1. Covalent. 2. Ionogene fosfaat bindingen. 3. Niet- covalent. 4. Van der Waals interacties tussen de basen.

Transcriptie

1 Vraag 1. Welk antwoord is niet juist? 1. Bacteriële genoom is circulair. 2. DNA replicatie begint bij de geboorte van een bacterie. 3. DNA replicatie is bi- directioneel. 4. Het bacteriële genoom heeft 1 replicatie origine. Vraag 2. Met welk type bindingen worden de nucleotiden in een enkele DNA streng met elkaar verbonden? 1. Covalent. 2. Ionogene fosfaat bindingen. 3. Niet- covalent. 4. Van der Waals interacties tussen de basen. Vraag 3. Gedurende meiose gaan de zuster chromatiden uit elkaar in de? 1. Anafase I. 2. Anafase II. 3. Aelofase I. 4. Synapsis. Vraag 4. Welke definitie is juist? 1. Vergisting (fermentatie) is het proces waarbij de cel ATP synthetiseert door glucose te oxideren en NADH te oxideren in de ademhalingsketen. 2. Vergisting (fermentatie) is het proces waarbij de cel ATP synthetiseert in de glycolyse en de daarbij gevormde NADH heroxideert door de reductie van (bijvoorbeeld) het in de cel gevormde pyruvaat. 3. Vergisting (fermentatie) is het proces waarbij de cel geen ATP kan maken maar wel de redox- balans in orde kan houden. 4. Vergisting (fermentatie) is elk proces waarbij de cel alcohol produceert. Vraag 5. Een aldehyde groep wordt door een enzym gereduceerd. Daarbij is verder benodigd? 1. NAD + dat een H- atoom afstaat. 2. NAD + dat een H- atoom opneemt. 3. NADH dat een H- atoom afstaat. 4. NADH dat een H- atoom opneemt.

2 Vraag 6. Hoeveel stereoisomeren zijn theoretisch mogelijk voor de 0 kunstmatige zoetstof aspartaam? Vraag 7. Welke uitspraak is juist? 1. Tijdens de oxygene fotosynthese absorbeert een chlorophyll molecuul electronen afkomstig van water en geeft deze electronen door aan NADP zodat NADPH ontstaat. 2. Tijdens de oxygene fotosynthese doneren alle chlorophyll moleculen in de chloroplast electronen aan de electronen transportketen. 3. Tijdens de oxygene fotosynthese wordt een chlorophyll molecuul aangeslagen door de absorptie van fotonen, doneert vervolgens electronen aan een electronenacceptor en vult de verloren electronen aan via de oxidatie van water. 4. Tijdens de oxygene fotosynthese wordt een chlorophyll molecuul gereduceerd door opname van electronen van water en doneert vervolgens deze electronen aan een electronenacceptor. Vraag 8. Het belangrijkste kenmerk van metafase is dat chromosomen? 1. Aankomen bij de tegenoverliggende polen. 2. Bij elkaar komen. 3. Keurig naast elkaar zijn gerangschikt. 4. Separeren. Vraag 9. Hoeveel conformaties heeft het koolstofskelet van E- 2- buteen? Oneindig.

3 Vraag 10. Wat is de juiste nettoreactie voor de oxidatie van glucose tot CO2 Ö (Water is overal weggelaten)? 1. 1 glucose + 2 ADP + 2 Pi+ 2 NAD + à 6 CO2 + 2 ATP + 2 NADH 2. 1 glucose+ 4 ADP + 4Pi+ 2 NAD + à 6 CO2 +4 ATP+ 2 NADH 3. 1 glucose +4 ADP + 4 Pi + 4 NAD + à 6 CO2+ 4 ATP + 10 NADH + 2 FADH glucose + 4 ADP + 4Pi+ 10 NAD FAD à 6 CO2+ 4 ATP + 10 NADH + 2 FADH2 Vraag 11. De mitotische kernspoel (spindle) bestaat uit? 1. Centromeren. 2. Centrosomen. 3. Chromosomen. 4. Microtubuli. Vraag 12. Welke antwoord is juist? 1. FtsZ is een Actine homoloog. 2. FtsZ is een ATPase 3. FtsZ is een GTPase. 4. FtsZ is een kinase. Vraag 13. Stel dat van de fotonenenergie die op aarde valt 10% geabsorbeerd wordt, dat ook 10% van de verandering in vrije energie ten gevolge van deze benutte energie omgezet wordt in een electrochemische gradiënt over de thylakoidmembraan, en dat van de energie die deze gradiënt vertegenwoordigt 10% opgeslagen wordt in ATP wat is dan de efficiëntie van het fotosyntheseproces, uitgedrukt in percentage vastgelegde energie (in de vorm van ATP) van de oorspronkelijke hoeveelheid zonne- energie? % 2. 1% % % Vraag 14. Wat kan je zeggen van de wateroplosbaarheid van onderstaande moleculen? 1. Aan de hand van de bovenstaande structuren kan ik hierover geen uitspraak doen. 2. Beide moleculen zijn identiek dus hebben ze dezelfde wateroplosbaarheid. 3. Beide moleculen zijn enantiomeren dus hebben ze dezelfde wateroplosbaarheid. 4. Beide moleculen zijn diastereomeren dus hebben ze een verschillende wateroplosbaarheid.

4 Vraag 15. Welke fase van de celcyclus is geen onderdeel van interfase? 1. G1. 2. G2. 3. M. 4. S. Vraag 16. Welke uitspraak is geheel juist? 1. In de eukaryote cel vindt de oxidatie van glucose tot acetyl- CoA plaats in het cytoplasma, de verdere oxidatie gebeurt in het mitochondrion. 2. In de eukaryote cel vindt de oxidatie van glucose tot CO2 plaats in het cytoplasma, de heroxidatie van NADH en FADH2 vindt plaats in/bij de mitochondriale membraan. 3. In de eukaryote cel vindt de oxidatie van glucose tot en met GAP (glyceraldehyde 3- fosfaat) plaats in het cytoplasma, de verdere oxidatie gebeurt in het mitochondrion. 4. In de eukaryote cel vindt de oxidatie van glucose tot pyruvaat plaats in het cytoplasma, de verdere oxidatie gebeurt in het mitochondrion. Vraag 17. Tot welk type behoren de onderstaande reacties: 1. 1=additie 2=substitutie 3=condensatie 4=oxidatie 2. 1=condensatie 2=oxidatie 3=additie 4=substitutie 3. 1=oxidatie 2=condensatie 3=substitutie 4=additie 4. 1=substitutie 2=additie 3=oxidatie 4=condensatie Vraag 18. Bij osmose beweegt water van... naar...? 1. Hoge concentratie opgelost materiaal; lage concentratie opgelost materiaal. 2. Lage concentratie opgelost materiaal; hoge concentratie opgelost materiaal. 3. Hypertone oplossing; hypotone oplossing. 4. Lage waterconcentratie; hoge waterconcentratie.

5 Vraag 19. Welke uitspraak is geheel juist? 1. De lichtreactie voorziet de donkerreactie van CO2 nodig om Rubisco zijn katalytische fixatiereactie te laten uitvoeren. 2. De lichtreactie voorziet de donkerreactie van de energie en de reduktiekracht die nodig is om CO2 te reduceren tot het niveau van suiker. 3. De lichtreactie voorziet de donkerreactie van een lage zuurstofspanning en voldoende energie. 4. De lichtreactie voorziet de donkerreactie van het molecuul ribulose 5- fosfaat dat nodig is als substraat voor Rubisco. Vraag 20. Kooldioxide lost redelijk op in water doordat het met water reageert waarbij koolzuur ontstaat (zie reactievergelijking hieronder). Welke uitspraken over deze evenwichten zijn juist. koolzuur 1. CO2 is een electrofiel en lost beter op in basisch dan zuur water. 2. CO2 is een nucleofiel en lost beter op in zuur dan basisch water. 3. CO2 is zeer polair en lost daarom goed op in water. 4. CO2 is een uitstekende H- brug donor en lost daarom goed op in water. Vraag 21. Als wereldwijd de chemotrofe reacties sneller zouden lopen dan de fototrofe, dan? 1. Neemt het CO2 gehalte in de atmosfeer af en het O2 gehalte toe. 2. Neemt het CO2 gehalte in de atmosfeer toe en het O2 gehalte af. 3. Neemt het CO2 gehalte in de atmosfeer toe maar blijft het O2 gehalte in de atmosfeer gelijk. 4. Neemt zowel het CO2 gehalte als het O2 gehalte in de atmosfeer toe. Vraag 22. Welke van de volgende is de juiste route voor synthese en secretie van insuline door cellen in de pancreas? 1. Golgi, Ruw ER, lysosoom. 2. Lysosoom, vesicle, plasma membraan. 3. Ribosoom, vesicle, plasmamembraan. 4. Ruw ER, Golgi, vesicle, plasma membraan.

6 Vraag 23. Lijnzaadolie (zie structuur onder) is een triglyceride die is opgebouwd uit drie verschillende vetzuren. Is lijnzaad een chiraal molecuul? 1. Ja, want drie asymmetrische C- atomen zijn aanwezig. 2. Ja, want één asymmetrisch C- atoom is aanwezig. 3. Nee, want er zijn geen asymmetrische C- atomen aanwezig. 4. Nee, want het is een racemaat. Vraag 24. Door de hydrolyse van ATP kan de cel endergone reacties drijven. Welke uitspraak is geheel waar? 1. Dit kan alleen als een mechanisme beschikbaar is om de reacties aan elkaar te koppelen. 2. Dit kan alleen als een mechanisme beschikbaar is en als de ΔG van ATP hydrolyse negatiever is dan de positieve ΔG van de endergone reactie. 3. Dit kan altijd als de ΔG van ATP hydrolyse negatiever is dan de positieve ΔG van de endergone reactie. 4. Dit kan alleen als ATP synthese even snel gaat als ATP hydrolyse. Vraag 25. Een organisme blijkt te groeien in het licht met CO2 als enige koolstofbevattende verbinding in het medium. In het donker treedt geen groei op. Er wordt geen zuurstof geproduceerd. Hoe zou je dit metabolisme beschrijven? 1. Anoxygene fotoautotrofie. 2. Chemolithoautotrofie. 3. Chemoorganoautotrofie. 4. Fototrofe fermentatie. Vraag 26. Welke van de onderstaande verbindingen hoort niet in de evenwichtsvergelijkingen thuis? 1. I 2. II 3. III. 4. IV.

7 Vraag 27. Waneer wordt een organisme een protist genoemd? 1. Als het 1- cellig is en zich kan bewegen. 2. Als het een echte kern bevat maar niet tot de dieren, planten of schimmels behoort. 3. Als het een echte kern bevat maar vergistingen kan uitvoeren zoals een prokaryoot. 4. Als het organellen bevat en prokaryoot is. Vraag 28. In biologische membranen zijn fosfolipiden gerangschikt in een..., en de 1. bilaag; vetzuren maken contact met het cytoplasma. 2. bilaag; vetzuren maken geen contact met het cytoplasma. 3. monolaag; vetzuren maken contact met het cytoplasma. 4. monolaag; vetzuren maken geen contact met het cytoplasma. Vraag 29. Waarvoor verbruikt een cel ook in rust altijd energie? 1. voor het handhaven van de osmotische druk in de cel. 2. Voor het handhaven van structuur en organisatie in de cel, m.a.w. voor het hoog houden van de entropie in de cel. 3. Voor het handhaven van structuur en organisatie in de cel, m.a.w. voor het laag houden van de entropie in de cel. 4. Voor het handhaven van veel moleculen in een klein volume (namelijk de cel). Vraag 30. Een bacterie blijkt in staat zich elk half uur te verdubbelen. Men beënt een cultuur zodat de celdichtheid 150 bacteriën per ml bevat. Er treedt een zogenaamde lagfase op waarbij de cellen zich niet verdubbelen gedurende 0.5 uur en daarna begint de exponentiële groei (de logfase). Welke dichtheid heeft de cultuur 2 uur na beënten bereikt? cellen/ml cellen/ml cellen/ml cellen/ml. Vraag 31. Een bilaag van een celmembraan en de dubbele streng van DNA hebben overeenkomsten in hun moleculaire structuur. Welke van de onderstaande uitspraken is juist? 1. Beiden bestaan uit twee lagen die met H- bruggen verbonden zijn. 2. Beiden bestaan uit twee lagen met een hydrofiele buitenkant. 3. De bouwstenen van een enkele laag/streng wordt bij beiden verbonden door uitsluitend hydrofobe/van der Waals interacties. 4. De bouwstenen van DNA zijn chiraal en die van celmembranen achiraal.

8 Vraag 32. De plasmamembraan van dierlijke cellen bevat koolhydraten...? 1. Aan beide zijden van de membraan. 2. Aan de buitenzijde van de membraan, richting de omgeving van de cel. 3. Aan geen van de zijden van de membraan. 4. Aan de binnenzijde van de membraan, richting het cytosol. Vraag 33. Hoe kan de beginreactiesnelheid van een enzymatische reactie initieel altijd verdubbeld worden? 1. Door de temperatuur met 10 C te verhogen. 2. Door er voor te zorgen dat de product concentraties zo klein mogelijk blijven. 3. Door tweemaal zoveel enzym toe te voegen. 4. Door tweemaal zoveel substraat toe te voegen. Vraag 34. Wat is de functie van een heterocyst? 1. Een heterocyst is ongevoelig voor ph en is daarom geschikt om zuur nitraat of basisch ammonium op te nemen en daarmee andere cellen van stikstof te voorzien. 2. Een heterocyst is ongevoelig voor zuurstof en is daarom geschikt om CO2 te fixeren zonder dat Rubisco als oxygenase gaat werken. 3. Een heterocyst is ongevoelig voor zuurstofradikalen en is daarom geschikt om ademhaling uit te voeren. 4. Een heterocyst vormt geen zuurstof en is daarom geschikt om stikstoffixatie uit te voeren. Vraag 35. Wijnsteenzuur heeft de volgende structuur. Welke van de volgende uitspraken is juist? 1. Wijnsteenzuur is achiraal want het heeft een intern spiegelvlak. 2. Wijnsteenzuur kent vier stereoisomeren, te weten RS, SR, RR en SS die allen enantiomeren zijn. 3. Wijnsteenzuur met de RS configuratie vertoont geen optische activiteit (gemeten met een polarimeter). 4. De RR conformatie is in evenwicht met de SS conformatie. Vraag 36. Welke van de volgende manieren van DNA overdracht komt niet voor bij bacteriën? 1. Conjugatie. 2. Transductie. 3. Transformatie. 4. Transvectie.

9 Vraag 37. Pyrrolidine (zie reactievergelijking hieronder) is een uitstekend nucleofiel. Het zal derhalve ook snel reageren met 1- broombutaan. Welke van de volgende uitspraken over deze reactie is onjuist? 1. Gedurende de reactie zal de ph afnemen. 2. De vertrekkende groep is ook een nucleofiel. 3. De vertrekkende groep is juist het electrofiel. 4. Een goede vertrekkende groep stabiliseert een anion.