Het perfectum hebben of zijn + perfect participium perfect participium = ge+[stam]+d of ge+[stam]+t I.Regelmatige vormen (zwakke werkwoorden zonder klankverandering) Laatste letter [stam] = t, k, f, s, ch of p ge + [stam]+ t werk ik heb gewerkt Laatste letter [stam] = NIET t, k, f, s, ch of ge + [stam] + d speel ik heb gespeeld Stap 1: Stap 2: stam van het werkwoord kijk naar de laatste letter van de stam Is dit t, k, f, s, ch of p (SOFT KETCHUP) voeg -t toe Is dit NIET t, k, f, s, ch of p (SOFT KETCHUP) voeg d toe + "ge-" voor het perfect participium werken werk + t gewerkt wonen woon + d gewoond
LET OP! Werkwoorden met een partikel Scheidbaar partikel (op-, af-, over-, terug-, ) Niet-scheidbaar partikel (be-, ge-, ver-, er-, her-, ont-) geen ge- terugkomen hij is teruggekomen veranderen ze zijn veranderd Opmerking Een "z" in de infinitief wordt vaak een "s" in de stam. Deze "s" wordt toch als een "z" beschouwd en dus voegen we "-d" toe. verbazen - verbaas - ik ben verbaasd Een "v" in de infinitief wordt vaak een "f" in de stam. Deze "f" wordt toch als een "v" beschouwd en dus voegen we "-d" toe. verven - verf - ik heb geverfd "hebben" of "zijn" als hulpwerkwoord? "zijn" "hebben" - De situatie van het subject verandert. - De situatie van het subject verandert niet noodzakelijk Er is geen direct object. Er is een direct object. Hij is overleden. Het gaat dus om een actieve handeling of toestand. Ik ben verhuisd. Ik heb hem dat dossier gegeven. Ik heb die archiefkast verhuisd. - Werkwoorden die een beweging uitdrukken - Werkwoorden die een beweging MET een richting of bestemming uitdrukken ZONDER een richting of bestemming bv. Ik ben naar de nieuwe klant gereden. Ze zijn naar een congres in Noorwegen gevlogen Ik heb met mijn nieuwe bedrijfswagen gereden. Ze hebben in Finland met een huurauto gereden. - "vergeten" met een abstract object - "vergeten" met een concreet object Ik ben zijn naam vergeten Ik heb mijn agenda vergeten.
- Bij de werkwoorden zijn, komen, gaan, - reflexieve werkwoorden blijven, blijken, worden, gebeuren Ik heb me vergist. Ik ben in Hasselt gebleven. - onpersoonlijke werkwoorden (het weer) Het heeft geregend. II.Regelmatige vormen (sterke werkwoorden) Ie oo/o - o bedriegen bedroog bedrogen bedrogen h bieden bood boden geboden h genieten genoot genoten genoten h gieten goot goten gegoten h kiezen koos kozen gekozen h liegen loog logen gelogen h vliegen vloog vlogen gevlogen h/z i o - o beginnen begon begonnen begonnen h/z binden bond bonden gebonden h blinken blonk blonken geblonken h dringen drong drongen gedrongen h drinken dronk dronken gedronken h dwingen dwong dwongen gedwongen h klimmen klom klommen geklommen h/z klinken klonk klonken geklonken h schrikken schrok schrokken geschrokken z springen sprong sprongen gesprongen h/z vinden vond vonden gevonden h winnen won wonnen gewonnen h zingen zong zongen gezongen h zinken zonk zonken gezonken z ui oo - o besluiten besloot besloten besloten h buigen boog bogen gebogen h duiken dook doken gedoken h/z fluiten floot floten gefloten h
ij ee e bijten beet beten gebeten h blijken bleek bleken gebleken z blijven bleef bleven gebleven z glijden gleed gleden gegleden h/z kijken keek keken gekeken h krijgen kreeg kregen gekregen h lijden leed leden geleden h lijken leek leken geleken h rijden reed reden gereden h/z schijnen scheen schenen geschenen h schrijven schreef schreven geschreven h stijgen steeg stegen gestegen h/z verdwijnen verdween verdwenen verdwenen z zwijgen zweeg zwegen gezwegen h III.Onregelmatige vormen bakken bakte bakten gebakken h barsten barstte barstten gebarsten z bederven bedierf bedierven bedorven h bergen borg borgen geborgen h bevelen beval bevalen bevolen h bidden bad baden gebeden h blazen blies bliezen geblazen h breken brak braken gebroken h brengen bracht brachten gebracht h denken dacht dachten gedacht h doen deed deden gedaan h dragen droeg droegen gedragen h eten at aten gegeten h gaan ging gingen gegaan z genezen genas genazen genezen h geven gaf gaven gegeven h hangen hing hingen gehangen h hebben had hadden gehad h helpen hielp hielpen geholpen h heten heette heetten geheten h
houden hield hielden gehouden h komen kwam kwamen gekomen z kopen kocht kochten gekocht h kunnen kon konden gekund h lachen lachte lachten gelachen h laden laadde laadden geladen h laten liet lieten gelaten h lezen las lazen gelezen h liggen lag lagen gelegen h lopen liep liepen gelopen h/z moeten moest moesten gemoeten h mogen mocht mochten gemogen h nemen nam namen genomen h raden raadde raadden geraden h roepen riep riepen geroepen h scheiden scheidde scheidden gescheiden h schenken schonk schonken geschonken h slaan sloeg sloegen geslagen h slapen sliep sliepen geslapen h spreken sprak spraken gesproken h staan stond stonden gestaan h steken stak staken gestoken h stelen stal stalen gestolen h sterven stierf stierven gestorven z trekken trok trokken getrokken h vallen viel vielen gevallen z vangen ving vingen gevangen h vechten vocht vochten gevochten h vergeten vergat vergaten vergeten h/z verliezen verloor verloren verloren h vouwen vouwde vouwden gevouwen h vragen vroeg vroegen gevraagd h vriezen vroor vroren gevroren h wassen waste wasten gewassen h wegen woog wogen gewogen h werpen wierp wierpen geworpen h weten wist wisten geweten h willen wou/wilde wouden/wilden gewild h
worden werd werden geworden z zeggen zei/zegde zeiden/zegden gezegd h zenden zond zonden gezonden h zien zag zagen gezien h zijn was waren geweest z zitten zat zaten gezeten h zoeken zocht zochten gezocht h zwemmen zwom zwommen gezwommen h/z