Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin -met de medewerking van Kind en Gezin-

Vergelijkbare documenten
De (on)gelijke deelname aan kinderopvang in Vlaanderen

een inschatting van de onvervulde behoefte aan formele opvang.

Kinderopvang in Vlaanderen

ENQUETE INZAKE HET GEBRUIK VAN KINDEROPVANG VOOR KINDEREN JONGER DAN 3 JAAR NAJAAR 2002

Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

Enquête naar het gebruik van buitenschoolse opvang voor kinderen van 3 jaar tot 12 jaar Voorjaar 2004

KIND EN GEZIN ENQUETE INZAKE HET GEBRUIK VAN KINDEROPVANG VOOR KINDEREN JONGER DAN 3 JAAR

Simulatie van de vraag naar voorschoolse kinderopvang

ENQUETE INZAKE HET GEBRUIK VAN BUITENSCHOOLSE KINDEROPVANG VOOR KINDEREN VAN 3 JAAR TOT 12 JAAR

KINDEROPVANG IN VLAANDEREN 2001

1.1 Aantal levend geborenen dat bij geboorte woont in het Vlaamse Gewest sinds 2001

Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar in het Vlaamse Gewest

Hoofdstuk 3 KINDEREN EN DE WERKSITUATIE VAN HUN OUDERS

Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar in het Vlaams Gewest

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Studiepopulatie. Gezondheidsenquête, België, 1997.

Zorgen voor kinderen in Vlaanderen: een dagelijkse evenwichtsoefening?

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

Werk en gezin: over het gebruik van voorschoolse kinderopvang in het Vlaams Gewest

4. Werkt u voltijds of deeltijds? q voltijds q deeltijds aantal uren per week:.. of aantal dagen per week:

Inleiding. Bespreking pagina 1

Doel van het onderzoek Inzicht bieden in de gevolgen van de Wet kinderopvang voor de verschillende gebruikersgroepen.

RAPPORT KANSARMOEDE-INDICATOREN IN ERPE-MERE

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997

wegwijs in opvang voor je baby of peuter

Hoofdstuk 2 KINDEREN IN HUN GEZINSCONTEXT: EEN BLIK OP DE DIVERSITEIT

Jeugdmonitor Zeeland: Kinderopvang

Aanbod (Bron: Kind en Gezin, 1/7/2013)... 2 Evolutie Nood aan kinderopvang... 10

Kinderopvang in aandachtswijken

1,9 miljoen Belgen hebben nog nooit een computer gebruikt; 2,6 miljoen Belgen hebben nog nooit op het internet gesurft.

Tabel 69: Verdeling van het gavpppd volgens geslacht en hoofdvervoerswijze. meerdere verplaatsingen heeft gemaakt.

ONDERZOEK KINDEROPVANG - FASES 2 EN 3

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

jaarverslag kinderopvang

Arbeidsdeelname van paren

In de beleidsbrief Welzijn, Volksgezindheid en Gezin zegt de minister ook werk te maken van een flexibele kinderopvang.

jaarverslag kinderopvang 2006 Hallepoortlaan Brussel Kind en Gezin-Lijn:

Gebruik van kinderopvang

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Beperkingen Gezondheidsenquëte, België, 1997

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

Toelichting bij de SZW-Adviestabel ouderbijdragen kinderopvang 2004 Percentagetabel

BEVRAGING KINDEROPVANG HERENT

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

25/06/2010. Zelfstandige kinderdagverblijven

Kinderopvang cijfert. Voorrangsgroepen

Buitenschoolse kinderopvang en vrijetijdsbesteding in Vlaanderen

Gezinsenquête. 1. Situering

Belg tevreden over arts Transparantie en kostprijs blijven pijnpunt

VVSG INSPIRATIEDAG 20 maart Stand van zaken op vandaag, onder voorbehoud van definitieve goedkeuring van de regelgeving

Kinderopvang in Vlaanderen

Omgevingsanalyse Oostende Ifv nieuwe locatie kinderdagverblijf In opdracht van CM Oostende

HET GEBRUIK VAN EN DE BEHOEFTE AAN KINDEROPVANG IN DE GEMEENTE NIJMEGEN

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

e kwartaal Kinderdagcentra Buitenschoolse opvang

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

PERSBERICHT Brussel, 23 oktober 2013

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Een meer gelijke verdeling van beroepsarbeid en beroepsinkomen tussen mannen en vrouwen in Vlaanderen, maar...

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Constructie van de variabele Etnische afkomst

Verwerking bevraging behoefte opvang en opvoedingsondersteuning van nietschoolgaande

Resultaten voor België Vaccinatie bij volwassen Gezondheidsenquête, België, 1997

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Ouders en hun partnerrelaties

Armoedebarometer 2012

Cijfermateriaal basisregistratie

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Moet je overdag gaan werken, studeren, een opleiding volgen, werk zoeken,?

Lokaal overleg kinderopvang Kortrijk

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

De helft van de 15 tot 64-jarigen met een langdurig gezondheidsprobleem of moeilijkheid bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen is aan het werk

Per kinderen onder de 3 jaar telde Limburg eind opvangplaatsen minder dan het Vlaamse gemiddelde.

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

jaarverslag kinderopvang 2008 Hallepoortlaan Brussel Kind en Gezin-Lijn:

8. Werken en werkloos zijn

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

Langdurige werkloosheid in Nederland

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2015

EINDRAPPORT. Analyse van het zoekproces van ouders naar een voorschoolse kinderopvangplaats. 15 september 2007

Gezondheid en samenleving

Omgevingsanalyse Beernem ikv Huis van het Kind

Deeltijdarbeid. WAV-Rapport. Seppe Van Gils. Maart 2004

Huiselijk Geweld in 's-hertogenbosch. Omvang, kenmerken en meldingen

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

Resultaten voor Brussels Gewest Beperkingen Gezondheidsenquête, België, 1997

De Oost-Vlaamse arbeidszorgmedewerker in beeld September Data & Analyse, Provincie Oost-Vlaanderen

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

Kinderopvang cijfert 1. Het bezettingspercentage 2015

Transcriptie:

Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin -met de medewerking van Kind en Gezin- Onderzoek naar het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar in het Vlaamse Gewest in 2009 Samenvatting van de resultaten Georges Hedebouw & Annick Peetermans HIVA K.U.Leuven

2 Inleiding De laatste jaren nam het aantal plaatsen in de formele kinderopvang in het Vlaamse Gewest sterk toe. Niettegenstaande deze constante uitbreiding bestaat de indruk dat het aanbod de toenemende vraag blijft achternahollen. Men kan allerlei evoluties vermoeden die ervoor zorgen dat deze kloof moeilijk overbrugd wordt: het gestegen geboortecijfer de laatste jaren, de hogere werkzaamheidsgraad van de moeders, de verschuiving van informele naar formele opvang door de gestegen werkzaamheidsgraad van de grootouders. Het onderzoek dat voorligt werd uitgevoerd door het HIVA K.U.Leuven, in het kader van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, met de medewerking van Kind en Gezin en moest antwoord bieden op vragen zoals: Van welke kinderopvang maken ouders gebruik? Wat is het profiel van de gebruikers en van de niet gebruikers? Welke zijn de redenen voor het gebruik van opvang (of voor niet-gebruik)? Welke zijn de redenen voor de keuze van een bepaalde opvangvorm? Met welke frequentie wordt gebruik gemaakt van de opvang en met welke intensiteit? Sluit deze opvang aan bij hun wensen en voorkeuren? Hoe evalueren zij de kwaliteit van het aanbod zowel op het vlak van praktische, pedagogische en zorgaspecten)? Wat is het socio-economisch profiel van de ouders die een beroep doen op kinderopvang? Het onderzoek betreft de kinderopvang voor kinderen beneden de 3 jaar van het Vlaamse Gewest. Methode Om trends te kunnen vaststellen, werd gestreefd naar een vergelijkbaarheid in de vraagstelling en de analyses met de gebruikersonderzoeken van Kind en Gezin van 2004 en 2002 en het HIVAonderzoek van 2000 (Vanpée e.a., 2000). Zo werden dezelfde definities gehanteerd (bijvoorbeeld i.v.m. het regelmatig gebruik) en werd het gebruik ook nagegaan voor dezelfde referentieweek (i.c. de week waarin 1 februari valt, dit is ook de referentieweek voor de telling van de aanwezigheden in de formele opvang door Kind en Gezin en de telling in het onderwijs van de schoolgaande kinderen). De bevraging over het gebruik van kinderopvang voor kinderen van 3 maanden tot 3 jaar, werd meer specifiek gehouden in de week van 2 tot en met 8 februari 2009. Voor de kinderen jonger dan 3 maanden werd het gebruik retrospectief bevraagd bij kinderen van 3 maanden tot 1 jaar. Steekproef De bevraging gebeurde voor de Nederlands-, Frans- en Engelstaligen in eerste instantie met een postenquête die naderhand werd aangevuld met een telefonische bevraging bij de non-respons. Voor deze postenquête werd meer in het bijzonder vertrokken van een steekproef van 6 686 kinderen. De uiteindelijke respons bedroeg 64,2% of 4291 kinderen. Voor de andere talen (Arabisch, Berbers, Turks of nog andere) werd een face-to-face bevraging georganiseerd uitgevoerd door de gezinsondersteuners of de regioverpleegkundigen van Kind en Gezin. De steekproef van waaruit vertrokken werd voor de face-to-face bevraging bedroeg 207 kinderen. De respons bedroeg 73,9% of 153 kinderen.

3 In totaal werd met andere woorden vertrokken van een steekproef 1 van 6 893 kinderen wonende in het Vlaamse Gewest (zonder Brussel) die op 1 februari 2009 tussen 3 maanden en 3 jaar oud waren. De uiteindelijke respons bedroeg 64,5% of 4444 kinderen. Vragenlijst De vragenlijst die gebruikt werd is onderverdeeld in 10 rubrieken. huidig gebruik van kinderopvang: hier wordt gepeild naar de frequentie, de intensiteit, de gebruikte opvangvorm(en), de gebruikte combinaties van opvangvormen, de afstand en de tijd tot de opvangvoorziening; het opvanggebruik in speciale omstandigheden: vragen naar flexibele en occasionele opvang, bij ziekte van het kind, wat bij kinderen die meer verzorging of begeleiding nodig hebben; vragen over het schoolbezoek: deze vragen zijn alleen bestemd voor de groep 2,5- tot 3- jarigen. De vragen peilen naar de intensiteit van het schoolbezoek, naar de redenen waarom het kindje al dan niet naar de kleuterschool gaat en naar de opvangregeling tijdens de schoolvakanties; de redenen voor het opvanggebruik evenals de vraag of ouders vinden dat ze met de huidige opvangregeling een goede balans gevonden hebben tussen werk en gezin; vragen voor niet-gebruikers van kinderopvang: wat zijn de redenen waarom men geen gebruik maakt van kinderopvang; de keuze van de opvang: de redenen voor de keuze van een bepaalde opvangvorm/opvangplaats (voorkeur, praktische overwegingen ) en niet voor een andere; de kwaliteit van de opvang: er wordt een beoordeling gevraagd van de ouders over de kwaliteit en er worden een aantal vragen gesteld om het welbevinden van het kind in de opvang in kaart te brengen; het opvanggebruik tijdens de eerste drie levensmaanden: hier werd retrospectief gevraagd naar het opvanggebruik in de eerste drie levensmaanden; vragen over de werksituatie (van de ouders): hier wordt gepeild naar het socioeconomisch profiel van de gebruikers van verschillende opvangvormen: diploma, beroep, werksituatie, inkomen, werkuren van de ouders; vragen over het gezin (van het kind): wat is de gezinssamenstelling, hoe zit het met de beschikbaarheid van de grootouders voor kinderopvang. Van de vragenlijst werden twee versies opgemaakt: een volledige versie die voor de postenquête werd gebruikt en een verkorte versie voor de telefonische enquête. Deze verkorte versie bevat enkel de vragen over het gebruik van kinderopvang, de vragen over het schoolbezoek, de vragen over de werksituatie van de ouders en de vragen over het gezin. 1 Bron = Ikarosdatabestand van Kind en Gezin. Ikaros (geintegreerd Kind Activiteiten Regio OnderseuningsSysteem) is sinds 1 januari 1999 operationeel in de gehele Vlaamse Gemeenschap. In deze databank worden gegevens opgeslagen betreffende alle kinderen vanaf de geboorte. De gegevens worden geregistreerd door de regioteamleden.

4 De resultaten De kenmerken van de doelgroep De overgrote meerderheid van de kinderen van 3 maanden tot 3 jaar in het Vlaamse Gewest (93,7%) woont bij zijn/haar natuurlijke moeder en natuurlijke vader. Daarnaast woont een aantal kinderen bij een alleenstaande moeder (4,6%) of vader (0,1%). Het aantal kinderen, dat in nieuw samengestelde gezinnen woont, is beperkt. Een beperkte groep van 2% van de kinderen verblijft regelmatig in meer dan één gezin (bijvoorbeeld bij co-ouderschap). In vergelijking met 2004 verschillen de percentages weinig. Uit de postenquête blijkt dat globaal genomen voor bijna 60% van de kinderen minstens één grootouder beschikbaar is voor regelmatige opvang (hetzij dagelijks, hetzij enkele dagen per week). Voor 43,2% van de kinderen zijn er zelfs (dagelijks of enkele dagen per week) meerdere grootouders beschikbaar. Vooral de grootmoeders zijn beschikbaar en dan vooral de grootmoeder langs moeders zijde. Voor 40,6% van de kinderen is geen enkele grootouder beschikbaar. Het nog arbeidsactief zijn is de belangrijkste reden waarom grootouders niet beschikbaar zijn. In vergelijking met enkele jaren geleden is vooral de groep arbeidsactieve grootmoeders sterk toegenomen (gemiddeld van 8,2% in 2002 naar 27% in 2009). De afstand is een tweede belangrijke reden. Vooral voor de allochtone groep is het veraf wonen een belangrijke reden van onbeschikbaarheid. Voor slechts een beperkt percentage van de grootouders stellen de ouders dat ze helemaal niet willen betrokken worden bij de kinderopvang. Tot slot kunnen we het volgende nog meegeven: hoe hoger de beschikbaarheid van grootouders, hoe meer gebruik van informele opvang. 70,7% van de moeders met kinderen tussen 3 maanden en 3 jaar werkt hetzij voltijds (39.7%) hetzij deeltijds (31%). In vergelijking met 2004 is dit een stijging met ongeveer 15%. Zowel het voltijds als het deeltijds werken zijn daarbij gestegen. De overgrote meerderheid (85,9%) van de vaders werkt voltijds wat iets minder is dan in 2004. Wel zijn er nu iets meer deeltijds werkende vaders (4,7% versus 2,2%). Het gemiddeld aantal dagen per week waarop gewerkt wordt, bedraagt voor de moeders 4,5 dagen en bij vaders 5. Opmerkelijk is dat 3,5% van de moeders die deeltijds werken, dit op meer dan 5 dagen doen. 31% van de deeltijds werkende moeders werkt op 5 dagen. De meeste ouders hebben enkel werkuren overdag in de week (78,7% van de moeders en 72,8% van de vaders) maar 12,8% van de moeders en 18,1% van de vaders werkt in systemen met wisselende uren (ploegenstelsels of andere systemen). Een kleine groep heeft enkel nachtwerk of enkel weekendwerk. In het Vlaamse Gewest zijn er (voor deze leeftijdsgroep van kinderen van 3 maanden tot 3 jaar) 7% kansarme gezinnen 2. Er is een hoger percentage in Antwerpen en Limburg. 2 Hiervoor werd de definitie van Kind en Gezin gebruikt : om te bepalen of een gezin al dan niet kansarm is, wordt het gezin door Kind en Gezin getoetst aan de zes volgende criteria: het beschikbare maandinkomen van het gezin, de arbeidssituatie van de ouders, het opleidingsniveau van de ouders, de huisvesting, de ontwikkeling van de kinderen en de gezondheidstoestand van de ouders. Als een gezin problemen ervaart met drie of meer van deze criteria, wordt het als kansarm beschouwd.

5 Een allochtoon gezin wordt door Kind en Gezin gedefinieerd als een gezin waarvan de moeder niet de Belgisch nationaliteit heeft bij haar geboorte. Gemiddeld zijn er in het Vlaamse Gewest 21,1% dergelijke moeders (met kinderen tussen 3 maanden en 3 jaar). De meest voorkomende niet-belgische nationaliteiten (van de moeder bij haar geboorte) zijn de Marokkaanse, de Turkse en de Nederlandse. Daarnaast is er ook nog een ruime groep van allerlei andere minder voorkomende nationaliteiten. Verder overlapt de allochtone groep met de kansarme groep: 19,1%van de allochtone groep behoort ook tot de kansarme groep versus slechts 2,3% van de Belgische groep. Het gebruik van kinderopvang (%) 2004 2009 Regelmatig gebruik 55,7 63,2 Beperkt gebruik 10,1 5,8 Geen gebruik 34,2 31,0 In februari 2009 maakte 63,2% van de kinderen van 3 maanden tot 3 jaar regelmatig gebruik van opvang (d.i. minstens één ononderbroken periode van minstens 5 uur per week voor nietschoolgaande kinderen en minstens één maal per week voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die volledig naar de kleuterschool gaan). 5,8% maakte er beperkt gebruik van en 31% geen. In vergelijking met 2004 (week van 1 februari) is het regelmatige gebruik sterk toegenomen (+ 7,5%). Deze stijging houdt mogelijks verband met de toegenomen werkzaamheidsgraad van de moeders in 2009 in vergelijking met 2004. De gemiddelde opvangduur per week (weekend inbegrepen) voor alle opgevangen kinderen (regelmatig of beperkt) en voor alle gebruikte opvangvormen bedraagt 29,5 uur. Voor de regelmatig opgevangen kinderen (eveneens alle opvangvormen) bedraagt dit gemiddelde 31 uur. De meeste kinderen (zeven op de tien) die regelmatig worden opgevangen, worden deeltijds opgevangen en drie op de tien (26,6%) voltijds (d.w.z. gedurende 5 volle dagen per week). Door de toename van het deeltijds werken nam de intensiteit van de regelmatige opvang wel af bij de regelmatige gebruikers. Uit opmerkingen in de vragenlijsten blijkt dat de werksituatie soms echter ook is bepaald door de opvang die men vond. In vergelijking met 2004 is het aandeel van de deeltijdse opvang bij de regelmatige gebruikers toegenomen (van 70,9% naar 73,4% van alle kinderen). Als we de groep regelmatige gebruikers afzonderlijk beschouwen, dan merken we dat dinsdag en donderdag piekdagen zijn. Op dinsdag is 73,8% van de kinderen die regelmatig worden opgevangen meer dan 5 uur in de opvang, op donderdag 72,5%. Op woensdag is dit 51,4%. Het regelmatige gebruik van opvang verschilt naargelang de provincie. In de provincies Westen Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant ligt het percentage het hoogst (respectievelijk 66,6%, 66,3% en 68,0%). In de provincie Antwerpen (60,6%) en vooral in de provincie Limburg (52,7%) ligt het heel wat lager. Een verdere analyse toont dat deze verschillen overeenstemmen met de belangrijke verschillen tussen de provincies voor wat betreft de werkzaamheidsgraad van de moeders. Sedert 2004 is het regelmatig gebruik in alle provincies echter wel fors gestegen.

6 Het regelmatige gebruik van opvang neemt (min of meer) toe met de leeftijd van de kinderen: de jongste kinderen (3 tot 6 maanden) worden het minst opgevangen (53,3%) en de kinderen vanaf 1 jaar tot 2 jaar 6 maanden het meest (71,7%). De groep 2,5 tot 3 jaar heeft dan weer een lager gebruik maar dit komt doordat de meerderheid van de kinderen al school loopt. Uit de vergelijking met 2004 blijkt dat het regelmatige gebruik bijna voor elke leeftijdscategorie van jaar tot jaar steeg maar opmerkelijk is de sterke stijging voor de groep jongste kinderen (3 tot 6 maanden) van 32,7% in 2004 naar 53,3% in 2009. Daarenboven blijken de kinderen onder het jaar meer voltijds opgevangen te worden in vergelijking met de oudere kinderen (tussen 1 en 3 jaar). Het regelmatig gebruik van opvang verschilt sterk naargelang de werksituatie van de moeder. Werkende moeders (voltijds of deeltijds) maken meer regelmatig gebruik van kinderopvang dan de andere categorieën. 80,1% van de voltijds werkende moeders en 73,3% van de deeltijds werkende moeders maakt regelmatig gebruik van de opvang. Bij moeders met een tijdelijke werkonderbreking ligt het percentage lager (50,8%) en van de huisvrouwen (13,0%) of de werklozen (18,7%) maakt slechts een minderheid regelmatig gebruik van opvang. Toch nam vooral het regelmatig gebruik door moeders met een tijdelijke arbeidsonderbreking toe (van 36,0% in 2004 naar 50,8% in 2009). Ook de werksituatie van de vader bepaalt sterk het gebruik. Bij werkende vaders blijkt ongeveer twee derde van de kinderen regelmatig opgevangen te worden. Bij de overige groepen (steeds kleine aantallen) ligt dit percentage telkens lager. Alleenstaanden maken minder regelmatig gebruik van kinderopvang dan gehuwden of samenwonenden (54,6% t.o.v. 63,8%) maar het regelmatig gebruik door alleenstaanden is wel toegenomen in vergelijking met 2004 (van 48,3% naar 54,6%). Er is een samenhang met de werkzaamheidsgraad die bij de alleenstaanden lager is (slechts 54,8% van de alleenstaande moeders werkt versus 71,6% van de samenwonende). Verder worden kinderen bij alleenstaande ouders met regelmatige opvang meer voltijds opgevangen dan bij gehuwde of samenwonende ouders (34,5% t.o.v. 26,6%). Van de groep nieuw samengestelde gezinnen wordt de helft van de kinderen regelmatig opgevangen, 12% beperkt en 36% niet. Deze groep volgt daarmee min of meer het patroon van de alleenstaanden. Voor kinderen die in meer dan één gezin verblijven door co-ouderschap (89 kinderen of 2% van de gehele groep) wordt wel (significant) meer gebruik gemaakt van kinderopvang: voor 74,2% regelmatig, voor 4,8% beperkt en voor 21% niet. Let wel, voor wat deze twee laatste groepen betreft, gaat het om zeer kleine steekproeven. Kansarme gezinnen maken in vergelijking met niet-kansarme gezinnen veel minder regelmatig gebruik van opvang (21% regelmatige gebruikers versus 65,7% voor de niet-kansarme). In vergelijking met 2004 en 2002 is het regelmatige gebruik ook nauwelijks gewijzigd. Allochtone gezinnen maken eveneens minder regelmatig gebruik van opvang dan de autochtonen (32,6% t.o.v. 70,8%), al hebben ze een iets hoger beperkt gebruik (6,1% t.o.v. 5,5%). In vergelijking met 2004 is het gebruik echter wel gestegen, namelijk van 23,7% naar 32,6%.

7 Vanaf de leeftijd van 2,5 jaar gaan bijna alle kinderen naar de kleuterschool: 55% gaat gedurende de volledige schoolweek en 34,6% gedurende een gedeelte van de schoolweek. In vergelijking met 2004 gaan minder kinderen niet naar de keuterschool (10,4% gaat niet in vergelijking met 19,4% in 2004) en is het aantal kinderen dat een volledige week naar school gaat systematisch toegenomen. Ouders sturen hun kinderen vanaf 2,5 jaar al naar school voornamelijk omwille van opvoedkundige redenen : het kind is klaar om naar school te gaan of is beter af op school. De redenen waarom men zijn kinderen nog niet naar school stuurt vormen het spiegelbeeld van de vorige redenen. Kinderen uit kansarme gezinnen gaan minder naar de kleuterschool in vergelijking met kinderen uit niet-kansarme gezinnen maar het verschil tussen beide groepen is niet significant. Het gebruik van de kleuterschool bij de allochtone groep verschilt nauwelijks van de Belgische groep. 50,2% van de kinderen tussen 2,5 en 3 jaar die een volledige week naar school gaan, wordt nog regelmatig opgevangen. Bij kinderen die slechts gedeeltelijk naar school gaan, bedraagt dit 53,5% en bij niet-schoolgaande kinderen tussen 2,5 en 3 jaar loopt dit op tot 62,4%. In vergelijking met 2004 is het regelmatige gebruik van opvang door kinderen die ofwel voltijds ofwel deeltijds naar school gaan toegenomen. Van de kinderen beneden de drie maanden wordt slechts 6,6% regelmatig opgevangen. Dit aantal is lager dan in 2004. De leeftijd waarop voor het eerst gebruik gemaakt wordt van regelmatige opvang varieert: er is een eerste groepje dat al na drie weken opgevangen wordt, het gros volgt dan na 8 of 9 weken. We merken op dat bij deze groep het gebruik retrospectief werd bevraagd en enkel in de postenquête. De meest gebruikte opvangvorm Aangezien gebruikers van opvang soms verschillende opvangvorm kunnen combineren, werd navraag gedaan naar de meest gebruikte opvangvorm, de tweede meest gebruikte en de derde meest gebruikte. 41,9% van de regelmatige gebruikers doet beroep op een tweede opvangvorm en 9% op een derde. In tijd uitgedrukt, is de meest gebruikte opvang goed voor 91% van het opvanggebruik (dit betekent dus dat de tweede en derde opvangvorm slechts 9% van alle opvanguren vertegenwoordigen). We beperken ons tot de bespreking van de resultaten voor wat betreft de meest gebruikte opvangvorm. De meest gebruikte opvangvorm (%) 2004 2009 Grootouders 31,0 22,4 Onthaalouder bij een dienst 24,9 28,5 Erkend kinderdagverblijf 11,5 18,4 Zelfstandig kinderdagverblijf (avt) 13,7 17,6 Zelfstandige onthaalouder (avt) 10,7 6,3 In 2009 gebeurt de regelmatige opvang, in vergelijking met 2004, niet meer op de eerste plaats door het informele netwerk. Voorop komen nu de onthaalouders aangesloten bij een dienst (28,5%) terwijl de opvang door grootouders is teruggevallen met 8,6%. Op enige afstand volgen

8 de erkende en zelfstandige kinderdagverblijven (respectievelijk 18,4% en 17,6%) en de zelfstandige onthaalouders met 6,3%. Ook het aandeel van deze laatste opvangvorm is gedaald in vergelijking met 2004. We geven binnen dit kader nog mee dat grootouders in 2009 t.o.v. 2004 massaler in beeld komen als tweede opvangvorm. Gecombineerd met bovenvernoemde resultaten inzake de meest gebruikte opvangvorm, geeft dit aan dat grootouders zich wat betreft kinderopvang meer complementair opstellen. Voor ongeveer twee derde van de groep regelmatig opgevangen kinderen bevindt de opvangplaats (van de meest gebruikte opvang) zich op minder dan 4 km van de woning. Bij een kleine groep is dit meer dan 20 km. De opvang thuis vertoont een dalende trend in vergelijking met 2004. In 2009 werd slechts 3,6% van de kinderen thuis opgevangen. Wat de duur van de verplaatsing naar de opvang betreft, doet ongeveer twee derde van de ouders er minder dan 10 minuten over om tot bij de opvang te geraken, zowel bij het brengen als bij het halen. Hogere inkomens maken meer gebruik maken van zelfstandige voorzieningen (als meest gebruikte opvangvorm) en lagere inkomens minder. Toch is deze samenhang niet helemaal rechtlijnig. Dit is pas het geval vanaf een gezinsinkomen (d.i. het maandelijks beschikbaar inkomen) van 3200 euro. Het gebruik van de gesubsidieerde opvang vormt daarvan dan enigszins het spiegelbeeld. Toch maken ook de hoogste inkomensgroepen nog ruim gebruik van de gesubsidieerde kinderopvang. Het gebruik van de informele opvang (en voor sommige categorieën moeten we rekening houden met kleine aantallen) gebeurt dan weer het meest door de middengroepen wat het inkomen betreft (1700 tot 3200 euro). Alleenstaanden maken meer gebruik van gesubsidieerde opvang (als meest gebruikte opvangvorm) dan gehuwden of samenwonenden (58,6% t.o.v. 45,8%). In vergelijking met 2004 is het gebruik van gesubsidieerde opvang door alleenstaanden toegenomen. Bij de groep kansarme gezinnen (regelmatige gebruikers) wordt 23,7% van de kinderen opgevangen door grootouders of andere familieleden (voor wat betreft de meest gebruikte opvangvorm). Meer dan de helft wordt opgevangen door de gesubsidieerde voorzieningen en 20,7% door een zelfstandige voorziening. In vergelijking met de niet-kansarme gezinnen zijn er geen verschillen wat er op wijst dat kansarme gezinnen die regelmatig gebruik maken van opvang in gelijke mate terecht komen bij de diverse opvangvormen als de niet-kansarme gezinnen die regelmatig gebruik maken van opvang. In vergelijking met 2004 is het aandeel van de opvang door de grootouders bij de kansarme gezinnen, net zoals voor de niet-kansarme groep, sterk gedaald. Het gebruik van de formele voorzieningen (gesubsidieerd of zelfstandig) nam toe. De allochtone groep maakt nog minder dan de Belgische groep gebruik van de grootouders als meest gebruikte opvangvorm. We zien dat dit vooral samenhangt met de beschikbaarheid: 62,7% van de Belgische groep heeft één of meerdere grootouders dagelijks of enkele dagen per week ter beschikking tegenover slechts 35,1% van de allochtone groep. Als redenen voor de onbeschikbaarheid wordt door de allochtone groep vaker dan voor de Belgische grootouders verwezen naar het veraf wonen. Anderzijds is er een hoger gebruik van de erkende kinderdagverblijven. Voor de overige opvangvormen volgt de allochtone groep ongeveer een Belgisch patroon. In vergelijking met 2004 en net zoals voor de Belgische groep daalde het

9 aandeel van de grootouders sterk ten voordele van (vooral) de onthaalouders aangesloten bij een dienst (waarvoor men in 2004 nog een achterstand had). De complementaire rol van grootouders bij regelmatig gebruik van opvang is zeer belangrijk en is toegenomen in vergelijking met 2004. Zoals reeds eerder vermeld, doet 41,9% van de kinderen die regelmatig gebruik maken van opvang een beroep op een tweede opvanginstantie (versus 36,8% in 2004) en 9% (versus bijna 5% in 2004) op een derde. Als tweede opvangvorm komen de grootouders nu massaler in beeld dan in 2004 met een aandeel van 82,9% versus minder dan driekwart in 2004. Dit bevestigt de veronderstelling dat grootouders, wat de kinderopvang betreft, zich enigszins terugtrekken voor de voltijdse opvang maar meer complementair gaan bijspringen. Dit verhoogt dan weer de druk op de formele voorzieningen. Alles samen genomen (d.w.z. hetzij als belangrijkste, hetzij eerder aanvullend als tweede of derde opvanginstantie) vervullen de grootouders voor 61,6% van de regelmatige gebruikers een opvangfunctie (versus 56,2% in 2004). Deze toename is voornamelijk te wijten aan de stijging van de grootouders als tweede opvangvorm in 2009 in vergelijking met 2004. Atypische en occasionele opvang Globaal werden, in de referentieweek van 2 tot 8 februari 2009, ongeveer één op vijf (21,5%) regelmatig opgevangen kinderen één of meerdere keren atypisch opgevangen (cfr. het werkregime van de ouders). Atypische opvang na 18 uur komt het meest voor. De andere vormen (vóór 7 uur, weekendopvang, meer dan 11 uur per dag en nachtopvang) zijn zeldzamer. In vergelijking met 2004 zien we voor bijna alle vormen (uitgezonderd voor de opvang gedurende meer dan 11 uur per dag) een duidelijke afname (van 35,4% naar 21,5%). Dit kan samenhangen met het feit dat voorzieningen strikter geworden zijn i.v.m. deze atypische opvang en zich bijvoorbeeld strenger aan het sluitingsuur houden (de mindere tevredenheid met het sluitingsuur van de opvang wordt ook aangegeven wanneer naar de kwaliteit van de opvangvoorzieningen wordt gevraagd zie verder). Bij de groep met slechts één opvangvorm zijn het vooral de grootouders die de atypische opvang opnemen. Om de resultaten met betrekking tot het gebruik van atypische opvang beter te kaderen herhalen we hier dat 78,7% van de moeders en 72,8% van de vaders enkel overdag werken in de week. We bekeken ook de nood aan occasionele opvang (is enkel bevraagd in de postenquête). Met occasionele opvang bedoelen we opvang voor maar enkele uren per week, opvang op wisselende dagen, dringende opvang binnen enkel uren of dringende opvang binnen de week. Globaal had 22,7% van de ouders al wekelijks nood aan dergelijke opvang en ongeveer twee op drie (61,8%) ouders wekelijks of af en toe. De behoefte aan opvang op wisselende dagen is in het merendeel van de gevallen te wijten aan werkuren die iedere week verschillen. Als men occasionele opvang nodig heeft, dan springen de grootouders hier meestal weer in of proberen de ouders zich zelf vrij te maken.

10 Opvang bij ziekte van het kind (enkel postenquête) In de referentieweek was 13,2% van de kinderen (van 3 maanden tot 3 jaar met regelmatige of beperkte opvang) ziek. In vergelijking met 2004 is men langer ziek. De jongere kinderen (< 1,5 jaar) waren iets meer ziek dan de wat oudere. Bij twee derde (64,6%) van de zieke kinderen (die regelmatig opgevangen worden) was de opvangregeling (bij de meest gebruikte opvang) voor die week daardoor anders. Dit percentage ligt hoger dan in 2004 waar slechts bij 52,7% van zieke kinderen de opvangsituatie veranderde. De meeste wijzigingen doen zich voor bij de kinderen die opgevangen worden in de gesubsidieerde voorzieningen (kinderdagverblijven of onthaalouders), iets minder bij de zelfstandige voorzieningen en het minst bij de kinderen die in het informele circuit worden opgevangen. Van het totale pakket van potentiële opvangdagen wordt 6,5% niet ingevuld wegens ziekte. In de erkende kinderdagverblijven bedraagt dit 10%, in de zelfstandige kinderdagverblijven 7,9%. 64,4% van de kinderen die niet naar de gewone opvang kunnen gaan omwille van ziekte, komt bij de grootouders terecht ofwel zorgen de ouders zelf voor een oplossing (vakantie nemen, recuperatie nemen of sociaal verlof nemen). Er is echter wel een discrepantie op te merken tussen de mogelijke regelingen bij ziekte van het kind en de feitelijke opvangregeling bij ziekte. Zo worden bijvoorbeeld grootouders vaak vermeld als mogelijke opvangregeling maar het feitelijk gebruik van grootouders bij ziekte van het kind ligt de facto lager. Ouders kunnen met andere woorden wel de intentie hebben om beroep te doen op de grootouders of om zelf voor de opvang in te staan maar in de praktijk zijn de grootouders niet altijd beschikbaar of kan men vaak niet zomaar plots thuisblijven. Opvang van kinderen met nood aan specifieke verzorging of begeleiding (enkel postenquête) Een bijzondere groep kinderen zijn deze met gezondheidsproblemen of ontwikkelingsstoornissen die daardoor meer verzorging of begeleiding nodig hebben dan de meeste andere leeftijdgenootjes. Globaal is dit bij 4% van de kinderen om één of andere reden het geval. Meestal is dit wegens langdurige gezondheidsproblemen (48% van de groep met problemen of 1,9% van de totale groep) en problemen met de motorische/fysieke ontwikkeling (30,3% of 1,2%). Wegens deze specifieke nood vond één op vijf (21,2%) van deze ouders het moeilijk om gepaste opvang te vinden. Uiteindelijk verschilt het opvanggebruik van de kinderen met specifieke gezondheidsproblemen niet zo erg veel van dit van de andere kinderen (59,6% maakt regelmatig gebruik van opvang t.o.v. 63,6% van de andere kinderen) en ook de gebruikte opvangvormen verschillen niet zoveel voor beide groepen. De prijs van de opvang De gemiddelde prijs per dag schommelt tussen 12,76 euro per dag bij onthaalouders aangesloten bij een dienst (bij een gemiddelde opvangduur van 7,3 uur) tot 19,81 euro in een zelfstandig kinderdagverblijf met attest van toezicht (bij een gemiddelde opvangduur van 7,5 uur). De kostprijs voor een gezin voor de opvang van 1 kind zou bij een voltijdse opvang gedurende een hele maand gemiddeld 11,9% van het beschikbaar maandelijks gezinsinkomen bedragen.

11 De kost van voltijdse opvang van een kind ligt het hoogst in de groep gezinnen met een maandelijks beschikbaar inkomen van 1700 euro tot 2200 euro. Meer in het bijzonder bedraagt de kost van de kinderopvang voor deze gezinnen 17,8% van hun inkomen. Voor de groep gezinnen met een maandelijks beschikbaar inkomen van 3700 euro tot 5000 euro ligt de kost van de kinderopvang het laagst en bedraagt 8% van hun inkomen. We dienen wel op te merken dat dit cijfergegevens betreft vóór fiscale aftrek. Redenen voor het gebruik van opvang (enkel postenquête) Uit de beschrijving van de doelgroep (zie supra) is gebleken dat de werkzaamheidsgraad een belangrijke beïnvloedende factor is voor wat het gebruik van opvang betreft. Welke redenen geven ouders zelf op? Zowel moeders (90,7%) als vaders (95,6%) stellen dat zij vooral van kinderopvang gebruik maken om te kunnen blijven werken. Het belang van dit economische motief belet echter niet dat een ruime groep gebruikers (46,3% van de moeders en 41,7% van de vaders) het ook beter vindt voor de ontwikkeling van het kind. Deze laatst vernoemde reden wordt meer aangehaald door gebruikers van formele opvang alsook door alleenstaande ouders. Allochtone moeders halen deze reden dan weer duidelijk minder aan. Het volgen van studies of het zoeken van werk worden gemiddeld veel minder aangehaald als reden. Wel worden deze twee redenen meer aangeduid door kansarme en allochtone moeders. Balans tussen werk en gezin (enkel postenquête) Als navraag gedaan wordt naar de perceptie van de balans tussen werk en gezin, dan ziet het plaatje er verschillend uit voor moeders en vaders. (%) Moeder Vader Ik vind het een goede balans. 56,6 75,9 Ik zou meer zelf kindje willen opvangen en minder uren willen werken. 40,3 21,6 Ik zou meer gebruik maken van kinderopvang (moest ik meer opvang 2,2 2,0 vinden,.) en meer uren willen werken. Andere 0,9 0,5 Slechts iets meer dan de helft van de moeders die kinderopvang gebruiken ervaart de balans tussen werk en gezin als bevredigend. Daartegenover staat dat 40% van de moeders het kind zelf meer zou willen opvangen en minder uren zou willen werken mocht dit financieel haalbaar zijn of om andere redenen. De omgekeerde situatie (meer gebruik willen maken van kinderopvang en meer uren willen werken) komt slechts bij een kleine minderheid voor. Drie kwart van de vaders is wel tevreden met de balans werk-gezin. Bij verdere analyse valt op dat deze keuze voor minder werken vooral wordt aangestipt voor de jongste kinderen (3 tot 6 maanden). Redenen voor niet gebruik van opvang (enkel postenquête) Ongeveer een derde (31%) van de bevraagde ouders maakt geen gebruik van opvang en heeft daar ook zijn redenen voor. Bijna de helft van deze groep zegt geen opvang te gebruiken omdat

12 men bewust zelf voor het kind wil zorgen. Daarnaast geeft een ruime groep van de nietgebruikers ook eerder toevallige redenen op: men zorgt zelf voor de kinderen omdat men toch thuis is (en dit kan om diverse redenen zijn). Slechts een beperkte groep maakt geen gebruik van opvang wegens de kostprijs (16,5%), maar de kostprijs wordt zelden als de enige reden aangestipt. Ook redenen die te maken hebben met het aanbod (geen vertrouwen, niet aangepast aan de werkuren, ), worden slechts door een kleine groep vermeld. De keuze van de opvangvorm (enkel postenquête) We bevroegen welke opvangvorm men principieel verkiest d.w.z. als redenen zoals beschikbaarheid,kostprijs, nabijheid en toevallige redenen geen rol zouden spelen. 30% van de ouders heeft geen duidelijke voorkeur. Bij diegenen die wel een principiële voorkeur aanstipten, merken we een lichte voorkeur voor de kinderdagverblijven. Daarna komen op gelijke hoogte de onthaalouders en de grootouders in combinatie met een kinderdagverblijf. Vervolgens kruist men de grootouders in combinatie met een onthaalouder aan en tot slot de grootouders zelf (niet gecombineerd). In 2000 was er nog een duidelijke voorkeur voor een onthaalouder. Wanneer we de cijfers i.v.m. de principiële voorkeur vergelijken met het reëel aantal formele plaatsen (erkend of zelfstandig met attest) in het Vlaamse Gewest betekent dit dat het bestaande formele aanbod verhoudingsgewijs te weinig plaatsen bij kinderdagverblijven omvat en teveel bij de onthaalouders. Verder springt ook nog in het oog dat bijna een kwart van de respondenten (23,1%) principieel ervoor zou kiezen om het kindje zelf (meer) op te vangen (minder uren werken, ouderschapsverlof nemen, ). Dit is in overeenstemming met de eerdere vaststelling i.v.m. de balans tussen werk en gezin. Tot slot geeft 73,5% van de regelmatige en beperkte gebruikers de voorkeur aan opvang dicht bij huis; 22% voor opvang van en naar het werk en 14,8% voor opvang thuis. Beoordeling van de kwaliteit van de opvang (enkel postenquête) Vooraf dienen we echter een kritische noot mee te geven over een bevraging waarbij aan ouders gevraagd wordt de kinderopvang te evalueren of aan te geven of ze tevreden zijn. Bij gebrek aan keuzemogelijkheden kunnen ouders immers impliciet hun kwaliteitsnorm verlagen bijvoorbeeld omdat ze al blij zijn dat ze kinderopvang gevonden hebben. Als men niet tevreden is, kan men ook niet gemakkelijk veranderen van opvangvorm en rationaliseert men de gemaakte keuze. Toch hebben we in dit onderzoek vastgesteld dat enerzijds slechts 16,5% van de ouders stelt dat de gebruikte opvang de enige was die ze vonden ( de mogelijk problematische groep is niet zo groot) en anderzijds dat deze groep sowieso significant kritischer is in de beoordeling van de algemene kwaliteit. De bovenvernoemde kanttekening moet vermeld worden maar het belang van het mogelijke bezwaar moet in het kader van dit onderzoek niet worden overschat. Verder worden de beoordelingen van de ouders voor aspecten zoals de pedagogische kwaliteit, de verzorgingskwaliteit of de structurele kwaliteit als complementair beschouwd t.o.v. de meer geobjectiveerde kwaliteitsmetingen die o.a. vanuit Kind en Gezin gebeuren. Voor andere aspecten

13 van de kwaliteit (bijvoorbeeld de dienstverlening en de inspraak) is de gebruiker wel goed geplaatst om een oordeel te vellen. We geven nog mee dat het hier telkens om de meest gebruikte opvangvorm gaat. Globaal gezien stellen we vast dat quasi alle gebruikers (96,2%) de kwaliteit van hun (meest gebruikte opvang) als goed tot zeer goed beoordelen. Bij de niet-schoolgaanden krijgt de informele opvang (vooral grootouders) de beste punten. Ook de gesubsidieerde sector haalt een goed rapport, ook al gaan we ervan uit dat de ouders de lat mogelijks wat lager leggen wegens de schaarste. De zelfstandige sector krijgt in dit rijtje de minst goede beoordeling maar dit neemt niet weg dat deze nog steeds goed tot zeer goed is, zoals uit de tabel hieronder kan worden afgeleid. Variabelen zoals de intensiteit in het opvanggebruik, de leeftijd van het kind of het opleidings- en inkomensniveau van de ouders bleken geen invloed te hebben op de beoordeling van de kwaliteit. (%) Gesubsidieerd Zelfstandig Informeel 2000* (n=408) 2009 (n=1089) 2000* (n=411) 2009 (n=449) 2000* (n=134) 2009 (n=311) Zeer goed 57,5 63,9 59,0 55,9 65,5 77,5 Goed 37,7 32,1 34,6 39,4 30,6 20,9 Soms goed, soms slecht 4,8 3,4 6,1 3,8 5,3 1,6 Eerder slecht 0,0 0,5 0,2 0,9 1,0 0,0 Zeer slecht 0,0 0,1 0,0 0,0 0,2 0,0 * Bij het onderzoek van 2000 werd gevraagd naar de algemene tevredenheid met als vergelijkbare antwoordcategorieën: zeer tevreden-tevreden-nogal tevreden-ontevreden-zeer ontevreden. Ook quasi alle schoolgaande opvanggebruikers beoordelen hun meest gebruikte voor- en naschoolse opvang als goed tot zeer goed. Het best wordt de opvang door de initiatieven voor buitenschoolse opvang en de informele opvang beoordeeld. De voor- en naschoolse opvang in de school (voor kinderen van 2,5 tot 3 jaar) krijgt de minst goede beoordeling. Dit werd ook al vastgesteld in het onderzoek van 2000. Naast deze algemene kwaliteit, vroegen we ook aan de ouders een beoordeling te geven van een 19-tal deelaspecten (i.v.m. de opvoedkundige aspecten, de verzorging, de dienstverlening) en dit eerst voor alle opvangvormen samen en vervolgens enkel voor de meest gebruikte opvang.

14 Overzicht van de te beoordelen deelaspecten Opvoedkundige aspecten (8 items) Verzorging (2 items) Dienstverleningsaspecten (9 items) Voldoende speelgoed, aangepast aan de leeftijd, De sfeer (ontspannen, er wordt plezier gemaakt, kinderen zijn geboeid met iets bezig, ) Kindvriendelijkheid van de opvangruimte (veilig, verzorgd, aanwezigheid van een tuin,.) Het rekening houden met de eigenheid van het kindje (persoonlijkheid, noden, ) Het stimuleren van de zelfstandigheid van het kindje De omgang van de begeleidsters met de kinderen (plezier in de omgang met de kinderen, niet schreeuwen, ) Het stimuleren van het spel Het rekening houden met het thuismilieu van het kindje (gewoonten, thuistaal, ) De hygiëne De slaapruimte (luchtig, voldoende ruimte, geschikte bedjes, dekens, ) Voor schoolgaande kinderen : de vlotte samenwerking met de school De omgang met de ouders (klikt het, zit men op dezelfde golflengte?) Het geven van informatie door de begeleidsters (bijvoorbeeld over wat het kindje deed, ) De inspraakmogelijkheden van de ouders (over de aanpak, de omgang met het kindje, ) Het openingsuur s morgens De bereikbaarheid (afstand, bereikbaar met openbaar vervoer, ) Het sluitingsuur s avonds De mogelijkheid tot opvang in vakantieperiodes De prijs

15 We geven hieronder een overzicht van de belangrijkste resultaten: Opvoedkundige aspecten Voor alle opvangvormen samen Scoren beter : voldoende speelgoed aangepast aan de leeftijd, de sfeer en de kindvriendelijkheid van de opvangruimte Scoren minder goed : rekening houden met eigenheid van het kindje en stimuleren van het spel Voor de meest gebruikte opvangvorm (voor niet-schoolgaande kinderen) Grootouders scoren globaal iets beter dan de andere opvangvormen, uitgezonderd voor stimuleren van de zelfstandigheid. Kinderdagverblijven scoren wat minder voor houden rekening met de wensen van het thuismilieu en rekening houden met de eigenheid van het kind. Verzorgingsaspecten Voor alle opvangvormen samen Hier krijgt enkel het aspect de slaapruimte een gematigde beoordeling Voor de meest gebruikte opvangvorm (voor niet-schoolgaande kinderen) De hoogste scores zijn opnieuw voor de grootouder. Dienstverleningsaspecten Voor alle opvangvormen samen Een eerder matige appreciatie voor het geven van informatie door de begeleiders, inspraakmogelijkheden van de ouders, sluitingsuur s avonds, de prijs en de mogelijkheden tot opvang in vakantieperiodes Scoren goed : openingsuur s morgens, de bereikbaarheid en voor de schoolgaande kinderen : de vlotte samenwerking met de school Bij de schoolgaande opvanggebruikers zien we dat de initiatieven voor buitenschoolse opvang op heel wat vlakken beter scoren in vergelijking met de andere opvangvormen. Een vergelijking van de resultaten in 2009 met deze in 2000 is enkel mogelijk voor de formele sector. We geven mee dat op vlak van de opvoedkundige aspecten duidelijk betere scores op te merken zijn in 2009 voor het item stimuleren van het kind en dit in alle opvangvormen. Verder krijgen de dienstverleningsaspecten in de gesubsidieerde sector in 2009 een betere beoordeling dan in 2000. Welbevinden van het kind in de opvang (enkel postenquête) Een eerste vraag betrof de mate waarin het kind zich (volgens de ouders) goed voelt in de meest gebruikte opvang bij de personen die het kindje verzorgen. Het merendeel van de ouders antwoordt hierop zeer goed (75,1%) tot goed (22,3%). Vervolgens, met betrekking tot hoe het kindje zich voelt bij de andere kinderen in de opvang of bij het spelaanbod, is de score lager (respectievelijk 55,9% en 56,7% als zeer goed en 38,7% en 37,9% als goed), maar globaal gezien toch nog altijd goed. Uitgesplitst naar meest gebruikte opvangvorm, krijgen de grootouders bij de niet-schoolgaande kinderen de beste beoordeling. De zelfstandige kinderdagverblijven (met attest van toezicht) krijgen op twee van de drie vragen de minst goede beoordeling. In verband met het spelaanbod of de activiteiten scoren dan weer de

16 zelfstandige onthaalouders het minst goed. Bij de 2,5- tot 3-jarige kinderen krijgen de initiatieven voor buitenschoolse opvang een betere beoordeling dan de schoolopvang. Een tweede reeks vragen betreft drie uitspraken i.v.m. hoe het kind zich meestal voelt als het gebracht wordt naar de meest gebruikte opvang : Is het kindje ontspannen? : 37,1% van de ouders gaan hiermee akkoord en 47,7% van de ouders gaan hiermee helemaal akkoord. Is het afscheid nemen moeilijk? :twee derde van de ouders gaat hier niet mee akkoord. Is het kindje nieuwsgierig naar wat er gaat gebeuren? : bijna 70% gaat akkoord tot helemaal akkoord. Kortom, we kunnen stellen dat het met het stressniveau van de kinderen (volgens de ouders) nogal meevalt. Wanneer we het welbevinden van het kind bekijken in functie van de opvangvorm (de meest gebruikte opvangvorm), dan merken we bij de niet schoolgaande kinderen opnieuw dat de grootouders over het algemeen gezien de beste beoordeling krijgen. Verder zijn er geen duidelijke verschillen qua opvangvorm. Bij de 2,5- tot 3-jarige kinderen krijgen de initiatieven voor buitenschoolse opvang wederom een betere beoordeling dan de schoolopvang.

17 Wat we onthouden. Inzake het gebruik : - 69% van de kinderen van 3 maanden tot 3 jaar maakt gebruik van kinderopvang. Het regelmatig gebruik 3 is sterk toegenomen (van 52,2% in 2002 naar 55,7% in 2004 naar 63,2% in 2009). Deze stijging hangt samen met de toegenomen werkzaamheidsgraad van de moeders in vergelijking met 2004. - Drie op de tien kinderen wordt voltijds (d.w.z. gedurende 5 volle dagen per week) opgevangen, zeven op de tien worden deeltijds opgevangen. Het aandeel van de deeltijdse opvang is sterk toegenomen (van 39,5% naar 47,5%). - Het regelmatig gebruik is bijna voor elke leeftijdsgroep gestegen maar opmerkelijk is de sterke stijging voor de jongste groep kinderen van 3 tot 6 maanden in verhouding tot de toename voor de andere leeftijdsgroepen. - In 2009 is de meest gebruikte opvangvorm (bij regelmatige gebruikers) de onthaalouders aangesloten bij een dienst. Dit betekent dat in vergelijking met 2002 en 2004, het regelmatig gebruik niet meer op de eerste plaats door het informeel netwerk gebeurt (waarbinnen de grootouders de belangrijkste groep vormen). Dit hangt mogelijks samen met de sterke toename van de arbeidsactieve grootmoeders. Immers als er grootouders beschikbaar zijn voor kinderopvang, dan betreft dit doorgaans de grootmoeder (en meer in het bijzonder, de grootmoeder langs moeders zijde). De grootouders komen in 2009 t.o.v. 2004 massaler in beeld als tweede opvangvorm. Grootouders treden met andere woorden mogelijks door de toegenomen activiteitsgraad minder naar voor als belangrijkste opvanginstantie maar worden wel belangrijker als aanvulling bij de formele opvang. - De voorkeur gaat uit naar opvang in kinderdagverblijven al dan niet in combinatie met opvang door de grootouders. Het gebruik van atypische opvang is beperkt ten gevolge van het feit dat een klein aantal moeders en vaders buiten de kantooruren werkt. Als men nood heeft aan occasionele opvang, dan gaat dit vooral om opvang voor maar enkele uren per week of op wisselende dagen. Het zijn vooral de grootouders die atypische en/of occasionele opvang opnemen. Kortom, de druk op de formele opvang is hoog. Dat blijkt eveneens uit de resultaten die bekomen werden met betrekking tot de toegankelijkheid van de formele opvang. 3 Dit is minstens één ononderbroken periode van minstens 5 uur per week voor niet-schoolgaande kinderen en minstens één maal per week voor kinderen tussen 2,5 en 3 jaar die volledig naar de kleuterschool gaan.

18 Inzake de toegankelijkheid van de opvang : - Kansarme gezinnen maken in vergelijking met niet-kansarme gezinnen veel minder regelmatig gebruik van de opvang (21% t.o.v. 65,7%). Daarenboven is in vergelijking met 2004 en 2002 het regelmatig gebruik bij deze groep nauwelijks gewijzigd. Binnen de groep van de kansarme gezinnen die regelmatig gebruik maken van de opvang is in vergelijking met 2004 het relatieve aandeel van de gesubsidieerde sector wel toegenomen. Het relatieve aandeel van de informele sector (dit gaat voornamelijk om grootouders) is echter ook binnen deze groep gedaald. - Ook allochtone gezinnen maken minder regelmatig gebruik van opvang dan Belgische gezinnen, maar in vergelijking met 2002 en 2004 is het gebruik wel sterk gestegen. Ook binnen deze groep daalt het relatieve aandeel van de grootouders (van 26,2% naar 16,6%). Inzake de redenen voor gebruik en voor niet gebruik : - Zowel moeders als vaders stellen dat zij vooral (niet enkel en alleen) van kinderopvang gebruik maken om te kunnen blijven werken. Echter slechts iets meer dan de helft van de moeders die kinderopvang gebruiken, ervaart de balans tussen werk en gezin als bevredigend. Daartegenover staat dat 40% van de moeders het kind zelf meer zou willen opvangen en minder uren zou willen werken mocht dit haalbaar zijn. Deze keuze voor minder werken wordt vooral aangestipt voor de jongste kinderen (van 3 tot 6 maanden), ook bij vaders. - Het volgen van studies of het zoeken van werk worden meer aangeduid door kansarme en allochtone gebruikers als reden voor het gebruik van kinderopvang. - 31% gebruikt geen kinderopvang. Voor bijna de helft van deze groep is dit omdat ze bewust zelf voor het kind willen zorgen. - 16,5% van de niet-gebruikers haalt de kostprijs aan als reden maar deze kostprijsreden wordt echter zelden als enige reden naar voor geschoven. Inzake de kwaliteit : Globaal gezien stellen we vast dat quasi alle gebruikers (96,2%) de kwaliteit van hun (meest gebruikte) opvang als goed tot zeer goed beoordelen. Bovendien merken we een positieve evolutie in de beoordeling van de kwaliteit van de formele opvang in vergelijking met voorgaande jaren.