Praktijkrichtlijn. Ventilatiesystemen in woningen



Vergelijkbare documenten
Ventilatie voorontwerp

Ventilatie voorontwerp

Ventilatie voorontwerp

ventilatie voorontwerp

ventilatie voorontwerp

Draft september 2014 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf !!! TV Ventilatie. Ventilatiesystemen in woningen. Draft !!!

Module 2.3. Ventilatievoorzieningen in residentiële gebouwen: Voorbeeld. Versie 2.1 februari Module 2.3

OPLEIDING DUURZAME GEBOUWEN

Methodes voor debietsafstelling

OPLEIDING DUURZAME GEBOUWEN

Opleiding Ventilatieverslaggever

Strategie voor energiezuinig wooncomfort

Module 2.6. Ventilatie van niet-residentiële gebouwen: Concreet voorbeeld. Versie 2.1 februari Module 2.6

RESIDENTIEEL VENTILATIETECHNICUS

tips en tricks voor uw ventilatie C en D

Ventilatiedocument : residentieel en niet-residentieel

Uw ventilatiesysteem: Decentrale ventilatie

Ventilatie in woning en utiliteitsbouw

Uw ventilatiesysteem: natuurlijke toevoer, mechanische afvoer

Uw ventilatiesysteem: Vraaggestuurde ventilatie met natuurlijke toevoer, mechanische afvoer;

RESIDENTIEEL VENTILATIETECHNICUS

Gemeenschappelijke schoorstenen in bestaande appartementsgebouwen

Studiedag Energiebesparingsforum. Ventilatie. Ventilatie

Ventilatiedocument: RESIDENTIEEL

SLIMME TECHNIEKEN VENTILATIESYSTEEM C

Hygiëne, vervuiling en onderhoud

Rudy Ballegeer Business Manager Installatie. 0470/

HANDLEIDING REKENBLAD VENTILATIEGIDS Paul Van den Bossche

Belgisch Staatsblad dd

Inhoud. 2. Ventileren. Waarom ventileren? Doel en middel GEBOUWSCHIL VENTILATIE. Dialoog vzw. Energiezorg in scholen en centra Voorjaar 2009

Publicaties. THERMAC-handboek. THERMAC-handboek. Inhoud. Handboek voor het verwarmen en natuurlijk koelen van THERMisch ACtieve gebouwen

Meten van het elektrisch vermogen van ventilatoren

Algemeen. Om een duidelijker beeld hiervan te scheppen, maken wij graag voor u een korte samenvatting. TOEVOER. vrije toevoer (A,C) maximaal [m³/h]

OPLEIDING DUURZAME GEBOUWEN

silent ventilation DE KRACHT VAN DE NATUUR IN DE WONING MET EEN BALANSVENTILATIESYSTEEM D400

Verwarming en ventilatie

Ventilatie verslaggever. Ventilatiedocument : residentieel VEA (versie juli 2015)

ADVIES EPB-VERSLAGGEVING

Niet residentiële ventilatie

Werkgroepdocument A. Ventilatievoorontwerp (VVO)

Ventilatiedocument : residentieel

EPB. Ventilatievoorzieningen in woongebouwen en niet-residentiële gebouwen VEA 1. Module 2.1 versie februari 2006

Opleiding Duurzaam Gebouw:

Opleiding Duurzaam Gebouw : Ventilatie: ontwerp en afstelling

Speciale aandachtspunten

Zo kiest u het juiste ventilatiesysteem

OPLEIDING DUURZAME GEBOUWEN

Niet lokaal Vraaggestuurd Natuurlijk Ventilatiesysteem Duco Ventilation & Sun Control Duco Comfort System

Healthbox 3.0: vraag- & zonegestuurde afvoer van vervuilde lucht

Condensatie op mijn ramen

OPLEIDING DUURZAME GEBOUWEN

KVBG KVBG aanbeveling in verband met de ventilatievoorzieningen voor type A stralingverwarmingstoestellen

OPTIVENT achtergrondbijlage 03 GEËISTE DEBIETEN. Paul Van den Bossche Samuel Caillou

Instructie Ventilatie

Duco.

Verzeker jezelf van een goede oplevering.

silent ventilation DE KRACHT VAN DE NATUUR IN DE WONING MET EEN BALANSVENTILATIESYSTEEM D400

, relatieve luchtvochtigheid (RH) en temperatuur hoeft u zelf helemaal niets te doen.

INFORMATIE GIDS VOOR DOE HET ZELFVERS

Gezond ventileren en verluchten

OPLEIDING DUURZAME GEBOUWEN

Wat is comfort? Thermisch comfort. Binnenluchtkwaliteit. Akoestisch comfort

Forfetaire Reductiefactoren. Ing. Stefan Verbrugge Innovatie manager Duco

Gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning (wtw)

Natuurlijk ventileren DUCO AT HOME. een verademing! We inspire at

OPLEIDING DUURZAME GEBOUWEN

Verzeker jezelf van een goede oplevering.

Basisprincipes van ventilatie: Van luchtkwaliteit naar basisventilatiesystemen

Bouwfysica. Ventilatie en Infiltratie. hoofdstuk 6 Bouwfysica. eisen m.b.t. ventilatie oppervlakte

Rekentool Ventilatie van woningen

I Ventilatiesystemen principes :

Welke ventilatieoplossingen voor de renovatie van woongebouwen?

Natuurlijk ventileren DUCO AT HOME. een verademing! We inspire at

Inleidende verkenning. Vincent Dehelt Energy-service.be BINDT erkend

Opleiding Duurzaam Gebouw : ENERGIE

Technische fiche Healthconnector

OPLEIDING DUURZAME GEBOUWEN

Vlaanderen is milieubewust. Gezond ventileren en verluchten. Tips voor keuze en onderhoud van ventilatiesystemen

Opleiding Duurzaam Gebouw: Binnenhuispolluenten: hoe ze te beperken?

Methode voor de berekening van de ontwerpwarmtebelasting

HUISHOUDELIJKE AFZUIGKAST

Ventilatie in bestaande bouw

Ventileren en verluchten. Woon gezond, geef lucht aan je huis! Ventileer 24 uur op 24 en verlucht aanvullend Tips voor gezonde binnenlucht

Limbourg & Fleury bvab : ecologisch renoveren

Werkgroepdocument B. Ventilatieprestatieverslag (VPV)

Isolatie plaatsen en de kiertjes niet afdichten? Een jas die niet dicht kan, heeft toch ook geen zin...

Info avond schouwspel

Het ventilatievoorontwerp (VVO) in detail

Ventilatie van kantoorgebouwen

ComfoFan CMF 14 Handleiding voor de gebruiker

Ventilatie in openbare gebouwen Paul De Schepper Katholieke Hogeschool Kempen Kenniscentrum energie

NBN D en bijlage V: principes en eisen

VOORBEREKENING Datum:

HEALTHCONNECTOR Ø M³/H -v03_ Januari 2014-

INFOFICHES EPB-BOUWBEROEPEN ZONWERINGEN

Kwaliteitskader Ventilatie

Thermische isolatie van bestaande platte daken

Module 2.8 Stappenplan: Wat moet ik doen als ontwerper?

Transcriptie:

Praktijkrichtlijn Ventilatiesystemen in woningen IWT project OPTIVENT Draft versie 23/07/2013 Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 1/59

Inhoudstabel 1. Ontwerp... 6 1.1 Systeemkeuze... 6 1.2 Vereiste minimumdebieten... 7 1.3 Ontwerpdebieten... 8 1.3.1 Totale toevoer en afvoer in balans... 9 1.3.1.1 Bijkomende afvoeren in ruimten zonder (EPB) afvoereisen... 9 1.3.1.2 Afvoerdebieten verhogen in afvoerruimten... 10 1.3.1.3 Recirculatie (enkel voor systeem D):... 10 1.3.2 Luchtdoorstroming... 11 1.3.2.1 Balans per ruimte... 11 1.3.2.2 Aantal doorstroomopeningen in serie... 12 1.4 Regelstrategie... 12 1.4.1 Geen regeling: niet aanbevolen... 13 1.4.2 Manuele regeling met meerdere debieten... 13 1.4.3 Kloksturing... 15 1.4.4 Geavanceerde regelstrategieën... 15 1.5 Voorlopige keuze van de componenten... 16 1.6 Dimensionering en selectie van natuurlijke toevoeropeningen... 16 1.6.1 Capaciteit... 16 1.6.2 Producteigenschappen... 17 1.6.2.1 EPB-eisen op productniveau... 17 1.6.2.2 Zelfregelendheid... 17 1.6.2.3 Akoestisch comfort... 18 1.6.2.4 Thermische isolatie... 18 1.6.2.5 Onderhoudbaarheid... 18 1.6.2.6 Vraaggestuurde ventilatie... 19 1.6.3 Plaats van natuurlijke toevoeropeningen... 19 1.6.3.1 EPB-eisen op installatieniveau... 19 1.6.3.2 Plaats van natuurlijke toevoeropeningen ten opzichte van andere luchtafvoeropeningen... 19 1.6.3.3 Onderhoudbaarheid... 20 1.6.3.4 Plaats van natuurlijke toevoeropeningen in de lokalen... 20 1.7 Dimensionering en selectie van natuurlijke afvoerkanalen en natuurlijke afvoeropeningen... 20 1.7.1 Capaciteit... 20 1.7.2 Producteigenschappen... 20 1.7.2.1 EPB-eisen op productniveau... 20 1.7.2.2 Onderhoudbaarheid... 21 1.7.2.3 Vraaggestuurde ventilatie... 21 Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 2/59

1.7.3 Ontwerp van afvoerkanalen en afvoeropening in het dak... 21 1.7.3.1 EPB-eisen op installatieniveau... 21 1.7.3.2 Type afvoerkanalen... 21 1.7.3.3 Afvoeropening in het dak... 22 1.7.3.4 Thermische isolatie en luchtdichtheid... 22 1.8 Dimensionering en selectie van de doorstroomopeningen (DO)... 22 1.8.1 Capaciteit... 22 1.8.2 Producteigenschappen... 23 1.8.2.1 EPB-eisen op productniveau... 23 1.8.2.2 Akoestisch comfort... 23 1.9 Ontwerp en dimensionering van het mechanisch distributienetwerk... 23 1.9.1 Plaats van de ventilatiegroep... 24 1.9.2 Plaats van de luchttoevoer- en luchtafvoeropeningen... 26 1.9.3 Aantal ventielen per ruimte... 28 1.9.4 Plaats van de ventielen in de ruimten.... 28 1.9.5 Keuze en plaats geluidsdempers... 30 1.9.6 Isolatie van kanalen... 30 1.9.7 Voorlopige tekening van het distributienetwerk... 32 1.9.7.1 Vertakt netwerk... 33 1.9.7.2 Collectornetwerk... 38 1.9.8 Dimensionering... 40 1.9.8.1 Vertakt netwerk... 40 1.9.8.2 Collectornetwerk... 41 1.10 Selectie van de ventilator of ventilatiegroep en definitieve keuze van de componenten... 42 1.10.1 Algemene selectie van de ventilator(en) op basis van het werkingspunt... 42 1.10.2 Bijkomende criteria voor de selectie van ventilator(en) en ventilatiegroep(en)... 45 1.10.2.1 Algemene criteria voor alle ventilator(en) (voor B, C en D)... 45 1.10.2.2 Specifieke criteria voor ventilatiegroepen met warmterecuperatie (enkel D) 45 2. Montage installatie... 46 2.1 Kanalen voor mechanische ventilatie... 46 2.2 Ventilatoren en ventilatiegroepen... 47 2.3 Doorboringen van de gebouwschil... 48 2.4 Ventielen voor mechanische ventilatie... 48 2.5 Natuurlijke afvoerkanalen en afvoeropeningen... 49 2.6 Doorstroomopeningen... 49 3. Indienststelling en oplevering... 49 3.1 Afstelling van debieten door de installateur... 49 3.1.1 Algemene principes van de afstelling... 49 3.1.2 Twee varianten van afstelmethode... 50 Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 3/59

3.1.3 Stappen van de vereenvoudigde methode... 51 3.1.3.1 Voorbereiding... 51 3.1.3.2 Debietsmeting met regelkleppen in open stand... 51 3.1.3.3 Afstelling van de trajecten (ventielen) in de juiste volgorde... 52 3.1.3.4 Afstelling van de ventilator... 52 3.1.3.5 Fijne afstellingen... 53 3.1.3.6 Afstelling van het tweede netwerk (systeem D)... 53 3.1.3.7 Afstelling van de ventilator(en) bij de andere standen... 54 3.2 Metingen en zelfcontrole... 54 3.2.1 Algemeen... 54 3.2.2 Debietsmeting... 55 3.2.3 Meting van het elektrische opgenomen vermogen... 56 3.3 Informatie voor de gebruiker en voor de EPB rapportage (indien van toepassing)... 57 1. Terminologie en definities... 59 2. Basisprincipes van ventilatie... 59 3. Geëiste debieten... 59 4. Berekening van drukverliezen en dimensioneren van de kanalen... 59 5. Selectie van de ventilatoren... 59 6. Akoestische aspecten van individuele mechanische woningventilatie... 59 7. Regelstrategie... 59 8. Doeltreffendheid van ventilatie (luchtverdeling)... 59 9. Hygiëne, vervuiling en onderhoud... 59 10. Methode voor debietafstelling... 59 11. Debietsmeting... 59 12. Meten van het elektrisch vermogen van ventilatoren... 59 13. Intensieve ventilatie... 59 14. Inleiding voor gebruikers... 59 15. Componenten: type en eigenschappen... 59 Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 4/59

Voorwoord/inleiding De praktijkrichtlijn Ventilatiesystemen in woningen wil de ontwerper en installateur van individuele ventilatie installaties in woningen stap voor stap begeleiden met behulp van concrete informatie en hulpmiddelen. De richtlijn bevat 2 grote delen: Het stappenplan o In stappen van ontwerp tot indienststelling. o Kort, direct, praktisch o Eenvoudige regels en aanbevelingen Aanvullende achtergrondinformatie in thematische bijlagen o Meer gedetailleerde informatie per thema o Verantwoording van de eenvoudige aanbevelingen in het stappenplan Het document is opgesteld op basis van diverse bronnen: regelgeving, binnen en buitenlandse normen, technische referentiedocumenten, artikelen en voordrachten, ervaringen van het WTCB en inbreng van diverse marktspelers: de gebruikersgroep OPTIVENT, beroepsfederaties van installateurs en fabrikanten, architecten. Om voor de lezer een onderscheid te maken tussen wettelijke verplichtingen en andere richtlijnen (die gelden als code voor goede praktijk, maar geen verplichtend karakter hebben) werden de strikt reglementaire aspecten in italic tekst verwerkt (nog niet gedaan in huidige versie). Voor de meest recente informatie over de regelgeving, geldig in het betrokken Gewest, zal de lezer de reglementaire documenten raadplegen. Het stappenplan kan voor een groot deel, stap voor stap, worden toegepast met behulp van een speciaal hiervoor ontwikkeld rekenblad. Met behulp van het icoontje wordt telkens verwezen naar dit rekenblad. Meer info vind je in bijlage. Deze praktijkrichtlijn ventilatiesystemen in woningen werd opgesteld door het WTCB in het kader van het door het IWT gefinancierde project Optivent (VIS CO 95076). Deze documenten werden met de grootste zorg opgesteld. Het WTCB kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor de inhoud of voor eventuele schade die door gebruik van deze informatie zou zijn veroorzaakt. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 5/59

Deel I: Praktijkrichtlijn Stappenplan installateur 1. Ontwerp Voor een overzicht van de individuele ventilatie van woningen en de basisprincipes ervan vind je meer informatie in een inleidingsvideo (http://www.wtcb.be/homepage/index.cfm?cat =information&sub=video ) en in bijlage. 1.1 Systeemkeuze In de EPB regelgeving onderscheidt men 4 verschillende ventilatiesystemen A, B, C of D. Voor meer details over de basisprincipes van ventilatie en de types van ventilatiesystemen, zie bijlage. Elk van deze systemen heeft zijn voordelen en zijn beperkingen. Iedere bouwheer/vrouw zal dat systeem kiezen dat het best is aangepast aan zijn/haar specifiek project, met adviezen van de architect en de installateur. Een overzicht van de voor en nadelen van de verschillende systemen voor verschillende criteria, zoals de luchtkwaliteit, het thermisch comfort, het akoestisch comfort, de investerings en werkingskosten, het energieverbruik, enz., vind je in de Infofiches 42.2 en 42.3 en in de ventilatiegids. De keuze van het type systeem is vaak een persoonlijke keuze en zelfs subjectief aanvoelen van de opdrachtgever en vindt soms al heel vroeg in het bouwproces plaats. Veel andere elementen van het stappenplan voor ventilatie kunnen een invloed hebben op de keuze van het type systeem, in het bijzonder: De regelstrategie De ruimte nodig voor de ventilatiegroep en de kanalen van mechanische systemen De ruimte nodig voor de natuurlijke afvoerkanalen van systemen A en B. De invloed van de natuurlijke toevoeropeningen van systemen A en C op vlak van tocht en akoestiek. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 6/59

1.2 Vereiste minimumdebieten Het minimum geëist debiet volgens de EPB regelgeving wordt bepaald voor elke ruimte in het beschermde volume van de woning, in functie van de vloeroppervlakte en het type ruimte. Dit minimum geëist debiet wordt in tabel 1 aangegeven voor de luchttoevoer en afvoer naargelang het ruimtetype. Meer informatie over vereiste minimumdebieten, vind je in de Infofiches 42.2 en in bijlage. Tabel 1: Minimum geëist debieten voor de luchttoevoer en afvoer naargelang het ruimtetype in woningen Ruimtetype Droge ruimten: Slaapkamer, bureau, speel of hobbykamer (of equivalent) Woonkamer, salon, eetkamer (of equivalent) Natte ruimten: Toilet Gesloten keuken, badkamer, wasplaats (of equivalent) Open keuken Oppervlakte van de ruimte Minder dan 7 m² Tussen 7 en 20 m² Meer dan 20 m² Minder dan 21 m² Tussen 21 en 42 m² Meer dan 42 m² Minder dan 14 m² Tussen 14 en 21 m² Meer dan 21 m² Luchttoevoer 25 m³/h 3.6 m³/h.m² 72 m³/h 75 m³/h 3.6 m³/h.m² 150 m³/h Luchtafvoer naar buiten 25 m³/h 50 m³/h 3.6 m³/h.m² 75 m³/h 75 m³/h Opmerking: Er zijn ook eisen voor luchtdoorvoer tussen de droge ruimten en de natte ruimten. Deze worden verder behandeld in 1.3.2. Elke ruimte in het beschermde volume van de woning moet een bepaald functie toegewezen krijgen, bv: Een ruimte voor een home cinema moet als droge ruimte beschouwd worden ofwel als bijkomende woonkamer ofwel als hobbykamer. Andere voorbeelden: TV kamer, logeerkamer, bibliotheek, hobbyruimte, atelier voor nietprofessioneel gebruik, zonnebankruimte, privé fitnessruimte, Een ruimte voor het drogen van kleding moet als natte ruimte aanzien worden. Ruimten waarin meerdere ruimtetypes van toepassing zijn, worden ofwel fictief opgedeeld (vb woonkamer en open keuken) ofwel kunnen ze worden samengevoegd (voor meer info, zie bijlage ) Er kunnen ook sommige ruimten met een bepaalde functie maar zonder EPB debietseisen, bv.: gang en (trappen)hal, bergruimte (en zolders en kelders met Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 7/59

bergingsfunctie), dressing, enz. Hoewel niet verplicht, kunnen we in deze ruimten toch een ontwerpdebiet voorzien, zie verder. Voor ruimten waar een verwarmingsketel is opgesteld gelden speciale eisen die afhangen van het type en het vermogen van het toestel. Zie bijlage voor meer details. Voor andere speciale ruimten zijn er soms andere eisen dan EPB eisen, die hier niet besproken worden (bv. liftkokers). De vloeroppervlakte van een ruimte (m²) wordt berekend door gebruik te maken van de afmetingen op het niveau van de vloer van de ruimte, met bijkomende aandachtspunten: Voor ruimten, volledig of deels onder een hellend dak of onder een trap, moet je de volledige vloeroppervlakte meerekenen, ook al is de hoogte onvoldoende om recht te staan. De vloeroppervlakte onder ingemaakte kasten en van tussenmuren moet niet worden meegerekend. Bij ruimten die zich over meerdere bouwlagen uitspreiden (bv. mezzanine), wordt de totale vloeroppervlakte op alle niveaus meegerekend, met inbegrip van een eventuele trap. Voor open ruimten (open keuken naast een woonkamer, lofts, enz.), kan je de oppervlakken berekenen op basis van een te verantwoorden fictieve scheiding tussen de verschillende ruimtefuncties. (zie ook bijlage) Meer informatie over EPB eisen voor ventilatie vind je op http://energie.wtcb.be en in het bijzonder in Infofiche 42.2 met betrekking tot de eisen voor het ontwerp van het systeem. De volledige referenties naar de EPB regelgeving in elke Gewest, vind je in referentie. De EPB regelgeving verwijst voor een groot deel naar de Belgische norm NBN D 50 001:1991. In het rekenblad kan je deze minimum geëiste debieten op een eenvoudige manier bepalen na het invoeren van de ruimtetype en de oppervlakte van alle ruimten (in het beschermde volume van de woning) op het tabblad debieten. 1.3 Ontwerpdebieten Na de berekening van de minimumdebieten worden de ontwerpdebieten vastgelegd voor elke ruimte. Deze liggen eventueel een beetje hoger dan de vereiste minimumdebieten, naar keuze van de installateur: Voor ruimten met een vereist minimumdebiet (zie Tabel 1), is het verstandig om een marge van bv. 10% te voorzien (onzekerheid van berekening, afstelling en meting van debiet, afwijking tussen het grondplan en de realiteit, enz.). Voor ruimten zonder eisen kunnen we toch een ontwerpdebiet voorzien om verhoogde luchtkwaliteit te verzekeren. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 8/59

We bevelen voor alle systemen aan, maar in het bijzonder voor systeem D met warmterecuperatie, om de toevoer en afvoerdebieten in balans te brengen, op niveau van de woning maar ook op niveau van elke ruimte via doorstroming. 1.3.1 Totale toevoer en afvoer in balans Deze balans op gebouwniveau is aanbevolen om volgende redenen: Met een systeem D zijn zowel de toevoer als de afvoer mechanisch gecontroleerd. In geval van onbalans veroorzaakt het systeem bijkomende in of exfiltraties door de gebouwschil en dus ook bijkomende warmteverliezen. Met systemen C en B is de ventilatie meestal gecontroleerd door het mechanische deel dat een onderdruk (systeem C) of een overdruk (systeem B) creëert in het gebouw. In geval van onbalans, zal het totale natuurlijke debiet (toevoer voor C, afvoer voor B) zich aanpassen aan het totale mechanische debiet. Met een systeem A is de thermische trek een van de grootste drijvende krachten van het systeem. In geval van onbalans, zal de laagste van de 2 waarden van de totale capaciteit voor toevoer en voor afvoer bepalend worden. In de meest woningen is het totale vereiste minimum debiet groter voor toevoer dan voor afvoer. Er zijn meerdere praktische oplossingen om deze balans te bereiken, met voordelen en nadelen zoals beschreven hieronder. Aandachtspunt: Deze balans van de ontwerpdebieten moet ook gegarandeerd blijven bij de regeling van het systeem naar lagere debieten tijdens het gebruik (zie 1.4). In het rekenblad kan je de gekozen ontwerpdebieten invoegen voor elke ruimte met toevoer en/of afvoer op het tabblad debieten. Er is een automatische berekening van de totale toevoer en totale afvoer om de balans te controleren. 1.3.1.1 Bijkomende afvoeren in ruimten zonder (EPB) afvoereisen Voordelen: Dit is interessant om ruimten zoals berging, dressing, gang, hal, enz. toch te ventileren om voldoende luchtkwaliteit te verzekeren. Een bijkomende afvoer kan ook nuttig zijn in sommige toevoerruimten met hogere luchtvervuiling zoals bv. een privé fitnessruimte, een atelier voor nietprofessioneel gebruik, enz. Er kan ook een afvoer toegevoegd worden in technische ruimten (zie bijlage voor meer details). Nadelen: Deze oplossing vereist bijkomende afvoerkanalen (natuurlijk of mechanisch) in deze ruimten. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 9/59

1.3.1.2 Afvoerdebieten verhogen in afvoerruimten Voordelen: Dit kan interessant zijn voor de luchtkwaliteit in sommige ruimten zoals een grote open keuken, een natte ruimte met meerdere functies (keuken + wasplaats, of een badkamer + wasplaats), enz. Nadelen: Deze oplossing kan in sommige gevallen leiden tot een minder gunstig E peil in de EPB berekening. 1.3.1.3 Recirculatie (enkel voor systeem D): Recirculatie is slechts mogelijk voor systemen D met volgende voorwaarden en aanbevelingen: Recirculatie moet mechanisch gebeuren, dus met een bijkomende ventilator. Het vereiste minimumdebiet in de woonkamer kan geheel of gedeeltelijk gerealiseerd worden met gerecirculeerde lucht. Deze gerecirculeerde lucht kan afgevoerd worden uit één of meerdere slaapkamers, een studeerkamer, speelkamer, of eventueel uit een nachthal. Zorg er bij de keuze van het punt van de recirculatie inname vanuit een nachthal voor dat de toestroming van lucht vooral vanuit de slaapkamers (of studeerkamer, speelkamer) plaatsvindt, en niet vanuit de woonkamer zelf. Bijkomende geluidsdempers zijn eventueel nodig om het akoestisch comfort te garanderen in de woonkamer en in het bijzonder in de betrokken slaapkamers. Een bijkomende filter is eventueel nodig op de afvoerzijde om de vervuiling van deze bijkomende kanalen (die een luchttoevoerfunctie hebben) te beperken. Voordelen: Het totale toevoerdebiet (van buitenlucht) kan verminderd worden en een ventilatiegroep met een kleinere capaciteit kan gebruikt worden. Nadelen: Er is een bijkomende ventilator nodig, met eventuele bijkomende geluidsdempers en filter. Deze gerecirculeerde lucht heeft niet dezelfde luchtkwaliteit als de buitenlucht: o Zelfs als de afvoerruimten voor recirculatie niet bezet zijn, kan de lucht toch vervuild zijn met andere polluenten, bv. emissies van materialen. o Er is een bijkomend risico van vervuiling van dit recirculatiekanaal. Het specifieke vermogen (per m³/h van buitenlucht) van een systeem met recirculatie kan een beetje hoger liggen dan van een systeem zonder recirculatie. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 10/59

1.3.2 Luchtdoorstroming Het basisprincipe van de ventilatiesystemen A, B, C en D is het realiseren van luchttoevoer in de droge ruimten en van luchtafvoer in de natte ruimten. Tussen beiden is er doorvoer nodig. Een belangrijk aandachtspunt is om genoeg doorstroomopeningen (DO) te voorzien om logische luchtstromen tussen de toevoeropeningen en de afvoeropeningen te verzekeren. Dit vereist soms bijkomende doorstroomopeningen in vergelijking met de beperkte vereisten van de EPBregelgeving. Het doel is om geen doorstromingen te vergeten en ook om geen onmogelijke systemen te ontwerpen We kunnen lucht immers niet stockeren! 1.3.2.1 Balans per ruimte Het is aanbevolen een balans op ruimteniveau te voorzien tussen de ontwerpdebieten voor toevoer en/of afvoer zoals voorzien in 1.3.1 en de ontwerpdebieten voor doorvoer (van of naar deze ruimte). Ook voor doorstroomruimten zoals gang en hal bv. moeten we een balans verzekeren tussen de doorvoerdebieten naar deze ruimte en de doorvoerdebieten vanuit deze ruimte. Het gemakkelijkste is om dit op het grondplan van de woningen te verifiëren met bv. pijlen voor de doorvoerdebieten. Voorbeelden: Een bijkomende DO is nodig indien een hal in 2 verdeeld wordt door een deur. Een hal krijgt een hoger ontwerpdebiet voor doorvoer naar deze hal dan vanuit deze hal: een bijkomende doorstroom naar een andere verdieping moet voorzien worden of een bijkomende afvoer moet aangebracht worden in deze hal. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 11/59

1.3.2.2 Aantal doorstroomopeningen in serie We bevelen aan om niet meer dan 3 doorstroomopeningen in serie te plaatsen. Een te lage capaciteit van de doorstroomopeningen of een te groot aantal doorstroomopeningen in serie kunnen de luchtstroom te sterk beperken: Met een natuurlijk systeem A, kan deze limiterende stap de totale werkelijke debieten van het systeem beperken. Met de mechanische systemen B, C en D, kan deze limiterende stap bijkomende in of exfiltratie door de gebouwschil creëren met ofwel bijkomende warmteverliezen ofwel te lage werkelijke debieten (en te lage luchtkwaliteit). In het rekenblad kan je de gekozen ontwerpdebieten voor elke doorvoer vanuit en/of naar een ruimte invoegen op het tabblad debieten. Het is ook aanbevolen om op het grondplan een pijl voor elke DO te tekenen. 1.4 Regelstrategie Zodra het systeem gedimensioneerd, geïnstalleerd en correct afgesteld werd, zullen de debieten nog aangepast kunnen worden aan de werkelijke dagelijkse behoeften van de gebruikers en geregeld worden op lagere debieten dan de ontwerpdebieten. Natuurlijke toevoer of afvoeropeningen kunnen manueel geregeld worden. In mechanische systemen kan een knop voorzien worden voor de manuele snelheidsregeling van de ventilator. De debieten kunnen ook automatisch aangepast worden op basis van een parameter gekoppeld aan de luchtkwaliteit door gebruik te maken van een CO 2 sensor, een sensor voor de relatieve vochtigheid of een aanwezigheidsdetector. Dit wordt ook vraaggestuurde ventilatie genoemd. Ventilatiesystemen worden aangeboden op de markt met verschillende regelcomponenten als opties (manuele knop, klokbediening, enz.). Er zijn ook systeemkits beschikbaar met volledig geïntegreerde en coherente componenten voor vraagsturing. De volgende paragraaf zal de eenvoudigste regelstrategieën toelichten en enkele aanbevelingen geven voor de keuze van vraaggestuurde systeemkits of van optionele regelcomponenten. Opmerking: Er bestaan systemen die een min of meer constant debiet (ontwerpdebiet of ander) proberen te houden zelfs indien de druk in het systeem varieert. Deze systemen kunnen in een ander kader hun nut hebben, maar zijn niet echt bruikbaar als regelstrategie en worden niet behandeld in deze paragraaf. Bv: Zelfregelende natuurlijke toevoeropeningen met klasse P1 tot P4, die een sterke overschrijding van het gekozen debiet ten gevolge van groter dan normale drukverschillen vermijden. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 12/59

Constant volume ventilatoren waarbij het ingestelde debiet redelijk constant wordt gehouden door een automatische aanpassing van het ventilatortoerental, tijdens variatie van de druk (bv. filtervervuiling, wind op de buitenopeningen). Constant volume regelaars (CVR/KVR) op toevoer en/of afvoerventielen (mechanische ventilatie) houden het debiet redelijk constant binnen bepaalde grenzen van het beschikbare drukverschil. 1.4.1 Geen regeling: niet aanbevolen Voor natuurlijke openingen (toevoer of afvoer) is een manuele regelmogelijkheid verplicht in het kader van de EPB regelgeving (zie 1.4.2). Een mechanisch systeem dat steeds op hetzelfde debiet werkt (één stand) is niet aanbevolen. Om conform met de EPB regelgeving te zijn, is de enige mogelijkheid van een dergelijk systeem om permanent te werken op het vereiste minimumdebiet (of hoger). Dit kan dan niet aangepast worden aan de reële behoeften: bv. afwezigheid tijdens werkuren of lagere bezetting dan de maximale bezetting van het gebouw. Installaties zonder regeling worden afgeraden vanwege het hoge energieverbruik. Het gebruik van constant volume regelaars (CVR of KVR) op toevoer en/of afvoerventielen (mechanische ventilatie) wordt ook afgeraden. Wordt het drukverschil over de CVR/KVR kleiner dan een bepaalde grens (afhankelijk van het product ordegrootte < 80 Pa) dan zal het debiet toch terugvallen (figuur). Dit gebeurt echter niet gelijktijdig voor alle ventielen zodat de debietsverdeling over de verschillende ruimten zeer onvoorspelbaar wordt! Een regeling van de debieten met CVR/KVR is dus onmogelijk. 1.4.2 Manuele regeling met meerdere debieten Er bestaan eenvoudige systemen die een manuele regeling van de debieten toelaten, bv.: Voor natuurlijk openingen (RTO en RAO) moet (EPB verplichting) de vrije doorsnede van de opening manueel of automatisch regelbaar zijn hetzij continu, hetzij in minstens 5 standen (inbegrepen gesloten en volledig open ). Voor mechanische systemen is er vaak een schakelaar beschikbaar met 3 of meerdere standen die het toerental van de ventilator(en) centraal controleert. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 13/59

Deze systemen laten de gebruiker toe het ventilatiesysteem min of meer aan te passen aan zijn behoefte. Voor de 3 standen (of meer) van de mechanische systemen onderscheiden we (minstens) 3 situaties: Hoogste stand (bv. stand 3): De ontwerpstand conform met EPB, voor aanwezigheid met actief gebruik of voor periodes met sterke vervuiling. Tussenstand (bv. stand 2): Voor aanwezigheid met beperkte activiteit. Laagste stand (bv. stand 1): Een lage stand van minstens 10% van de ontwerpstand conform met EPB, voor periodes van afwezigheid. Merk echter op dat een manuele aanpassing door de gebruiker voor elke verschillende periode van aanwezigheid en/of activiteit tijdens een dag en een week niet zo realistisch is. Daarom kan in sommige gevallen ook een quasi permanente werking van het systeem op een tussenstand debiet toegepast worden. De reële ventilatiebehoefte varieert wel voortdurend, maar toch eerder langzaam. Met een voldoende hoge tussenstand debiet, kunnen we veronderstellen dat de variaties in vervuiling worden opgevangen door het bufferende effect van het gebouw: Met een bepaald bron (CO 2 van een persoon bv.) zal de concentratie in de ruimte geleidelijk verhogen in functie van het volume van de ruimte en van het ventilatiedebiet. Sommige materialen in onze gebouwen kunnen vocht absorberen op sommige momenten en vrijgeven op andere (bv. gips, hout, leem,). De keuze van dit tussenstanddebiet is erg belangrijk. Dit kan afgesteld worden bv. op stand 2 en moet toch voldoende hoog blijven. Enkele suggesties (kies de hoogste ervan!). Tenminste 22 m³/h per persoon in elk van de slaapkamers. Een totaal van tenminste 36 m³/h per bewoner op woning niveau. Een totaal van tenminste 50 m³/h per keuken, bad en douchekamer, en wasplaats die dagelijks gebruikt worden. Een totaal van tenminste 30 m³/h per natte ruimte in totaal op gebouw niveau. Ten minste 50% van het totaal van de minimum geëiste toevoerdebieten in EPB. Dit tussenstanddebiet moet ook aangepast worden aan het reële gebruik van het gebouw (aantal bewoners, enz.), dus bv. in geval van een wijziging in de ge bewoning. Met dergelijke permanente werking op een tussenstanddebiet zal men toch de mogelijkheid van manuele regeling naar boven of naar beneden behouden: De lage stand kan nuttig zijn voor periodes van langdurige afwezigheid. We bevelen een automatische terugkeer naar het tussenstanddebiet sterk aan. De hoogste stand moet ook minstens manueel instelbaar zijn voor periodes met sterkere vervuiling (en voor de indienststelling van het systeem: debietsmeting, afstelling, enz.). Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 14/59

1.4.3 Kloksturing Wil men voor mechanische systemen een stap verder gaan dan een manuele regeling, dan kan men kiezen voor een programmeerbare kloksturing van de ventilator(en), bij voorkeur met behulp van een klok met weekprogramma, dit laat toe om gedurende het weekend een ander klokprogramma in te stellen dan gedurende de werkweek (bv. andere schakeltijden, overdag ook aanwezig). In het klokprogramma kunnen we 3 standen (of meer) programmeren, op basis van de 3 situaties voorgesteld in 1.4.2: Hoogste stand: Tijdens vervuilende activiteiten zoals koken en eten, gebruik badkamer, enz. Tussenstand: Waarschijnlijkheid van aanwezigheid met beperkte vervuiling, s nachts en overdag bij voorziene aanwezigheid, tijdens het weekend, enz. Laagste stand: Waarschijnlijkheid van afwezigheid, tijdens de werkuren wanneer men zeker is dat niemand aanwezig zal zijn. Daarnaast moet er de mogelijkheid blijven om het systeem manueel te kunnen regelen naar een van deze geprogrammeerde standen, idealiter met een automatische terugkeer naar de kloksturing na een bepaalde tijd. 1.4.4 Geavanceerde regelstrategieën Vraaggestuurde systemen kan men realiseren door individuele componenten samen te voegen of door gebruik te maken van een als kit aangeboden systeem. Hier volgen enkele algemene tips (voor meer details, zie bijlage ): Luchtkwaliteit is een zeer complex gegeven en wordt beïnvloed door veel verschillende bronnen van polluenten: CO 2, vocht en geurtjes van personen, vocht van onze activiteiten in de keuken, de badkamer, de wasplaats, enz., chemische stoffen afgegeven door materialen, Het is bijgevolg moeilijk (of bijna onmogelijk) om alle polluenten gelijktijdig te controleren. Toch bestaan er vereenvoudigde oplossingen: o CO 2 sensoren zijn momenteel het meest geschikt voor verontreinigingen door mensen, in het bijzonder in de droge ruimten. o Vochtsensoren zijn interessant om een te hoog vochtgehalte in de natte ruimten te vermijden, maar zijn minder relevant voor de menselijke bezetting. o Aanwezigheidsdetectie zou kunnen gebruikt worden in plaats van CO 2 in de droge ruimten en in sommige natte ruimten zoals bv. toiletten (waar er weinig vocht geproduceerd wordt). o Voor emissies van materialen, is een permanent minimaal debiet nodig, zelfs in periodes van afwezigheid. Een decentraal vraaggestuurd systeem laat toe om de reële behoeften van nog dichter bij te volgen: decentrale detectie met sensoren in alle kamers en decentrale sturing van de debieten per ruimte. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 15/59

Om de energiebesparing te maximaliseren, moet men zorgen voor een gelijktijdige sturing van de toevoer en afvoer, met de totale debieten op woningniveau altijd in balans. Hoewel vraagsturing een interessant potentieel biedt om de debieten te verlagen en energiezuiniger te ventileren, moet er altijd een compromis worden gezocht tussen luchtkwaliteit en energiebesparing. 1.5 Voorlopige keuze van de componenten In de praktijk worden de componenten van het systeem eerst voorlopig gekozen, bijvoorbeeld met globale eisen in het lastenboek, of voor het opstellen van een prijsopgave door de installateur. Pas in latere fase zal de installateur bij het detailontwerp een definitieve keuze maken, en die eventueel voorleggen aan de architect of opdrachtgever. De voorlopige keuze is dus wel degelijk een stap in het realisatieproject, maar hij wordt niet afzonderlijk in dit document behandeld; detaileisen voor de componenten komen verder aan bod. Merk op dat vele van deze voorlopige keuzen wel degelijk effect hebben op de realisatie: De kostprijs van het geheel van de installatie Nodige plaats voor de luchtgroep, voor natuurlijke en mechanische kanalen De tot hiertoe doorlopen stappen volstaan in principe als basisontwerp, meestal door de architect vastgelegd in het lastenboek. Voor een voorbeeld van de inhoud van lastenboeken, zie bijlage. 1.6 Dimensionering en selectie van natuurlijke toevoeropeningen (ook Regelbare Toevoer Opening (RTO) genoemd) Systeem A en C 1.6.1 Capaciteit Voor elke droge ruimte (systeem A of C) moet de totale capaciteit van de natuurlijke toevoeropeningen, bij een drukverschil van 2 Pa, minstens gelijk zijn aan het ontwerpdebiet en het minimaal geëist debiet voor deze ruimte. Het is aanbevolen om de totale capaciteit te beperken tot het dubbele van het voor deze ruimte minimum geëist debiet. Dit is een verplichting in het Brussels Hoofdstedelijk en Waals Gewest. Voor openingen met variabele lengte moet de capaciteit van een opening voor een gegeven lengte berekend worden op basis van gegevens die verstrekt worden door de fabrikant: de capaciteit van de opening per strekkende meter (q1) en de lengte (L0). Zo is bijvoorbeeld voor q1 = 50 m³/h.m en L0 = 0,06 m de capaciteit van een opening met een dagmaat van 1,2 m gelijk aan (1,2 m 0,06 m) x 50 m³/h.m = 57 m³/h. De dagmaat wordt meestal gedefinieerd als de zaagmaat. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 16/59

Zie www.epbd.be voor natuurlijke toevoeropeningen met erkende capaciteiten en de daar beschikbare toelichtingenfiches. 1.6.2 Producteigenschappen 1.6.2.1 EPB eisen op productniveau Volgende EPB eisen zijn op productniveau van toepassing (zie ook Infofiche 42.4): Regelbaarheid: ofwel traploos regelbaar ofwel met minstens 5 standen, waaronder volledig open en volledig gesloten. Bescherming tegen binnendringend ongedierte: het mag niet mogelijk zijn een metalen bolletje van 4 mm diameter, of een metalen schijfje van 10 mm diameter en 3 mm dik, door de opening te laten passeren. 1 Waterdichtheid: waterdicht bij een drukverschil gelijk aan of lager dan 150 Pa in gesloten stand en gelijk aan of lager dan 20 Pa in volledig open stand. 1 In de praktijk voldoen bepaalde openingen niet altijd aan deze EPB eisen. Zo is bijvoorbeeld het debiet soms onbekend. Om een gegeven opening als natuurlijke toevoeropening te kunnen gebruiken, moet de overeenstemming met de EPB eisen van het betrokken Gewest zorgvuldig gecontroleerd worden. Dit geldt vooral voor de volgende soorten openingen: opening van een raam in kantelstand; gebruik van kierstandventilatie combinatie van een buitenrooster, een binnenrooster en een kanaal van verschillende oorsprong, 1.6.2.2 Zelfregelendheid Het werkelijke debiet van toevoeropeningen is afhankelijk van het werkelijke drukverschil ter hoogte van de opening, van de wind of de verschillen tussen binnen en buitentemperatuur. Om energie te besparen en het comfort te verhogen, wordt aanbevolen te kiezen voor zelfregelende toevoeropeningen van klasse P3 of P4. Dit kan bovendien het E peil/e w peil van woongebouwen verminderen (zie ook Infofiche 42.3). 1 Niet verplicht in het Waals Gewest, slechts aanbeveling. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 17/59

1.6.2.3 Akoestisch comfort Om de impact van het buitengeluid te verminderen, wordt aanbevolen natuurlijke toevoeropeningen te installeren die voorzien zijn van een geluidsabsorberend materiaal. De lengte van het traject van de lucht doorheen dit geluiddempende materiaal is bepalend: hoe langer het traject, hoe meer geluiddemping. Fabrikanten geven gewoonlijk de mate van geluiddemping op in hun documentatie. In sommige gevallen wordt een betere geluiddemping verkregen met een opening in een muur (langer traject) dan met een opening in het schrijnwerk. Bij een te hoog extern geluidsniveau kan een ander type ventilatiesysteem (zie Infofiche 42.2) de enige oplossing zijn. 1.6.2.4 Thermische isolatie Natuurlijke toevoeropeningen kunnen een zwak punt vormen in de thermische isolatie van de gebouwschil. Ze hebben een impact op de EPB eisen op het vlak van warmtetransmissie. Om het energieverlies te beperken, condensatie te vermijden en het comfort te verhogen, wordt de voorkeur gegeven aan openingen met een zo laag mogelijke U waarde (warmteoverdrachtscoëfficiënt). Zo zijn er bijvoorbeeld openingen met een U waarde van ongeveer 3 W/m²K beschikbaar op de markt. 1.6.2.5 Onderhoudbaarheid Natuurlijke toevoeropeningen kunnen na verloop van tijd vuil worden. Kies om het onderhoud te vergemakkelijken voor gemakkelijk te reinigen openingen (bijvoorbeeld gedeeltelijk demonteerbaar). Het wordt de fabrikanten ten zeerste aangeraden richtlijnen voor onderhoud en reiniging te voorzien. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 18/59

1.6.2.6 Vraaggestuurde ventilatie In geval van een ventilatiesysteem met een geavanceerd regelstrategie (zie 1.4), zijn soms natuurlijke toevoeropeningen met speciale regelkenmerken nodig. Dat zijn bv. natuurlijke toevoeropeningen uitgerust met een luchtkwaliteit sensor voor droge ruimten, bv. op basis van CO 2 in de ruimte, op basis waarvan de opening wordt geregeld (bv. met een gemotoriseerde klep) volgens de behoeften. Dergelijke natuurlijke toevoeropeningen met vraagsturing vragen eventueel een elektrische voeding ter hoogte van de opening. 1.6.3 Plaats van natuurlijke toevoeropeningen 1.6.3.1 EPB eisen op installatieniveau De EPB eisen over de plaats van natuurlijke toevoeropeningen zijn: Thermisch comfort: Het onderste deel van de natuurlijke toevoeropening moet op een hoogte van minstens 1,8 m boven de afgewerkte vloer aangebracht worden. Zoniet moet er een testverslag over de luchtverspreiding afgeleverd worden (zie EPB regelgeving voor meer details). Wanneer de opening dient voor luchtaanvoer vanuit een aangrenzende onverwarmde ruimte, moet deze aangrenzende onverwarmde ruimte ook voorzien zijn van één of meerdere natuurlijke toevoeropening(en) van buitenaf die zorgen voor het minimum geëist debiet bij een drukverschil van 2 Pa. Wanneer de opening aangebracht is in een ruimte onder een hellend dak, mag de opening gemaakt worden in dat hellend dak met een helling van 30 of meer wanneer er in deze ruimte geen verticale gevel met een nuttige hoogte van minstens 2 m aanwezig is of wanneer deze gevel een gemeenschappelijke muur is of op de grens van het mede eigendom ligt. 1.6.3.2 Plaats van natuurlijke toevoeropeningen ten opzichte van andere luchtafvoeropeningen Om het terugstromen van vervuilde lucht in het ventilatiesysteem te voorkomen, moet er worden gezorgd voor een voldoende afstand tussen de natuurlijke toevoeropeningen en de luchtafvoeropening van vervuilde lucht (systeem C), maar ook tussen de natuurlijke toevoeropeningen en alle andere openingen waardoor op een of ander ogenblik vervuilde lucht wordt uitgestoten uit hetzelfde of een naburig gebouw, namelijk: Uitstoot van verbrandingstoestellen: verwarmingsketels, warmwaterverwarmers, kachels, gasconvectoren enz. Uitstoot van een droogkast Uitstoot van een dampkap Ontluchting van afvalwaterafvoer Deze nodige afstand (gekenmerkt door een hoogteverschil en een afstand tussen de openingen) kan worden bepaald voor een hele reeks verschillende configuraties (in Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 19/59

gevel, in het dak enz.) en voor verschillende soorten luchtuitstoten (ventilatie en dampkap, verbranding op gas, andere soorten verbrandingen (stookolie, hout enz.)) volgens de vergelijkingen die beschikbaar zijn in de norm NBN EN 13779 (behalve voor de ontluchting van afvalwaterafvoer). Om een berekening te vermijden kan de volgende vereenvoudigde regel worden toegepast. In sommige gevallen is deze strenger dan de gedetailleerde berekening volgens de bovengenoemde norm, maar zo worden berekeningen vermeden. Voor de uitstoot van ventilatie, een dampkap, een droogkast of een gasverbranding staan de natuurlijke toevoeropeningen minstens 2 m lager dan elk van de uitstoten (hoogteverschil). Voor de beluchting van de afvalwaterafvoer moet een afstand van 2 m gerespecteerd worden als een strikte minimum waarde. Voor alle andere uitstoten, onder andere van de verbranding van stookolie of hout, zal toch een gedetailleerde berekening nodig zijn. De plaats van de natuurlijke toevoeropeningen ligt eveneens zo ver mogelijk van andere eventuele bronnen van verontreiniging, zoals het verkeer, begroeiing, een afvallokaal, beluchting van de afvalwaterafvoer, enz., en ook van eventuele geluidsbronnen, zoals het verkeer, een parking, enz. 1.6.3.3 Onderhoudbaarheid De natuurlijke toevoeropeningen zijn bij voorkeur gemakkelijk toegankelijk, via de buitenzijde, voor latere reiniging. 1.6.3.4 Plaats van natuurlijke toevoeropeningen in de lokalen 1.7 Dimensionering en selectie van natuurlijke afvoerkanalen en natuurlijke afvoeropeningen (ook Regelbare Afvoer Opening (RAO) genoemd) Systeem A en B 1.7.1 Capaciteit Voor elke vochtige ruimte (systeem A of B) moet de totale capaciteit van de natuurlijke afvoeropening, bij een drukverschil van 2 Pa, minstens gelijk zijn aan het minimaal geëist afvoerdebiet voor deze ruimte, of een eventueel hoger ontwerpdebiet (zie 1.3.1). 1.7.2 Producteigenschappen 1.7.2.1 EPB eisen op productniveau Volgende EPB eis op productniveau is van toepassing (zie ook Infofiche 42.5): Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 20/59

Regelbaarheid: ofwel traploos regelbaar ofwel met minstens 5 standen, waaronder volledig open en volledig gesloten. 1.7.2.2 Onderhoudbaarheid Natuurlijke afvoeropeningen kunnen na verloop van tijd vuil worden. Kies om het onderhoud te vergemakkelijken voor gemakkelijk te reinigen openingen (bijvoorbeeld gedeeltelijk demonteerbaar), zowel voor het binnenrooster als voor de buitenopening. Het wordt de fabrikanten ten zeerste aangeraden richtlijnen voor onderhoud en reiniging te voorzien. 1.7.2.3 Vraaggestuurde ventilatie In geval van een ventilatiesysteem met een geavanceerd regelstrategie (zie 1.4), zijn soms natuurlijke afvoeropeningen met speciale regelkenmerken nodig. Dat zijn bv. natuurlijke afvoeropeningen uitgerust met een luchtkwaliteit sensor voor vochtige ruimten, bv. op basis van relatieve vochtigheid (RH) in de ruimte, op basis waarvan de opening wordt geregeld (bv. met een gemotoriseerd klep) volgens de behoeften. Dergelijke natuurlijke afvoeropeningen met vraagsturing vereisen eventueel een elektrische voeding ter hoogte van de opening. 1.7.3 Ontwerp van afvoerkanalen en afvoeropening in het dak 1.7.3.1 EPB eisen op installatieniveau De EPB eisen voor het ontwerp van natuurlijke afvoerkanalen zijn: Binnendoorsnede van het kanaal: o Berekend zodat de luchtsnelheid bij ontwerpdebiet minder is dan of gelijk aan 1 m/s. o Voorbeelden: 25 m³/h 70 cm² (bv : Ø 94 mm) 50 m³/h 140 cm² (bv : Ø 134 mm) 75 m³/h 210 cm² (bv : Ø 164 mm) Verticaliteit en uitgang kanaal: o Het kanaal moet boven het dak uitkomen. o Het traject moet in principe verticaal zijn. o Beide eisen vervallen als de RAO aangesloten is op een ventilator met automatische in en uitschakeling (zie NBN D 50 001, 4.3.1.3 voor meer informatie) 1.7.3.2 Type afvoerkanalen Het wordt ten zeerste aanbevolen om voor natuurlijke afvoeropeningen stijve en gladde buizen (en dus geen soepele slangen) te gebruiken om zo het drukverlies te beperken en dus het gewenste debiet te realiseren. De aanbevelingen die van toepassing zijn op de kanalen van de mechanische ventilatiesystemen kunnen ook nuttig zijn bij een natuurlijke afvoer. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 21/59

Het is aangewezen om luchtdichte kanalen te gebruiken en luchtdichte aansluitingen tussen de verschillende elementen te voorzien. Wanneer meerdere afvoerkanalen onderling verbonden worden, is het gebruik van een shuntsysteem aangewezen om te vermijden dat de lucht vanuit het ene lokaal naar het andere terugstroomt. Bijlage II 2 van de norm NBN D50 001 bevat nuttige aanbevelingen in dat verband. 1.7.3.3 Afvoeropening in het dak Natuurlijke afvoerkanalen steken bij voorkeur minstens 50 cm boven het dak uit en worden best zo dicht mogelijk bij de nok van het dak geplaatst. Een beschermkap moet de regen tegenhouden. Bijlage II van de norm NBN D 50 001 bevat nog andere aanbevelingen in verband met afvoeropeningen in het dak. 1.7.3.4 Thermische isolatie en luchtdichtheid Natuurlijke afvoerkanalen hebben ter hoogte van hun doorgang door de gebouwschil een impact op het warmteverlies van het gebouw omwille van de warmtetransmissie en luchtlekken. De bouwdetails van de doorgang van het kanaal door de gebouwschil moeten de koudebrug op die plaats beperken en een perfect luchtdichte aansluiting garanderen. Zie 2 voor meer details. Ten slotte wordt aangeraden om de afvoerkanalen die doorheen onverwarmde ruimten lopen te isoleren om een vermindering van de trek te vermijden en het risico op condensatie te beperken. 1.8 Dimensionering en selectie van de doorstroomopeningen (DO) (Systemen A, B, C en D) De plaats van de doorstroomopeningen, nodig voor de doorvoer tussen de droge en de natte ruimten, wordt bepaald in 1.3.2. Een doorstroomopening kan een opening in een binnenmuur of deur zijn, of zelfs een spleet onder een binnendeur. In bepaalde gevallen wordt de doorstroomopening vervangen door een grote opening tussen twee ruimten (bijvoorbeeld een open keuken). Zie bijlage voor meer info. 1.8.1 Capaciteit De capaciteit van de doorstroomopeningen van een ruimte moet tenminste voldoen aan de eisen van de EPB regelgeving: Ofwel 25 m³/h bij 2 Pa (50 m³/h bij 2 Pa voor keukens). Deze producteigenschap wordt bepaald volgens de norm NBN EN 13141 1 (zie ook www.epbd.be) Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 22/59

Ofwel een spleet van 70 cm². (140 cm² voor keukens, eventueel te verdelen over 2 deuren). Het is aanbevolen om waar mogelijke een grotere DO te voorzien: Ofwel een capaciteit van het ontwerpdebiet bepaald in 1.3.2.1 bij 2 Pa. Ofwel een spleet van 2.8 cm² per m³/h van het ontwerpdebiet bepaald in 1.3.2.1. 1.8.2 Producteigenschappen 1.8.2.1 EPB eisen op productniveau De doorstroomopeningen mogen niet regelbaar of afsluitbaar zijn. 1.8.2.2 Akoestisch comfort Om de geluidsoverdracht tussen ruimten met een doorstroomopening te beperken, is het aangewezen te opteren voor een doorstroomopening met geluidsabsorberend materiaal. De lengte van het traject van de lucht door deze geluiddemper is bepalend: hoe langer het traject, hoe meer geluiddemping. In bepaalde gevallen is een betere geluiddemping mogelijk met een doorstroomopening in een muur (langer traject) in plaats van in een deur. Meestal vermelden de fabrikanten de waarden van de geluiddemping van hun producten, zodat ze kunnen worden vergeleken. Vermijd doorstroomopeningen in de vorm van een spleet onder de deur wanneer geluiddemping gewenst is. 1.9 Ontwerp en dimensionering van het mechanisch distributienetwerk (Systemen B, C en D) Het ontwerpen van het netwerk van kanalen bestaat uit het bepalen van de plaats van de ventilatiegroep, de plaats van de luchtventielen in elk lokaal en van de buitenluchtopeningen, de ligging van de tracés en de diameter van elk kanaalstuk. Het doel van dit ontwerp is om de voorgeschreven of gewenste prestaties van het systeem te realiseren, op vlak van akoestisch comfort, energieverbruik en luchtdebiet. Het gaat er meestal om een compromis te vinden tussen verschillende vaak onderling tegenstrijdige criteria: De luchtsnelheid in de kanalen moet zo laag mogelijk zijn omdat het een cruciaal element is voor het akoestisch comfort. De drukverliezen moeten ook zo laag mogelijk zijn om het elektriciteitsverbruik van de ventilatoren te beperken. Het kanalennetwerk moet zo evenwichtig mogelijk zijn om de installatie gemakkelijk te kunnen afstellen. Met andere woorden, de drukverliezen van elk traject (met volledig open ventielen) moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 23/59

De omvang van de kanalen moet beperkt zijn. De grootte van de kanalen heeft eveneens een impact op de kosten van de componenten. De positie van de ventielen in elk lokaal moet voor een goede verspreiding van de lucht in dit lokaal zorgen. De locatie van de buitenluchttoevoer en afvoeropeningen moet het terugstromen van vuile lucht afkomstig van andere uitstoten (ventilatie, afzuigkap, schoorsteen, rioolbeluchting, enz.) voorkomen. Ten slotte moet het netwerk zodanig worden ontworpen dat het gemakkelijk kan worden gereinigd. Dit compromis is niet gemakkelijk te vinden. Er bestaan vaak meerdere mogelijke oplossingen. Soms is in de volgende stappen een iteratief proces noodzakelijk totdat een bevredigende oplossing wordt gevonden. Bij deze keuzes wordt tevens rekening gehouden met de wensen van de architect en de opdrachtgever. Het ontwerp en dimensionering worden afzonderlijk gedaan voor een toevoer (B, D) en voor een afvoer (C, D) kanalennetwerk, en eventueel voor het recirculatienetwerk. De basis daarbij is het ontwerpdebiet, waarbij de debieten in alle ruimten gelijktijdig moeten kunnen worden geleverd. Tijdens de berekening zullen de drukverliezen van de verschillende trajecten, van ventilator tot een eindventiel in een ruimte, nooit identiek zijn. De hoogste drukval die berekend wordt in het meest nadelige traject zal bepalend zijn voor de keuze van ventilator, de drukverliezen in alle andere trajecten moeten door afstelling immers op gelijke waarde worden gebracht als dit meest nadelige traject. 1.9.1 Plaats van de ventilatiegroep De locatie voor de ventilatiegroep moet aan verschillende criteria voldoen. De ontwerper stelt een lijst op van alle mogelijke plaatsen en toetst die aan de onderstaande criteria. De ventilatiegroep ligt bij voorkeur in het beschermde volume van het gebouw. Daardoor kan: o doorgaans het aantal thermisch te isoleren kanalen worden beperkt. o bij mechanische afvoerventilatie (system C en D) het risico op condensatie in de kanalen en in de ventilatiegroep zelf worden beperkt. Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 24/59

o bij een systeem D met warmteterugwinning het risico op bevriezing van het condensaat worden verminderd. Kies een gesloten (technisch) lokaal om de verspreiding van het lawaai van de ventilatoren naar andere ruimten te beperken. Het kan gaan om een echt afzonderlijk technisch lokaal (stookruimte enz.), een bergruimte of eventueel een wasruimte. In de andere gevallen wordt de groep geplaatst in een specifieke, luchtdichte en akoestisch geïsoleerde wandkast. Voorzichtigheid is geboden indien de ventilatie installateur zelf niet belast is met de bouw van die wandkast want de eindprestaties van het systeem zijn er rechtstreeks van afhankelijk. De groep mag in geen geval in een leefruimte worden geplaatst zoals een slaapkamer, een studeerkamer of een woonkamer. Dit lokaal is voorzien van een elektrische voeding (bij voorkeur op een afzonderlijk circuit vanuit de zekeringkast) en, bij het systeem D met warmteterugwinning, van een sifon, aangesloten op een afvoerkanaal voor afvalwater. De ventilator of ventilatiegroep wordt bij voorkeur bevestigd tegen een voldoende massieve wand van meer dan kg/m², vb een gemetste muur uit snelbouwstenen van Er wordt gewaakt over het beperken van de lengte van de kanalen van en naar buiten, rekening houdend met de criteria voor de plaatsing van de luchttoevoeren afvoeropeningen (zie 1.9.2). Deze kanalen moeten een hoog debiet (het totale debiet) vervoeren en hebben dan doorgaans ook hoge drukverliezen. Kies een centrale plaats ten opzichte van de te bedienen lokalen. Het is vooral de bedoeling een op natuurlijke wijze evenwichtig netwerk te verkrijgen, om het afstellen te vergemakkelijken, de uiteindelijke drukverliezen te beperken en ook het geluid van de ventielen zelf te beperken. Voorzie plaats voor de geluidsdempers in de nabijheid van de ventilatiegroep, zowel voor toevoer als voor afvoer, zowel voor de systemen met één mechanisch netwerk (B en C) als voor de systemen met 2 mechanische Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 25/59

netwerken (D). Ten slotte moet de ventilatiegroep natuurlijk vlot toegankelijk blijven voor onderhoud, met name voor het vervangen van de filters van systeem B of D, maar ook voor het reinigen van de ventilatoren enz. Slecht voorbeeld: Goed voorbeeld: 1.9.2 Plaats van de luchttoevoer en luchtafvoeropeningen Om het terugstromen van vervuilde lucht in het ventilatiesysteem te voorkomen, moet er worden gezorgd voor een voldoende afstand tussen de luchttoevoeropening en de luchtafvoeropening van vervuilde lucht, maar ook tussen de luchttoevoeropening en alle andere openingen waardoor op een of ander ogenblik vervuilde lucht wordt uitgestoten uit hetzelfde of een naburig gebouw, namelijk: Uitstoot van verbrandingstoestellen: verwarmingsketels, warmwaterverwarmers, kachels, gasconvectoren enz. Uitstoot van een droogkast Uitstoot van een dampkap Ontluchting van afvalwaterafvoer Deze nodige afstand (gekenmerkt door een hoogteverschil en een afstand tussen de openingen) kan worden bepaald voor een hele reeks verschillende configuraties (in gevel, in het dak enz.) en voor verschillende soorten luchtuitstoten (ventilatie en dampkap, verbranding op gas, andere soorten verbrandingen (stookolie, hout enz.)) volgens de vergelijkingen die beschikbaar zijn in de norm NBN EN 13779 (behalve voor de ontluchting van afvalwaterafvoer). Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 26/59