Geografische economie Een van de meest opmerkelijke aspecten van het economisch systeem is de ongelijkmatige spreiding van bewoning en economische activiteit over de aardbol. Miljoenen mensen wonen hutje-mutje op elkaar in New York, Moskou en Beijing, terwijl er tegelijkertijd grote, vrijwel lege ruimten beschikbaar zijn in de VS, Rusland en China. De spreiding van economische activiteit is niet alleen ongelijkmatig, ze is ook opmerkelijk regelmatig, niet alleen qua verdeling (bekend als de Wet van Zipf, zie verder) maar ook qua interactie (bekend als de Graviteitsrelatie, zie verder). Een nieuwe tak van de economie, bekend onder de naam "Geografische Economie", probeert bovenstaande en aanverwante empirische fenomenen te verklaren, daarbij gebruik makend van inzichten uit de internationale economie, economische geografie, ruimtelijke economie, stedelijke economie, industriële organisatie en endogene groei theorie. Binnenkort verschijnt het eerste leerboek op dit terrein, An Introduction to Geographical Economics, bij Cambridge University Press, geschreven door Steven Brakman (RUG), Harry Garretsen (KUN) en ondergetekende. Ongelijkmatige verdeling Dat de bevolking, en mede daardoor de economische activiteit, ongelijkmatig verdeeld is over de aardbol is algemeen bekend. Iets minder bekend, maar zeker niet minder opmerkelijk, is het feit dat de ongelijkmatige spreiding zich voordoet op verschillende aggregatie niveaus. Zo onderscheidt de wereldbank 7 verschillende grote regionale gebieden op aarde. De gemiddelde bevolkingsdichtheid op aarde is 44 personen per km 2. Voor de regio Zuid-Azië (India, Pakistan, Afghanistan, Nepal, Bhutan en Bangla-Desh) is de bevolkingsdichtheid 263 personen per km 2, maar liefst 6 keer het wereldgemiddelde. Ook binnen de wereldregio's is de bevolking ongelijk verdeeld. Dit is geïllustreerd in Figuur 1 op nationaal niveau voor Europa, waar de bevolkingsdichtheid varieert van 3 personen per km 2 voor IJsland tot 457 voor Nederland. Ook als we nog gedetailleerder kijken, bijvoorbeeld naar de verdeling binnen Nederland, zien we grote verschillen. Er wonen veel mensen in de Randstad en weinig in dorpen, zoals Suawoude in Friesland. Een fundamentele vraag is uiteraard waarom de bevolking, en de economische activiteit, zo ongelijkmatig verdeeld is.
Figuur 1 Bevolkingsdichtheid in Europa Bevolkingsdichtheid personen per km2 134 to 457 (8) 109 to 134 (8) 85 to 109 (8) 53 to 85 (8) 3 to 53 (9) Regelmatige ongelijkheid: de Wet van Zipf De bevolking is niet alleen ongelijkmatig verspreid over de aarde, er is ook een opmerkelijke regelmaat in die ongelijkmatigheid, bekend onder de naam "Wet van Zipf". Dit is eenvoudig te illustreren aan de hand van een concreet voorbeeld. Neem de grootste stad van India, dit is Bombay met bijna 10 miljoen inwoners in 1991, en geef deze stad rangnummer 1. Neem vervolgens de op één na grootste stad van India, dit is Delhi met ruim meer dan 7 miljoen inwoners in 1991, en geef deze stad rangnummer 2. Ga zo door totdat u alle steden gerangschikt hebt. Neem van de aldus gerangschikte steden het natuurlijk logaritme van het rangnummer van de stad en de grootte van de stad. Zet tot slot de aldus gevonden getallen af in een grafiek, zie Figuur 2. Het resultaat is een vrijwel perfect log-lineair verband tussen de grootte van een stad en het rangnummer. Dit hoogst opmerkelijke feit geldt niet alleen voor India, maar ook voor de VS, Brazilië, Frankrijk, China, Rusland, etc. Blijkbaar spelen economisch - organisatorische krachten een rol bij het bepalen van de regelmaat van de grootte van steden die grotendeels onafhankelijk is van de economische structuur van het land, de rijkdom van het land, en de geschiedenis van het land. Sinds de aan Harvard werkzame excentrieke wetenschapper George Kingsley Zipf dit verband kort na de Tweede Wereldoorlog in kaart bracht hebben wetenschappers decennialang zonder veel resultaat naar een adequate verklaring gezocht.
Figuur 2 De Wet van Zipf voor India De Wet van Zipf 20 Bombay 15 Delhi ln (grootte) 10 5 0 y = -1.0482x + 16.938 R 2 = 0.9916 0 1 2 3 4 5 6 ln (rang) Regelmatige interactie: de Graviteitsrelatie Er is ook een opmerkelijke regelmaat in de interactie tussen economische centra, bekend onder de naam "graviteitsrelatie". Dit geldt voor verschillende grootheden, maar is eenvoudig te illustreren aan de hand van de internationale exportstromen van Duitsland. De grootste duitse exportmarkt in 1998 was Frankrijk, daarna de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Nederland, België, Oostenrijk en Zwitserland. Wat onmiddelijk opvalt in dit rijtje top-exportmarkten is het grote belang van relatief kleine, direct aan Duitsland grenzende economiën (Nederland, België, Oostenrijk en Zwitserland). Als afzetgebied voor Duitsland zijn al die landen belangrijker dan het machtige Japan, dat pas op de 13 e plaats komt. Japan is als afzetgebied voor de Duitsers zelfs minder belangrijk dan de Tsjechische Republiek, wederom een klein buurland, terwijl het Japanse BNP maar liefst 67 keer zo groot is als het BNP van de Tsjechische Republiek. Er is kennelijk een grote mate van lokaliteit verbonden aan de duitse handelsbetrekkingen. Dit is geïllustreerd in Figuur 3, door de grootte van de duitse exportmarkt (gecorrigeerd voor inkomen van het importerende land) af te zetten tegen de afstand tot de duitse markt, beide gemeten in natuurlijke logaritmen. Dit empirische verband geldt ook zeer algemeen voor andere landen, onafhankelijk van, maar wel beïnvloedt door, rijkdom, ontwikkelingsniveau, culturele, politieke en sociologische organisatie, geschiedenis, enz.
Figuur 3 De graviteitsrelatie voor Duitsland Duitse export, gecorrigeerd voor inkomen ln (gecorrigeerde export) 0-2 6 7 8 9 10 11-4 -6-8 -10-12 -14 y = -0.8229x - 0.9695 R 2 = 0.5214 ln (afstand) Geografische economie De geografische economie probeert bovengenoemde en soortgelijke empirische fenomenen beter te begrijpen binnen een (relatief) eenvoudig "algemeen evenwichts" model dat verschillende economische centra onderscheidt (steden, regio's, landen, o.i.d.). Dat wil zeggen dat de economisch relaties tussen consumenten en producenten binnen de structuur van het model verklaard worden, waarbij handelsbelemmerende "transportkosten" (die ook kunnen bestaan uit sociale, culturele, politieke en linguïstische verschillen) tussen de economische centra een belangrijke rol spelen. Zo bepalen de producenten van verschillende goederen zelf de optimale prijs in iedere regio, rekening houdend met de prijselasticiteit van de vraag, het inkomen van de consument, de transportkosten en de productiekosten. De consumenten bepalen de optimale besteding aan ieder type goed, al dan niet geïmporteerd, rekening houdend met de prijzen gevraagd door de producenten en hun inkomen. Een algemeen evenwicht is pas bereikt indien de vraag naar goederen door de consumenten gelijk is aan het aanbod van die goederen door de producenten, waarbij tevens het door de consumenten te besteden inkomensniveau in overeenstemming moet zijn met het door de productie gegenereerde inkomen. Karakteristieken van geografische economie Een belangrijk onderscheidend aspect van de geografische economie is de endogene bepaling van de grootte van de economische centra. Dit betekent dat de omvang van bijvoorbeeld de verschillende steden wordt bepaald binnen de structuur van het
model, bijvoorbeeld door mobiliteit van productiefactoren, zoals kapitaal en arbeid. Er is pas van een lange termijn evenwicht sprake indien de opbrengst van kapitaal of het reële loon gelijk is in alle steden. Dat kan echter ook het geval zijn indien een bepaald type activiteit (vrijwel) volledig is geconcentreerd in één gebied, zoals de glastuinbouw in het Westland of de productie van televisieprogramma's in Hilversum. De bepaling van het evenwicht berust vaak op een cirkel-redenering: de producenten vestigen zich in de Randstad omdat daar veel vraag is naar de goederen die ze produceren en omdat ze gebruik kunnen maken van een groot scala aan gespecialiseerde toeleveranciers. De consumenten vestigen zich in de Randstad omdat het grote aanbod van bedrijven veel werkgelegenheid biedt en er een ruime en veelzijdige keuze aan goederen en diensten wordt geproduceerd en aangeboden. Mede door deze cirkel-redenering is de lokatie van economische activiteit tot op zekere hoogte arbitrair, en ook vrij stabiel. De Randstad had, bij wijze van spreken, ook in Groningen of Friesland kunnen liggen, maar nu de Randstad eenmaal in het westen ligt is verplaatsing van economische activiteit naar het noorden niet eenvoudig, want economisch niet aantrekkelijk. Ontwikkelingen binnen de geografische economie Nadat de Amerikaanse econoom Paul Krugman in 1991 de eerste bijdragen publiceerde van wat nu "geografische economie" genoemd wordt, dit mede ter onderscheiding van de al veel langer bestaande ruimtelijke benaderingen, zoals economische geografie, ruimtelijke economie en stedelijke economie, heeft een keur aan economische wetenschappers met een stortvloed aan artikelen de benadering op allerlei mogelijke gebieden toegepast. Daardoor zijn we nu bijvoorbeeld beter in staat centrum-periferie structuren te verklaren, alsmede de levensvatbaarheid van kleine economische centra, het bestaan van multinationale ondernemingen, de problematiek van economische ontwikkeling, en, inderdaad, de Wet van Zipf en de graviteitsrelatie. In 1999 verscheen het eerste, min of meer samenhangende, boek in deze benadering, geschreven door Paul Krugman, Masahisa Fujita en Anthony Venables, en gericht op de academische mede-wetenschapper. Het is dus nu, 10 jaar na dato, hoog tijd dat ook studenten op gestructureerde wijze kunnen kennis maken met de nieuwe benadering, vandaar het in de eerste paragraaf gememoreerde nog dit jaar te verschijnen boek. Charles van Marrewijk