De relatie tussen structurele en proceskwaliteit is geen lineaire relatie. Er wordt geen ondubbelzinnige ondersteuning gevonden voor de veronderstelling dat als er voldaan wordt aan de voorwaarden voor een goed pedagogisch/didactisch handelen (staf/kindratio, groepsgrootte, opleidingsniveau, ) het wel goed zit met emotionele en educatieve proceskwaliteit. De relatie is complexer en er blijken modererende factoren een rol te spelen, zoals en professionalisering. Deze modererende factoren maken dat een relatie soms tegengesteld kan zijn aan wat je intuïtief verwacht. PAULINE SLOT 8 BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG
HET VERBAND TUSSEN STRUCTURELE EN PROCESKWALITEIT IS NIET LINEAIR! Over hoe belangrijk interne professionalisering is Het belang van een hoge kwaliteit van voorschoolse voorzieningen voor opvang en educatie is in verschillende studies aangetoond. Met name de zogenaamde proceskwaliteit heeft een gunstige uitwerking op de sociaal-emotionele, de cognitieve en de taalontwikkeling van kinderen. Met proceskwaliteit bedoelen we de interacties die kinderen hebben met pedagogisch medewerkers en met andere kinderen terwijl ze betrokken zijn in spel en activiteiten. Het pre-cool onderzoek heeft aangetoond dat de emotionele kwaliteit gemiddeld tot hoog is terwijl de educatieve kwaliteit beduidend lager is. Een ander aspect van kwaliteit heeft betrekking op structurele kenmerken. Structurele kwaliteitsaspecten, zoals groepsgrootte of opleidingsniveau van de pedagogisch medewerker, worden gezien als randvoorwaarden voor proceskwaliteit en worden om die reden sterk gereguleerd in Nederland. Maar er is nog steeds veel onduidelijkheid over de relaties tussen structurele en proceskwaliteit. Met het oog op het verbeteren van de proceskwaliteit, met name de educatieve kwaliteit, is het van belang meer inzicht te krijgen in de rol van structurele kenmerken. Structurele kwaliteit en proceskwaliteit Internationaal onderzoek laat geen eenduidig beeld zien met betrekking tot de verbanden tussen structurele en proceskwaliteit. Over het algemeen hangt een kleinere groepsgrootte en gunstigere staf/kindratio samen met een hogere proceskwaliteit, maar dit wordt niet in alle onderzoeken gevonden. Die onduidelijkheid geldt ook voor het opleidingsniveau van de pedagogisch medewerker. Er zijn onderzoeken die aangetoond hebben dat een hoger opleidingsniveau positief verband houdt met proceskwaliteit, maar andere onderzoeken vinden geen verband of hooguit als het opleidingsniveau op universitair niveau ligt. Een recent internationaal vergelijkend onderzoek in vijf Europese landen legt een in dit verband belangwekkend fenomeen bloot, namelijk dat afzonderlijke structurele kenmerken maar weinig en bovendien geen consistente invloed hebben op de proceskwaliteit, maar in bepaalde combinaties juist wel. Dit onderzoek laat ook zien dat het ontbreken van duidelijke effecten van structurele kwaliteitskenmerken op de proceskwaliteit vaak het gevolg is van tegenwerkende of compenserende effecten van andere kenmerken. Bijvoorbeeld, als in een centrum het gebruik van grotere groepen samengaat met de inzet van hoger opgeleide pedagogisch medewerkers, kan de resulterende proceskwaliteit even hoog zijn als in een centrum met kleinere groepen maar lager opgeleide medewerkers. En zo zijn er verschillende interactie- en moderatie-effecten gevonden die wijzen op complexe relaties tussen structurele kenmerken die elkaar kunnen beïnvloeden en samen effect hebben op de proceskwaliteit. Deze zogenaamde interactie- en moderatieeffecten zijn tot op heden weinig onderzocht, maar kunnen mogelijk meer inzicht geven in de complexiteit van de relaties tussen structurele en proceskwaliteit en aanknopingspunten bieden voor beleid en de praktijk. Emotionele en educatieve proceskwaliteit De proceskwaliteit van kinderopvang- en peuterspeelzaalgroepen is onderzocht met twee internationaal veelgebruikte observatie-instrumenten. De Classroom Assessment Scoring System (CLASS Toddler) is op verschillende punten vergelijkbaar met de bekende NCKO-schalen, maar biedt meer mogelijkheden om de educatieve kwaliteit te beoordelen. De CLASS is gebruikt om de emotionele en educatieve proceskwaliteit in kaart te brengen. Bij emotionele kwaliteit gaat het om aspecten als een positieve sfeer in de groep, een positieve en affectieve band tussen de pedagogisch medewerker en de kinderen en de mate waarin de pedagogisch medewerker sensitief en responsief reageert op kinderen. Ook de wijze waarop de medewerker de interesses en ideeën van kinderen centraal stelt in het aanbieden van spel en activiteiten en de wijze waarop de medewerker kinderen ondersteunt in het vertonen van wenselijk gedrag in de groep zijn aspecten van emotionele kwaliteit. Onder educatieve kwaliteit wordt verstaan het actief faciliteren en begeleiden van de cognitieve en taalontwikkeling van kinderen door activiteiten aan te bieden die taalrijk zijn en aansluiten bij hun belevingswereld, waarin ze uitgedaagd worden om verbanden te leggen en na te denken en waarin kinderen individuele feedback krij- > AUGUSTUS/SEPTEMBER 9
Continue professionele ontwikkeling lijkt dus een compenserende factor te zijn voor een ongunstige ratio in de groep. > gen die ze in staat stelt een stapje verder te komen in hun ontwikkeling (het zogenaamde scaffolding principe). Het tweede instrument is de Early Childhood Environmental Rating Scale-Extension (ECERS-E) dat specifiek gericht is op het educatieve curriculum zoals het aanbod aan taal, ontluikende geletterdheid en gecijferdheid. Het gaat hierbij enerzijds om de beschikbaarheid van materialen om taal, geletterdheid en gecijferdheid te bevorderen, zoals een leeshoek met een grote variatie aan boeken of veel verschillende materialen om te sorteren en te vergelijken. Anderzijds gaat het ook om het activiteitenaanbod, zoals een kringgesprek, voorlezen of telactiviteiten. In nieuwe analyses met data uit het pre- COOL onderzoek zijn de interactie- en moderatie-effecten van verschillende structurele kenmerken op de geobserveerde proceskwaliteit onderzocht. Zo is er gekeken naar de standaard variabelen: groepsgrootte, staf/kindratio en opleidingsniveau van de pedagogisch medewerker. Daarnaast is het aantal jaren van de pedagogisch medewerker meegenomen en of zij wel of geen aanvullende cursussen heeft gevolgd. Tevens zijn kenmerken van de voorziening, zoals type (kinderdagverblijf of peuterspeelzaal), werken met een vve-programma en het aanbod van continue professionalisering in de analyses betrokken. Onder continue professionalisering wordt in dit geval verstaan: regelmatig inhoudelijk teamoverleg, gebruikmaken van observatie en reflectie op het handelen, coaching op de werkvloer en nascholing. Werkervaring Naast kleine, soms verwaarloosbare effecten van groepsgrootte en staf/kindratio, blijkt een belangrijke voorspeller van proceskwaliteit. Naarmate een medewerker meer heeft, is zij beter in staat om een hogere mate van emotionele en educatieve kwaliteit te bieden. Daarnaast blijkt een ruim aanbod van continue professionalisering met name samen te gaan met een hogere educatieve kwaliteit. De resultaten laten tevens zien dat twee BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG
aspecten, professionalisering in het centrum en een belangrijke modererende rol spelen in de relatie tussen staf/kindratio en proceskwaliteit. Die modererende rol houdt in dat het verband tussen staf/kindratio en proceskwaliteit bij een hoge mate van professionalisering in het centrum anders is dan bij een lage mate van professionalisering. Oftewel, zo blijkt uit de pre-cool data, een ruim aanbod van permanente professionaliseringsactiviteiten kan compenseren voor het negatieve effect van een ongunstige kind/stafratio op de educatieve proceskwaliteit en, omgekeerd, als er in een centrum weinig of geen aandacht is voor professionaliseringsactiviteiten, is het voor de kwaliteit van groot belang om niet te veel kinderen per medewerker te hebben (zie Figuur ). Continue professionele ontwikkeling lijkt dus een compenserende factor te zijn voor een ongunstige ratio in de groep. Voor de van pedagogisch medewerkers geldt hetzelfde. Pedagogisch medewerkers met meer bieden in het algemeen een hogere curriculumkwaliteit. Dit effect is nog sterker in groepen met een ongunstige staf/ kindratio, terwijl de combinatie van geringe en een ongunstige staf/kindratio extra negatief uitwerkt op de curriculumkwaliteit (zie Figuur ). Ook hier lijkt als compenserende factor te werken. Ten slotte laten de pre-cool gegevens ook een interactie-effect van werk ervaring en aandacht voor professionele ontwikkeling zien. Pedagogisch medewerkers met meer én werkzaam in een centrum waarin een ruim aanbod aan professionaliseringsactiviteiten aanwezig is, bieden hogere proceskwaliteit dan hun minder ervaren collega s of dan hun ervaren collega s in centra waarin weinig aan professionalisering wordt gedaan (zie Figuur ). Een verklaring voor dit stapel effect zou kunnen zijn dat pedagogisch medewerkers met meer hun opleiding langer geleden hebben afgerond en er om die reden meer bij gebaat zijn dat hun kennis wordt opgefrist. Opmerkelijk is dat het tegenovergestelde ook het geval lijkt te zijn (zie Figuur ). Minder erva- ren medewerkers die werken in centra waarin minder aanbod is van continue professionalisering, bieden, relatief gezien, ook een hogere proceskwaliteit. Dit gegeven lijkt tegen onze intuïtie in te druisen en het komt ook niet overeen met eerdere bevindingen van het NCKO-onderzoek. Uit de kwaliteitsmeting van in de kinderopvang, bijvoorbeeld, blijkt dat medewerkers met minder dan vijf jaar lagere kwaliteit bieden dan medewerkers met meer. De onderzoekers pleitten dan ook voor meer aandacht voor nascholing en coaching en supervisie van pedagogische experts. Toch kan een aannemelijke verklaring zijn dat de meest onervaren medewerkers het kortst geleden hun opleiding hebben afgerond en vanuit die opleiding verse, up-to-date kennis en vaardigheden meebrengen en daardoor het minst profiteren Figuur educatieve kwaliteit curriculum kwaliteit Figuur Figuur educatieve kwaliteit ratio gunstig weinig weinig ratio ongunstig veel veel van het aanvullende professionaliseringsaanbod. In het pre-cool onderzoek is de analyse met grofmazig opgezet om een maximaal contrast te krijgen: 6 jaar of minder geldt als onervaren, jaar of meer als ervaren. Wellicht is een fijnmaziger onderscheid beter en kan dit de contra-intuïtieve (maar misschien toch ook wel weer te verklaren) resultaten ophelderen. Wat het onderzoek laat zien is dat veel meer niet per se beter is, tenminste niet als er geen aanvullende professionalisering in het centrum plaatsvindt. Het pre-cool onderzoek lijkt bovendien uit te wijzen dat vers van de opleiding komen positief kan uitpakken voor de kwaliteit en een relatief voordeel biedt als er geen aanvullend inservice professionaliseringsaanbod is. Een optimale mix van jongere-onervaren weinig prof. veel prof. ratio gunstig ratio ongunstig weining prof. veel prof. > AUGUSTUS/SEPTEMBER
> en oudere-ervaren medewerkers, in combinatie met doorgaande in-service professionalisering, zou een sterke combinatie kunnen zijn vanuit het oogpunt van kwaliteit. Met een fijnmazigere analyse kan blijken dat er wat betreft sprake is van een optimum: het punt waarop of de periode waarin medewerkers voldoende kennis en vaardigheden hebben ontwikkeld om kinderen goed te kunnen ondersteunen in hun ontwikkeling, zonder dat ze vastgeroest zijn of uitgeput van het werken in een sector die veel van haar medewerkers vraagt. hoog niveau van in-service professionalisering, terwijl van de meest ervaren medewerkers slechts procent in zo n centrum werkt. Al met al onderstrepen de nieuwe analyses van de pre-cool-gegevens de complexiteit van ons systeem van voorschoolse opvang en educatie. Hoewel het vanuit beleidsmatig en management opzicht eenvoudiger zou zijn als er eenduidige, simpele relaties zouden zijn tussen structurele kenmerken en de gewenste proceskwaliteit, blijkt de praktijk een stuk weerbarstiger. Dit pleit voor een systemische benadering waarin niet alleen rekening moet worden gehouden met de effecten van afzonderlijke structurele kenmerken, maar vooral ook met de manier waarop deze aspecten elkaars werking modereren bij het beïnvloeden van de proceskwaliteit. Conclusies en implicaties voor de praktijk Allereerst lijkt het van belang om bij de samenstelling van een team van pedagogisch medewerkers rekening te houden met zowel de actualiteit ( versheid ) van de opleiding als met de, zodat er een goede mix ontstaat van ervaren, maar langer geleden geschoolde, en minder ervaren, maar korter geleden afgestudeerde medewerkers. Op die manier kunnen medewerkers die net afgestudeerd zijn leren van hun meer ervaren collega s, maar kunnen meer ervaren collega s ook leren van hun nieuwe collega s die nieuwe, verse kennis en inzichten inbrengen. Beide mechanismen vragen om een professionele aanpak, die binnen de eigen organisatie een permanent platform voor uitwisseling en samenwerking creëert en continu ondersteunende activiteiten (observatie, begeleiding, scholing) aanbiedt aan haar staf. Meer aandacht voor de bedoelde in-service professionalisering op centrumniveau kan compenseren voor minder gunstige andere structurele aspecten, zoals een kleine staf/kindratio. Het pre-cool onderzoek laat zien dat oudere, zeer ervaren medewerkers ( jaar of meer) sterk gebaat zijn bij ruime aandacht voor hun verdere professionele ontwikkeling. Jongere, minder ervaren medewerkers (6 jaar of minder) hebben minder aan dit soort activiteiten. Echter, in de praktijk blijkt dat minder ervaren medewerkers meer worden ondersteund in hun professionele ontwikkeling en de meer ervaren medewerkers juist minder. Precies het omgekeerde van wat nodig is. Uit de pre-cool gegevens, bijvoorbeeld, blijkt dat procent van de minst ervaren medewerkers werkt in centra met een Pre-COOL Pre-COOL is een landelijk onderzoek naar de effecten van kinderopvang en voorschoolse educatie op de ontwikkeling van kinderen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een consortium van onderzoekers van de Universiteit Utrecht, het Kohnstamm Instituut en het ITS. Er zijn zo n 9 kinderen bij betrokken waarvan op twee-, drie- en vierjarige leeftijd allerlei gegevens zijn verzameld over de sociaal-emotionele, cognitieve en taalontwikkeling. Deze gegevens komen voort uit directe metingen van het ontwikkelingsniveau en uit rapportages van ouders en pedagogisch medewerkers. Daarnaast zijn er allerlei gegevens verzameld over de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven die de kinderen bezoeken. Er zijn observaties verricht in 76 peuterspeelzaal- en kinderdagverblijfgroepen en er zijn 7 vragenlijsten ingevuld door pedagogisch medewerkers die tezamen een compleet beeld geven van verschillende aspecten van kwaliteit. BBMP-wetenschapsrubriek In de BBMP-wetenschapsrubriek geeft BBMP ruimte aan de groeiende groep wetenschappelijk onderzoekers en promovendi die zich in alle breedte bezighouden met kinderopvang. Hun onderzoeksresultaten verdienen het om onder de aandacht van het veld te komen: ze geven inzicht in vragen die ons in de kinderopvang bezighouden en ze bieden meer dan eens praktische handvatten voor het handelen op de werkvloer. Als u geïnteresseerd bent in de details van het onderzoek of u denkt een bijdrage te kunnen leveren aan onderzoek, dan bent u uitgenodigd om contact op te nemen met de auteurs. Aan deze serie werken in ieder geval de onderzoekers van ECCESS mee. ECCESS staat voor Early Childhood Care and Education in a Sustainable Society. Onder die titel werken sinds vijf jaar pedagogen, psychologen en economen van de Universiteit van Utrecht samen in een interdisciplinaire onderzoeksgroep onder leiding van Paul Leseman (hoogleraar pedagogiek), Marcel van Aken (hoogleraar ontwikkelingspsychologie) en Janneke Plantenga (hoogleraar economie). Daarnaast worden onderzoekers van andere universiteiten uitgenodigd een bijdrage te leveren. Voor deze bijdrage kunt u contact opnemen met Pauline Slot van de Universiteit Utrecht, E: p.l.slot@uu.nl. BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG