationale ombudsman is niettemin van oordeel dat de Belastingdienst al bij de behandeling van het verzoek om deelname aan de sanering van verzoekers schulden te kort is geschoten. Verzoekster vroeg de Belastingdienst/Holland-Midden om sanering van de op 1 augustus 2009 openstaande schulden. 21. De Belastingdienst reageerde, anders dan verzoekster had gevraagd, met de beslissing om geen invorderingsmaatregelen te nemen voor aanslagen opgelegd vóór 1 augustus 2009. De vraag van verzoekster had betrekking op alle op 1 augustus 2009 openstaande belastingschulden. De Belastingdienst gaf op zijn beslissing geen toelichting.

10 De Nationale ombudsman acht aannemelijk dat het verzoekster of haar gemachtigde onvoldoende duidelijk is geweest dat de Belastingdienst een ander criterium stelde dan zij in haar verzoek had genoemd, en dat de omzetbelasting en loonheffing over juli 2009 daardoor niet onder de sanering zouden vallen. 22. Het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving houdt in dat overheidsinstanties bij de voorbereiding van hun handelingen de relevante informatie verwerven. Indien een schuldeiser en een schuldenaar, zoals in dit geval de Belastingdienst en verzoekster, wegens betalingsmoeilijkheden bij laatstgenoemde, willen komen tot een regeling voor de openstaande schuld, is een eerste vereiste dat tussen partijen duidelijk komt vast te staan wat precies de omvang is van de betrokken schuld en dat dit in de beslissing duidelijk wordt vastgelegd. 23. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman had het op de weg van de Belastingdienst gelegen om maatregelen te nemen om een misverstand als nu ontstaan te voorkomen. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 22. is overwogen, had van de Belastingdienst mogen worden verwacht dat hij ervoor zorg had gedragen dat tussen partijen precies vaststond op welke belastingschulden de sanering betrekking had. De Belastingdienst had dit kunnen doen door in overleg met verzoekster precies vast te stellen wat de belastingschuld was die voor sanering in aanmerking kwam en deze schuld met zoveel woorden in de af te geven beschikking te omschrijven. Een algemene omschrijving als "alle op 1 augustus 2009 openstaande belastingschulden" noch als "alle aanslagen die vóór 1 augustus 2009 zijn opgelegd" is daarvoor toereikend. Deze vaststelling vormt aanleiding tot het doen van een aanbeveling. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst is gegrond wegens schending van het vereiste van adequate informatieverwerving. Aanbeveling De minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst bij een positieve beslissing op een verzoek om deelname aan een schuldsanering zo nauwkeurig mogelijk vermeldt op welke aanslagen of andere belastingschuld de sanering betrekking heeft. De Nationale ombudsman,

11 dr. A.F.M. Brenninkmeijer Onderzoek Op 17 juni 2010 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift ingediend door de heer J.G. Scholten uit Schoonhoven, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Holland-Midden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Ook de minister van Financiën werd om een reactie gevraagd. INFORMATIEOVERZICHT De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: - de brief van 15 februari 2010 met bijlagen van verzoeksters gemachtigde aan de Nationale ombudsman - de uitspraak van 25 mei 2010 van de directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi - het verzoekschrift van 17 juni 2010 met bijlagen - de reactie van 22 oktober 2010 van de directeur van de Belastingdienst. 11 2010.08284 de Nationale ombudsman