Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Wulp (Numenius arquata) A160 1. Status Niet in Bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogel zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn. Voor Natura 2000 relevant als niet-broedvogel. 2. Kenschets Beschrijving: De wulp is de grootste Nederlandse steltloper. In Nederland is het een broedvogel van kustduinen, laagveenmoerassen, vochtige heidevelden en agrarisch grasland. Sinds de jaren zeventig broedt de wulp ook in intensief gebruikte agrarische graslanden. De Nederlandse broedvogelpopulatie overwintert voornamelijk langs de kusten van Engeland en Frankrijk. Ondertussen overwinteren vele wulpen uit Noord-Scandinavië en Noordwest-Rusland in de Nederlandse intergetijdengebieden. Kleinere aantallen overwinteren in West-Nederland. Relatief belang binnen Europa: De staat van instandhouding van de wulp in de Europese Unie is volgens BirdLife ongunstig. De broedgebieden van de in de Europese Unie verblijvende wulpen liggen in West-, Midden- en Noord-Europa (ondersoort Numenius arquata arquata). Deze populatie wordt geschat op 420.000 vogels. Hiervan verblijft 47% in Nederland. Nederland is een belangrijk ruigebied. 3. Ecologische vereisten Leefgebied: De wulp leeft in ons land zowel in zoetwatermeren, plassen en rivieren, als in intergetijdengebied en in agrarisch gebied. Geschikte voedselterreinen voor de wulp zijn ondiepe oevers van plassen en rivieren, droogvallende platen in intergetijdengebied en graslandpercelen. De grootste aantallen wulpen komen voor in intergetijdengebieden, zowel op zandige platen als op slikkige bodems, op en langs de randen van mossel- en oesterbanken of op platen met veel geulen. De soort volgt in het kustgebied het getijdenritme, maar foerageert bij vloed ook in tot 20 km ver van de kust gelegen graslanden. Zijn hoogwatervluchtplaatsen liggen vaak op kwelders en schorren, zowel in hogere vegetatie als op schaars begroeide plaatsen of langs de kwelderrand. Soms neemt de soort ook toevlucht tot schaars begroeide akkers binnendijks. Een deel van de wulpen die in het binnenland voedsel zoeken, vliegt naar de kust om te rusten en te slapen. Een ander deel gebruikt gemeenschappelijke rust- en slaapplaatsen in het binnenland, langs rivieren bijv. in grazige uiterwaarden en in zoetwatersystemen. Voedsel: De wulp foerageert op bodemfauna en schelpdieren. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden. In getijdengebieden bestaat het uit wormen, jonge strandkrabben (vooral s zomers) en andere kreeftachtigen, en plaatselijk ook uit schelpdieren. Rust: Wulpen zijn relatief gevoelig voor verstoring door recreatie, werkzaamheden en laagvliegende vliegtuigen en helikopters, zowel in zijn voedselgebieden als op de hoogwatervluchtplaatsen. De wulp wordt verstoord vanaf een afstand van 370 m en is daarmee van de vogels van getijdengebieden de voor verstoring gevoeligste soort. Mogelijk vormen ook windmolenparken tussen voedsel- en rustgebieden of de grote afstand daartussen als gevolg van versnippering van het leefgebied een bedreiging voor de wulpenpopulatie. 826
4. Huidig voorkomen De meeste wulpen overwinteren in Nederland in de intergetijdengebieden van Waddengebied (ca. 100.000) en de Zoute Delta (ca. 10.000). Verspreidingskaart wulp 5. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: De aantallen van overwinterende wulpen in de Zoute Delta waren sinds eind jaren 1980 stabiel maar vertonen in recente jaren een toename. De ontwikkeling in het binnenland is minder goed bekend. Gezien de recente zachte winters nemen de aantallen vermoedelijk ook hier toe en tellingen in de zoete rijkswateren wijzen hier ook op: ca. 20% meer wulpen na 1981. Ook de aantallen overwinterende vogels buiten Natura 2000 gebieden vertonen een positieve trend: in graslandgebieden in Noord-Holland is sprake van een toename van de aantallen 827
Aantalsontwikkeling wulp Recente ontwikkelingen: De Nederlandse populatie van de wulp laat sinds 1981 (1981-2003) een matige toename zien. Over de meest recente periode 1995-2003 neemt de populatie ook matig toe. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig De verspreiding van de wulp als niet-broedvogel is niet wezenlijk veranderd. Beoordelingsaspect populatie: gunstig De aantallen van de wulp nemen toe. Beoordelingsaspect leefgebied: gunstig De omvang en de kwaliteit van geschikt leefgebied voor de wulp nemen niet wezenlijk af. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig De soort lijkt in de Waddenzee te profiteren van de opgetreden toename van wormen ( verworming ). Met uitzondering van de Baltische staten en mogelijk Rusland lijkt in veel Europese landen sprake van een aantalsdaling, maar die komt niet tot uitdrukking in de in Nederland overwinterende aantallen. Mogelijk heeft dit te maken met de klimaatsverandering, waardoor een verschuiving van het wintergebied in oostelijke richting plaatsvindt (afname in Ierland, toename aan de Engelse Noordzeekust). Als dit het geval is, zou in de toekomst een verdere toename in Nederland kunnen plaatsvinden. Op termijn kan klimaatverandering echter een bedreiging vormen voor het intergetijdengebied waar de vogels pleisteren, via zeespiegelrijzing en veranderingen in sedimentsamenstelling. Landelijke instandhoudingsdoelstelling: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 101.100 vogels (seizoensgemiddelde). Streefbeeld bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling: Behoud van de huidige situatie volstaat bij deze soort. Oordeel: gunstig Beoordeling Staat van Instandhouding Aspect 1981 2004 Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Eindoordeel 6. Bronnen Austin G.E. & Rehfish M.M. 2003. The likely impact of sea level rise on waders (Charadrii) wintering on estuaries. Journal for Nature Conservation 11: 43-58. Austin G.E., Peachel I. & Rehfisch M.M. 2000. Regional trends in coastal wintering waders in Britain. Bird Study 47: 352-371. 828
Cayford J. 1993. Wader disturbance: a theoretical overview. Wader Study Group Bull. 68 (Supplement): 3-5. Clemens T. & Lammen C. 1995. Windkraftanlagen und Rastplätze von Küstenvögeln -ein Nutzugskonflikt. Seevögel 16: 34-38. Davidson N.V. & Rothwell P. 1993. Human disturbance to waterfowl on estuaries: conservation and coastal management implications of current knowledge. Wader Study Group Bull. 68 (Supplement): 97-105. Ens B. & Zwarts L. 1980. Wulpen op het wad van Moddergat. Watervogels 5: 108-120. Ens B.J., Wintermans G.J.M. & Smit C.J. 1993. Verspreiding van overwinterende wadvogels in de Nederlandse Waddenzee. Limosa 66: 137-144. Gerritsen G. & van Brederode N. 1981. De wulpenslaapplaats aan de IJsselmonding. Watervogels 6: 43-49. Kersten M. 1976. Over het voorkomen van de Wulp (Numenius arquata) op West-Ameland. Watervogels 1: 83-90. Klaassen O. 1998. Slapende Wulpen (Numenius arquata) onder de rook van Arnhem. Vlerk 15: 124-127. Koepff C. & Dietrich K. 1986. Störungen von Küstenvögeln durch Wasserfahrzeuge. Vogelwarte 33: 232-248. Koffijberg K., Blew J., Eskildsen K., Günther K., Koks B., Laursen K., Rasmussen L.M., Potel P. & Südbeck P. 2003. High tide roosts in the Wadden Sea. A review of bird distribution, protection regimes and potential sources of anthropogenic disturbance. Wadden Sea Ecosystem 16. CWSS/TMAG/JMMB, Wilhelmshaven. Leopold M.F., Smit C.J., Goedhart P.W., Van Roomen M., Van Winden E. & Van Turnhout C. 2004. Langjarige trends in aantallen wadvogels in relatie tot de kokkelvisserij en het gevoerde beleid in deze; eindverslag EVA II (Evaluatie schelpdiervisserij tweede fase) Deelproject C2. Alterra-rapport 954. Alterra, Wageningen. Oberbrodhage F. & Stock M. 1996. Raumnutzung und Rastplatzverhalten Grosser Brachvögel (Numenius arquata Linné, 1758) in der Husumer Bucht unter Berücksichtung anthropogener Beeinflussung. Seevögel 17: 57-66. Piersma T. & Koolhaas A. 1997. Shorebirds, shellfish(eries) and sediments around Griend, western Wadden Sea, 1988-1996. Rapport 1997-7. NIOZ, Texel. Piersma T., Koolhaas A., Dekinga A., Beukema J.J., Dekker R. & Essink K. 2001. Long-term indirect effects of mechanical cockle-dredging on intertidal bivalve stocks in the Wadden Sea. Journal of Applied Ecology 38: 976-990. Schekkerman H., Meininger P.L. & Meire P.M. 1994. Changes in the waterbird populations of the Oosterschelde (SW Netherlands) as a result of large-scale coastal engineering works. Hydrobiologia 282/283: 509-524. Schothorst E. & Veenendaal D. 1999. Verstoring van vogels langs de Groninger Noordkust. De Grauwe Gors 27 (1): 7-13. Schreiber M. 2000. Windkraftanlagen als Störquellen für Gastvögel. In: Winkelbrandt A., Bless R., Herbert M., Kröger K., Merck T., Netz-Gerten B., Schiller J., Schubert S. & Schweppe-Kraft B. (eds), Empfehlungen des Bundesamtes für Naturschutz zu naturschutzverträglichen Windkraftanlagen. Bundesamt für Naturschutz, Bonn-Bad Godesberg. 829
Spaans B., Bruinzeel L. & Smit C.J. 1996. Effecten van verstoring door mensen op wadvogels in de Waddenzee en de Oosterschelde. IBN-rapport 202. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen. 830