Nationale Goede Doelen Rapport

Vergelijkbare documenten
6 Inhoud. 5 Voorwoord. 7 Sectoronderzoek. 16 Goede doelen over welzijn en samenleving. 25 Vijf goede doelen in het kort

Sectoranalyse Goede Doelen 2006

Kentallen Goede Doelen. Inventarisatie onder de leden van de VFI

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Sectoronderzoek: [kengetallen goede doelen 2006] Risseeuw, P.R.; Holleman, J.

NIEUWE JAARVERSLAGREGELS RJ650

Begroting Meerjarenraming

Materiele vaste activa Continuïteitsreserve Vorderingen Bestemmingsreserve Liquide middelen Overige reserves 792

Ontwikkeling leerlingaantallen

M Meer snelgroeiende bedrijven en meer krimpende bedrijven in Nederland

Regiobericht 1.0 Noord

monitor 2018 sociale firma s Amsterdam

Jaarrekening 2014 Stichting LIM FOUNDATION

Stichting Stéphanos. Jaarrapport 2014

Marktaandelen volmachtkanaal 2009

Jaarrekening 2013 Stichting LIM FOUNDATION

Stichting Stéphanos. Jaarrapport 2015

Aanbevelingen bij het rapport Drempelvrees?

Financieel Jaarverslag Stichting Suvadra

FEITEN& CIJFERS GOEDE DOELEN 2014

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Jaarrekening 2011 Stichting LIM FOUNDATION

De Algemene Vergadering wordt gevraagd in te stemmen met de Begroting 2016 van NOC*NSF

Stichting Stéphanos. Jaarrapport 2017

Stichting Stéphanos. Jaarrekening 2018

JAARVERSLAG. Stichting Kledingbank Amersfoort JAARVERSLAG STICHTING KLEDINGBANK AMERFOORT 2015

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

JAARREKENING 2017 NEDERLANDS KANKERFONDS VOOR DIEREN

1. Balans per 31 december 2015 (na voorgestelde resultaatbestemming)

Stichting Gemeenschapsfonds Amstelveen gevestigd te Amstelveen. Rapport inzake de jaarrekening 2014

Stichting House of Animals

4e kwartaal 2015 Den Haag, 21 januari 2016

Starters zien door de wolken toch de zon

Beleidsplan Stichting Dinamo Fonds

PUBLICATIEJAARREKENING NOC*NSF

Ongezien, onverkocht?

2013 in het kort SAMENVATTING VAN HET JAARVERSLAG

Beleidsplan Stichting GeefGratis

Marktaandelen volmachtkanaal 2008

Werkloosheid Redenen om niet actief te

2015 t/m Varkens in Nood Beleidsplan & Beloningsbeleid

Eindexamen vwo m&o II

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Verzuimcijfers 2010 sector Gemeenten

DIT IS VNO-NCW. Lidmaatschap en contributie

Rapport: Uitgebracht aan: Stichting Andeweg Mediterranean Training for the Deaf-Nederland. Voorburg. Inzake het jaarbericht over 2014

Rapport: Uitgebracht aan: Stichting Andeweg Mediterranean Training for the Deaf-Nederland. Voorburg. Inzake het jaarbericht over 2015

Geven in Nederland 2017

Kwartaalbericht. 2e kwartaal 2015 Den Haag, 14 juli Samenvatting cijfers per 30 juni 2015

BELEIDSPLAN WAKIBI 2019

80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER,

Beleidsplan Stichting Dinamo Fonds

2018 t/m Varkens in Nood Beleidsplan & Beloningsbeleid

Samenvatting jaarrekening

Jaarrekening Inhoudsopgave

3e kwartaal 2015 Den Haag, 19 oktober 2015

De Geefwet en donaties aan cultuur in Nederland *1. René Bekkers, Saskia Franssen,

Nederland geeft vrijwillig 0,85% van het bruto binnenlands product (bbp).

FINANCIEEL JAARVERSLAG 2013

Stichting Animals Today

Stichting Kans voor een Kind. Jaarrekening over 2017

Aantal medewerkers Zuidoost-Brabant

Jaarrekening & Verslag van voorlichtingsactiviteiten in Nederland 2015

Rapport: Uitgebracht aan: Stichting Andeweg Mediterranean Training for the Deaf-Nederland. Voorburg. Inzake het jaarbericht over 2012

RAPPORT Aan het bestuur van Stichting Go and Tell Zeewolde. inzake de jaarrekening 2016

Vakantiewerk in het mkb 2004

Beleidsplan Stichting Help het Doel Inleiding Activiteiten voor de werving van middelen... 3

Jaarrekening Stichting Wierde Breda

Stichting Drop-Inn Jaarrekening 2016

jongeren zorg en beveiliging in Joods Nederland STEUNT Beknopt jaarverslag 66e actiejaar

JAARREKENING Stichting Present Deventer - Jaarrekening

Beleggingen institutionele beleggers in 2004 met 8,1 procent omhoog

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

Frederik Muller Fonds Beleidsplan & Beloningsbeleid 2017 t/m 2019

De stichting heeft ten doel: het werven, beheren en aanwenden van gelden ten behoeve van het te Leiden gevestigde hospice Issoria.

De groei van de laatste jaren vertaalt zich ook financieel; toenemende activiteit brengt meer kosten met zich mee.

Per TOTAAL ACTIEF , ,83

Grondslagen voor de waardering van activa en passiva en de resultaatbepaling

Resultaten Bedrijven Census 2014: hoe is de administratie van bedrijven op Curacao geregeld?

FINANCIËLE RAPPORTAGE FUNDEREND ONDERWIJS. Utrecht, november 2014

Stichting House of Animals

Kwartaalbericht. 4e kwartaal 2014 Den Haag, 30 januari Samenvatting cijfers per 31 december 2014

Diversiteit binnen de loonverdeling

Balans per 31 december 2016 (na bestemming van het resultaat over het boekjaar) (bedragen in euro s) Materiële vaste activa 4.943

Samenvatting WijkWijzer 2017

259 mensen hebben de enquête volledig ingevuld. Dat is bijna een kwart van alle schoolbesturen (22%).

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het tweede kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

BELEIDSPLAN STICHTING STEUNFONDS VOOR CHRISTEN ZIJN TEVENS INHOUDENDE NADERE INFORMATIE OVER DE STICHTING

Factsheet Groenvoederdrogerijen 2016

FINANCIEEL JAARVERSLAG STICHTING LEERGELD HILVERSUM WIJDEMEREN HILVERSUM

Onderwijs: kiezen voor en leren in de techniek

2011 in het kort TOELICHTING OP HET JAARVERSLAG

VUT-fondsen kalven af

STICHTING PRESENT DEVENTER

STICHTING HOOP VOOR ALBANIË TE MAASDIJK. Rapport inzake jaarstukken mei 2016

Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun partners

Zzp ers in de provincie Utrecht Onderzoek naar een groeiende beroepsgroep

Financieel jaarverslag Stichting Leergeld Emmen e.o. te Emmen

Omzet naar type object. Omzet naar type opdrachtgever

Omzet naar type object. Omzet naar type opdrachtgever

Omzet naar type object. Omzet naar type opdrachtgever

Transcriptie:

Nationale Goede Doelen Rapport Advies van 2006 de Commissie Code Goed Bestuur voor onderzoek in opdracht van de VFI brancheorganisatie van goede doelen Advies voor een code voor de leden van de VFI juni 2005 omslag3.indd 1 14-11-2006 16:54:31

Amsterdam, november 2006 Onderzoek in opdracht van de VFI, de branchevereniging van goede doelen Nationale Goede Doelen Rapport 2006 Een inventarisatie onder VFI-leden J. Holleman P.A. Risseeuw

De wetenschap dat het goed is SEO Economisch Onderzoek doet onafhankelijk toegepast economisch onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ons onderzoek helpt onze opdrachtgevers bij het nemen van beslissingen. SEO Economisch Onderzoek is gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam. Dat geeft ons zicht op de nieuwste wetenschappelijke methoden. We hebben geen winstoogmerk en investeren continu in het intellectueel kapitaal van de medewerkers via promotietrajecten, het uitbrengen van wetenschappelijke publicaties, kennisnetwerken en congresbezoek. SEO-rapport nr. 936 projectleiding VFI Sofie Vriends Copyright 2006 SEO Economisch Onderzoek, Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld.

Voorwoord Transparantie is het toverwoord voor de geloofwaardigheid van vele sectoren geworden. Zo ook voor de goededoelensector. Van groot belang is de wijze waarop transparantie, als kernwaarde, wordt ingevuld. De goededoelenorganisaties die zich hebben verenigd in de brancheorganisatie VFI hebben daarvoor hun Code Goed Bestuur voor Goede Doelen. Deze code bevat onder meer spelregels voor de informatievoorziening aan gevers, vrijwilligers en andere belanghebbenden. Optimale openheid en kenbaarheid is een dure plicht voor publiek gesteunde goededoelenorganisaties. De VFI, brancheorganisatie van landelijke goede doelen, presenteert daarom hierbij haar Nationale Goede Doelenrapport 2006. Dit rapport draagt bij aan verdere transparantie van de goededoelensector in Nederland. In opdracht van de VFI heeft SEO Economisch Onderzoek voor het tweede achtereenvolgende jaar in kaart gebracht hoe de ontwikkelingen van doelbesteding, inkomsten, werkgelegenheid en uitvoeringskosten zich in 2005 verhielden bij de VFI-leden. De bevindingen in dit onderzoek zijn vooral feitelijk van aard. Het onderzoek is niet bedoeld als impactstudie of als benchmark, maar kan daarvoor zeker op termijn wel de basis vormen. De VFI heeft de intentie dit sectoronderzoek jaarlijks te laten uitvoeren. Dit jaarlijkse onderzoek zal op middellange termijn bijdragen aan scherpere inzichten in doelmatigheid en effectiviteit van de instellingen. Naast een grondige inventarisatie van doelbestedingen en inkomsten, biedt het rapport dit jaar inzicht in doelgebieden, doelgroepen en doelregio s. Ook wordt aandacht besteed aan de werkgeverspositie van instellingen: op welk niveau liggen de arbeidskosten (ook die van de directeur), hoe komen arbeidsvoorwaarden tot stand, welke secundaire arbeidsvoorwaarden zijn er? We vertrouwen erop dat het rapport bijdraagt aan de kenbaarheid van de goededoelensector. Suggesties en adviezen voor de verbetering hiervan zijn van harte welkom. Gosse Bosma, directeur VFI

Inhoudsopgave 1 Samenvatting...7 2 De VFI-achterban...9 3 Doelbesteding...11 4 Inkomsten...17 5 Reserves...23 6 Personeel en organisatie...27 6.1 Personeel...27 6.2 Vrijwilligers en collectanten...30 6.3 Arbeidsvoorwaarden...33 7 Kosten...35 7.1 Kosten fondsenwerving...36 7.2 Kosten per fte...38 7.3 Ontwikkeling loonkosten per fte...39 7.4 Directiebeloning...40 8 Verantwoording...43 8.1 Afbakening...43 8.2 Respons, representativiteit, betrouwbaarheid...44 Verklarende woordenlijst...45

7 1 Samenvatting De totale doelbesteding van de in de VFI verenigde fondsen bedraagt 1,5 miljard euro, dat is 13 procent meer dan in 2004. Twee derde van dit bedrag, vrijwel precies één miljard, wordt besteed aan hulp aan groepen en individuen. Ongeveer de helft van de bestedingen blijft binnen Nederland. Van de internationaal bestede gelden gaat bijna de helft naar Afrika, en veertig procent naar Azië. Het Tsunami-effect drukt een groot stempel op dit beeld. 1 De meest genoemde doelgroepen door de fondsen zijn kinderen (52 procent van de fondsen) en jongeren (36 procent. Een kwart tot een derde richt zich op zieken, gehandicapten of armen. De totale inkomsten van de fondsen bedragen 1,8 miljard euro, 21 procent meer dan in 2004. De helft van de inkomsten is afkomstig van fondsen die op internationale hulp georiënteerd zijn. De inkomsten uit gezamenlijke acties zijn 4,5 keer zo groot als in 2004. De groei van de inkomsten uit gezamenlijke acties gaat niet of nauwelijks ten koste van andere inkomensstromen. Particuliere giften blijven op peil, bedrijfsdonaties groeien zelfs flink. De post beleggingsopbrengsten neemt sterk toe (met 65 procent). Er is een goed rendement op belegde reserves behaald, doordat 2005 een goed beursjaar was. Daarnaast zorgde de Tsunami-actie in het begin van het jaar voor grote hoeveelheden liquiditeiten, die niet allemaal terstond besteed konden worden en dus voor de korte termijn belegd werden. Van de totale inkomsten komt ruim één derde uit subsidies en externe projectfinanciering. De totale werkgelegenheid onder de deelnemers aan het onderzoek bedraagt 7500 fte s, dat is 4 procent meer dan in 2004. De groei doet zich vooral bij internationale fondsen voor. Ook hier ligt een relatie met de Tsunami voor de hand. Twee derde van het personeel van de fondsen is werkzaam voor de doelbesteding. Naar schatting zijn er ongeveer 560.000 collectanten en 160.000 andere vrijwilligers actief in de goededoelensector. De totale reserves per 31 december 2005 groeien met 9 procent tot 1,3 miljard euro. De groei doet zich vooral voor bij geoormerkte bestemmingsreserves. De gemiddelde kosten per arbeidsplaats (arbeidskosten en materiële kosten) sluiten aan bij wat gangbaar is in dienstverlenende sectoren. Het gemiddelde directiesalaris komt uit op 79.000, 1,6 procent meer dan in 2004. Boven op dit bedrag komt gemiddeld 18.000 aan overige arbeidskosten. 1 Met het Tsunami-effect bedoelen we het effect van 2 grote rampen op inkomsten en bestedingen in 2005: de Tsunami van 26 december 2004 en de aardbeving in Pakistan, op 8 oktober 2005.

8 Groei op alle fronten Figuur 1 laat een trend zien van sterk groeiende inkomsten, bestedingen en een vergelijkbare ontwikkeling in werkgelegenheid. De internationale fondsen kennen de hoogste groei in inkomsten, doelbesteding en werkgelegenheid. De welzijnsorganisaties lopen in de pas met de totale deelnemersgroep. In de categorie gezondheid dalen de inkomsten licht en de doelbesteding fors. De grote organisaties bepalen het totale beeld. Bij de middelgrote organisaties groeit de werkgelegenheid bovengemiddeld. Bij de kleine fondsen groeien de inkomsten vrijwel net zo hard als in de andere omvangklassen; de doelbesteding blijft echter stabiel, en de werkgelegenheid daalt licht. Figuur 1: Inkomsten, doelbesteding en fte s - ontwikkeling -12% -8% -4% 0% 4% 8% 12% 16% 20% 24% inkomsten doelbesteding fte's Gezondheid Internationale hulp Welzijn en cultuur Natuur en milieu Inkomsten < 5 mln. Euro Inkomsten tussen 5 en 20 mln. Euro Inkomsten > 20 mln. Euro

9 2 De VFI-achterban De positie van de VFI in de goededoelensector De VFI heeft per 1 mei 2006 97 leden. De VFI vertegenwoordigt hiermee ongeveer 75 procent van de bestedingen aan de doelstellingen in de goededoelensector. De deelnemers aan het dit onderzoek zorgen voor ongeveer 90 procent van de bestedingen binnen de VFI, en dus voor ruim twee derde van de totale bestedingen aan goede doelen in Nederland. 2 In dit rapport gebruiken we regelmatig 2 onderverdelingen voor organisaties: naar aandachtsgebied en naar omvang. Sommige organisaties gaven aan meer dan één aandachtsgebied te bestrijken. Om de vergelijkingen tussen de verschillende aandachtsgebieden zuiver te houden, kiezen we er voor om ons te baseren op de indeling die het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) hanteert. Figuur 2 toont de onderverdeling. Figuur 2: Aantal organisaties per aandachtsgebied Welzijn en cultuur; 27 Gezondheidszorg; 21 Natuur en milieu; 7 Internationale hulp; 22 De onderverdeling naar omvang is te zien in Figuur 3. De instellingen met totale inkomsten minder dan 5 miljoen euro noemen we klein ; die met inkomsten tussen 5 en 20 miljoen euro noemen we middelgroot, de organisaties met inkomsten hoger dan 20 miljoen euro groot. 2 In dit rapport wordt met totaal steeds het totaal van de aan het onderzoek deelnemende VFI-leden bedoeld, tenzij anders vermeld.

10 Figuur 3: Aantal organisaties naar omvang Middelgroot; 20 Groot; 19 Klein; 38 Tabel 4 toont hoe de beide onderverdelingen zich tot elkaar verhouden. De gezondheidsorganisaties zijn vooral klein en middelgroot van omvang. De internationale hulpfondsen zijn veelal klein of groot, maar minder vaak middelgroot. De welzijnsorganisaties zijn voornamelijk klein, de natuurfondsen zijn op één na middelgroot of groot. Tabel 4: Organisaties naar aandachtsgebied en omvang Omvang Aandachtsgebied Klein Middelgroot Groot Gezondheid 11 8 2 21 Internationale hulp 8 5 9 22 Welzijn en Cultuur 18 4 5 27 Natuur en Milieu 1 3 3 7 38 20 19 77

11 3 Doelbesteding Doelbesteding - totaal De totale doelbesteding in 2005 bedraagt 1,5 miljard euro. De doelbesteding van de panelgroep 3 groeit met 13 procent ten opzichte van vorig jaar, zie Figuur 5. Het VFI-brede gemiddelde bedrag dat jaarlijks wordt uitgegeven aan de doelstelling is 19 miljoen euro. Figuur 5: Gemiddelde doelbesteding en ontwikkeling in besteding, naar aandachtsgebied, 2004-2005 40 30 20 10 0-10 doelbesteding in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Internationaal Natuur Welzijn Gezondheid 24% 18% 12% 6% 0% -6% -20 De internationale fondsen besteden gemiddeld 35 miljoen euro aan hun doelen, een groei van 21 procent ten opzichte van 2004. De natuurinstellingen geven gemiddeld 26 miljoen euro uit aan doelbesteding. De bestedingen van de gezondheidsorganisaties krimpen met 12 procent tot 8 miljoen euro; kennelijk zijn de organisaties wendbaar in het aanpassen van de bestedingen aan de hoogte van de inkomsten. -12% In Figuur 6 is te zien dat zowel de middelgrote (met 14 procent) als de grote fondsen (met 13 procent) flink groeien. Dit is vooral te danken aan de ontwikkeling van de internationale- en de welzijnsorganisaties in beide omvangklassen. De kleine instellingen geven slechts iets meer (0,3 procent) uit aan hun doelen dan vorig jaar. Figuur 6: Gemiddelde besteding en ontwikkeling in besteding, naar omvang, 2004-2005 75 60 45 30 15 0 doelbesteding in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Klein Middelgroot Groot 15% 12% 9% 6% 3% 0% 3 De groep instellingen waarvan zowel over 2004 als over 2005 gegevens beschikbaar zijn.

12 Concentratie Een interessant aspect van een bedrijfstak is de mate van concentratie. Die zegt iets over de verhouding tussen het aantal grote en het aantal kleine organisaties.. Naarmate er minder organisaties (bedrijven) in een bepaalde bedrijfstak actief zijn, is de concentratie hoger. Hoe meer relatief grote organisaties er zijn, hoe hoger de concentratie. De grootste organisaties (4 procent van het totaal) zorgen samen voor 38 procent van de totale bestedingen aan doelstellingen, zie Figuur 7. De fondsen met besteding tussen de 35 en 150 miljoen euro (9 procent van alle organisaties) geven samen 34 procent van de totale bestedingen uit. 55 procent van de instellingen geeft minder dan 5 miljoen euro uit; gezamenlijk doen zij slechts 5 procent van totale bestedingen. Figuur 7: Concentratie - bestedingen aan de doelstelling 60% 50% aandeel in aantal organisaties aandeel in bestedingen 40% 30% 20% 10% 0% > 150 mln 35-150 mln 15-35 mln 5-15 mln < 5 mln Doelbesteding - naar activiteit In 2005 wordt 1 miljard euro (twee derde van de totale bestedingen) rechtstreeks besteed aan hulp aan groepen en individuen, zie Figuur 8. 4 Figuur 8: Doelbesteding naar activiteit 0 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1.000 1.100 1.200 1.300 1.400 1.500 Hulp aan groepen en individuen Voorlichting Belangenbehartiging Verbeteren en beschermen leefomgeving Bevorderen kennisontwikkeling Cultureel erfgoed en culturele ontwikkeling Er gaat 175 miljoen euro naar het verbeteren en beschermen van de leefomgeving. Aan voorlichting wordt 124 miljoen euro uitgegeven en aan het bevorderen van kennisontwikkeling (waaron- 4 Voor het eerst hebben we dit jaar de gezamenlijke maatschappelijk bijdrage van de bij de VFI aangesloten organisaties in kaart gebracht. Hiervoor is een indeling gemaakt naar 6 typen van activiteiten die door de instellingen gefinancierd worden.

13 der wetenschappelijk onderzoek, onderwijs technologie en innovatie) 98 miljoen euro. 72 miljoen euro wordt besteed aan belangenbehartiging en beïnvloeding van beleid en wetgeving (lobby). Tenslotte gaat er 23 miljoen euro naar het in stand houden van het culturele erfgoed en het bevorderen van culturele ontwikkeling. Binnen de aandachtsgebieden internationale hulp en welzijn en cultuur wordt relatief het meeste aan directe hulp gedaan: respectievelijk 84 en 83 procent van de totale uitgaven (zie Figuur 9). De kerntaak van de natuurfondsen is het beschermen van de leefomgeving (84 procent). Van de gezondheidsbestedingen gaat bijna de helft naar kennisontwikkeling en een klein kwart naar voorlichting. Figuur 9: Doelbesteding per aandachtsgebied - naar activiteit Welzijn en cultuur Internationale hulp Gezondheidszorg Natuur en milieu 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Hulp aan groepen en individuen Voorlichting Belangenbehartiging Verbeteren en beschermen leefomgeving Bevorderen kennisontwikkeling Cultureel erfgoed en culturele ontwikkeling De middelgrote organisaties besteden, vergeleken met de andere omvanggroepen, het minst aan directe hulp (46 procent), zie Figuur 10. Ze geven meer dan de andere groepen uit aan voorlichting (23 procent) en kennisontwikkeling (16 procent). Dit wordt verklaard door het grote aandeel gezondheidsfondsen in deze groep. De kleine instellingen besteden 8 procent van hun gelden aan cultuur, veel meer dan de andere groepen. Het verbeteren van de leefomgeving is, met respectievelijk 11 en 12 procent van de bestedingen, een zaak van de middelgrote en de grote organisaties. Figuur 10: Doelbesteding per omvanggroep - naar activiteit Klein Middelgroot Groot 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Hulp aan groepen en individuen Voorlichting Belangenbehartiging Verbeteren en beschermen leefomgeving Bevorderen kennisontwikkeling Cultureel erfgoed en culturele ontwikkeling

14 Doelbesteding naar regio Figuur 11 laat zien dat bijna 750 miljoen euro in Nederland wordt besteed, dat is bijna de helft van alle bestedingen. De welzijnsorganisaties geven zelfs 99 procent van hun gelden in het binnenland uit. De internationale fondsen besteden ook nog 13 procent in Nederland. Deze uitgaven gaan naar voorlichting, bevordering van kennisontwikkeling en belangenbehartiging. Van de bestedingen in het buitenland gaat het leeuwendeel naar Afrika (43 procent) en Azië (40 procent). Oost Europa en het Midden Oosten ontvangen samen 5 procent van de internationale hulp. Figuur 11: Doelbesteding per aandachtsgebied - naar regio Welzijn en cultuur Gezondheid Natuur en milieu Internationale hulp 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Nederland Afrika Azië en Oceanië Zuid Amerika Overig De middelgrote organisaties besteden meer van hun gelden in Nederland (79 procent) dan de andere omvanggroepen, zie Figuur 12. De grote instellingen geven 56 procent van hun middelen uit buiten Nederland. De kleine (internationale) fondsen besteden naar verhouding het meest in Oost Europa: 8procent van de totale bestedingen. Dit komt neer op 28 procent van de buitenlandse uitgaven. Figuur 12: Doelbesteding per omvanggroep - naar regio Klein Middelgroot Groot 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Nederland Afrika Azië en Oceanië Zuid Amerika Overig

15 Doelgroepen Het doelgebied van de verschillende instellingen is van velerlei aard, net als de geografische focus, zoals hierboven al bleek. Er is ook gevraagd of, en zo ja, welke specifieke doelgroepen onderscheiden worden. Figuur 16 geeft het overzicht, in termen van het aantal organisaties dat een bepaalde doelgroep noemt, zonder rekening te houden met doelbesteding of andere wegingsfactoren. Kinderen vormen voor net meer dan de helft een doelgroep, daarnaast beoogt een derde van de instellingen ook nog jongeren te bereiken. Figuur 13: Doelgroepen 0% 10% 20% 30% 40% 50% Kinderen (Partner) Organisaties Jongeren Algemeen publiek Zieken Armen Gehandicapten Ouderen Vrouwen Overige Vluchtelingen Natuurlijke leefomgeving Dieren

17 4 Inkomsten Inkomsten - totaal De totale inkomsten in 2005 bedragen 1,8 miljard euro. De inkomsten van de panelgroep groeien met 21 procent ten opzichte van 2004, zie Figuur 15. De gemiddelde inkomsten per organisatie zijn 24 miljoen euro. De helft van de totale inkomsten komt ten goede aan de internationale fondsen, zie Figuur 14. Welzijn en cultuur krijgt een kwart van de inkomsten, natuur en gezondheid elk een achtste. Figuur 14: Inkomsten naar aandachtsgebied 12% 12% 50% 26% De internationale organisaties hebben in 2005 gemiddeld 41 miljoen euro aan inkomsten, een groei van 29 procent (Figuur 15). De natuurfondsen ontvangen gemiddeld 30 miljoen euro. Alleen het aandachtsgebied gezondheid heeft met dalende inkomsten te maken (met 2 procent); gemiddeld werven deze fondsen 11 miljoen euro. Figuur 15: Gemiddelde inkomsten en ontwikkeling in inkomsten, naar aandachtsgebied, 2004-2005 50 40 inkomsten in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 30% 24% 30 20 10 0-10 Internationale hulp Natuur en milieu Welzijn en cultuur Gezondheidszorg 18% 12% 6% 0% -6%

18 In Figuur 16 is te zien dat de inkomstenontwikkeling in 2005 in de 3 omvangklassen vrijwel gelijk oploopt. De middelgrote organisaties groeien met 23 procent; de grote en de kleine fondsen blijven nauwelijks achter met respectievelijk 21 procent en 20 procent groei. De inkomstengroei van de kleine fondsen laten zien dat het Tsunami-effect zeker niet de enige factor is die bijdraagt aan de inkomstentoename. Immers, de kleine instellingen hebben veel minder gedeeld in de opbrengsten van de grote inzamelingsacties voor de Tsunami en de aardbeving in Pakistan. Figuur 16: Gemiddelde inkomsten en ontwikkeling in inkomsten, naar omvang, 2004-2005 80 60 inkomsten in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 24% 18% 40 12% 20 6% 0 Klein Middelgroot Groot 0% Concentratie De grootste organisaties (4 procent) zorgen gezamenlijk voor 35 procent van de totale inkomsten, zie Figuur 17. De fondsen met inkomsten tussen de 40 en 200 miljoen euro (9 procent van alle organisaties) halen nog eens 35 procent van de inkomsten binnen. De kleine instellingen, de helft van alle goededoelenorganisaties, verkrijgen slechts 5 procent van de inkomsten. Figuur 17: Concentratie - inkomsten 50% 40% aandeel in aantal organisaties aandeel in inkomsten 30% 20% 10% 0% > 200 miljoen 60-200 miljoen 20-60 miljoen Middelgroot Klein <--------------------------- Groot ------------------------>

19 Inkomsten - naar herkomst Ruim een derde van de totale inkomsten komt uit subsidies en externe projectfinanciering, zie Figuur 18. Particuliere giften (schenkingen, fondsen op naam, contributies etc. 5 ) zorgen voor 22 procent van de inkomsten, 12 procent komt uit acties van derden. Er zijn behoorlijke verschillen tussen de 4 aandachtsgebieden. Gezondheid is voor slechts 7 procent afhankelijk van subsidies, maar ontvangt net als de afgelopen twee jaar veel nalatenschappen (25 procent). Ook collectes maken met 14 procent een aanzienlijk deel uit van de inkomsten. Voor de internationale hulp is het aandeel in gezamenlijke acties (13 procent van de inkomsten) van wezenlijke betekenis. Bij natuur en milieu is 16 procent van de inkomsten afkomstig uit overige bronnen. Figuur 18: Inkomsten naar herkomst - per aandachtsgebied Internationale hulp Welzijn en cultuur Natuur en milieu Gezondheid 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% subsidies en externe projectfinanciering particuliere giften aandeel in acties van derden aandeel in gezamenlijke acties (zoals SHO, 555) nalatenschappen beleggingsopbrengsten (dividend, rente) collectes overig Subsidies en externe projectfinanciering komen het meest ten goede aan grote organisaties, zo blijkt uit Figuur 19. 40 procent van hun inkomsten vindt hier zijn oorsprong. Ook profiteren zij het meest van gezamenlijke acties. Daarentegen maken collectegelden slechts 1 procent uit van hun inkomsten. Middelgrote instellingen vallen op door een relatief groot aandeel nalatenschappen (12 procent), te verklaren door het grote aandeel gezondheidsfondsen in deze groep. Kleine instellingen halen minder gelden uit subsidies (slechts 6 procent van de inkomsten). De kleine instellingen zijn meer dan gemiddeld afhankelijk van particuliere giften (40 procent) en aandelen in acties van derden (16 procent). 5 Naast deze vormen van particuliere steun aan goede doelen, zijn andere vormen van geven apart ondergebracht in de categorieën nalatenschappen, collectes en gezamenlijke acties.

20 Figuur 19: Inkomsten naar herkomst - per omvanggroep Klein Middelgroot Groot 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% subsidies en externe projectfinanciering particuliere giften aandeel in acties van derden aandeel in gezamenlijke acties (zoals SHO, 555) nalatenschappen beleggingsopbrengsten (dividend, rente) collectes overig Organisaties - percentage groeiers 85 procent van de organisaties genereert in 2005 meer inkomsten dan in 2004, zie Figuur 20. Twee derde van de instellingen besteedt meer dan vorig jaar; hetzelfde percentage ziet de werkgelegenheid toenemen. Alle internationale organisaties hebben stijgende inkomsten. Het aandeel organisaties met toenemende doelbesteding is ook hier het grootst: 82 procent. Bij 46 procent van de gezondsheidsinstellingen groeit de doelbesteding. De inkomsten nemen toe bij alle grote instellingen; 92 procent van de organisaties besteedt meer dan vorig jaar. Ruim de helft van de kleine fondsen besteedt meer aan de doelstelling dan vorig jaar. Figuur 20: Inkomsten, doelbesteding en fte s - percentage groeiers 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Internationale hulp Welzijn en cultuur Gezondheidszorg Natuur en milieu Inkomsten < 5 mln. Euro Inkomsten tussen 5 en 20 mln. Euro Inkomsten > 20 mln. Euro inkomsten doelbesteding fte's

21 De inkomsten uit gezamenlijke acties maken in 2005, als gevolg van de grote rampen, een explosieve ontwikkeling door: ze zijn 4,5 keer zo groot als vorig jaar (zie Figuur 21). 6 De internationale instellingen halen ruim 5 keer zoveel inkomsten uit gezamenlijke acties binnen in vergelijking met 2004, de welzijnsorganisaties bijna 3,5 keer zoveel. Gezondheid verliest juist alle inkomsten uit deze categorie. 7 De beleggingsopbrengsten groeien met 65 procent. Voor een deel kan dit verklaard worden doordat 2005 een goed beursjaar was. Een mogelijke andere verklaring voor deze aanwas is dat de snelgroeiende inkomsten uit gezamenlijke acties nog niet volledig besteed konden worden. De gelden die nog op besteding liggen te wachten kunnen tijdelijk belegd zijn. Figuur 21: Inkomsten naar herkomst - ontwikkeling 2004-2005 100% +458% +516% +338% 80% 60% 40% 20% 0% -20% Internationale hulp Welzijn en cultuur Natuur en milieu Gezondheid -40% -60% aandeel in gezamenlijke acties bedrijfsdonaties/sponsoring nalatenschappen collectes en overige particuliere giften -100% beleggingsopbrengsten (dividend, rente) subsidies en externe projectfinanciering aandeel in acties van derden netto resultaat verkopen 6 Een wijziging in de toekenning van inkomsten aan bepaalde posten (bijvoorbeeld van giften in 2004 naar sponsoring dit jaar) kan de ontwikkelingscijfers per categorie vertekenen. 7 Dit wordt veroorzaakt doordat Artsen zonder Grenzen uit de SHO is teruggetrokken.

23 5 Reserves Vanaf 2004 bestaat de VFI-richtlijn Reserves Goede Doelen met spelregels voor de vorming van reserves, en de verantwoording daarover. 2005 was het eerste jaar waarin alle instellingen aan de richtlijn moesten voldoen. De richtlijn bepaalt dat geen reserves worden gevormd zonder vóóraf bepaalde bestemming, en dat reservering van middelen wenselijk is voor de continuïteit van steun aan de doelstelling. De richtlijn geeft aan in welke gevallen reservering van middelen is toegestaan. Grofweg wordt onderscheid gemaakt in reservering van middelen voor de continuïteit van steun aan de doelstelling, bestemmingsreserves, reserves met inkomensfunctie en reserves met financieringsfunctie voor vaste activa. Vanwege de grote verschillen tussen de organisaties is er niet een bepaalde norm vastgesteld voor de bepaling van de totale omvang van reserves. 8 Reserves - totaal De totale reserves per 31 december 2005 groeien met 9 procent (ten opzichte van 31 december 2004) tot 1,3 miljard euro. De gemiddelde totale reserve bedraagt 17 miljoen euro, zie Figuur 22. De natuurfondsen beschikken gemiddeld over de grootste reserves: gemiddeld 35 miljoen euro per organisatie; dit gemiddelde wordt echter bepaald door één organisatie in deze sector. De 2 aandachtsgebieden met de grootste inkomensgroei kennen zeer uiteenlopende reserveontwikkelingen. Bij internationale hulp groeien de reserves met 30 procent; de welzijnsreserves groeien ook, maar met 6 slechts procent. Dit verschil wordt verklaard door het feit dat de inkomsten/reserves-verhouding bij welzijn (0,7) kleiner is dan bij internationale hulp (3,9). Een procentuele inkomensgroei heeft dus bij welzijn veel minder invloed op de procentuele reservegroei dan bij internationale hulp. Figuur 22: Gemiddelde reserves en ontwikkeling in reserves naar doelgebied, 2004-2005 35 28 reserves in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 30% 24% 21 18% 14 12% 7 6% 0 Gezondheidszorg Internationale hulp Welzijn en cultuur Natuur en milieu 0% De grote organisaties hebben de grootste reserves: gemiddeld 48 miljoen euro. Dat komt overeen met ongeveer 60 procent van de inkomsten. De middelgrote organisaties reserveren 11 miljoen euro - 1,1 keer zoveel als de inkomsten. De kleine fondsen hebben, met 4,3 miljoen euro; 1,7 keer zoveel reserves als inkomsten. 8 Zie www.vfi.nl voor de complete VFI-richtlijn.

24 De reserveontwikkeling vindt bijna volledig plaats bij de grote instellingen; de reserves groeien daar met 12 procent (zie Figuur 23). Figuur 23: Gemiddelde reserves en ontwikkeling in reserves naar omvang, 2004-2005 50 40 reserves in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 13% 10% 30 20 10 0 Klein Middelgroot Groot 8% 5% 3% 0% De kleine organisaties zien weliswaar ook 8 procent reservegroei, maar die draagt in absolute zin weinig bij aan de totale reserves. Reserves - onderverdeling De totale reserves zijn gelijkmatig verdeeld over de 4 categorieën, zie Figuur 24. De continuïteitsreserves beslaan 28 procent van de totale reserves, de bestemmingsreserves 27 procent, 26 procent van de reserves heeft een inkomensfunctie en 19 procent wordt gereserveerd voor activa bedrijfsvoering. Figuur 24: Onderverdeling reserves naar aandachtsgebied 0% 20% 40% 60% 80% 100% Internationale hulp Gezondheidszorg Welzijn en cultuur Natuur en milieu (geoormerkte) bestemmingsreserves reserve met inkomensfunctie continuïteitsreserve reserve activa bedrijfsvoering / doelstelling De opbouw bij welzijn en cultuur komt nagenoeg overeen met de verdeling van de totale groep. De internationale en de gezondheidsfondsen hebben een groot aandeel continuïteitsreserve (respectievelijk 50 en 45 procent) en een zeer klein aandeel reserves met inkomensfunctie. Natuuren milieufondsen scoren hoog op de categorie inkomensfunctie van reserves deze maken twee

25 derde uit van het totaal aan reserves. 9 De bestemmingsreserves zijn hier, met 12 procent van het totaal, relatief laag. Alleen de kleine fondsen wijken qua reservestructuur af van het totaal, zie Figuur 25. Zij reserveren vooral een groter deel (47 procent) van de reserves voor continuïteit; een kleiner deel (12 procent) heeft een inkomensfunctie. Dit is een economische wetmatigheid: kleine organisaties (bedrijven) dienen voor de continuïteit een groter deel van hun vermogen liquide te houden dan grote organisaties. Vooral de kleine gezondheidsorganisaties, sterk vertegenwoordigd in de groep, dragen bij aan dit beeld. Figuur 25: Onderverdeling reserves naar omvang 0% 20% 40% 60% 80% 100% Klein Middelgroot Groot (geoormerkte) bestemmingsreserves reserve met inkomensfunctie continuïteitsreserve reserve activa bedrijfsvoering / doelstelling De totale reservegroei komt vooral ten goede aan de geoormerkte bestemmingsreserves; die groeien met 22 procent (zie Figuur 26). De continuïteitsreserves groeien met 8 procent. De reserves met inkomensfunctie winnen slechts 1 procent. De reserves voor activa bedrijfsvoering zijn met 6 procent gekrompen. Figuur 26: Onderverdeling reserves - ontwikkeling 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20% Natuur en milieu Welzijn en cultuur Internationale hulp Gezond-heidszorg -62% (geoormerkte) bestemmingsreserves continuïteitsreserve reserve met inkomensfunctie reserve activa bedrijfsvoering / doelstelling 9 Dit is vrijwel geheel terug te voeren op de reserves van de Vereniging Natuurmonumenten.

26 Bij de internationale fondsen vindt een verschuiving plaats tussen de verschillende reserveposten. De 2 grootste, de bestemmings- en continuïteitsreserves, groeien met ongeveer 20 procent. 10 De 2 kleinste posten krimpen. Per saldo resteert bij de internationale organisaties een reserveontwikkeling van 30 procent. 10 De sterke toename van de continuïteitsreserves kan voor een deel te maken hebben met het Tsunami-effect. In sommige gevallen was de inkomende geldstroom te groot om helemaal aan geoormerkte projecten toe te kennen.

27 6 Personeel en organisatie 6.1 Personeel Werkgelegenheid - totaal De totale werkgelegenheid bij de VFI-leden bedraagt circa 7500 fte s, waarvan 6700 actief in Nederland. De 7500 fte s worden ingevuld door 8900 personen. Daarvan is 52 procent werkzaam bij welzijnsorganisaties, zie Figuur 27. 11 Ruim een kwart van de fte s is te vinden bij de internationale fondsen. Gezondheid en natuur en milieu dragen ieder ongeveer 10 procent bij aan de totale werkgelegenheid. Figuur 27: Aantal fte s - aandeel in totaal en ontwikkeling, naar aandachtsgebied 60% 40% aandeel in totaal (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 15% 10% 20% 5% 0% -20% Welzijn en cultuur Internationale hulp Natuur en milieu Gezondheidszorg 0% -5% De totale werkgelegenheid groeit in 2005 met 4 procent, vooral dankzij de 14 procent groei bij de internationale organisaties. Ook de welzijnsinstellingen zien het aantal fte s groeien (met 3 procent). Het is logisch te veronderstellen dat deze extra fte s nodig zijn om de extra doelbestedingen uit te voeren. Bij de natuurfondsen neemt de werkgelegenheid af met 4 procent terwijl bij gezondheidszorg het aantal fte s met 1 procent daalt. De helft van alle organisaties heeft minder dan 24 fte s in dienst, de helft heeft er meer (zie Figuur 28). Een kwart van de fondsen werkt met minder dan 8 voltijdsmedewerkers, een kwart met meer dan 66. Dit betekent dat de middelste helft (de kwartielrange) van de organisaties tussen de 8 en 64 fte s heeft. De internationale hulporganisaties hebben de meest uiteenlopende omvang. De middelste helft van de instellingen heeft tussen 14 en 90 fte s. De welzijnsfondsen zijn door de bank genomen het kleinst. De helft van de instellingen heeft minder dan 10 voltijdsmedewerkers. 11 Het Leger des Heils neemt driekwart hiervan voor zijn rekening.

28 Figuur 28: Spreiding fte s - naar aandachtsgebied 2843 Gezondheid Welzijn Internationaal Natuur 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 minimum 1e kwartiel mediaan 3e kwartiel maximum kwartielrange ('middelste helft') Grote organisaties zorgen voor 81 procent van de werkgelegenheid, zie Figuur 29. De middelgrote instellingen hebben een aandeel van 12 procent in het totale aantal fte s, de kleine instellingen leveren 7 procent. De totale personele groei van 4 procent komt grotendeels voor rekening van de grote fondsen; de middelgrote instellingen hebben echter ook een substantieel aandeel. Procentueel groeien de middelgrote organisaties, met 10 procent, het hardst. De grote fondsen groeien met 3 procent; de kleine organisaties krimpen met 3 procent. Figuur 29: Aantal fte s - aandeel in totaal en ontwikkeling, naar omvang 100% 80% 60% 40% 20% 0% -20% -40% aandeel in totaal (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Klein Middelgroot Groot 10% 8% 6% 4% 2% 0% -2% -4% Werkgelegenheid - naar functie Dit jaar is voor het eerst gevraagd naar de verdeling van fte s naar functiegroepen binnen de organisatie. Figuur 30 geeft de bevindingen weer. 71 procent van de totale arbeidstijd wordt besteed aan uitvoering en doelbesteding. Fondsenwerving en ondersteunende taken beslaan respectievelijk 10 en 19 procent van de arbeidstijd. De verhoudingen verschillen enigszins per aandachtsgebied. De natuurfondsen en de internationale fondsen besteden relatief de meeste tijd aan doelbesteding, 79 respectievelijk 76 procent. De gezondheidsfondsen zijn het meest actief in fondsenwerving: 18 procent van de arbeidstijd. Bij gezondheidszorg en welzijn en cultuur is de meeste tijd ingeruimd voor ondersteunende taken: respectievelijk 27 en 25 procent van de totale arbeidstijd.

29 Figuur 30: Fte s naar functie 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Gezondheid Welzijn en cultuur Internationale hulp Natuur en milieu uitvoering/doelbesteding fondsenwerving ondersteuning/beheer en administratie Concentratie - werkgelegenheid De werkgelegenheid is schever verdeeld dan de inkomsten en de bestedingen. Eén organisatie (het Leger de Heils) zorgt voor 38 procent van de totale werkgelegenheid. 7 procent van de fondsen heeft tussen 250 en 1000 voltijdsmedewerkers; samen hebben ze een werkgelegenheidsaandeel van 30 procent. Eén derde van de instellingen heeft minder dan 10 fte s; gezamenlijk hebben ze 1,6 procent van het personeel in dienst. Figuur 31: Concentratie - werkgelegenheid 40% 30% aandeel in aantal organisaties aandeel in werkgelegenheid 20% 10% 0% > 1000 250-1000 50-250 10-250 < 10

30 6.2 Vrijwilligers en collectanten Vrijwilligers worden onderverdeeld in collectanten en overige (actieve) vrijwilligers. Dit onderscheid is zinvol omdat het werk van collectanten en de binding met de organisatie in veel gevallen anders van aard is dan het werk van de andere vrijwilligers. Collectanten zijn een relatief korte periode per jaar aan de slag voor de organisatie en voor een beperkt aantal uren. Vrijwilligers zijn veelal het hele jaar door actief. Collectanten In totaal zijn naar schatting zo n 560.000 collectanten actief voor de goededoelenorganisaties. 12 Dat zijn er gemiddeld 24.000, bij fondsen die opgeven van collectanten gebruik te maken, zie Figuur 32. Bij gezondheidsfondsen zijn dat gemiddeld 29.000 collectanten en bij welzijnsorganisaties gemiddeld 23.000. De natuurfondsen zetten geen collectanten in. Figuur 32: Aantal collectanten - voorwaardelijk gemiddelden 0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000 Internationale hulp Welzijn en cultuur Gezondheidszorg Natuur en milieu Klein Middelgroot Groot De middelgrote fondsenwervers hebben gemiddeld 33.000 collectanten tot hun beschikking. Dit komt vooral door het grote aandeel van gezondheidsorganisaties. De grote fondsen werken gemiddeld met 31.000 collectanten. (Overige) vrijwilligers Het totale aantal overige actieve vrijwilligers bedraagt naar schatting 160.000. Een kwart van de fondsen heeft ondersteuning van 8 vrijwilligers of minder, zie Figuur 33. Het tweede kwartiel loopt van 8 tot 55. Dit betekent dat de helft van de instellingen van minder dan 55 onbetaalde krachten gebruik maakt. De andere helft heeft er meer dan 55. De 25 procent organisaties met de meeste vrijwilligers, krijgen ondersteuning van in totaal 887 vrijwilligers. De gezondheidsorganisaties hebben (collectanten niet meegerekend) in doorsnee het kleinste vrijwilligersbestand. Wanneer de collectanten wel meegerekend worden, hebben zij juist het 12 Definitieproblemen en vervuilde bestanden kunnen van invloed zijn op de genoemde waarden. Niet alle organisaties specificeren de aantallen collectanten en vrijwilligers. De genoemde totalen zijn ophogingen op basis van de opgaven. Mensen die collectant of vrijwilliger voor meerdere organisaties zijn, zijn dubbel geteld in de totaalschatting.

31 grootste vrijwilligersbestand. De middelste helft van de instellingen heeft tussen 3 en 215 onbetaalde medewerkers. Welzijnsorganisaties zijn het meest aangewezen op vrijwilligers - de kwartielrange loopt van 54 tot 1697. Een kwart van de instellingen beschikt dus over meer dan 1697 vrijwilligers. Figuur 33: Spreiding overige vrijwilligers - naar omvang 38045 Gezondheid Internationaal Natuur Welzijn 5570 38000 38045 0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 1800 2000 2200 minimum 1e kwartiel mediaan 3e kwartiel maximum kwartielrange ('middelste helft') Volgens verwachting hebben de grote fondsen gemiddeld de meeste vrijwillige medewerkers, gevolgd door de middelgrote organisaties (zie Figuur 34). De kwartielrange bij de grote instellingen loopt van 250 tot 6000; de helft van de grote fondsen heeft meer dan 1400 vrijwilligers. De middelste helft van de middelgrote organisaties werkt samen met tussen de 12 en 781 onbezoldigde krachten. Bij de kleine instellingen loopt de kwartielrange van 3 tot 230. Figuur 34: Spreiding overige vrijwilligers - naar omvang 38045 Klein Middelgroot 5000 1500 Groot 6000 38045 0 150 300 450 600 750 900 1050 1200 1350 1500 minimum 1e kwartiel mediaan 3e kwartiel maximum kwartielrange ('middelste helft')

32 Vrijwilligers - naar functie Figuur 35 toont de structuur van het vrijwilligerswerk. 13 Er zijn substantiële verschillen met de onderverdeling van het betaalde werk. Van de onbetaalde uren wordt 56 procent besteed aan uitvoering, 42 procent aan fondsenwerving, en 2 procent aan ondersteunende taken. In vergelijking met betaalde werknemers besteden vrijwilligers naar verhouding meer tijd aan fondsenwerving en minder aan ondersteuning Figuur 35: Vrijwilligers naar functie 0% 20% 40% 60% 80% 100% Internationale hulp Gezondheid Welzijn en cultuur Natuur en milieu uitvoering/doelbesteding fondsenwerving ondersteuning/beheer en administratie Vrijwilligersuren Vrijwilligers (niet-collectanten) werken gemiddeld 4 uur per week, zie Figuur 36. In aandachtsgebied welzijn en cultuur besteden onbetaalde medewerkers gemiddeld 2 uur per week, bij de internationale organisaties 5 uur per week. Bij de grote fondsen maken de vrijwilligers meer uren (5,4 per week) dan bij de kleine instellingen (3 uur per week). Figuur 36: Vrijwilligersuren per week Welzijn en cultuur Natuur en milieu Gezondheidszorg Internationale hulp Klein Middelgroot Groot 0 1 2 3 4 5 6 13 Ook de vrijwilligers worden onderverdeeld in functiegroepen: fondsenwerving, ondersteuning/beheer & organisatie, en uitvoering/doelbesteding. Collectanten, die beschouwd kunnen worden als fondsenwervende vrijwilligers, zijn hier niet als zodanig meegeteld. De overige vrijwilligers in deze groep houden zich bezig met andere vormen van fondsenwerving zoals de verkoop van artikelen, organisatie van fondsenwervingevenementen, etc.

33 6.3 Arbeidsvoorwaarden Primaire arbeidsvoorwaarden Van de VFI-leden heeft de helft een eigen arbeidsvoorwaardenregeling, volgt 21 procent een CAO, heeft 9 procent een eigen CAO, is nog eens 9 procent aangesloten bij een CAO en heeft 11 procent een andere regeling (zie Figuur 37). 71 procent van de organisaties in het aandachtsgebied natuur en milieu heeft een eigen arbeidsvoorwaardenregeling. Dit geldt voor maar 37 procent van de welzijnsfondsen. Van de gezondheidsorganisaties heeft 15 procent een eigen CAO. Internationale organisaties volgen relatief het vaakst een CAO (32 procent). 22 procent van de welzijnsinstellingen maakt gebruik van een andere regeling. Figuur 37: Primaire arbeidsvoorwaarden - per aandachtsgebied 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% eigen arbeidsvoorwaardenregeling volgden een CAO aangesloten bij een CAO eigen CAO anders Natuur en milieu Internationale hulp Gezondheidszorg Welzijn en cultuur De omvanggroepen lijken op elkaar wat betreft de wijze waarop primaire arbeidsvoorwaarden zijn geregeld, zie Figuur 38. Ongeveer gelijke percentages van de 3 groepen hebben een eigen arbeidsvoorwaardenregeling (rond 50 procent) en volgden een CAO (20 procent). De middelgrote instellingen hebben vaker een eigen CAO (15 procent) en zijn minder vaak aangesloten bij een CAO (5 procent) dan de andere groepen. De kleine fondsen hebben juist minder vaak een eigen CAO (5 procent), maar vaker een alternatieve regeling (16 procent).

34 Figuur 38: Primaire arbeidsvoorwaarden - per omvanggroep eigen arbeidsvoorwaardenregeling 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% volgden een CAO aangesloten bij een CAO eigen CAO anders Klein Middelgroot Groot Pensioen 72 organisaties (96 procent van het totaal) hebben een pensioenregeling; enkele welzijnsorganisaties hebben deze voorziening niet. 57 procent van de instellingen met een pensioenregeling maakt gebruik van een bedrijfstakpensioenfonds; 43 procent heeft een commerciële regeling. (zie Figuur 39). Van de natuurfondsen werkt 71 procent met een commerciële regeling. 80 procent van de gezondheidsorganisaties heeft een bedrijfstakpensioenfonds. Figuur 39: Pensioenregelingen Natuur en milieu Int. Hulp Welzijn en cultuur Gezondheidszorg Klein Middelgroot Groot 0% 20% 40% 60% 80% 100% bedrijfstakpensioenfonds commerciële regeling

35 7 Kosten Arbeidskosten De gemiddelde arbeidskosten per organisatie bedragen 2,7 miljoen euro. De verschillende aandachtsgebieden hebben vrijwel dezelfde arbeidskostenopbouw als de totale groep (zie hiervoor Figuur 40). Bijna driekwart van de totale arbeidskosten wordt besteed aan salariskosten. De loonkosten (de som van salariskosten, het werkgeversaandeel in de sociale lasten en eventuele bonussen) vormen een aandeel van 81 procent in de totale arbeidskosten. Figuur 40: Arbeidskosten onkostenvergoeding 3% ov. pers.kost. 7% sociale lasten 7% opleidingskosten 1% totale salariskosten 74% pensioenkosten 8% Materiële kosten De gemiddelde materiële kosten bedragen 1 miljoen euro per organisatie. Huisvesting, kantoorkosten en overige kosten hebben ongeveer gelijke aandelen in de totale materiële kosten - respectievelijk 27, 26 en 29 procent (zie Figuur 41). Figuur 41: Materiële kosten naar aandachtsgebied 0% 20% 40% 60% 80% 100% Gezondheidszorg Internationale hulp Natuur en milieu Welzijn en cultuur huisvesting kantoorkosten automatisering accountant en advies rentelasten overige kosten Er is weinig verschil tussen de aandachtsgebieden wat betreft de materiële kosten. Bij welzijn en cultuur is het aandeel kantoorkosten (34 procent) groter dan gemiddeld, bij gezondheidszorg (18 procent) juist kleiner. Huisvestingskosten en accountantkosten maken bij de 4 aandachtsgebieden

36 een vergelijkbaar deel uit van de totale materiële kosten. De welzijnsorganisaties maken relatief lagere automatiseringskosten (6 procent) dan fondsen in de andere aandachtsgebieden. Zij hebben echter naar verhouding hogere rentelasten (4 procent). Totale kosten De arbeidskosten vormen voor de totale groep 73 procent van de totale kosten, zie Figuur 42. De materiële kosten hebben dus een aandeel van 27 procent in de totale kosten. De bijdragen van de arbeidskosten aan de totale kosten lopen uiteen van 70 procent bij de internationale organisaties tot 77 procent bij de natuurfondsen. Figuur 42: Totale kosten - structuur 0% 20% 40% 60% 80% 100% Internationale hulp Welzijn en cultuur Gezondheidszorg Natuur en milieu Klein Middelgroot Groot Arbeidskosten Materiële kosten De kleine organisaties maken naar verhouding minder arbeidskosten (68 procent van de totale kosten) dan de middelgrote (78 procent) en de grote (72 procent) fondsen. De kleine instellingen hebben relatief hoge kantoorkosten, accountantkosten en overige materiële kosten. Daardoor worden de materiële kosten relatief hoog. 7.1 Kosten fondsenwerving Het kostenpercentage fondsenwerving is de verhouding tussen de kosten voor fondsenwerving en de inkomsten uit eigen fondsenwerving. Volgens de CBF-norm mag dit niet hoger zijn dan 25%. De onderzoeksresultaten van de afgelopen 3 jaren laten zien dat de goededoelenorganisaties zich hier over het algemeen goed aan houden. 14 Figuur 43 toont de spreiding van het kostenpercentage fondsenwerving per aandachtsgebied. 15 De mediaan is 18 procent (de rechterflank van het gele balkje). Dit betekent dat de helft van de 14 Gegeven het feit dat goededoelenorganisaties middelen aanwenden voor fondsenwerving, voor doelbesteding en voor algemene overhead, is er inherent (boekhoudkundige) ruimte voor interpretatie bij het bepalen van het fondsenwervingspercentage; de waarde van het gebruik van deze norm is daarom beperkt. 15 Eén organisatie heeft een fondsenwervingpercentage van 84. Dit fonds heeft zo n specifieke activiteiten- en kostenstructuur (hulpgoederen in natura, met zeer beperkte financiële waarde), dat het CBF er een aparte norm voor hanteert. De score van deze organisatie is uit de figuur weggelaten.

37 organisaties een kostenpercentage fondsenwerving heeft van 18 procent of minder. De helft hiervan (gescheiden door het onderkwartiel - de rechterflank van het groene balkje) scoort lager dan 15 procent, de andere helft tussen 15 en 18 procent. De andere helft van de fondsen heeft dus een fondsenwervingpercentage van meer dan 18 procent. De helft hiervan (gescheiden door het bovenkwartiel de rechterflank van het oranje balkje) blijft onder de 21 procent, de andere helft komt daarbovenuit. Eén welzijnsinstelling heeft een fondsenwervingpercentage van 38 procent. De kwartielrange (de middelste helft ) geeft een goed beeld van het interval waarin een gegeven zich in de regel bevindt. De helft van de organisaties heeft een fondsenwervingpercentage tussen 15 en 21 procent. Figuur 43: Spreiding fondsenwervingspercentage - naar aandachtsgebied Internationaal Welzijn en cultuur Natuur en milieu Gezondheid kwartielrange ('middelste helft') 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% minimum 1e kwartiel mediaan 3e kwartiel maximum De internationale fondsen hebben de laagst gelegen kwartielrange (van 13 tot 20 procent), de gezondheidsorganisaties de hoogst gelegen (van 17 tot 23 procent). De minste spreiding is te vinden bij natuur en milieu, met een kwartielrange van 17 tot 20 procent, een minimum van 11 procent en een maximum van 21 procent. De kleine goededoelenorganisaties hebben de meest uiteenlopende fondsenwervingpercentages, vergeleken met de andere omvanggroepen (zie Figuur 44). De kwartielrange loopt van 11 tot 24 procent, het minimum is 1,2 procent en het maximum 38 procent. Dit sluit aan bij de verwachting dat kleine (vaak jonge) fondsen meer moeite hebben om zich aan de gestelde norm te houden. Ze hebben relatief hoge vaste kosten. Hierdoor kunnen ze vaak niet de gewenste investeringen doen die nodig zijn om de organisatie te laten groeien. De grote fondsen hebben over de hele linie lagere percentages dan de middelgrote instellingen. Figuur 44: Spreiding fondsenwervingpercentage - naar omvang Klein Middelgroot Groot kwartielrange ('middelste helft') 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% minimum 1e kwartiel mediaan 3e kwartiel maximum

38 7.2 Kosten per fte Sectorcijfers De gemiddelde arbeidskosten per fte in de goededoelenbranche bedragen ruim 57.000 euro; de materiële kosten zijn gemiddeld 21.000 euro per fte (zie Figuur 42). 16 De natuurfondsen hebben met 62.000 euero de hoogste arbeidskosten per fte, de internationale organisaties met 55.000 euro per fte de laagste. De materiële kosten per voltijdsmedewerker zijn bij internationale hulp met 23.000 eurojuist het hoogst, en het laagst bij natuur en milieu ( 19.000 euro per fte). Figuur 45: Totale kosten per fte Gezondheidszorg Internationale hulp Welzijn en cultuur Natuur en milieu Klein Middelgroot Groot 0 20.000 40.000 60.000 80.000 Arbeidskosten per fte Materiele kosten per fte Hoe groter de organisatie, hoe hoger de totale kosten per fte. Dit geldt vooral voor de arbeidskosten. De grote instellingen hebben totale kosten van 60.000 euro per fte, de middelgrote van 57.000 euro per fte, en de kleine fondsen van 46.000 euro per fte. Dit is te verklaren door de aard van de activiteiten en het daarmee verband houdende gemiddeld hoger opgeleide (dus duurdere) personeel bij grote organisaties. De materiële kosten per medewerker zijn niet evenredig met de omvang van de organisaties. De middelgrote fondsen hebben duidelijk lagere materiële kosten per fte (17.000 euro) dan de grote (23.000 euro) en de kleine instellingen (21.000 euro). Mogelijk zijn middelgrote organisaties in dit opzicht optimaal van omvang. Kleine organisaties hebben meer last van drempelwaarden, terwijl grote instanties hoge coördinatiekosten hebben. Andere sectoren De goededoelenbranche is een bijzondere sector. De vergelijking met andere dienstverlenende sectoren gaat in veel opzichten mank. Op de arbeidsmarkt concurreren goededoelenorganisaties wel met bedrijven uit andere dienstverlenende sectoren. Het is daarom wetenswaardig om te zien hoe de kosten in de branche zich verhouden tot de kosten in enkele dienstsectoren. Bij de overheid lagen de gemiddelde loonkosten per fte in 2004 op 42.000 euro. In de architectenbranche lagen de arbeidskosten per fte in 2004 op 58.000 euro en de materiële kosten per fte op 20.000 euro per fte. De cijfers van de goededoelenbranche komen hier goed mee overeen. De 16 De arbeidskosten en materiële kosten per fte hebben betrekking op personeel dat werkzaam is binnen Nederland.

39 arbeidskosten voor een assurantietussenpersoon bedragen gemiddeld 56.000 euro per fte; de materiële kosten komen uit op 33.000 euro per fte. De salarissen in de goededoelenorganisaties lopen hiermee in de pas. In de woningmakelaardij bedragen de gemiddelde arbeidskosten per fte ongeveer 48.000 euro en de gemiddelde materiële kosten 34.000 euro per fte. In vergelijking met overheid en marktsectoren zien we bij de goededoelenorganisaties gemiddeld wat hogere arbeidskosten per fte. Het ligt voor de hand dat dit veroorzaakt wordt door een hoog aandeel van hoger opgeleid personeel. Het effect van hogere gemiddelde arbeidskosten wordt nog eens versterkt door het feit dat een deel van het ondersteunend werk door vrijwilligers uitgevoerd wordt. Tegenover de hogere arbeidskosten staan lagere materiële kosten dan in de profit-dienstensectoren. Dat duidt in zijn algemeenheid op soberder arbeidsomstandigheden en faciliteiten dan in de markt. 7.3 Ontwikkeling loonkosten per fte Ten opzichte van vorig jaar zijn de loonkosten per fte in 2005 met bijna 5 procent gegroeid, zie Figuur 46. 17 Figuur 46: Loonkosten per fte - ontwikkeling -3% 0% 3% 6% 9% 12% 15% Internationale hulp Gezondheidszorg Welzijn en cultuur Natuur en milieu Klein Middelgroot Groot Deze ontwikkeling komt vrijwel geheel op het conto van de kleine fondsen: 14 procent groei. Mogelijk duidt dit op een professionaliseringsslag bij deze kleine fondsen. Bij de middelgrote organisaties nemen de loonkosten per fte iets af, bij de grote organisaties is sprake van een lichte stijging. Tussen de aandachtsgebieden loopt de ontwikkeling van de loonkosten per fte uiteen van -0,3 procent (welzijn en cultuur) tot bijna 10 procent (gezondheidszorg). Bovengemiddeld stijgende loonkosten kunnen veroorzaakt worden door hogere inschaling van personeel. Dalende loonkosten kunnen teweeggebracht worden door doorstroming van personeel: oudere werknemers kunnen vertrekken en vervangen worden door jongere werknemers. 17 De loonkosten zijn de som van salariskosten, werkgeversaandeel in de sociale lasten en uitgekeerde bonussen. Door een verschil in definitie tussen 2004 en 2005 kunnen de genoemde percentages enigszins vertekend zijn.