Vraag 1. a. Vergelijk de elektronen transportketen van de ademhaling met de elektronentransport keten van de licht reactie (eventueel met tekening). Geef aan waar ze plaats vinden, wie de elektronen donors en acceptors zijn, hoe er ATP gevormd kan worden en hoe de ATP ase gericht is. Je hebt vesicles gemaakt met erin gezuiverd bacteriorhodopsine, welk is een licht gedreven H + pomp van een fotosynthetische bacterie en gezuiverd ATP synthase uit mitochondrien. Aangenomen dat alle moleculen (Bacteriorhodopsine en ATP synthase) zijn georiënteerd zoals aangegeven in de figuur, zodat protonen het vesicle worden ingepompt en ATP synthese plaatsvindt aan het buiten oppervlak van het vesicle. b. Indien je ADP en phosphaat toevoegt aan het externe medium en je plaats de suspensie in het licht, wat verwacht je van de ATP synthese? c. Indien je het detergens, (maak membraan permeabel voor protonen) dat je nodig hebt bij de bereiding van de vesicles, niet goed verwijdert, wat verwacht je dan van de ATP synthese? d. Indien de ATP synthase moleculen willekeurig georienteerd zijn in het vesicle, (dat wil zeggen dat de helft naar binnen gericht is). Wat verwacht je dan van de ATP synthese? Verklaar e. Indien de bacteriorhodopsine moleculen willekeurig georienteerd zijn in het vesicle, (dat wil zeggen dat de helft naar buiten gericht is). Wat verwacht je dan van de ATP synthese? Verklaar
Vraag 2. De calciumconcentratie in het cytoplasma van deze cel is erg laag, terwijl buiten de cel en in het ER de calciumconcentratie hoog is. Van het ER is een klein deel afgebeeld. Een extracellulair signaal kan het vrijkomen van calciumionen uit het ER veroorzaken. Bouw de pathway waarmee de cel kan reageren op een externe prikkel om de Ca2+-concentratie te verhogen. Licht ook toe.
Vraag 3. a. Beschrijf de synthese van een secretie eiwit (glycoproteine). Begin bij het mrna en geef de weg van het eiwit aan totdat het gesecreteerd wordt. Beschrijf ook de synthese van het eiwit. Ijzer (Fe) is een essentieel metaal voor de cellen. Het ijzer kan niet opgenomen worden via actief transport. Het Fe opname systeem heeft twee componenten: Een oplosbaar eiwit het transferrine (dit circuleert rond in het bloed) en een transferrine receptor. Fe ionen binden aan het eiwit transferrine bij neutrale ph maar niet bij zure ph. Transferrine bindt alleen aan de receptor bij neutrale ph als het Fe gebonden heeft. Echter transferrine kan ook binden aan de receptor bij zure ph in afwezigheid van Fe b. Hoe heet het proces van Fe opname? c. Beschrijf nu hoe Fe exact wordt opgenomen in de cel en wat er gebeurt met transferrine en transferrine receptor.
Vraag 4. a. Waaruit bestaat MPF (Maturation-promoting factor)? b. Leg uit via welke principes MPF geactiveerd wordt en geef aan in welke fase. c. Hier beneden een voorbeeld hoe een cel niet het G1 checkpoint passeert. Door bijvoorbeeld UV licht is er schade opgetreden in het DNA. Dit heeft tot gevolg dat een specifiek kinase wordt geactiveerd. Dit kinase fosforyleert het eiwit p53 (dat is een transcriptie factor), Door deze fosforylatie wordt dit eiwit actief en zorgt voor transcriptie van het p21 gen (zie onderstaande figuur). Beschrijf vervolgens wat er gebeurt zodat de cel blijft in de G1 fase.
Vraag 5. Omcirkel het goede antwoord. A. Wat is geen onderdeel van een prokaryotische cel? a. ribosomen b. plasmamembraan c. een celwand d. DNA e. Endoplasmatisch reticulum B. Ionen kunnen in een dierlijke cel zich verplaatsen naar het cytoplasma van een naast liggende cel door: a. Plasmodesmata b. Intermediaire filamenten c. Desmosomren d. Gap-junctions e. Tight junctions C. Radioactieve aminozuren worden ingebouwd in de eiwitten van cellen van de pancreas. Dit stelt onderzoekers in staat om nieuw gesynthetiseerde eiwitten te volgen in de cel. Een secretie eiwit wordt gevolgd. Welk onderstaande pathway is de meest waarschijnlijke voor de route van dit eiwit. a. tonoplats- primaire celwand- plasmamembraan b. ER- Golgi- vesicle dat fuseert met plasmamembraan. c. ER- Golgi- Kern d. Golgi- ER- Lysosoom e. Nucleus- ER- Golgi D. Onverzadigde vetzuren zorgen dat de membraan langer vloeibaar blijft. Wat is hiervoor de verklaring? a. Onverzadigde vetzuren bezitten een hoger cholesterol gehalte. b. De dubbele bindigen blokkeert de interactie tussen de hydrofiele koppen van lipiden. c. De dubbele bindigen zorgen voor een knik in de vetzuurstaart, zodat de afstand tuusen de naast elkaar liggende lipiden groter wordt. d. De dubbekle binding zorgt voor een kortere vetzuurstaart. e. Onverzadigde lipiden laten meer water door naar het inwendige van de membraan.
E. Wat is karakteristiek voor een carier eiwit in de plasmamembraan? a. Het heeft weinig hydrofobe aminozuren b. Het vertoont specificiteit voor een bepaald molecuul. c. Het werkt tegen diffusie d. Het is een peripheer membraan eiwit e. Het vereist ATP om zijn functie uit te oefenen. F. Wat is een receptor-tyrosine kinase? a. b. c. d. e. G Fosforylatie zorgt voor: a. Inactivatie van een eiwit b. Activatie van een G-linked receptoren c. Activatie of inactivatie van een eiwit. d. Activatie van een eiwit. e. Wordt bewerkstelligd door eiwit phosphatases
H. Welke cytoskelet elementen spelen een rol bij het doorlopen van de M-fase (mitose) a. actine en microtubuli filamenten b. alle drie de filamenten c. actine en intermediare filamenten. d. Microtubuli en intermediare filamenten. e. Geen van de drie filamenten, I Figuur a b c a. figuur a is actine; figuur b is intermediair filament; figuur c is microtubuli b. figuur a is microtubuli; figuur b is intermediair filament; figuur c is actine c. figuur a is intermediair filament; figuur b is actine; figuur c is microtubule d. figuur a is actine; figuur b is microtubule; figuur c is intermediair filament. e. Figuur a is intermediair filament; figuur b is microtubule; figuur c is actine J Van een populatie cellen is de hoeveelheid DNA gemeten meteen na mitose en de gemiddelde waarde is 8 picogram. Hoeveel picogram.. bevatten de cellen aan het einde van de s fase en hoeveel picogram. Aan het einde van de G2. a. 8 8 b. 16..16 c 16 8 d 8 16 e 12 16