AB 2013/335: College behoeft geen onderzoek te doen naar de mogelijkheid van

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RVS:2015:1791

ECLI:NL:RVS:2014:3368

ECLI:NL:RVS:2012:BX4621

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BioEnergy-Maasland B.V., gevestigd te Maren-Kessel, gemeente Oss,

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:RVS:2015:2365

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

JOM 2017/310 AR 2017/1305 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7543

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

ECLI:NL:RVS:2017:1481

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. OGR-Updates.nl JOM 2017/58 AR 2017/177 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7492

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging


Uitspraak /1/A4

ECLI:NL:RVS:2016:1268

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2014:2812

ECLI:NL:RVS:2014:2474

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar. I.P». Feis

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

Essentie. Samenvatting

ECLI:NL:RVS:2016:2348

Uitspraak /1/A3

ECLI:NL:RVS:2017:1997

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

GEMEENTE VALKE NSWAARD

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155

ECLI:NL:RVS:2015:2989

ECLI:NL:RVS:2007:BB1302

/1. Datum uitspraak: 19 december 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2014:1642

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2012:BY5138

ECLI:NL:RVS:2008:BG4692

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie Titel:

Uitspraak /1/A1

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:8291, Bekrachtiging/bevestiging

AB 2016/32. Een derdebelanghebbende heeft slechts belang bij invordering indien hij nog een belang bij handhaving heeft.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:RVS:2012:BW8140

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

ECLI:NL:RVS:2015:3038

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

Uitspraak /1/A1

Knowledge Portal. M en R 2015/102

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

AB 2013/72: Bestuursdwang. Bijzondere omstandigheden wegens gebrekkige machtiging, waardoor kosten bestuursdwang niet mogen worden verhaald.

ECLI:NL:RVS:2015:2992

AB 2013/95: Last onder dwangsom. Curator is uit hoofde van zijn bijzondere gezagsverhouding verantwoordelijk voor naleving van de voor inrichting g...

ECLI:NL:RVS:2017:2013

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RVS:2014:3998

LJN: BV6353,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 12/285 en 12/502

Print deze uitspraak rechtsgebied. Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / deze uitspraak

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2017:1059

ECLI:NL:RVS:2015:3233

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, appellant,

ECLI:NL:RVS:2016:1061

Uitspraak /1/A2

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2007:BB4709

Ons kenmerk [VERTROUWELIJK] Contactpersoon [VERTROUWELIJK]

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

ECLI:NL:RVS:2012:BY3076

Uitspraak. per overtreding met een maximum van

ECLI:NL:RVS:2017:1318

uitspraak RECHTBANK LIMBURG

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/10078 in het geding tussen:

Afdeling bestuursrechtspraak 1 1 JUN Behandelend ambtenaar

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RVS:2017:1439

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2013:2419

Transcriptie:

AB 2013/335: College behoeft geen onderzoek te doen naar de mogelijkheid van legalisering, nu de last uitsluitend ziet op het staken en gestaakt ho... College behoeft geen onderzoek te doen naar de mogelijkheid van legalisering, nu de last uitsluitend ziet op het staken en gestaakt houden van de bouwwerkzaamheden en het karakter van een bouwstop heeft. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17 april 2013, nr. 201206817/1/A1., ECLI:NL:RVS:2013:BZ7697 (Mr. J.H. van Kreveld) Wetingang: Art. 5:5, 5:32 lid 1, art. 5:37 lid 1 Awb Ferm-O-Feed betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hiertoe voert zij aan dat zij eigenaar van het perceel noch opdrachtgever van de bouwwerkzaamheden is. Vast staat dat het bedrijf enig aandeelhouder is van Ferm-O-Feed, dat Ferm-O-Feed van het bedrijf het op het perceel gelegen bedrijfscomplex huurt en dat de daaraan ten grondslag liggende huurovereenkomst namens Ferm- O-Feed is ondertekend door haar bestuurder. Verder staat vast dat de bestuurder tevens bestuurder is van het bedrijf en dat de bevestiging op 16 juli 2010 van de opdracht voor het luchtbehandelingssysteem namens dat bedrijf door hem is ondertekend. Uit deze bevestiging blijkt dat de opdracht ten behoeve van en in overleg met Ferm-O-Feed tot stand is gekomen. Voorts heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat de communicatie met de gemeente aangaande Ferm-O-Feed steeds in haar naam en niet in naam van het bedrijf heeft plaatsgevonden. Gelet op de organisatorische verbondenheid en betrokkenheid van Ferm-O-Feed bij de opdracht voor het luchtbehandelingssysteem, in samenhang bezien met de omstandigheid dat Ferm-O-Feed naar de gemeente als zelfstandig gesprekspartner is opgetreden, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Ferm-O-Feed overtreder is en het in haar macht heeft de overtreding ongedaan te maken. Het betoog faalt. De Afdeling oordeelt dat de opgelegde last, nu deze uitsluitend ziet op het staken en gestaakt houden van de bouwwerkzaamheden op het perceel, het karakter van een bouwstop heeft. Daarom heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2008 in zaak nr. 200703225/1), overwogen dat gelet op de aard en het beoogde doel van de opgelegde last het college in dit geval niet heeft hoeven onderzoeken of de mogelijkheid van legalisering zich voordeed. Partijen Uitspraak op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ferm-O-Feed B.V., gevestigd te Schijndel, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-hertogenbosch van 11 juni 2012 in zaak nr. 11/1478 in het geding tussen: Ferm-O-Feed en het college van burgemeester en wethouders van Landerd. Bewerkte uitspraak Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2010 heeft het college Ferm-O-Feed gelast om de zonder omgevingsvergunning uitgevoerde bouwwerkzaamheden op het perceel aan De Peel 1 te Zeeland onmiddellijk na ontvangst van dit besluit te staken en gestaakt te houden onder oplegging van een dwangsom van 50.000 per dag dat de bouwwerkzaamheden worden voortgezet met een maximum van 500.000. Bij besluit van 29 maart 2011 heeft het college het door Ferm-O-Feed daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 20 april 2011 heeft het college besloten tot invordering van de door Ferm-O-Feed verbeurde dwangsommen ter hoogte van 500.000. Bij uitspraak van 11 juni 2012 heeft de rechtbank het door Ferm-O-Feed tegen het besluit van 29 maart en 20 april 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht (niet opgenomen; red.). Tegen deze uitspraak heeft Ferm-O-Feed hoger beroep ingesteld. Ferm-O-Feed heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2013, waar Ferm-O-Feed, vertegenwoordigd door mr. M.H.P. Claassen, advocaat te Rotterdam, C.C.P. van Steen en gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door T.P.L. Pijnappels, D.D.B.M. Pricken-Lamers en M.J. van den Hoven, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Overwegingen Last onder dwangsom 1. Bij een op 5 november 2010 door het college verrichte controle is geconstateerd dat er op het perceel een luchtbehandelingssysteem werd geplaatst zonder dat de daarvoor vereiste omgevingsvergunning was verleend. Daarbij is Ferm-O-Feed mondeling gesommeerd om de bouwwerkzaamheden onmiddellijk te staken, hetgeen haar bij brief van dezelfde datum is bevestigd. Op 8 en 9 november 2010 heeft het college hercontroles uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat de bouwwerkzaamheden op het perceel niet waren gestaakt. Bij laatstgenoemde controle is een zogenoemde "nul situatie" vastgelegd en Ferm-O-Feed meegedeeld dat voor alles wat daarna gebouwd wordt aan het nieuwe luchtbehandelingssysteem, een dwangsom van 50.000 per dag zal worden opgelegd. Vervolgens heeft het college bij besluit van 9 november 2010 Ferm-O-Feed een last onder dwangsom opgelegd. 2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Niet langer in geschil is, en de Afdeling sluit zich aan bij het oordeel, dat voor de luchtbehandelingsinstallatie een omgevingsvergunning is vereist. Nu met de bouwwerkzaamheden is begonnen zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning, was het college bevoegd daartegen handhavend op te treden. 3. Ferm-O-Feed betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hiertoe voert zij aan dat zij eigenaar van het perceel noch opdrachtgever van de bouwwerkzaamheden is. Onder verwijzing naar de huurovereenkomst tussen Ferm-O-Feed en bedrijf, stelt zij dat het voor haar onmogelijk was dergelijke bouwwerkzaamheden uit te voeren zonder toestemming van bedrijf. Het stoppen van de bouwwerkzaamheden was voor haar evenmin mogelijk nu niet zij, maar bedrijf, als opdrachtgever en financier zeggenschap had over de uitvoering daarvan.

3.1. Vast staat dat bedrijf enig aandeelhouder is van Ferm-O-Feed, dat Ferm-O-Feed van bedrijf het op het perceel gelegen bedrijfscomplex huurt en dat de daaraan ten grondslag liggende huurovereenkomst namens Ferm-O-Feed is ondertekend door haar bestuurder. Verder staat vast dat bestuurder tevens bestuurder is van bedrijf en dat de bevestiging op 16 juli 2010 van de opdracht voor het luchtbehandelingssysteem namens dat bedrijf door hem is ondertekend. Uit deze bevestiging blijkt dat de opdracht ten behoeve van en in overleg met Ferm-O-Feed tot stand is gekomen. Voorts heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat de communicatie met de gemeente aangaande Ferm-O-Feed steeds in haar naam en niet in naam van bedrijf heeft plaatsgevonden. Gelet op de organisatorische verbondenheid en betrokkenheid van Ferm-O-Feed bij de opdracht voor het luchtbehandelingssysteem, in samenhang bezien met de omstandigheid dat Ferm-O-Feed naar de gemeente als zelfstandig gesprekspartner is opgetreden, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Ferm-O-Feed overtreder is en het in haar macht heeft de overtreding ongedaan te maken. Het betoog faalt. 4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 5. Ferm-O-Feed betoogt dat de rechtbank het betoog dat voor haar bouwwerkzaamheden een dwingende noodzaak bestond omdat zij aan het besluit tot handhaving wegens overschrijding van geurnormen van gedeputeerde staten moest voldoen, ten onrechte heeft beoordeeld in het kader van de vraag of een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 5:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bestond, hoewel zij dit als bijzondere omstandigheid had aangevoerd. Dit betoog faalt reeds omdat de rechtbank dit belang van Ferm-O-Feed tevens bij de beoordeling van laatstbedoeld aspect heeft betrokken. 6. Ferm-O-Feed betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat er bijzondere omstandigheden waren die het college ertoe noopte van handhavend optreden af te zien. In dat verband voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of concreet zicht op legalisering bestond. Daarnaast voert Ferm-O-Feed aan dat voor haar een dwingende noodzaak bestond om aan het handhavingsbesluit van gedeputeerde staten te voldoen. Voorts kon niet aan de last om de bouwwerkzaamheden te staken worden voldaan, omdat de oude installatie ten tijde van de oplegging daarvan was gesloopt waardoor deze niet meer kon worden teruggeplaatst. Zonder voortgang van de bouw zou de productie een half jaar tot een jaar moeten worden stilgelegd, met als gevolg verlies van de afzetmarkt, het niet nakomen van afnamecontracten en ontslag van personeel, aldus Ferm-O-Feed. 6.1. De opgelegde last heeft, nu deze uitsluitend ziet op het staken en gestaakt houden van de bouwwerkzaamheden op het perceel, het karakter van een bouwstop. Daarom heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2008 in zaak nr. 200703225/1), overwogen dat gelet op de aard en het beoogde doel van de opgelegde last het college in dit geval niet heeft hoeven onderzoeken of de mogelijkheid van legalisering zich voordeed.

6.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat in hetgeen Ferm-O-Feed heeft betoogd geen bijzondere omstandigheid was gelegen op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Daartoe heeft zij terecht van belang geacht dat Ferm-O-Feed geen concrete stappen heeft ondernomen om voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden op het perceel de vereiste omgevingsvergunning te verkrijgen. Daarvoor had zij, gelet op de vooraankondiging van gedeputeerde staten in januari 2010, voldoende tijd. Voorts heeft de rechtbank daarbij terecht van belang geacht dat Ferm-O-Feed, teneinde aan de geurnormen te voldoen, de productie tijdelijk kon beperken dan wel tijdelijk kon stilleggen. Het betoog faalt. Invordering 7. Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van Awb beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, omtrent de invordering van een dwangsom. 8. Vast staat dat Ferm-O-Feed niet aan de last heeft voldaan zodat het college bevoegd was tot invordering van de verbeurde dwangsommen ter hoogte van in totaal 500.000. 9. Ferm-O-Feed betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet van invordering heeft afgezien. Daartoe voert zij aan dat het college op de hoogte was van de noodzaak voor Ferm-O-Feed om de bouw door te zetten. In haar voorstel om het bouwen te beperken tot de noodzakelijke installaties en vorstbescherming en het bouwen van de overkapping uit te stellen, noch in de omstandigheid dat zij na verbeuring van de dwangsommen alsnog een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend, heeft het college volgens Ferm-O- Feed eveneens ten onrechte geen aanleiding gezien om de invordering te staken. Voorts heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen betekenis kon toekomen aan de omstandigheid dat de inrichting op 27 mei 2011 geheel was afgebrand en dat directe betaling tot onoverkomelijke problemen zou leiden. 9.1. Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom, dient aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. 9.2. Dat het luchtbehandelingssysteem door een brand volledig is verwoest, heeft het college niet als bijzondere omstandigheid bij het besluit tot invordering van de verbeurde dwangsommen kunnen betrekken, nu deze omstandigheid na dat besluit heeft plaatsgevonden. Voorts heeft Ferm-O-Feed niet concreet toegelicht dat hierdoor voor haar een financiële noodsituatie is ontstaan. De enkele omstandigheid dat Ferm-O-Feed na verbeuring van de dwangsommen een aanvraag om omgevingsvergunningsvergunning heeft ingediend, is niet een bijzondere omstandigheid die het college noopte niet tot invordering over te gaan. 9.3.

De gronden die Ferm-O-Feed voor het overige tegen de invorderingsbeschikking aanvoert, zijn dezelfde gronden die zij in haar hogerberoepschrift heeft aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij haar beroep tegen het besluit van 29 maart 2011 ongegrond is verklaard. Deze gronden hebben betrekking op de rechtmatigheid van de last onder dwangsom en kunnen in het kader van de toetsing van de invorderingsbeschikking niet meer aan de orde komen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het tot invordering van de dwangsom mocht overgaan. Het betoog faalt. Conclusie 10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; recht doende: bevestigt de aangevallen uitspraak. 1. In de onderhavige uitspraak van de ABRvS zijn met name twee aspecten interessant. In de eerste plaats betreft de aan Ferm-O-Feed opgelegde herstelsanctie, die ziet op het direct staken en gestaakt houden van bouwwerkzaamheden, een last onder dwangsom. De last heeft vanwege de aard en het beoogde doel hiervan het karakter van een bouwstop (zie hieronder 3-5). Dit is relevant voor de vraag of onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijkheden van legalisering. In de tweede plaats wordt ingegaan op de overwegingen om appellant (Ferm-O-Feed), huurder en drijver van de inrichting, als overtreder aan te merken (onder 6-9). Tot slot wordt ingegaan op het beroep op de bijzondere omstandigheid dat er een dwingende noodzaak zou bestaan tot het voldoen aan een eerdere, door gedeputeerde staten (GS) opgelegde last wegens overschrijding van de geurnomen (7-10). 2. De casus is als volgt. Ferm-O-Feed is tijdens een eerste controle mondeling gesommeerd om de bouwwerkzaamheden aan het luchtbehandelingssysteem onmiddellijk te staken, hetgeen bij brief van dezelfde datum is bevestigd. Tijdens twee daaropvolgende hercontroles is geconstateerd dat de bouwwerkzaamheden niet waren gestaakt. Bij de laatste controle is een zogenoemde "nulsituatie" vastgelegd en is aan Ferm-O-Feed meegedeeld dat voor alles wat daarna gebouwd wordt aan het nieuwe luchtbehandelingssysteem een dwangsom van 50.000 per dag zal worden opgelegd, hetgeen bij besluit van dezelfde dag is bevestigd. 3. De last had hier dus enkel betrekking op het staken én gestaakt houden van bouwwerkzaamheden, op straffe van een dwangsom. Zoals de Afdeling onder verwijzing naar vaste jurisprudentie overweegt in r.o. 6.1, heeft de last gelet op de aard en het beoogde doel hiervan, het karakter van een bouwstop. Het college behoefde dus niet te onderzoeken of de mogelijkheid van legalisering zich voordeed. Het staken en gestaakt houden ziet immers op het voorkomen van verdere overtreding en verergering van de illegale situatie. Of de overtreding gelegaliseerd zou kunnen worden, staat dan ook los van het direct door middel van de bouwstop voorkomen van verdere

overtreding. Op zichzelf is dit niets nieuws. Al in ABRvS 12 juni 2002, AB 2003/66, m.nt. Nijmeijer, r.o. 2.2, werd door de Afdeling geoordeeld dat de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in art. 100 lid 3 Wonw (oud) bij uitstek gericht is op onmiddellijke stillegging van de met de wet strijdige bouwwerkzaamheden. Een beroep op het ontbreken van onderzoek naar de mogelijkheid van legalisatie tot stillegging van de bouwwerkzaamheden wordt conform vaste jurisprudentie in dergelijke gevallen dan ook niet gehonoreerd. Concreet zicht op legalisering speelt hierbij dus geen rol. 4. In het kader van samenloop van herstelsancties kan men zich toch afvragen of een dergelijk besluit dat ziet op een combinatie van een dwangsom en een bouwstop wel helemaal zuiver is (vgl. o.a. P.J.J. van Buuren, G.T.J.M. Jurgens en F.C.M.A. Michiels, Bestuursdwang en dwangsom, Deventer: Kluwer 2011, p. 129-130 en ABRvS 30 januari 2008, AB 2008/151, m.nt. Michiels en voorts ABRvS 26 januari 2005, AB 2006/60, m.nt. Nijmeijer, waarin de opgelegde last onder dwangsom als preventief wordt beschouwd). Een bouwstop is immers te kwalificeren als een bijzondere vorm van bestuursdwang, zo volgde al uit art. 100 lid 3 (oud) (vgl. ABRvS 16 mei 2000, Gst. 2000-7132/8, m.nt. Teunissen). Art. 100d Wonw (oud), is thans opgenomen in art. 5.17 Wabo. Hieruit volgt dat een besluit tot toepassing van bestuursdwang of tot oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving kan inhouden dat het bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt. Het gaat bij een bouwstop dus om een spoedshalve ordemaatregel. 5. Uit de jurisprudentie volgt dat art. 5:6 Awb, dat ziet op ontoelaatbare samenloop tussen herstelsancties, daaraan niet in de weg staat. De Afdeling redeneert dat door de stillegging van de bouw een op dat moment plaatsvindende overtreding met onmiddellijke ingang wordt beëindigd. De last onder dwangsom is opgelegd ter voorkoming van een nieuwe overtreding in de toekomst (vgl. ABRvS 26 januari 2005, AB 2006/60, m.nt. Nijmeijer, r.o. 2.7). Deze combinatie van herstelsancties wordt dus toelaatbaar geacht. 6. Huurder Ferm-O-Feed wordt in dezen als overtreder aangemerkt. Dit vanwege haar organisatorische verbondenheid en betrokkenheid bij de opdracht voor het plaatsen van het luchtbehandelingssysteem, althans de verbondenheid met de verhuurder enig aandeelhouder van Ferm-O-Feed, in combinatie met het in eigen naam optreden richting gemeente als zelfstandig gesprekspartner. Daarbij is de bestuurder van Ferm-O-Feed eveneens bestuurder van de verhuurder en enig aandeelhouder van Ferm-O-Feed en heeft deze bestuurder de opdrachtbevestiging voor de plaatsing van het luchtbehandelingssysteem ondertekend. Gelet op deze omstandigheden is Ferm-O-Feed als overtreder aan te merken. 7. Uit artikel 5:32 lid 1 Awb volgt dat een last onder dwangsom alleen aan de overtreder kan worden opgelegd. Als overtreder wordt aangemerkt degene die het overtreden voorschrift daadwerkelijk schendt. In het onderhavige geval gaat het om een inrichting, waarvan Ferm-O-Feed de drijver is. In jurisprudentie over de normadressaat bij milieuvoorschriften wordt de drijver aangemerkt als overtreder vanwege zijn feitelijke organisatorische verantwoordelijkheid bij het runnen van de inrichting. Of de drijver zich daar zelf feitelijk schuldig aan maakt speelt in zoverre geen rol. De drijver van de inrichting kan zich niet beroepen op een privaatrechtelijke overeenkomst om onder zijn verantwoordelijkheid voor overtredingen in de milieusfeer uit te komen (zie o.a. ABRvS 24 november 2004, Gst. 2005/180, m.nt. Rogier en de daar genoemde jurisprudentie). 8. In het onderhavige geval ging het echter om illegale bouwactiviteiten in een inrichting. Ferm-O-Feed betoogt onder verwijzing naar de huurovereenkomst dat het voor haar onmogelijk was om de overtreding te beëindigen. De Afdeling had hier in lijn met eerdere jurisprudentie (vgl. Vz. ABRvS 10 augustus 2000, AB 2000/464, ABRvS 4 september 2002, AB 2003/2007, m.nt. Nijmeijer en ABRvS 9 november 2011, zaaknr. 201101350/1/H1 over het ontbreken van mogelijk voor uitvoering van de last benodigde privaatrechtelijke toestemming) kunnen overwegen dat hetgeen zich binnen de privaatrechtelijke rechtsrelatie afspeelt, voor haar rekening en risico komt en dus niet maakt dat Ferm-O-Feed op grond hiervan niet als overtreder valt aan te merken.

9. In de onderhavige uitspraak (r.o. 3.1.) wordt echter de organisatorische verbondenheid tussen Ferm-O-Feed en haar bestuurder, enig aandeelhouder en verhuurder tezamen met het feitelijk optreden jegens het bevoegd gezag van belang geacht voor het antwoord op de vraag of Ferm-O-Feed het in haar macht had de overtreding te beëindigen. Dat organisatorische verbondenheid wordt aangenomen en meeweegt is begrijpelijk, gelet op de dubbelrol van de bestuurder die Ferm-O-Feed vertegenwoordigt. Of het contact met het bevoegd gezag hierbij ook een rol moet spelen is twijfelachtig. Immers, het is logisch dat het bevoegd gezag degene die feitelijk op het betreffende perceel aanwezig is en aldus de bouwwerkzaamheden ziet en toestaat in eerste instantie aanspreekt. Dit heeft verder geen invloed op enige zeggenschap over de voortgang van de illegale bouwactiviteiten. Uit hetgeen in de uitspraak is opgenomen was het heel goed mogelijk dat de bestuurder hier (eveneens) als overtreder zou zijn aangemerkt, gelet op zijn dubbelrol en het feitelijk geven van de opdracht tot plaatsing. Kennelijk speelde in deze kwestie voor het bevoegd gezag het optreden als zelfstandig gesprekspartner door Ferm-O-Feed dus in zoverre een rol, dat hierdoor de verwachting bestond dat Ferm-O-Feed de last ook daadwerkelijk zou (kunnen) uitvoeren. Echter, indien Ferm-O- Feed het in haar macht had om een einde te maken aan de overtreding, maakt dit nog niet dat zij als overtreder moet worden aangemerkt. Daarbij rust op een bestuursorgaan niet de verplichting om alle overtreders aan te schrijven. Evenmin bestaat er een algemene regel die een bestuursorgaan ertoe verplicht te motiveren waarom een bepaalde overtreder niet wordt aangeschreven (zie ook CBB 17 april 2009, AB 2009/227, m.nt. Michiels en NTB 2009/39, Handhaving van bestuursrecht, J.P. Heinrich en R.W. Veldhuis, 4.2.1, onder verwijzing naar ABRvS 10 juni 2009, Journaal Bestuursrecht 2009, nr. 168). 10. Tot slot is het interessant dat de illegale bouwwerkzaamheden voor het oprichten van de luchtbehandelingsinstallatie werden verricht naar aanleiding van een door GS opgelegde dwangsom, althans zo betoogt Ferm-O-Feed. Deze overtreding was kennelijk gelegen in een overschrijding van de geurnormen. Het moeten voldoen aan deze last zou een bijzondere omstandigheid zijn, die maakt dat van handhavend optreden dient te worden afgezien. Daarbij zou de rechtbank dit volgens Ferm-O-Feed ten onrechte in het kader van de rechtvaardigingsgrond als opgenomen in art. 5:5 Awb hebben beoordeeld. 11. Het opheffen van de strijdigheid met de geurnormen versus het bouwen zonder vergunning van de installatie die dit kennelijk zou kunnen bewerkstelligen zou mogelijk als bijzondere omstandigheid kunnen worden gekwalificeerd, ware het niet dat het bouwen van de installatie ongetwijfeld niet de enige manier was om de strijdigheid op te heffen. Ferm-O-Feed betoogt immers dat de productie een half jaar zou moeten worden stilgelegd zonder voortgang van de bouw. De echte bijzondere omstandigheid, de dwingende noodzaak, zoals Ferm-O-Feed aanvoert, is dus eigenlijk gelegen in een financieel belang. Zoals de Afdeling al overwoog in de uitspraak van 24 december 2008, zaaknr. 200801113/1, biedt dit echter geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. 12. Het zou anders zijn als met het naleven van de last een met een wettelijk voorschrift strijdige situatie zou ontstaan, zoals bijvoorbeeld in de uitspraak van de ABRvS van 16 maart 2011, zaaknr. 201007873/1/H1. Daarin weigerde appellant om medewerking te verlenen aan het plaatsen van een traplift omdat met het aanbrengen hiervan een situatie zou ontstaan die strijdig is met het Bouwbesluit en van haar niet gevergd kan worden aan een dergelijke strijdige situatie mee te werken. De Afdeling was in deze zaak met appellant van mening dat handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan in verband daarmee had behoren af te zien. In de onderhavige zaak had Ferm-O-Feed waarschijnlijk eerder moeten beseffen dat een omgevingsvergunning voor het plaatsen van de luchtbehandelingsinstallatie was vereist. Voetnoten 1 Mw. mr. C.M.M. van Mil en mw. mr. F. Spijker zijn werkzaam als advocaat bij Boekel De Nerée N.V.