Evaluatie procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet

Vergelijkbare documenten
Afdeling bestuursrechtspraak P^na 1 van 1. Uw kenmerk

ECLI:NL:RVS:2011:BP3671

ECLI:NL:CRVB:2005:AT2864

2 1FEB datum onderdeel contactpersoon doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

1)estuursreclaqirA,IL

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

ECLI:NL:RVS:2013:1522

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging


Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

University of Groningen

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Feitelijke informatie De Afdeling bestuursrechtspraak heeft samengevat - het beroep gegrond verklaard op de volgende overwegingen.

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

*RV * Aan de gemeenteraad Agendapunt : 6.5/ Documentnr.: RV Roden, 11 december 2008

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

ECLI:NL:CRVB:2017:2617

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

VMR Actualiteiten. Actualiteiten bestuurs(proces)recht. Kars de Graaf faculteit rechtsgeleerdheid

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

' Raad. IBİM» Hill VanState Stuknummer: GEMEENTE SCHAGEI. Raad van de gemeente Harenkarspel Postbus AA SCHAGEN

ECLI:NL:RVS:2014:1169

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 31 december 2009 in zaak nr. 09/272 in het geding tussen:

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

, bestuursrecspu.k. Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend.

ECLI:NL:RVS:2007:BB7292

Afdeling bestuursrechtspraak. Provinciale staten van Noord-Brabant Postbus MC 'S-HERTOGENBOSCH CC HĄQ

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

ECLI:NL:RVS:2017:1997

Rapport. Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157

Purmerend, Aan de gemeenteraad van Purmerend, Inleiding en probleemstelling: U ontvangt hierbij voor de 2 e

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

Uitspraak /1/R1

Herziening pachtprijs van percelen land te Overijssel, tezamen groot ha.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

HABITAT ADVOCATENKANTOOR OMGEVINGSRECHT WONEN I ONDERNEMEN I NATUUR

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

Gemeente Heumen Procedureverordening tegemoetkoming in planschade, gemeente Heumen 2008

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

CENTRALE RAAD VAN BEROEP MEERVOUDIGE KAMER U I T S P R A A K

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:CRVB:2003:AF3863

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009

Verordening schade-advisering ruimtelijke ordening Flevoland

ECLI:NL:CRVB:2016:4664

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

R e c e n t e r e c h t s p r a a k E u r o p e s e Ho f v o o r d e R e c h t e n v a n d e Me n s

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2007:BA2642

ECLI:NL:RVS:2011:BT6665

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Anterieure exploitatieovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

ECLI:NL:CRVB:2013:2750

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:CRVB:2015:1069

ECLI:NL:RVS:2009:BH4676

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Uitgebreide inhoudsopgave

Leidraad voor het nakijken van de toets

Beoordeling Bevindingen

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:CRVB:2015:872

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A AK

ECLI:NL:RBGEL:2015:7839

Rapport. Datum: 21 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/246

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2016:353, Bekrachtiging/bevestiging

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie:

D e c e m be r 2 0 1 1 R u i mt e l i j k e O r d e n i n g Evaluatie procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet De Crisis en herstelwet (Chw) is van kracht sinds 31 maart 2010. Op 9 december jl. heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Tussenrapportage evaluatieonderzoek procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit rapport is een tussentijdse rapportage in het kader van de op grond van artikel 5.9a Chw lopende evaluatie van de procesrechtelijke bepalingen van de Crisis en herstelwet, ten behoeve van het nog in te dienen voorstel voor de Wet verankering Crisis en herstelwet. De afgelopen jaren is de vraag, of overheidsopdrachten in het kader van gebiedsontwikkeling aanbesteed De Crisis en herstelwet is gericht op ter (art. 1.6 lid 4 Chw) en het relativi- Startpunt van het onderzoek was een versnelde ontwikkeling en realise- teitsvereiste(art. 1.9 Chw). In het on- het inventariseren van uitspraken inza- ring van ruimtelijke en infrastructurele derzoek is nagegaan in hoeverre deze ke geschillen waarop de procesrechte- projecten. In de Tussenrapportage procesrechtelijke bepalingen bijdragen lijke bepalingen van de Crisis en her- evaluatieonderzoek procesrechtelijke aan de snelheid en kwaliteit van de in stelwet van toepassing zijn. Tot 1 okto- bepalingen Crisis en herstelwet is de Crisis en herstelwet aangewezen ber 2011 zijn 58 uitspraken, waarvan een tweetal bepalingen uit de Crisis ruimtelijke en infrastructurele projecten 48 einduitspraken, gedaan bij verschil- en herstelwet nader bezien, namelijk die tot beroepsprocedures bij de be- lende bestuursrechtelijke instanties. de zes maandentermijn voor de rech- stuursrechter hebben geleid. Vervolgens is van de 48 einduit- 1

Vervolg Ruimtelijke Ordening spraken nagegaan hoe vaak uitspraak is gedaan binnen de zes maandentermijn van artikel 1.6 lid 4 Chw. In bijna 2/3 (31 van de 48) van de uitspraken wordt de uitspraak niet binnen deze termijn gedaan. Hierbij speelt de complexiteit van de zaak een belangrijke rol. In grootschalige, complexe zaken, waarbij veel verschillende partijen zijn betrokken, slaagt de bestuursrechter er veelal niet in om binnen zes maanden tot een uitspraak te komen. De mate van overschrijding van de zes maandentermijn is echter beperkt. Uit het onderzoek is gebleken dat gemiddeld na zeven maanden uitspraak wordt gedaan. Verder is in het onderzoek een vergelijking gemaakt tussen de afhandeling van zaken waarop wel en zaken waarop niet de zes maanden termijn van toepassing is. Hieruit blijkt dat de toepasselijkheid van die termijn voor een aanzienlijke versnelling van de doorlooptijd van de betreffende beroepszaken zorgt. Maar de voorrang die wordt gegeven aan de behandeling van zaken waarop de procesrechtelijke bepalingen van de Crisis en herstelwet van toepassing zijn, gaat wel ten koste van de doorlooptijden van de overige zaken. Voor de werking van de relativiteitseis is nagegaan in hoeverre de relativiteitseis invloed heeft op de uitkomst van bij bestuursrechtelijke instanties ingestelde beroepszaken. In totaal zijn er 54 uitspraken waarin de rechter ambtshalve is nagegaan of de relativiteitseis van artikel 1.9 Chw in de weg staat aan de beoordeling dan wel honorering van een of meerdere beroepsgronden. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat de relativiteitseis in een substantieel aantal beroepsprocedures als gevolg heeft dat de bestuursrechter besluiten in stand laat die, had geen relativiteitseis gegolden, door hem zouden N i e u w s f l i t s zijn vernietigd. Evenmin zijn er aanwijzingen dat het effect van de relativiteitseis zich vooral doet gelden in procedures over grootschalige projecten waarbij veel partijen zijn betrokken. Tot slot worden in het onderzoek twee aanbevelingen gedaan, die beide betrekking hebben op de zes maandentermijn uit artikel 1.6 lid 4 Chw. Ten eerste zou de rechter een ruimere uitspraaktermijn moeten worden gegund dan zes maanden, indien de rechter een advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) heeft ingewonnen. Ten tweede pleit de vertraging van zaken, waarop de procesrechtelijke bepalingen van de Crisis en herstelwet niet van toepassing zijn, voor een selectieve en beperkte toepassing van de verplichting aan de rechter om binnen zes maanden uitspraken te doen.. Op 22 november 2011 heeft de minister van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer bericht dat het niet langer verplicht voor gemeenten zal zijn om advies van een welstandscommissie in te winnen en dat toetsing aan welstandsnota s kan volstaan. Aanbestedingsrecht Nieuwe drempelbedragen 2012-2013 Op 2 december jl. heeft de Europese Commissie voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 nieuwe drempelbedragen vastgesteld. De nieuwe drempelbedragen voor Europees aanbesteden zijn bekendgemaakt. Een overheidsopdracht die evenveel of meer bedraagt dan het drempelbedrag moet verplicht Europees worden aanbesteed. Om de twee jaar worden de drempelwaarden herzien. De komende periode brengt een verhoging van de drempelbedragen 2

Vervolg Aanbestedingsrecht met zich mee. Met ingang van 1 januari 2012 geldt voor decentrale overheden voor opdrachten voor werken een drempelbedrag van 5.000.000,- en voor opdrachten voor leveringen en diensten een drempelbedrag van ] 200.000,-. Deze nieuwe drempelbedragen zijn gepubliceerd in Verordening 1251/2011 van 30 november 2011 (Publicatieblad EU 2 december 2011, L 319/43). In onderstaand schema zijn de nieuwe drempelbedragen voor decentrale overheden voor de periode 2012 tot en met 2013 op een rij gezet. Deze bedragen zijn exclusief BTW. Richtlijn 2004/18/EG/Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (Bao) Werken 5.000.000 Leveringen 200.000* Diensten 200.000* Overheidsopdrachten op 200.000 het gebied van onderzoeks- en ontwikkelingsopdrachten en telecommunicatiediensten, en diensten vallend onder bijlage IIB Prijsvragen algemeen 200.000* (artikel 67) Voor meer dan 50% door 5.000.000 aanbestedende diensten gesubsidieerde werken (artikel 8a) Voor meer dan 50% door 200.000 aanbestedende diensten gesubsidieerde diensten die verband houden met werken (artikel 8b) Concessie voor openbare 5.000.000 werken (artikel 56) Richtlijn 2004/17/EG/Besluit aanbestedingsregels speciale sectoren (Bass) Opdrachten voor leveringen en diensten in de sec- 400.000 toren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten Opdrachten voor werken in 5.000.000 de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten *Voor de centrale overheid is dit bedrag 130.000. Overheidsaansprakelijkheid De (on)bevoegde ambtenaar Met gemeenten zaken doen betekent veelal overleg voeren en mogelijke afspraken maken met ambtenaren. De vraag is dan waartoe dergelijke afspraken leiden. Is de ambtenaar bevoegd en zo niet: is de gemeente dan toch gebonden en of schadeplichtig? Die laatste vragen kunnen uiteenlopend beantwoord worden. Een kwestie die het voorgaande fraai illustreert is de uitspraak van het hof Leeuwarden van 13 december 2011. Gedaagde huurde sinds 1980 een pand van de gemeente. In 1991 besloot de gemeente de panden te verkopen. Gedaagde had daarvoor belangstelling. Na langdurige onderhandelingen accordeerde de gemeenteraad de verkoop aan gedaagde. De koopovereenkomst vergde weer onderhandelingen zodat levering pas plaatsvond in 1999. In 2005 stelde gedaagde de gemeente vervolgens aansprakelijk voor de geleden schade. Die aansprakelijkheid wees de gemeente in 2009 af. Partijen kwamen in dat jaar in een vaststellingsovereen- 3

Vervolg Overheidsaansprakelijkheid komst overeen dat het geschil over de (belasting)schade zou worden beslecht door een te benoemen fiscalist. De vaststellingsovereenkomst werd namens het college van burgemeester en wethouders getekend door de juridisch medewerker ruimtelijke ordening. Eind 2010 luidde het bindend advies dat de gemeente een aanzienlijk bedrag aan gedaagde verschuldigd was. Toen de gemeente dat weigerde te betalen stapte gedaagde naar de kort geding rechter die de gemeente daartoe in eerste instantie veroordeelde. Eén van de verweren van de gemeente in hoger beroep was dat de betreffende ambtenaar niet bevoegd was tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Een mandaat Bestuursprocesrecht daartoe van het college ontbrak. Gedaagde meende evenwel dat, dit zo zijnde, de gemeente op de hoogte was van de aansprakelijkheidsstelling door gedaagde en de afhandeling daarvan in al die jaren had overgelaten aan de betreffende ambtenaar. Daarbij had de gemeente nimmer aangegeven dat de betreffende ambtenaar niet bevoegd was; de betreffende ambtenaar zelf overigens ook niet. Met de gemeente oordeelde het hof dat de ambtenaar niet bevoegd was op grond van mandaat of volmacht van de gemeente. Van groter belang was evenwel dat het hof oordeelde dat de gemeente ook anderszins niet de schijn had gewekt dat de ambtenaar bevoegd was. Aan een dergelijk gewekte schijn dienen voor binding van een gemeente aan onbevoegd gemaakte afspraken hoge eisen gesteld te worden ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Van gebondenheid van de gemeente kon derhalve geen sprake zijn. Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad ligt dat anders: daar telt het criterium van hetgeen in het maatschappelijk verkeer aan de gemeente kan worden toegerekend. Is dat het geval, dan kan onrechtmatigheid aan de zijde van de gemeente worden aangenomen en daarmee schadeplichtigheid van de gemeente. Die vordering lag in de onderhavige kwestie echter niet voor zodat de gemeente niet aansprakelijk werd geacht. Procesbelang in hoger beroep De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat om. In een uitspraak van 7 december jl. wijkt de Afdeling af van de eerder door haar geformuleerde -principiële- regel dat een bestuursorgaan geen procesbelang heeft bij een hoger beroep, als de inzet uitsluitend het ongedaan maken of in hoogte aanpassen van een proceskostenveroordeling ten aanzien van de kosten van beroep, bezwaar of administratief beroep of een last tot betaling van griffierecht betreft. In deze zaak heeft appellant verzocht om vergoeding van de schade ten gevolge van de verleende vrijstellingen van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, met gebruik waarvan bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een appartementencomplex en eengezinswoningen in de nabijheid van de woning van appellant. Het college heeft dit verzoek tot vergoeding van de planschade voor advies voorgelegd aan een onafhankelijke deskundige. Ook appellant laat een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade een taxatierapport op stellen. Aan de hand van het advies van de door het college ingeschakelde deskundige kent het college aan appellant een vergoeding van de planschade toe. Appellant maakt bezwaar tegen de hoogte van de aan hem toegekende vergoeding van de planschade en wijst in dit verband naar het verschil tussen de taxaties van de door het college ingeschakelde deskundige en de door hem ingeschakelde deskundige. Daarnaast verzoekt appellant om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. In bezwaar wordt het verzoek om proceskosten afgewezen. Hiertegen heeft appellant beroep ingesteld. De rechtbank heeft het besluit, voor zover het 4

Vervolg Bestuursprocesrecht verzoek om proceskosten daarbij is aangewezen, vernietigd en het college veroordeeld tot vergoeding van de door appellant in bezwaar gevorderde proceskosten. Het college heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling oordeelt dat een bestuursorgaan belang heeft bij door hem ingesteld hoger beroep, ook indien dat uitsluitend bestaat in het ongedaan maken, dan wel in hoogte aanpassen, van een door de rechtbank ten laste van dat orgaan uitgesproken verwijzing in de kosten van beroep, bezwaar of administratief beroep of het ongedaan maken van een last tot betaling van griffierecht, zij het dat in die gevallen niet in het oordeel van de rechtbank over het geschil wordt getreden, voor zover dat niet op die kosten betrekking heeft. Hiermee wijkt de Afdeling af van de eerder door haar geformuleerde regel dat de omstandigheid dat een rechtbank een bestuursorgaan heeft veroordeeld in de proceskosten, onvoldoende reden is om een procesbelang aan te nemen bij het instellen van hoger beroep. Vervolgens oordeelt de Afdeling dat de rechtbank ten onrechte de kosten van het rapport van de door appellant ingeschakelde deskundige heeft aangemerkt als kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken en het college tot vergoeding van deze kosten heeft veroordeeld. Tot het rapport is door appellant opdracht gegeven in reactie op het advies van de door het college ingeschakelde deskundige. Tot het toekennen van een bijdrage in de deskundigenkosten kan aanleiding bestaan indien het inschakelen van de deskundige redelijkerwijs noodzakelijk was om tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen. In het advies van de door het college ingeschakelde deskundige is reeds tot zodanige waardebepaling gekomen. Het inschakelen van een andere deskundige was derhalve niet noodzakelijk. Aldus bestaat geen aanleiding voor die proceskostenveroordeling. 5