Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

29200 XVI Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Financiële regeling voor langdurige minima: langdurigheidstoeslag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 26 augustus 2016 Beantwoording Kamervragen 2016Z12883

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Karabulut (SP) over het benutten van inkomensvoorzieningen.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Politieke Barometer Onderwijs Meting april 2013

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Economie en Werk A 12 onderwerp

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2016D30138 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten)

Bestuurlijke nota onderzoek armoedebeleid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gescand archiot 17 AUG. 2009

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 785 Armoedebestrijding: de financiële ondersteuning Nr. 7 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 5 juni 2003 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1 heeft op 15 mei 2003 overleg gevoerd met staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Armoedebestrijding: de financiële ondersteuning» (28 785, nrs. 1 4). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie 1 Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Smits (PvdA), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Vietsch (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD). Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Halsema (Groen- Links), Koopmans (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Adelmund (PvdA), Wijn (CDA), Lazrak (SP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF), De Vries (VVD), De Grave (VVD), Aptroot (VVD) en Wilders (VVD). De heer Mosterd (CDA) vindt het teleurstellend dat uit het rapport van de Algemene Rekenkamer blijkt dat niet goed meetbaar is of armoedebestrijding echt effect heeft. Juist in economisch moeilijke tijden zal de politiek actief op armoedebeleid moeten inzetten en dan met name op de drie grootste kostenposten, wonen, zorg en kinderen. Hij hoopt dat lastenmaximalisatie op die punten actief zal kunnen bijdragen aan armoedebestrijding. De mensen met de hoogste kosten en de laagste inkomens moeten de grootste bijdrage krijgen. Als gevolg van de ingrijpende veranderingen in de bijstandswet zullen gemeenten in de toekomst meer vrijheid krijgen. De heer Mosterd wijst in dit verband op een spanningsveld dat daardoor zal ontstaan. Aan de ene kant moet de bestrijding van armoede goed geregeld worden, wat regelgeving tot gevolg heeft. Aan de andere kant moet een teveel aan regelgeving en bureaucratie voorkomen worden. Hoe denkt de staatssecretaris om te gaan met dit dilemma? Wat betekent de toegenomen vrijheid van de gemeenten voor de verantwoordelijkheid van de minister en de staatssecretaris? De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is uiteindelijk systeemverantwoordelijk. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij die systeemverantwoordelijkheid denkt in te vullen? Het is van belang dat de verbeteringen waar de Algemene Rekenkamer om vraagt ingevoerd worden. Hoe is dat mogelijk als de uitvoering van de bijstandswet gedecentraliseerd is? De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer kunnen op steun van de CDA-fractie rekenen. De heer Mosterd tekent hierbij aan dat het niet verwonderlijk is dat de Algemene Rekenkamer vanuit haar wettelijke taak de nadruk legt op de meetbaarheid van het beleid. Hij vindt echter dat alleen moet worden gemeten als het effectief is. Alleen meten om te KST68526 0203tkkst28785-7 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2003 Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 785, nr. 7 1

weten, moet voorkomen worden. De aanpak van de armoede vraagt verstandig, gericht en duidelijk beleid. De heer De Ruiter (SP) merkt op dat de Algemene Rekenkamer in haar rapport constateert dat er een groot verschil is tussen de doelen en de effectiviteit van het ingezette beleid. Het geld is weliswaar uitgegeven en het is vermoedelijk ook wel terechtgekomen bij de mensen die het nodig hebben, maar het probleem is dat niet te meten is of het echt een bijdrage heeft geleverd aan het bestrijden van de armoede. Er zijn in totaal 79 regelingen voor armoedebestrijding verdeeld over elf ministeries. De heer De Ruiter stelt voor om alle regelingen tegen het licht te houden en het aantal regelingen flink terug te brengen. Er is sprake van een versnippering van het armoedebestrijdingsbeleid en hij stelt voor om dat beleid alleen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te brengen. De tendens is om de gemeenten steeds meer verantwoordelijkheid en beleidsvrijheid te geven. Uit het rapport van de Algemene Rekenkamer blijkt echter dat het daarom zo moeilijk te meten is of het geld effectief is besteed. De gemeentelijke beleidsvrijheid leidt tot een grote mate van rechtsongelijkheid, willekeur en grote verschillen in de uitvoering. Een dakloze in Groningen is beduidend beter af dan een dakloze in Den Haag. Ook gaan gemeenten verschillend om met de bijstandverlening aan een eenoudergezin waarvan het laatste kind ouder dan achttien is. De heer De Ruiter pleit dan ook voor een centrale regie. Wat de zaak nog oncontroleerbaarder maakt, is dat een deel van het armoedebeleid is gebaseerd op allerlei internationale afspraken en uitkomsten van conferenties. De conclusie van de Algemene Rekenkamer is bikkelhard: de budgetten voor bijzondere bijstand, huursubsidie en WVG zijn aanzienlijk toegenomen, maar de vraag of de concrete beleidsmaatregelen de risico s die tot armoede en sociale uitsluiting leiden tot een minimum hebben teruggebracht, is niet te beantwoorden. Hoe denkt de staatssecretaris dat het in de toekomst beter kan? Hoe komt het geld terecht bij de mensen die het geld het hardst nodig hebben? Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vindt de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de effectiviteit van de besteding van het bedrag van 4,5 mld euro voor armoedebestrijding niet is aan te tonen wat te kort door de bocht. De door de Rekenkamer gezaaide twijfel vindt zij niet voldoende onderbouwd, hoewel zij erkent dat het door de grote hoeveelheid regels lastig is om na te gaan hoe effectief het beleid is. Gemeenten hebben door categoriale bijstand geprobeerd om zaken die vaak voorkomen te bundelen voor groepen en dat niet meer via de individuele bijstand te regelen, maar deze staatssecretaris wil daar weer van af, terwijl de categoriale bijstand juist een inperking van de regels en ook de controleerbaarheid van het systeem bevordert. Wat wil de staatssecretaris daaraan doen? Door de decentralisatie is het moeilijk na te gaan of de gemeenten de beschikbare middelen op de juiste manier besteden, terwijl het juist van belang is dat de Kamer daar inzicht in krijgt. Hoe denkt de staatssecretaris dat aan te pakken? Weet de staatssecretaris welke gemeenten het goed doen, dat wil zeggen gemeenten die goed inzichtelijk maken wat de stand van zaken is bij de uitvoering van het armoedebeleid, en welke gemeenten het slecht doen? Het is van belang dat gemeenten van elkaar leren en dat ze niet allemaal zelf het wiel hoeven uit te vinden. Wat is volgens de staatssecretaris de definitie van armoede? De Algemene Rekenkamer constateert dat het toekomstige armoedebeleid dusdanig robuust moet zijn dat het ook als het economisch minder gaat goed kan functioneren. Hoe wil de staatssecretaris dat garanderen? De berichten over Het NAP (Nationaal actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting) dat nog voor de zomer zou verschijnen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 785, nr. 7 2

zijn alarmerend. Er worden ingrepen in de WW, de WAO en de AOW in het vooruitzicht gesteld, terwijl mensen die daarvan afhankelijk zijn juist moeten worden ontzien. De fractie van GroenLinks is teleurgesteld over de antwoorden van de staatssecretaris op de vragen over de uitvoering van de lang-laagregeling. Uit onderzoek van de FNV is gebleken dat gemeenten niet echt opschieten met de uitbetaling van het bedrag van 450 aan mensen die langdurig in de bijstand zitten. De staatssecretaris heeft erkend dat gemeenten te traag werken, maar stelt dat het een verantwoordelijkheid van de gemeenten is. Kan de staatssecretaris garanderen dat iedere rechthebbende uiterlijk deze maand die toeslag heeft ontvangen? Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) vindt het een goede zaak dat de effectiviteit van de armoedebestrijding als het gevolg van het rapport van de Algemene Rekenkamer op de agenda is komen te staan. De Algemene Rekenkamer heeft 49 van de 79 regelingen voor financiële ondersteuning bestudeerd en zij heeft geconcludeerd dat het resultaat van de ingezette middelen niet goed is verantwoord. De regering verzet zich tegen dit harde oordeel en spreekt uit dat er toch sprake is van resultaten. De vraag is alleen of die resultaten beoogd zijn en of die resultaten in voldoende mate meetbaar zijn. In de beantwoording van de vragen gaat de regering ook volstrekt voorbij aan de kritiek dat de relatie tussen de maatregelen en het resultaat van de maatregelen niet te leggen is en dat de effectiviteit van de onderscheiden maatregelen niet bekend is. De regering is systeemverantwoordelijk en resultaatverantwoordelijk, ook als de uitvoering door derden wordt gedaan. Zij moet er dan ook voor zorgen dat zij zich optimaal kan verantwoorden. De Algemene Rekenkamer heeft de armoedeval buiten haar onderzoek gelaten. Dat vindt mevrouw Noorman een omissie, want dat is een van de wezenlijke elementen in het beleid van de armoedebestrijding. Op dit moment leidt het aanvaarden van werk vaak tot inkomensdaling. Er is geen zicht op inkomenseffecten bij maatwerk op gemeentelijk niveau. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om op juiste wijze inzicht te krijgen in de koopkrachteffecten. Het feit dat sommige taken door derden worden uitgevoerd, ontslaat de regering niet van de verplichting om de resultaten transparant te maken. Gezien de speerpunten van de armoedebestrijding: inkomensbeleid, lastenverlichting, participatie en het tegengaan van sociaal isolement, zal de effectiviteit van het beleid transparanter moeten worden. Het uitgangspunt is dat inkomensbeleid een landelijke beleidsmaatregel is. Gemeentelijke maatregelen zijn aanvullend. Als de mensen niet bereikt worden via het belastingsysteem, dan is de verfijning van lokaal beleid nodig. De PvdA wil meer transparantie, meer verantwoording van het resultaat van het beleid en meer zicht op koopkrachteffecten en dat is mogelijk door een aantal maatregelen. De regering moet het aantal inkomensafhankelijke maatregelen vereenvoudigen en beperken: clusteren. Door de grote spreiding van inkomensafhankelijke maatregelen zijn de inkomenseffecten diffuus en is de armoedeval een serieus probleem. Wat is het beleidsdoel? Welke maatregelen wil de regering nemen? Wat is de ambitie? Is de regering bereid te onderzoeken hoe het aantal inkomensafhankelijke maatregelen beperkt kan worden en de Kamer daarover te rapporteren? Zo ja, wanneer is zij van plan dat te doen? De regering moet het aantal instanties dat inkomensafhankelijke uitkeringen verstrekt beperken om het zicht op stapeling en het bereik te regelen. De regering moet de verantwoording van de doeltreffendheid en het niet-gebruik verbeteren. Een van de meest zorgelijke dingen op het terrein van de armoedebestrijding is dat er grote groepen zijn die geen gebruik maken van voorzieningen waar zij recht op hebben. De ARK maakt Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 785, nr. 7 3

gebruik van clusters. Kunnen die clusters de regering behulpzaam zijn om te komen tot een zekere concentratie en condensatie? Mevrouw Noorman merkt op dat er verschillende opties denkbaar zijn bij het omzetten van specifiek beleid naar generiek beleid, bijvoorbeeld het generaliseren binnen gekozen clusters, het generiek maken van alle specifieke maatregelen uit de genoemde clusters of het omzetten naar negatieve inkomstenbelasting voor een verdere verbreding naar andere regelingen. Het generaliseren binnen clusters betekent dat de uitvoering gemakkelijker is, maar dat er meer mensen in aanmerking komen, ook mensen die het niet nodig hebben. Het meer generiek maken van specifieke maatregelen kost veel geld dat in meerderheid gaat naar mensen die het niet nodig hebben. De derde optie is de omzetting naar de fiscaliteit, bijvoorbeeld negatieve inkomstenbelasting. Het is van belang om met clusters te werken, waardoor meer inzicht ontstaat in de vraag welke mensen krijgen wat ze nodig hebben en welke mensen erbuiten vallen. Tot slot noemt mevrouw Noorman nog een paar maatregelen, waarop zij het commentaar van de staatssecretaris vraagt. Erkend moet worden dat een aantal inkomensafhankelijke maatregelen via de belastingdienst geregeld kunnen worden en dat de gemeenten de verfijnde maatregelen voor hun rekening nemen, bijvoorbeeld de categoriale bijstand voor chronisch zieken, ouderen en kinderen. Er moeten nieuwe afspraken gemaakt worden met de gemeenten over de verantwoording van de inkomensondersteuning op lokaal niveau om zicht te krijgen op de samenloop van inkomensafhankelijke maatregelen, zoals het niet-gebruik en de doeltreffendheid van beleid. Er zijn maar twee instanties in Nederland, de belastingdienst of de gemeente, die een draagkrachtberekening voor een inkomen maken die de grondslag vormt voor het vaststellen van inkomensafhankelijke maatregelen. Dat voorkomt een gebrek aan transparantie in de stapeling van inkomensafhankelijke maatregelen. Het is van belang om de verschillen tussen gemeenten in inkomensafhankelijke ondersteuning en kostencompensaties uit een oogpunt van rechtsgelijkheid te verkleinen. De regering moet de gemeenten vragen om met gelijke bedragen te werken. De regering zou een instrument moeten ontwikkelen om inzicht te krijgen in het niet-gebruik van voorzieningen en de stapeling en de concentratie van het gebruik van voorzieningen in groepen huishoudens. Het antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris merkt op dat de discussie over het armoedebeleid in het midden van de jaren negentig op gang is gekomen, waarbij de nadruk werd gelegd op financiële krapte en maatschappelijke uitsluiting. De ARK (Algemene Rekenkamer) heeft een onderzoek gedaan naar het armoedebestrijdingsbeleid in de periode 1995 2000 en is met een aantal aanbevelingen gekomen. De staatssecretaris onderschrijft de wenselijkheid van een goede operationalisering en concretisering van uitgangspunten en doelen van het armoedebeleid, maar wijst erop dat er inmiddels stappen in die richting zijn gezet. Uit het rapport van de ARK, pagina 44 boven 6.2, blijkt ook dat als gevolg van het NAP 2001 de meetbaarheid en de kwantificeerbaarheid van inkomensafhankelijke regelingen en het operationaliseren van de doelstellingen zijn verbeterd, maar daar wordt geen rekening mee gehouden in het ARK-rapport, omdat het rapport de periode 1995 2000 beslaat. In het NAP 2003 zullen nog meer stappen worden gezet op de weg van verbetering. De staatssecretaris wijst erop dat in het NAP 2003 uitgebreid wordt ingegaan op het armoedebeleid en de definitie daarvan, maar vooruitlopend daarop maakt hij een aantal opmerkingen. De definitie van armoede omvat meer dan alleen het inkomen. Natuurlijk is het allereerst van belang dat mensen rond kunnen komen. De staatssecretaris wijst er in dat Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 785, nr. 7 4

verband op dat het fictief budget van de bijzondere bijstand de laatste tijd enorm is toegenomen, tot meer dan 50 mln euro. Een ander facet van het armoedebeleid is het arbeidsmarktperspectief. Er moet alles aan gedaan worden om mensen weer aan het werk te krijgen. Een derde facet is de integratie van allochtone Nederlanders en de positie van ouderen in Nederland. In het NAP 2003 wordt getracht om het armoedebeleid verder te verengen tot de meest kwetsbare groepen, onder andere mensen van buitenlandse afkomst met een uitkering en ouderen. Dat wordt ook gedaan als gevolg van het advies van de ARK. Het NAP 2003 zal eind juli naar de Kamer gestuurd worden. De hoofdconclusie van het rapport van de Algemene Rekenkamer is dat onvoldoende vastgesteld kan worden of de doelen en de uitgangspunten zijn verwezenlijkt. De staatssecretaris merkt op dat er in de periode 1995 2000 wel degelijk veel is bereikt: een afname van het aantal huishoudens op het niveau van het sociaal minimum, een meer dan gemiddelde stijging van de koopkracht van huishoudens met een minimuminkomen, een afname van het gemiddelde aandeel vaste lasten in de uitgaven van huishoudens met een lager inkomen, een forse afname van het aandeel huishoudens met een laag inkomen dat aangeeft niet te kunnen rondkomen en een groei van de werkgelegenheid, met name ook in de lagere arbeidsmarktsegmenten. In de nieuwe Bijstandswet krijgen gemeenten meer vrijheid, maar het Rijk blijft uiteraard systeemverantwoordelijk. Belangrijk is dat het ministerie voldoende informatie krijgt, ook beleidsinhoudelijk, om te achterhalen of het systeem als zodanig goed functioneert. Daar wordt ook in voorzien. De rechtsgelijkheid staat vast: de bijstandsnormen en de toeslagen worden in de wet vastgelegd. De gemeentelijke beleidsvrijheid betreft vooral de individuele bijzondere bijstand. De staatssecretaris vindt het op zichzelf een goede zaak dat er verschillen ontstaan tussen gemeenten in de uitvoering, want dan kunnen zij van elkaar leren. Uit de toezichtrapportages zal blijken of de gemeenten de wet juist uitvoeren. Decentralisatie van de uitvoering is een goede zaak, want op gemeentelijk niveau bevindt zich de bestuurskracht, de creativiteit en de ervaring in de uitvoering om zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen. De staatssecretaris is overtuigd van de kwaliteit van de gemeenten. In het wetsvoorstel wordt een volstrekt regelvrij reïntegratiebudget voorgesteld van 1,7 mld euro, waarmee de gemeenten arbeidsmarktbeleid kunnen voeren. Daaraan gekoppeld worden risico s voor gemeenten, in de zin van budgettering van de bijstand, overigens wel met een geleidelijke ingroei van het objectief verdeelmodel. Het macrobudget beweegt mee met de conjunctuur en de beleidsbeslissingen. Aangezien de risico s bij de gemeenten worden gelegd, moeten Kamer en kabinet zich terughoudend opstellen en niet te veel willen sturen en om informatie vragen. Bovendien moeten gemeenten al verantwoording afleggen aan de gemeenteraden. In het Strategisch akkoord is aangekondigd dat het kabinet streeft naar één loket voor de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen. Daar wordt op dit moment een IBO (interdepartementaal beleidsonderzoek) naar gedaan. Er wordt gekeken naar de voor- en nadelen van gecombineerde uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen uit het oogpunt van doelmatigheid, klantvriendelijkheid en risicobeperking. Zodra het rapport gereed is, zal het voorzien van een kabinetsstandpunt naar de Kamer worden gestuurd. De staatssecretaris is met de VNG in gesprek getreden over de proactieve bestandskoppelingen. Het doel daarvan is om het niet-gebruik van regelingen te beperken. Dat onderwerp zal in september terugkomen in het bestuurlijk overleg. Hij zegt graag toe dat hij de Kamer daar bij die gelegenheid nader over zal informeren. Overigens merkt de staatssecretaris op dat er als gevolg van de lang-laagregeling 2003 al veel proactieve bestandskoppeling plaatsvindt. De lang-laagregeling 2003 is namelijk een aanvulling op bestaande categoriale regelingen. De gemeenten zijn in de Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 785, nr. 7 5

circulaire van 14 maart 2003 nader geïnformeerd en in de circulaire van mei is een aantal aanvullende punten aan de orde gesteld om de afspraken verder te operationaliseren. In het gesprek dat de staatssecretaris op 14 mei met een aantal wethouders van middelgrote en grotere gemeenten heeft gevoerd, bleek dat zij gewetensvol proberen om de toezegging van de VNG na te komen om dit jaar een bedrag van 450, de zogenaamde langdurigheidstoeslag, uit te keren. De discussie over de normering van de langdurigheidstoeslag wordt gevoerd in het kader van de Wet werk en bijstand. De langdurigheidstoeslag zal met ingang van 2004 van kracht zijn en is bedoeld voor mensen die geen arbeidsmarktperspectief hebben en die vijf jaar lang vruchteloos hebben gesolliciteerd. De langdurigheidstoeslag van 2003 is op twee onderdelen anders dan die van 2004. Ten eerste moet worden gekeken naar wat nu al gebruikelijk is in gemeenten. Ten tweede moet gekeken worden wat mensen al krijgen op grond van het toeslagenbeleid. De staatssecretaris kan zich dan ook goed voorstellen dat de gemeenten even tijd nodig hebben om dat goed in kaart te brengen. Via het Transferpunt armoede dat is ondergebracht bij de VNG wordt getracht om informatie te verkrijgen over gemeenten die het wel en niet goed doen. De staatssecretaris zegt toe dat hij de Kamer de voorbeelden, weliswaar geanonimiseerd, zal toesturen. De staatssecretaris vindt het niet nodig om precies te weten wat de koopkrachteffecten van de verschillende bijzondere bijstandsmaatregelen zijn. Hij vindt dat gekeken moet worden wat het beleid op hoofdlijnen betekent voor verschillende groepen, maar hij wil dat niet verfijnen tot individueel niveau. Nadere gedachtewisseling De heer Mosterd (CDA) constateert dat sprake is van een spanning tussen de verantwoordelijkheid van de gemeenten en de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. Op een gegeven moment moet de staatssecretaris zich kunnen verantwoorden en dan moet hij kunnen aangeven of de gemeenten het beleid op goede wijze uitvoeren. Hij moet vroegtijdig kunnen signaleren of het fout gaat, zodat er bijgestuurd kan worden. Als gevolg van de decentralisering zullen er ongetwijfeld verschillen tussen gemeenten ontstaan, maar de vraag is hoe groot die verschillen mogen zijn. De heer Mosterd gaat ervan uit dat goed gekeken wordt hoe het armoedebestrijdingsbeleid verder vorm zal krijgen als de Wet werk en bijstand is geïntroduceerd. De heer De Ruiter (SP) vindt dat het aantal van 79 regelingen in het kader van het armoedebestrijdingsbeleid aanmerkelijk moet worden teruggebracht, wat de doelmatigheid en de effectiviteit van het armoedebestrijdingsbeleid ten goede komt. De heer De Ruiter vraagt zich af waarom het zo lang moet duren voordat de mensen die daarvoor in aanmerking komen de langdurigheidstoeslag van 450 krijgen. Hij dringt er bij de staatssecretaris op aan om met de VNG af te spreken dat de gemeenten dat bedrag uiterlijk 1 juli zullen uitkeren. Mevrouw Van Gent (GroenLinks) krijgt de indruk dat de decentralisering tot gevolg heeft dat de regels strikter worden. Zo zal de categoriale bijstand verdwijnen. Er wordt weliswaar een bedrag van 1,7 mld euro beschikbaar gesteld, maar met het oog op de economische ontwikkelingen verwacht zij dat er ook op dat terrein in de komende tijd bezuinigd zal worden. Gemeenten krijgen meer vrijheid, maar daar worden geen middelen tegenover gesteld. Dan is de vraag of die vrijheid waargemaakt kan worden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 785, nr. 7 6

Mevrouw Van Gent is niet tevreden met de uitleg van de staatssecretaris over de langdurigheidstoeslag van 450. Zij vindt dat het geld voor de zomer uitbetaald moet worden aan degenen die daar recht op hebben. Het valt mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) op dat alle aanbevelingen van de ARK om te komen tot meer transparantie door de regering genegeerd worden. Zij vindt dat er nu eindelijk een benchmark moet komen om goed zicht te krijgen op de uitvoering van de bijstand op beleidsstrategisch niveau. De staatssecretaris is en blijft systeemverantwoordelijk en resultaatverantwoordelijk. In het NAP staat dat wordt gestreefd naar een verlaging van de problematische schulden met 10%, maar nu blijkt dat er sprake is van een stijging met 20%. Dat komt doordat er geen middelen voor beschikbaar zijn gesteld. De reactie van de staatssecretaris op vragen daarover was dat de doelstelling zou worden bijgesteld. Mevrouw Noorman merkt op dat dit natuurlijk de omgekeerde wereld is. Mevrouw Noorman constateert dat de staatssecretaris niet is ingegaan op de oplossingen die zij heeft aangedragen voor de armoedeproblematiek, zoals clustering en draagkrachtberekening. Zij hoopt dat er een actualisering komt van de nota over de harmonisatie van inkomensafhankelijke maatregelen en dat er dan een iets meer inhoudelijk antwoord komt op deze vragen. De staatssecretaris erkent dat het nodig is om toezicht te houden op de uitvoering van het beleid door de gemeenten. Daarin zal de verantwoording van het armoedebeleid op hoofdpunten ook een plek krijgen. Ook de staatssecretaris maakt zich zorgen over de in totaal 79 regelingen in het kader van het armoedebeleid. Ook hij wil dat aantal verminderen, maar hij wil eerst de uitkomsten van het IBO-rapport afwachten. Hij merkt nog op dat veel inkomensafhankelijke regelingen niet alleen zijn bedoeld voor armoedebestrijding, maar ook voor andere zaken. Wat betreft de lang-laagregeling voor 2003 merkt de staatssecretaris op dat het herenakkoord met de VNG niet voorziet in een datum waarop het bedrag van 450 uiterlijk wordt overgemaakt. Hij wil de gemeenten daar ook niet toe dwingen. Ten eerste hebben gemeenten tijd nodig om zich daarop voor te bereiden. Ten tweede is het een aanvulling op bestaande categoriale voorzieningen en er zijn nogal wat gemeenten die deze middelen op verschillende momenten in het jaar uitkeren, bijvoorbeeld de eindejaarsuitkering. Daar komt bij dat met de sociale alliantie afspraken zijn gemaakt over de meetbaarheid. De staatssecretaris is het ermee eens dat het geld zo snel mogelijk moet worden uitgekeerd, maar hij wil de gemeenten er niet op vastpinnen. De staatssecretaris merkt op dat het inkomensbeleid rijksbeleid is en als gevolg daarvan zal de categoriale bijzondere bijstand moeten verdwijnen. Aan de individuele bijzondere bijstand zal niets veranderen. Ook de bijstandsnorm zal niet veranderen. De grote vrijheid voor de gemeenten zit in het vrij besteedbare reïntegratiebudget. Het bedrag van 1,7 mld euro blijft over na aftrek van de bezuinigingen over 2003 van 520 mln euro op de Melkertbanen. Bovendien was er sprake van onderuitputting toen het budget nog ruim 2 mld euro bedroeg. De staatssecretaris stelt voor om bij de behandeling van het NAP 2003 uitgebreider in te gaan op de discussie over de problematische schulden. De regering heeft een aantal aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer overgenomen. De eerste aanbeveling die wordt overgenomen, is het concentreren van het armoedebestrijdingsbeleid op de belangrijkste maatregelen van het beleid en op het zichtbaar verbeteren van de positie van de meest kwetsbare groepen. De tweede aanbeveling die wordt overgenomen, behelst een inventarisatie van de effecten van een beperkte set van de meest relevante overheidsmaatregelen op huishoudens met een laag inkomen. Tot slot wordt gekeken naar een manier Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 785, nr. 7 7

om goede beleidsinformatie te verkrijgen over de maatregelen zonder de gemeenten extra te belasten. Over de clustering van inkomensafhankelijke maatregelen via de fiscaliteit heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid enige tijd geleden een brief naar de Kamer gestuurd. De strekking daarvan is dat clustering kan, maar dat de huidige regelingen maximaal afgestemd zijn op specifieke kosten, zoals kinderopvang, studiekosten en onderhoudskosten, en dat clustering leidt tot een minder goede aansluiting en daarmee tot ongewenste inkomenseffecten of hoge kosten. De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Hamer De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Nava Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 785, nr. 7 8