katern Wet op de beroepen in het onderwijs (BIO)

Vergelijkbare documenten
COMPETENTIE 1: INTERPERSOONLIJK COMPETENT

Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet de leraar primair onderwijs het volgende doen:

1 Interpersoonlijk competent

1/8. Voor leerkrachten zijn 7 bekwaamheden geformuleerd:

5. Product ontwikkeld binnen het KIGO project Doorlopende Coach Actieve coach ; penvoerder was Edudelta College.

Wet op de beroepen in het onderwijs

1 Interpersoonlijk competent

O 1 Inter-persoonlijk competent

Bekwaamheidseisen leraren

Bekwaamheidseisen of competenties docenten LD

Competenties in relatie tot het Protocol Vermoedens van huiselijk geweld, mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbuik

Bekwaamheidseisen of competenties docenten LC

Competenties en bekwaamheden van een Daltonleerkracht

Reflectie-instrument leerkrachten Het Barlake

1 Interpersoonlijk competent

1 Interpersoonlijk competent

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

SWOT-ANALYSE. 1 Interpersoonlijk competent. 1.1 Eisen. 1.2 Mijn ontwikkelpunten. 1.3 Mijn leerdoelen

Bijlage 3 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

Bijlage 1 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODCUCT PDG

competentieprofiel groepsleerkracht/ docent algemeen vormend onderwijs Het Driespan

Lijst met de zeven SBL-competenties, de bijbehorende bekwaamheidseisen en gedragsindicatoren voor docenten

Aantekenformulier van het assessment PDG

Eindbeoordeling van het assessment Startbekwaam (op grond van portfolio, presentatie en criterium gericht interview)

Competenties / bekwaamheden van een daltonleerkracht

Competentiemeter docent beroepsonderwijs

CP Resultaten QuickScan

Bijlage 1 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

De ontwikkeling van de Mondriaan methode VISIE OP PROFESSIONALISEREN

BEKWAAMHEIDSEISEN leraren VO met niveau-indicatoren jaar 3

Pluspunt Een professioneel voorbeeld zijn voor leerlingen en in gesprek blijven over de vraag hoe gaan we met elkaar om.

Bijlage 3 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

Competenties en bekwaamheidseisen geoperationaliseerd naar drie niveaus Fontys Pabo s

Beroepsproduct (aankruisen) Datum: UITSTEKEND GOED x VOLDOENDE NOG NIET VOLDOENDE

Competentieprofiel onderwijsassistent voor de periode

Competentiekaarten. Het competentiekader. Drie niveaus. De competentiekaarten. Met de competentiekaarten. Competentiekaarten oktober 2017

Bijlage BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

ROC Friese Poort. UITSTEKEND GOED x VOLDOENDE NOG NIET VOLDOENDE

Leraar basisonderwijs LA FUNCTIEBESCHRIJVING

Competentievenster 2015

Bekwaamheidseisen leraar primair onderwijs

Workshop zelfbeoordelingslijst PARTNERS IN PASSEND ONDERWIJS

Het gekleurde vakje is het vereiste niveau voor het voltooien van de oriënterende stage, het kruisje geeft aan waar ik mezelf zou schalen

COMPETENTIEPROFIEL LB-DOCENT ECONOMIE

Onder de Wieken: altijd in beweging

Portfolio. Pro-U assessment centrum. Eigendom van:

1. Interpersoonlijk competent

Werkproces 1: Interpersoonlijk competent: De leerkracht is zich bewust van zijn houding en gedrag en de invloed daarvan op de groep.

Scoreformulier Pro-U assessments Lijst met beoordelingen op SBL competenties en indicatoren

Competentieprofiel Onderwijsondersteuner niveau 2 (rudimentaire versie)

Rapport Docent i360. Test Kandidaat

DE GESPREKKENCYCLUS. De gesprekkencyclus 1. INLEIDING

Bijlage 5: Formulier tussenevaluatie

Rapport Docent i360. Angela Rondhuis

Bekwaamheidseisen leraren

Beroepsproduct (aankruisen) Datum: UITSTEKEND GOED x VOLDOENDE NOG NIET VOLDOENDE

Beoordelingsrapport. Keimaat is een product van b&t begeleiding en training B.V.

Competentiewijzer Bachelor of Education Primair Onderwijs

kempelscan P1-fase Kempelscan P1-fase 1/7

Alle competenties moeten met voldoende zijn beoordeeld

ITT/HU Beoordelingscriteria praktijk Fase 3 (jaar 3)

FUWA-VO Voorbeeldfunctie docent LD Type 1

Pedagogisch Didactisch Getuigschrift

Promotiebeleid Spinoza LC-LD

kempelscan P2-fase Studentversie

Competentieprofiel leerkracht Mytylschool Roosendaal

Dit is een publicatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Functieprofiel. Leraar. op OBS Het Toverkruid LA, 1,0 FTE. Aanstelling voor een jaar welke bij goed functioneren kan leiden tot een vaste aanstelling.

Achtergrond. Missie Onze missie op basis van deze situatie luidt:

Zelfevaluatie. Inleiding:

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 november 2016, nr. W /I);

kempelscan K1-fase Eerste semester

Thermometer leerkrachthandelen

Bekwaamheidseisen. Leid(st)ers montessoribasisonderwijs

Competentiekaarten Fontys Lerarenopleidingen. Hogescholen

Scholing Passend Onderwijs voor de Onderwijsassistent. Versie: De competenties.

Excellente Leerkracht SBO, SO/VSO. Stichting Meerkring LC 11 Onderwijsproces -> Leraren Marieke Kalisvaart

Beoordelingsinstrument voor het beoordelen van het portfolio en werkplekleren (rubrics)

UITWERKING KOERS BEST ONDERWIJS

FUWA-VO Voorbeeldfunctie docent LC Type 1

Competenties en vaardigheden van de (dalton) Aspecten van het daltononderwijs in relatie met de bekwaamheidseisen voor leraren.

Rapport Docent i360. Angela Rondhuis

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

FUNCTIEBESCHRIJVING. Datum : juni 2017 Functiebeschrijving : Docent LB Vastgesteld besluit CvB : Waardering Salarisschaal LB.

Talentenscan geweldig hulpmiddel bij het voeren van gesprekken en sturen op ontwikkeling

De leerkracht stelt duidelijke opbrengst- en inhoudsdoelen op en geeft concreet aan wat verwacht wordt van het werken in de klas en de omgang met

Gespreksformulieren LA personeel Dommelgroep

de onderwijsondersteuner niveau 1 en 2

Docent beroepsonderwijs

LEERCOACH IN DE NETWERKSCHOOL. Verantwoordelijkheden

De Nieuwste Pabo MATRIX fasering SBL-competenties Versie jan 2013

PROFESSIONEEL STATUUT

1 De leraar creëert een veilig pedagogisch klimaat

2. Waar staat de school voor?

van, voor en door de leraar Discussienota Uitgangspunten Herijking Bekwaamheidseisen

(Voorgenomen besluit)

Pedagogisch Didactisch Getuigschrift

Leraar basisonderwijs LB

Piter Jelles Strategisch Perspectief

Transcriptie:

3 katern Wet op de beroepen in het onderwijs (BIO)

Í Wet op de beroepen in het onderwijs (BIO) Bezoekadres: Polanerbaan 15, Woerden Postadres: Postbus 162, 3440 AD Woerden Telefoon: 0348-40 52 00 Fax: 0348-40 52 05 E-mail: vosabb@vosabb.nl Website: www.vosabb.nl

4 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb Í Inhoud Inleiding 5 1 Bekwaamheidseisen 6 2 De praktijk: een mogelijke richtlijn 9 voor scholen 3 Toezicht en handhaving 14 Bijlage 1: Bekwaamheidseisen leraren primair onderwijs 15 1 Interpersoonlijk competent 15 2 Pedagogisch competent 16 3 Vakinhoudelijk en didactisch competent 18 4 Organisatorisch competent 20 5 Competent in het samenwerken met collega s 21 6 Competent in het samenwerken met de omgeving 23 7 Competent in reflectie en ontwikkeling 24 Bijlage 2: Bekwaamheidseisen leraren voortgezet onderwijs en bve-instellingen 26 1 Interpersoonlijk competent 26 2 Pedagogisch competent 27 3 Vakinhoudelijk en didactisch competent 30 4 Organisatorisch competent 34 5 Competent in het samenwerken met collega s 36 6 Competent in het samenwerken met de omgeving 38 7 Competent in reflectie en ontwikkeling 41 Bedrijfshulpverlening

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 5 Í Inleiding Op 30 juni 2004 is de Wet op de beroepen in het onderwijs van kracht geworden 1. Het is geen zelfstandige wet, maar het is een wet die diverse artikelen in de onderwijswetten wijzigt, zoals de WPO 2, de WVO 3, de WEC 4 en de WEB 5. De wet schrijft voor dat er bekwaamheidseisen komen als kwaliteitsnorm voor leden van het onderwijspersoneel in het primair- en voortgezet onderwijs, alsmede in de BVE -sector 6. Leraren, onderwijsondersteunend personeel en schoolleiders moeten bekwaam zijn en vooral blijven. Eens bevoegd betekent niet altijd bekwaam. Ook na de benoeming dan wel aanstelling aan de school dienen de bekwaamheden onderhouden te worden. Zowel werkgever als werknemer hebben hierin een verantwoordelijkheid. De school moet hier aandacht aan besteden in het schoolplan dan wel het kwaliteitszorgverslag met een koppeling naar personeels- en scholingsplannen. De opleidingsinstituten moeten met de invoering van de Wet BIO de onderwijsprogramma s op de bekwaamheidseisen afstemmen. De wet BIO geldt niet alleen voor leraren. Ook voor onderwijsondersteunend personeel en schoolleiders gaan bekwaamheidseisen onderdeel uitmaken van het beroepsprofiel. De eisen voor leraren godsdienst en humanistisch vormingsonderwijs zijn op dit moment nog onderwerp van gesprek in een landelijke werkgroep. De bekwaamheidseisen zijn vastgesteld bij Koninklijk besluit op 23 augustus 2005 (Staatsblad 2005, 460). De bekwaamheidseisen voor leraren primair onderwijs en voortgezet onderwijs/bve instellingen zijn als bijlagen in dit katern opgenomen. De Nederlandse Schoolleiders Academie (NSA) gaat de minister voorstellen doen voor bekwaamheidseisen voor schoolleiders in het primair onderwijs. Het Landelijk Platform voor de beroepen in het onderwijs, dat door de minister in het leven is geroepen, gaat zich richten op de bekwaamheidseisen voor onderwijsondersteuners. Er is al een concept voor de onderwijsassistent. Het Platform gaat ook bekijken of er een afzonderlijk competentieprofiel voor leraren in het VMBO 7 moet komen. Overigens moeten leraren ook aan de andere benoemingsvereisten blijven voldoen die in de wet zijn genoemd, zoals de bevoegdheid tot het geven van onderwijs en het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag, die niet ouder mag zijn dan zes maanden. Het schema op de volgende pagina geeft een overzicht van de begrippen bekwaam, bevoegd en benoembaar onder de Wet BIO. 1 Staatsblad 2004, 344 2 Wet op het Primair Onderwijs 3 Wet op het Voortgezet Onderwijs 4 Wet op de expertisecentra 5 Wet educatie en beroepsonderwijs 6 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 7 Voorbereidend middelbaar Beroepsonderwijs

6 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb Í 1 Bekwaamheidseisen Bekwaam, bevoegd en benoembaar onder de WET BIO Bekwaam Een leraar is bekwaam als hij aan de geldende bekwaamheidseisen voldoet. Tijdens zijn loopbaan moet hij die bekwaamheid onderhouden. Bevoegd Een leraar is bevoegd als hij een HO-getuigschrift heeft dat is afgegeven voordat de bekwaamheidseisen zijn ingevoerd en waaraan onderwijsbevoegdheid is verbonden of hij een HO-getuigschrift heeft waaruit blijkt dat hij aan de bekwaamheidseisen voldoet. Dat getuigschrift wordt afgegeven vanaf het moment dat de bekwaamheidseisen zijn ingevoerd. Benoembaar Een leraar is benoembaar als hij bevoegd is én hij een verklaring omtrent het gedrag kan overleggen én de rechter hem niet heeft uitgesloten van het geven van onderwijs. Verder is iemand benoembaar als hij nog niet bevoegd is, maar: hij een leraar in opleiding is (LIO); hij een zij-instromer is; hij volgens de wet onbevoegd mag werken. Zoals eerder vermeld is op 23 augustus 2005 het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel in het Staatsblad gepubliceerd. Voor de goede orde zij hier vermeld dat dit besluit geen betrekking heeft op leraren of docenten godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs. De bekwaamheidseisen voor deze beroepsgroep is momenteel nog onderwerp van gesprek tussen verschillende onderwijsorganisaties. De bekwaamheidseisen zijn opgesteld door de Stichting Samenwerkingsorgaan Beroepskwaliteit Leraren (SBL). De minister achtte het van belang dat de bekwaamheidseisen uit eigen kring, door het veld, ontwikkeld zouden worden. Daarom zijn naast diverse onderwijsorganisaties ook leraren betrokken geweest bij het definiëren en formuleren van de bekwaamheidseisen. Uiteindelijk vormen zeven competenties de kern van het beroep van leraar: Interpersoonlijk competent Pedagogisch competent Vakinhoudelijk en didactisch competent Organisatorisch competent Competent in het samenwerken met collega s

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 7 Competent in het samenwerken met de omgeving Competent in reflectie en ontwikkeling Uitgangspunt van de bekwaamheidseisen is het werken met leerlingen. Vakkennis, pedagogisch inzicht, didactische vaardigheid en organisatorisch talent moeten worden ingezet ten behoeve van de leerling. Daarnaast is het belangrijk dat de leraar kan samenwerken met collega s en de omgeving, terwijl hij ook de blik naar binnen moet richten met de vraag waar hij staat in zijn loopbaan en in zijn persoonlijke ontwikkeling. De bekwaamheidseisen voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs zijn te downloaden van de website www. lerarenweb.nl en zijn tevens als bijlage opgenomen in dit katern. Als u gebruikt maakt van de SBL-competenties, is het verstandig deze als minimum te hanteren. Als de school al gebruik maakt van een competentiemodel, kan dit model getoetst worden aan dat van de SBL. Er is echter een grote kans dat het eigen model hier al aan voldoet. Het is niet verboden om eigen schoolspecifieke competenties te gebruiken. Het is verstandig om in dat verband een goed onderbouwde keuze te maken: ofwel voortgaan met het eigen model, ofwel omschakelen naar het SBL-model. Bij het te kiezen model kunnen eigen gedragscriteria geformuleerd worden, eventueel onderscheiden naar niveau (basis, ervaren, excellent). Indien er specifieke functies bestaan in een organisatie, kies dan eventueel voor aanvullende competenties. In dit verband kan gedacht worden aan coördinerende en leidinggevende functies binnen de school, alsmede docentenfuncties met specifieke taken waar specifieke deskundigheid voor vereist is. De bekwaamheidseisen zullen gaan gelden als: een intredevoorwaarde voor het beroep; referentiepunt voor het onderhouden van bekwaamheid (school en leraar samen); referentiepunt voor de noodzakelijke scholing voor leraren. Dit betekent dat opleidingsinstituten die opleiden voor het leraarschap zich moeten richten op de bekwaamheidseisen. Overigens verliezen de oude bewijzen van bekwaamheid hun geldigheid niet als toegangsbewijs tot het onderwijs. De Wet BIO bevat hiervoor een overgangsrecht. Dat overgangsrecht houdt in dat wie bij inwer-

8 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb kingtreding van de Wet BIO volgens het oude recht bevoegd was tot het geven van onderwijs, wordt gelijkgesteld met iemand die voldoet aan de eisen van de Wet BIO. Wel is ook op personen met een oude onderwijsbevoegdheid direct de onderhoudsplicht van de Wet BIO van toepassing, zodat zij eventuele lacunes in hun oude onderwijsbevoegdheid zullen moeten opvullen, in samenspraak met de school. Dan nog dit: bekwaamheidseisen worden niet voor eeuwig vastgesteld. Zij moeten worden aangepast aan nieuwe ontwikkelingen in en rond het onderwijs. In de Wet BIO is opgenomen dat de beroepsorganisatie die daartoe door de minister is aangewezen, in elk geval eenmaal in de zes jaar in de gelegenheid zal zijn om voorstellen te doen over ongewijzigde handhaving of wijziging van de bekwaamheidseisen. Bij het totstandkomen van de bekwaamheidseisen voor leraren heeft de SBL ook nagedacht over de vraag wat goed onderwijs is. Een eenduidig antwoord daarvoor is moeilijk te geven. Toch is er op hoofdlijnen een eensgezind antwoord geformuleerd: Goed onderwijs: komt tegemoet aan de basisbehoeften van leerlingen (veiligheid, waardering, uitdagingen om te leren); helpt leerlingen om die dingen te leren die maatschappelijk noodzakelijk zijn en die ze zelf willen en kunnen leren; is bij de tijd (inhoud, leermiddelen, werkwijzen); past bij de eigen identiteit van de school en bij de actuele stand van zaken in de onderwijskundige theorie en praktijk.

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 9 Í 2 De praktijk: een mogelijke richtlijn voor scholen De Wet BIO gaat uit van een aantal vooronderstellingen, samengevat in onderstaande vijf punten. Voor de school is het van belang te bepalen of met name de eerste drie aannames overeenstemmen met de realiteit. Impliciete aannames Voordat een school aan de gang gaat met de competenties van het personeel en de vorming van bekwaamheidsdossiers is het goed om een aantal impliciete aannames als uitgangspunt van het te voeren beleid rondom de Wet BIO aan te nemen. 1 De leraar (= professional) is de eigenaar van zijn eigen professionele ontwikkeling. 2 Het schoolmanagement is in staat zelf de bekwaamheid van het personeel te onderhouden en uit te breiden. 3 Er bestaat een rechtstreeks verband tussen onderwijskwaliteit en de professionaliteit en kwaliteit van het personeel. 4 De beroepsgroep is zelf prima in staat om bekwaamheidseisen voor het beroep te definiëren, maar afstemming met de relevante omgeving is noodzakelijk. 5 De beroepsgroep kan niet zelf uitmaken wat de standaarden zijn voor opleiding, beroepstoetreding, beroepsuitoefening en verwijdering uit het beroep. Hoe kan de Wet BIO in het bestaand beleid worden ingepast? De Wet BIO is zoals gezegd geen op zichzelf staande wet, maar een wijziging in artikelen binnen de bestaande onderwijswetten. De Onderwijsinspectie zal de uitvoering van de Wet BIO door een school beoordelen (zie bij het onderdeel De onderwijsinspectie ). De Wet BIO is een goed instrument om in te zetten in het bestaande personeelsbeleid van de school. Het kan een hulpmiddel zijn om ontwikkelingsdoelen met betrekking tot het personeel en de organisatie te concretiseren. Het dient aldus een wederzijds belang tussen de school en de leerkracht. De ontwikkelingen op het gebied van integraal personeelsbeleid kunnen met deze wet ondersteund worden, met name in de loopbaanontwikkeling van het personeel. De Wet legt een verbinding tussen het scholingsbeleid en het integrale personeelsbeleid. Het zou schoolorganisaties kunnen bewegen nieuwe afspraken te maken over beoordelings- en functioneringsgesprekken en over het opstellen van persoonlijke ontwikkelingsplannen. Voor het perso-

10 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb neel is er nu een externe prikkel om de bekwaamheden te onderhouden. De school zou in het kader van IPB in faciliterende zin bijvoorbeeld in tijd de leerkrachten in staat moeten stellen de eigen bekwaamheid op peil te houden en verder te ontwikkelen. Naast instrumenten voor een modern loopbaan- en beloningsbeleid zou een werkgever ook moeten beschikken over extra belonings- dan wel sanctiemogelijkheden met rechtspositionele consequenties indien boven de gestelde eisen wordt gepresteerd respectievelijk niet wordt voldaan aan de gestelde professionaliseringsvereisten. De kunst is om in dialoog de docent (professional) vast te laten stellen waar hij zit in zijn loopbaanontwikkeling, wat de volgende stap moet zijn en welke competenties hij moet ontwikkelen om daar te komen (Jo Simons, senior consultant VOS/ABB). In het gesprek tussen schoolleiding en leraar kunnen de volgende vijf vragen behulpzaam zijn om bovenstaande stelling concreet te maken. 1 Waar sta je nu? Stand van zaken m.b.t. de gehanteerde competenties. 2 Waar wil je naar toe? Welk gedrag is straks veranderd en hoe is dat meetbaar/zichtbaar? 3 Hoe kom je daar? Welke mogelijkheden zie je om dat te bereiken? 4 Welke concrete acties ga je ondernemen? Wat ga je precies doen? 5 Hoe worden afspraken en doelen gemonitord en geëvalueerd? IJkpunten aangeven en evaluatiegesprekken plannen. Hoe moet de inhoud van een bekwaamheidsdossier eruit zien? Het bekwaamheidsdossier is in principe vormvrij. In mei 2005 zijn op initiatief van het ministerie van OCW op een aantal scholen en instellingen pilots van start gegaan. Deze pilots moeten verschillende instrumenten, implementatiestrategieën en voorbeelden opleveren die bruikbaar zijn voor alle andere scholen. Vooralsnog is er speciale aandacht in de pilots voor het bekwaamheidsdossier. Uitgangspunt is dat het bekwaamheidsdossier zo praktisch en simpel mogelijk is. (Noot dd. 22-11-2005: de diverse werkgroepen hebben hun produkten in concept gereed. De

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 11 concepten gaan nu naar het ministerie van OCW (Thomas Landman) die de concepten samen met anderen ook VOS/ABB wordt uitgenodigd - zal beoordelen. Op 10 januari 2006 is de verwachting dat de produkten naar de drukker gaan, zodat kort daarna voor verspreiding en communicatie hieromtrent zorg gedragen zal worden). Het bekwaamheidsdossier verschaft de school en het betreffende personeelslid informatie waarmee de professionele ontwikkeling van leraren gestimuleerd kan worden, in lijn met het beleid van de school. Bovendien kan de school aan de hand van de dossiers aantonen dat de bekwaamheid van het personeel gewaarborgd is, dat alle personeelsleden in staat worden gesteld zichzelf verder te ontwikkelen in lijn met het schoolbeleid én dat de daartoe geboden mogelijkheden en middelen ook effectief gebruikt zijn. Het personeelslid zelf kan het dossier gebruiken als hulpmiddel voor zijn professionele ontwikkeling. Als professional is het personeelslid immers zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening en voor een doorgaande professionele ontwikkeling. Een bekwaamheidsdossier zou in ieder geval de volgende zaken moeten bevatten: Diploma s en certificaten van opleidingen, cursussen, etcetera. Aantoonbare (brede) inzetbaarheid in de school (trajecten, jaarlagen, vakken, projecten, niet-lesgebonden activiteiten). Uitslagen van (zelf)evaluaties m.b.t. de gehanteerde competenties, eventueel met behulp van een scoreformulier. Wijze waarop aan de deskundigheid en professionaliteit is gewerkt: - verdieping/verbreding van vakbekwaamheid; - didactiek, pedagogiek, leerpsychologie; - persoonlijke ontwikkelingsplannen en resultaten. Evaluaties van leerlingen in verschillende klassen. Bijzondere prestaties / wapenfeiten. Eigenaars van het bekwaamheidsdossier zijn de school en het personeelslid samen. Beiden hebben een actueel exemplaar van het bekwaamheidsdossier in bezit. De leraar en zijn portfolio Bij het professionaliseren van het leraarsberoep kan het bijhouden van een portfolio een prima ondersteuning zijn. De leraar die een portfolio samenstelt, geeft daarmee een beeld van zijn bekwaamheid als leraar. Hij kan laten zien welke vaardigheden en

12 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb kennis hij in huis heeft om de taken van een leraar goed uit te voeren. Hij laat ook zien wat zijn motivatie is en zijn beroepshouding. En welke waarden en normen voor hem belangrijk zijn bij zijn beroepsuitoefening. De leraar is de eigenaar van zijn portfolio. Hij kan deze naar eigen goeddunken vormgeven door middel van enkele beschouwende, analytische teksten over zijn eigen functioneren, maar ook met allerlei ondersteunend materiaal bij die teksten, zoals documenten, videofragmenten en foto s. Een portfolio kan behulpzaam zijn bij sollicitaties en ontwikkelingsgesprekken in de school. Met andere woorden: het portfolio kan gebruikt worden als ondersteuning bij het realiseren van de loopbaanwensen van de leraar. Op www.lerarenweb.nl staan uitgewerkte voorbeelden die een uitstekend beeld geven hoe een goed portfolio van leraren eruit moet zien. Samenhang tussen personeelsdossier en bekwaamheidsdossier Van ieder personeelslid wordt een personeelsdossier bijgehouden. Alle relevante stukken die betrekking hebben op de arbeidsrelatie komen in het personeelsdossier. Het is aan te bevelen het bekwaamheidsdossier onderdeel te laten zijn van het personeelsdossier. Hierdoor wordt voorkomen dat er dubbele stukken in beide dossiers terecht komen. Het bekwaamheidsdossier vloeit immers ook voort uit de werkrelatie. Iedere school is in meerdere of mindere mate bezig met Integraal Personeelsbeleid (IPB). In die zin is het verstandig om de bekwaamheidseisen en de competenties tegen het licht te houden en een overzicht te maken van de gewenste situatie (nulmeting). Zo kan voor ieder personeelslid worden bepaald welke competenties nog niet in voldoende mate zijn ontwikkeld en hoe de gewenste situatie bereikt kan worden. De door de school ontwikkelde en gebruikte personeelsinstrumenten zijn hierbij ondersteunend. Leidinggevende en personeelslid maken afspraken over de gewenste ontwikkeling, bespreken de voortgang en de te nemen stappen conform de bestaande gesprekkencyclus op de school en evalueren de ontwikkeling aan het eind van de afgesproken periode. Op die manier ontstaat er een natuurlijke koppeling van de Wet BIO en het gevoerde personeelsbeleid, die vastgelegd wordt in het personeels/ bekwaamheidsdossier.

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 13 Tot slot zijn samenvattend enkele zaken met betrekking tot de Wet BIO en doorvoering daarvan in de schoolorganisatie op een rij gezet. In verband met wijziging in de benoembaarheidseisen Opnemen in het schoolplan hoe het onderhoud van de bekwaamheden wordt vormgegeven Opnemen in het werving & selectiebeleid Opnemen in de personeelsinstrumenten en bijbehorende formulierenstroom (waaronder functionering/beoordeling, POP 8 -gesprekken, scholing) gevoerde onderwijskundig- en personeelsbeleid van de school Het bekwaamheidsdossier dient een waarborging te zijn van de kwaliteit van het personeel I n het kader van IPB eventueel een nulmeting uitvoeren Loopbaanontwikkeling Conform de vigerende regelgeving gesprekken voeren met personeelsleden over de gewenste ontwikkeling Inbouwen van periodieke evaluaties 8 POP = persoonlijk ontwikkelingsplan Formuleren van een competentiemodel Keuze voor het SBL-model of een schoolspecifiek model Uitwerking van de gemaakte keuze per functie Voor specifieke functies eventueel aanvullende competenties beschrijven Bekwaamheidsdossier Voor ieder personeelslid dient een bekwaamheidsdossier aangelegd te worden Zowel de school als het personeelslid hebben een actueel exemplaar in bezit Ontwikkeling van personeel is in lijn met het

14 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb Í 3 Toezicht en handhaving De rol van de Inspectie van het onderwijs De Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) geeft kaders aan de Inspectie van het Onderwijs in het beoordelen van, het rapporteren over en het bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs. De Inspectie ziet de Wet BIO als één van de instrumenten om het personeelsbeleid in scholen vorm te geven. Normaal gesproken is het personeelsbeleid van scholen geen onderwerp van toetsing door de Inspectie, behalve bij het zogenaamde nader onderzoek. Hiervan is sprake indien er reden is om te twijfelen aan de algehele kwaliteit van een school. Bij een dergelijk onderzoek zal dan ook worden getoetst of de school voldoet aan de uitgangspunten van de Wet BIO. Zoals de Inspectie het zelf verwoordt: De Wet BIO maakt deel uit van het proportioneel toezicht. In het toekomstig beleid van de onderwijsinspectie zal het personeelsbeleid als kwaliteitsaspect een steeds prominentere rol gaan spelen. Het is voor een school uiteraard wel een goede reclame als uit inspectierapporten of andere bronnen blijkt dat op de school een goed personeelsbeleid wordt gevoerd. Een zorgvuldig personeelsbeleid dat uitdagingen biedt voor medewerkers, zal een aantrekkende werking hebben op de werving van nieuwe collega s. Sancties De Wet BIO vloeit onder andere voort uit deregulering vanuit de rijksoverheid en autonomie van het onderwijsveld. Zijn er sanctiemogelijkheden als door een werkgever niet voldaan wordt aan de Wet BIO? In de Memorie van Toelichting in het wetsvoorstel staat daarover het volgende: De voorschriften van de wet BIO over de bekwaamheidseisen, het schoolplan en het geschiktheidsonderzoek zijn regels voor het openbaar onderwijs en bekostigingsvoorwaarden voor het bijzonder onderwijs. Op niet-naleving daarvan staat de sanctie van gehele of gedeeltelijke inhouding van de bekostiging. De naleving van de voorschriften van de Wet BIO die betrekking hebben op taken van assessment-instellingen en HO-instelllingen kan worden verzekerd door de sanctiemogelijkheid van het verlies van het recht om wettelijke taken uit te voeren. Verder is er natuurlijk het inspectietoezicht. Een school die de Wet BIO goed implementeert zal zich ontwikkelen tot een moderne arbeidsorganisatie, zodat uiteindelijk een verhoging van de kwaliteit van het onderwijs het resultaat zal zijn.

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 15 Í Bijlage 1: Bekwaamheidseisen leraren primair onderwijs 1 Interpersoonlijk competent De leraar primair onderwijs moet ervoor zorgen dat er in zijn groep een prettig leef- en werkklimaat heerst. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar interpersoonlijk competent zijn. Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding. Zo n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Zo n leraar bevordert de zelfstandigheid van de kinderen en zoekt in zijn interactie met hen een goede balans tussen: een goede samenwerking met en van de kinderen tot stand te brengen. de leraar primair onderwijs het volgende doen: hij maakt contact met de kinderen en zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen; hij geeft de kinderen leiding maar laat hun ook verantwoordelijkheid en geeft hun een eigen inbreng; hij schept een goed klimaat voor samenwerking met de kinderen en tussen de kinderen onderling. leiden en begeleiden; sturen en volgen; confronteren en verzoenen; corrigeren en stimuleren. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag én van de invloed daarvan op de kinderen. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om de leraar primair onderwijs deze kennis hebben: hij is goed op de hoogte van communicatie- en omgangsvormen in de leefwereld van de kinderen; hij is op een praktisch niveau op de hoogte van communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie en hij kent vooral ook de implicaties daarvan voor zijn eigen doen en laten. Indicatoren Enkele voorbeelden van de interpersoonlijke competenties. De leraar ziet wat er gebeurt in zijn groep.

16 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb Hij luistert naar de kinderen en hij reageert op hen. Hij spreekt hen aan op ongewenst gedrag en hij stimuleert gewenst gedrag. Hij laat de kinderen in hun waarde. Hij houdt in zijn taalgebruik, omgangsvormen en manier van communiceren rekening met wat gebruikelijk is in de leefwereld van zijn leerlingen. Hij kan beschrijven en verklaren wat de communicatiepatronen zijn in zijn (cultureel heterogene) groep en hoe de sociale verhoudingen liggen. Hij weet hoe hij een en ander zonodig kan verbeteren. Hij kan verantwoorden hoe hij met zijn (cultureel heterogene) groep omgaat en ook met individuele kinderen. Daarbij maakt hij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten. 2 Pedagogisch competent De leraar primair onderwijs moet de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van de kinderen bevorderen. Hij moet hen helpen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar pedagogisch competent zijn. Een leraar die pedagogisch competent is, creëert een veilige leeromgeving in zijn groep en zijn lessen. Zo n leraar zorgt ervoor dat de kinderen weten dat ze erbij horen en welkom zijn; weten dat ze gewaardeerd worden; op een respectvolle manier met elkaar omgaan; uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar; initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. Voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling. En dat op een professionele, planmatige manier. de leraar primair onderwijs het volgende doen: hij vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat in een groep, van het individuele welbe-

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 17 vinden van de kinderen en van de vorderingen die zij maken op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid; hij ontwerpt op basis daarvan een plan van aanpak of een benadering om de kinderen te begeleiden naar een veilig en harmonisch leefen werkklimaat en om hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te bevorderen; hij voert dat plan van aanpak of die benadering uit; hij evalueert dat plan van aanpak of die benadering en stelt het zonodig bij, voor de hele groep en ook voor individuele kinderen; hij signaleert problemen en belemmeringen in de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van leerlingen en stelt, eventueel samen met collega s, een passend plan van aanpak of benadering op. de leraar primair onderwijs deze kennis hebben: hij is vertrouwd met de leefwereld van basisschoolkinderen, hun basisbehoeften, hun verwachtingen met de culturele bepaaldheid daarvan, en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan; hij is bekend met het globale verloop van de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van basisschoolkinderen, met de problemen die zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan; hij is bekend met ontwikkelings- en opvoedingstheorieën van het jonge en oudere kind, hij is vertrouwd met verschillende opvoedingspraktijken en met de culturele bepaaldheid daarvan; dit alles met name in hun consequenties voor het onderwijs en voor zijn doen en laten als leraar; hij heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen. Indicatoren Enkele voorbeelden van de interpersoonlijke competenties. De leraar ziet hoe de kinderen met elkaar omgaan en wat dat voor gevolgen heeft voor het welbevinden van (individuele) kinderen. Hij bespreekt met hen de sfeer in de groep en de omgang met elkaar. Hij waardeert de inbreng van de kinderen, is nieuwsgierig naar hun ideeën en complimenteert

18 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb hen regelmatig. Hij stimuleert hen om kritisch na te denken over hun opvattingen en gedrag en om daarover in de groep te communiceren. Hij laat hen zelfstandig werken en samenwerken. Hij kan van elk kind in zijn groep beschrijven hoe het zich ontwikkelt op fysiek, sociaal-emotioneel en moreel gebied en hoe hij die ontwikkeling probeert te bevorderen. Hij signaleert onmiddellijk als er ontwikkelings- of gedragsproblemen zijn, hij kan beoordelen of en hoe hij die zelf kan aanpakken en weet waar hij eventueel hulp kan vinden in en buiten de school. Hij kan zijn pedagogische opvattingen verantwoorden en ook hoe hij de groep of individuele kinderen aangepakt heeft. Daarbij maakt hij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten. 3 Vakinhoudelijk & didactisch competent De leraar primair onderwijs moet de kinderen helpen zich de culturele bagage eigen te maken die samengevat is in de kerndoelen voor het primair onderwijs en die elke deelnemer aan de samenleving nodig heeft om volwaardig te kunnen functioneren. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar vakinhoudelijk en didactisch competent zijn. Een leraar die vakinhoudelijk en didactisch competent is, ontwerpt een krachtige leeromgeving in zijn groep en zijn lessen. Zo n leraar: stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten af op de kinderen en houdt rekening met individuele verschillen; motiveert de kinderen voor hun leertaken, daagt hen uit om er het beste van te maken en helpt hen om ze met succes af te ronden; leert de kinderen leren, ook van en met elkaar, om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van de onderwijsinhoud en de didactiek om een krachtige leeromgeving tot stand te brengen waarin de kinderen zich de culturele bagage eigen kunnen maken die de maatschappij vereist. En dat op een eigentijdse, professionele, planmatige manier. de leraar primair onderwijs het volgende doen:

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 19 hij vormt zich een goed beeld van de mate waarin de kinderen de leerinhoud beheersen en van de manier waarop ze hun werk aanpakken; hij ontwerpt op basis daarvan (speel- en) leeractiviteiten die voor de kinderen uitvoerbaar zijn en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid; hij voert die activiteiten samen met de kinderen uit; hij evalueert die activiteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele kinderen; hij signaleert leerproblemen en belemmeringen en stelt, eventueel samen met collega s, een passend plan van aanpak of benadering op. de leraar primair onderwijs deze kennis hebben: hij beheerst de leerinhouden van de vak- en vormingsgebieden, zoals beschreven in de kerndoelen voor het primair onderwijs; hij kent het belang van die leerinhouden voor het dagelijks leven van basisschool-kinderen en hij weet hoe zij die leerinhouden gebruiken; hij is vertrouwd met de opbouw van de leerinhouden in leerlijnen en met de samenhang daartussen; hij heeft (onderzoeksmatig) kennis van ontwerpen van onderwijs, didactieken en didactische leermiddelen, waaronder ict; hij is bekend met verschillende leer- en onderwijstheorieën en onderwijsarrangementen voor het jonge en oudere kind en hij weet hoe hij die in praktijk kan brengen; hij is vertrouwd met hoe kinderen leren, wat hun leerbehoeften zijn, hoe hun ontwikkeling verloopt, welke problemen zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij daar mee om kan gaan; hij heeft kennis van de invloed van taalbeheersing en taalverwerving op het leren en hij weet hoe hij daar in zijn praktijk rekening mee moet houden; hij heeft een praktische kennis van veel voorkomende leerstoornissen en onderwijsbelemmeringen; hij heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen.

20 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb Indicatoren Enkele voorbeelden van de interpersoonlijke competenties. De leraar kan de opdrachten, oefeningen en toetsen waar de kinderen mee te maken krijgen, zelf foutloos maken en duidelijk demonstreren of uitleggen. Hij legt duidelijk uit aan de kinderen welke leerdoelen hij met welke leeractiviteiten nastreeft. Hij kiest gevarieerde, op de kinderen afgestemde speel- en leertaken, gebruik makend van moderne middelen, waaronder ict. Hij biedt ruimte voor verschillende manieren van werken. Hij geeft opbouwend commentaar op het werk van zijn kinderen en op de manier waarop ze werken. Hij doet op basis van evaluatie en toetsing betrouwbare uitspraken over hun kennis en de vaardigheid. Hij kan van elk kind in zijn groep beschrijven hoe het zich ontwikkelt op cognitief gebied en hoe hij die ontwikkeling probeert te bevorderen. Hij signaleert onmiddellijk als er leerproblemen zijn, hij kan beoordelen of en hoe hij die problemen zelf kan aanpakken en weet waar hij eventueel hulp kan vinden in en buiten de school. Hij kan zijn vakinhoudelijke en didactische opvattingen verantwoorden en ook hoe hij de groep of individuele kinderen aangepakt heeft. Daarbij maakt hij gebruik van relevante en actuele theoretische en methodische inzichten. 4 Organisatorisch competent De leraar primair onderwijs draagt zorg voor alle aspecten van klassenmanagement ten behoeve van zijn groep. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar organisatorisch competent zijn. Een leraar die organisatorisch competent is, zorgt voor een overzichtelijke, ordelijke, taakgerichte sfeer in zijn klas en zijn lessen. Zo n leraar zorgt er dus voor dat de kinderen: weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze hebben voor eigen initiatief; weten wat ze moeten doen, hoe en met welk doel ze dat moeten doen. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om in zijn klas en zijn lessen een goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen. Over-

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 21 zichtelijk, ordelijk en taakgericht. In alle opzichten voor hemzelf, zijn collega s en vooral voor de kinderen helder. En dat op een professionele, planmatige manier. de leraar primair onderwijs het volgende doen: hij hanteert op een consequente manier concrete, functionele en door de kinderen gedragen procedures en afspraken; hij gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen; hij houdt een planning aan die bij de kinderen bekend is en gaat adequaat om met tijd. de leraar primair onderwijs deze kennis hebben: hij is bekend met die aspecten van klassenmanagement die voor zijn onderwijs relevant zijn. Indicatoren Enkele voorbeelden van de interpersoonlijke competenties. Hij hanteert op een consequente manier concrete, functionele en door de kinderen gedragen procedures en afspraken. Hij gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen. Hij houdt een heldere planning aan die hij ook met de kinderen bespreekt. Hij gaat adequaat om met tijd. In onverwachte situaties improviseert hij op een professionele manier en stelt daarbij duidelijke prioriteiten. Hij kan zijn opvatting en zijn aanpak van klassenmanagement verantwoorden. 5 Competent in samenwerken met collega s De leraar primair onderwijs moet ervoor zorgen dat zijn werk en dat van zijn collega s op school goed op elkaar zijn afgestemd. Hij moet ook bijdragen aan het goed functioneren van de schoolorganisatie. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar competent zijn in het samenwerken met collega s. Een leraar die competent is in het samenwerken met zijn collega s, levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en vakinhoudelijk & didactisch klimaat op zijn school, aan goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie. Dat wil zeggen dat zo n leraar:

22 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb goed met collega s communiceert en samenwerkt; een constructieve bijdrage levert aan vergaderingen en andere vormen van schooloverleg en aan de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de school goed te laten functioneren; een bijdrage levert aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega s. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie. de leraar primair onderwijs het volgende doen: hij deelt informatie die voor de voortgang van het werk van belang is, met collega s en hij maakt gebruik van de informatie die hij van collega s krijgt; hij levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school; hij geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie; hij levert een (onderzoeksmatige) bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school. de leraar primair onderwijs deze kennis hebben: hij is op praktisch niveau bekend met methodieken voor samenwerking en intervisie; hij is op een praktisch niveau op de hoogte van leerlingvolgsystemen en manieren om zijn eigen werk toegankelijk te administreren; hij heeft enige kennis van organisatie- en bestuursvormen voor scholen in het primair onderwijs; hij is op de hoogte van modellen voor kwaliteitszorg en methodieken voor onderwijsverbetering en schoolontwikkeling. Indicatoren Enkele voorbeelden van de interpersoonlijke competenties. Hij heeft een gemakkelijk toegankelijke administratie en registratie van leerlinggegevens. Hij gaat werkrelaties aan die voor zijn onderwijs of

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 23 voor de school van belang zijn. Hij spreekt collega s aan en is ook zelf aanspreekbaar als het gaat om het vragen of geven van hulp bij het werk. Hij werkt met collega s samen aan het verbeteren en vernieuwen van het onderwijs of de organisatie, bijvoorbeeld door met vormen van actieonderzoek/handelingsonderzoek gesignaleerde problemen aan te pakken. Hij houdt rekening met zijn collega s en met de belangen van zijn school. Hij kan zijn opvattingen en zijn werkwijze op het gebied van samenwerken met collega s en functioneren in een schoolorganisatie verantwoorden. met de omgeving, levert in het belang van de kinderen zijn bijdrage aan een goede samenwerking met mensen en instellingen in de omgeving van de school. Dat wil zeggen dat zo n leraar: goede contacten onderhoudt met de ouders of verzorgers van de kinderen; goede contacten onderhoudt met andere mensen en instellingen die ook te maken hebben met de zorg voor de kinderen. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. 6 Competent in het samenwerken met de omgeving De leraar primair onderwijs moet contacten onderhouden met de ouders of verzorgers van de kinderen. Hij moet er ook voor zorgen dat zijn professionele handelen en dat van anderen buiten de school goed op elkaar zijn afgestemd. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar competent zijn in het samenwerken met de omgeving van de school. Een leraar die competent is in het samenwerken Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de kinderen en bij zijn school. de leraar primair onderwijs het volgende doen: hij geeft op een professionele manier aan ouders en andere belanghebbenden informatie over de kinderen en hij gebruikt de informatie die hij van hen krijgt; hij neemt op een constructieve manier deel aan verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school;

24 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb hij verantwoordt zijn professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een leerling aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werkwijze aan ten opzichte van die leerling. de leraar primair onderwijs deze kennis hebben: hij is bekend met de leefwereld van ouders of verzorgers en met de culturele achtergronden van de kinderen en hij weet hoe hij daar rekening mee moet houden in zijn doen en laten als leraar; hij is op de hoogte van de professionele infrastructuur waar zijn school onderdeel van is. Indicatoren Enkele voorbeelden van de interpersoonlijke competenties. Hij onderhoudt op een open en constructieve manier contacten met ouders, verzorgers of andere belanghebbenden. Hij spreekt mensen en instellingen buiten de school aan die met de kinderen te maken hebben en is hij ook zelf voor die mensen en instellingen aanspreekbaar. Daarbij stemt hij zijn werk goed af op dat van andere partijen. Hij kan zijn opvattingen en zijn werkwijzen op het gebied van samenwerken met ouders, verzorgers en anderen buiten de school verantwoorden. 7 Competent in reflectie en ontwikkeling De leraar primair onderwijs moet zich voortdurend verder ontwikkelen en professionaliseren. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar primair onderwijs competent zijn in reflectie en ontwikkeling. Een leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling, denkt regelmatig na over zijn beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheid. Zo n leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de tijd te houden en te verbeteren. Zo n leraar: weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat; heeft een goed beeld van zijn eigen competenties, zijn sterke en zwakke kanten; werkt op een planmatige manier aan zijn verdere ontwikkeling; stemt zijn eigen ontwikkeling af op het beleid van zijn school en benut de kansen die de school biedt om zich verder te ontwikkelen.

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 25 Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar. de leraar primair onderwijs het volgende doen: hij werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn bekwaamheid, op basis van een goede analyse van zijn competenties; hij stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid af op het beleid van de school; hij maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van kinderen en collega s en ook van collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie. de leraar primair onderwijs deze kennis hebben: hij heeft voldoende gedragspsychologische kennis om zijn eigen gedrag en dat van anderen te begrijpen en te analyseren; hij is op de hoogte van de onderwijspraktijk in andere scholen voor primair onderwijs en vervolgscholen en ook van actuele ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek, didactiek, inhouden, werkwijzen en organisatievormen in het primair onderwijs; hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek en didactiek die relevant zijn voor zijn onderwijs. Indicatoren Enkele voorbeelden van de interpersoonlijke competenties. Hij brengt onder woorden wat voor hem in het leraarschap belangrijk is en vanuit welke professionele opvattingen hij werkt. Hij brengt zijn beroepsopvatting en werkhouding in verband met de (onderwijskundige en levensbeschouwelijke) identiteit van de school. Hij kijkt kritisch naar zijn werk en gebruikt evaluatie, reflectie en feedback van anderen om dat verder te ontwikkelen. Hij benoemt zijn sterke en zwakke kanten, formuleert leervragen en werkt daar planmatig aan. Hij kan zijn eigen activiteiten en plannen over professionele ontwikkeling verantwoorden, in relatie met het beleid van de school en tegen de achtergrond van actuele ontwikkelingen in onderwijs, wetenschap en samenleving.

26 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb Í Bijlage 2: Bekwaamheidseisen leraren voorgezet onderwijs en bve-instellingen 1 Interpersoonlijk competent De leraar voortgezet onderwijs en bve moet ervoor zorgen dat er in de groepen waarmee hij werkt, een prettig leef- en werkklimaat heerst. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar interpersoonlijk competent zijn. Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding. Zo n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Zo n leraar bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen/ deelnemers en zoekt in zijn interactie met leerlingen/deelnemers een goede balans tussen: leiden en begeleiden; sturen en volgen; confronteren en verzoenen; corrigeren en stimuleren. Bekwaamheidseis De leraar voortgezet onderwijs en bve onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag én van de invloed daarvan op de leerlingen/ deelnemers. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de leerlingen/ deelnemers tot stand te brengen. de leraar voortgezet onderwijs en bve het volgende doen: hij maakt contact met de leerlingen/deelnemers en hij zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen; hij biedt een kader waarbinnen de leerlingen/deelnemers hun eigen leerproces kunnen vormgeven en hij helpt de leerlingen/deelnemers daarbij; hij schept een goed klimaat voor samenwerking met de leerlingen/deelnemers en tussen de leerlingen/deelnemers onderling. de leraar voortgezet onderwijs en bve deze kennis hebben: hij is goed op de hoogte van communicatie- en omgangsvormen in de leefwereld van zijn leerlingen/deelnemers en in de (beroeps)praktijk waar zij zich op voorbereiden; hij is op een praktisch niveau op de hoogte van communicatietheorieën, groepsdynamica en

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 27 interculturele communicatie en kent vooral ook de implicaties daarvan voor zijn eigen doen en laten. Indicatoren Enkele voorbeelden van de interpersoonlijke competenties: Voor vo en bve: De leraar ziet wat er gebeurt in de groepen waarmee hij werkt. Hij luistert naar de leerlingen/deelnemers en reageert op hen. Hij spreekt hen aan op ongewenst gedrag en hij stimuleert gewenst gedrag. Hij laat de leerlingen/deelnemers in hun waarde en zorgt ervoor dat de leerlingen/deelnemers respect opbrengen voor hem en voor elkaar. Hij maakt de leerlingen/deelnemers medeverantwoordelijk voor de sfeer in de groep en reageert positief op initiatieven van leerlingen/ deelnemers. Hij stimuleert de samenwerking met en tussen de leerlingen/deelnemers. Hij staat open voor vragen van leerlingen/deelnemers en laat merken dat hij begrijpt wat ze zeggen en dat hij hier rekening mee houdt. Hij laat merken dat hij een goede samen-werking tussen de leerlingen/deelnemers waardeert en zorgt ervoor dat leerlingen/deelnemers rekening houden met elkaar. Hij houdt in zijn taalgebruik, omgangsvormen en manier van communiceren rekening met wat gebruikelijk is in de leefwereld van zijn leerlingen/deelnemers. Hij kan beschrijven en verklaren wat de communicatiepatronen zijn in de (cultureel heterogene) groepen waarmee hij werkt en hoe de sociale verhoudingen liggen. Hij weet hoe hij een en ander zonodig kan verbeteren. Hij kan verantwoorden hoe hij met zijn (cultureel heterogene) groepen omgaat en ook met individuele leerlingen/deelnemers. Daarbij maakt hij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten. Alleen voor bve: Hij houdt rekening met wat gebruikelijk is in de beroepspraktijk waar zij zich op voorbereiden en hij gebruikt ook voorbeelden uit de beroepspraktijk, bijvoorbeeld bij het bespreken van communicatie en omgangsvormen. 2 Pedagogisch competent De leraar voortgezet onderwijs en bve moet de leerlingen/deelnemers helpen een zelfstandig

28 Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb en verantwoordelijk persoon te worden die onder andere een goed beeld heeft van zijn ambities en mogelijkheden. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar pedagogisch competent zijn. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen/deelnemers zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. Een leraar voortgezet onderwijs en bve die pedagogisch competent is, biedt de leerlingen/deelnemers in een veilige leer- en werkomgeving houvast en structuur bij de keuzes die zij moeten maken en hij bevordert dat zij zich verder kunnen ontwikkelen. Zo n leraar zorgt ervoor dat de leerlingen/deelnemers: weten dat ze erbij horen, welkom zijn en gewaardeerd worden; op een respectvolle manier met elkaar omgaan en uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen; initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken; hun affiniteiten en ambities leren ontdekken en op basis hiervan keuzes kunnen maken met betrekking tot hun studie en loopbaan. Bekwaamheidseis De leraar voortgezet onderwijs en bve onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. De leraar realiseert zo n veilige leeromgeving voor de groep(en) waarmee hij werkt, maar ook voor individuele leerlingen/deelnemers. En hij doet dat op een professionele, planmatige manier. de leraar voortgezet onderwijs en bve het volgende doen: hij vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat in een groep, van het individuele welbevinden van de leerlingen/deelnemers en van de vorderingen die zij maken op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid; hij ontwerpt op basis daarvan een plan van aanpak of een benadering om de leerlingen/ deelnemers te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat en om hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te

Wet op de beroepen in het onderwijs vos/abb 29 bevorderen in de richting van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid; hij voert dat plan van aanpak of die benadering uit; hij evalueert dat plan van aanpak of die benadering en stelt het zonodig bij, voor de hele groep en ook voor individuele leerlingen/deelnemers; hij signaleert problemen en belemmeringen in de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van leerlingen/deelnemers en stelt, eventueel samen met collega s, een passend plan van aanpak of benadering op. de leraar voortgezet onderwijs en bve deze kennis hebben: hij is vertrouwd met de leefwereld van zijn leerlingen/deelnemers, hun basisbehoeften, hun verwachtingen, met de culturele bepaaldheid daarvan, en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan; hij is bekend met bedrijfsculturen waar de leerlingen/deelnemers in of na hun opleiding mee te maken krijgen; hij is bekend met de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van tieners, jongvolwassenen en volwassenen, met de problemen en belemmeringen die zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij die problemen in de praktijk kan signaleren en hoe hij daarmee om kan gaan; hij is bekend met ontwikkelings- en opvoedingstheorieën, hij is vertrouwd met ver-schillende opvoedingspraktijken en met de culturele bepaaldheid daarvan; dit alles met name in hun consequenties voor het onderwijs en voor zijn doen en laten als leraar; hij heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners, adolescenten en volwassenen én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen. Indicatoren Enkele voorbeelden van de interpersoonlijke competenties: Voor vo en bve: Hij ziet hoe leerlingen/deelnemers met elkaar omgaan en wat dat voor gevolgen heeft voor het welbevinden van (individuele) leerlingen/ deelnemers. Hij bespreekt met hen de sfeer in de groep en de omgang met elkaar. Hij waardeert de inbreng van de leerlingen/deelnemers, is nieuwsgierig naar hun ideeën en complimenteert hen regelmatig. Hij stimuleert