Jurisprudentie-bulletin RSJ 2011/2

Vergelijkbare documenten
betreft: [klager] datum: 8 september 2014

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2009/5. zie ook

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2009/2. zie ook

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

Betreft: [klager] datum: 25 augustus 2015

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2009/4. zie ook

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2011 Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

betreft: [klager] datum: 15 december 2010

betreft: [klager] datum: 24 november 2014

Betreft: [klager] datum: 7 december gericht tegen een op 16 oktober 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

betreft: [klager] datum: 3 augustus 2012 gericht tegen een op 10 april 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2009/7

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2009/8

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2016/5

betreft: [klager] datum: 13 februari 2017

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2010/4

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2014 Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2014/4

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2014 Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

Jurisprudentiebulletin RSJ 2010 / 3

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2010/7

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2012/1

betreft: [ ] datum: 7 januari 2013 [ ], verder te noemen klager, Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

betreft: [klager] datum: 8 april 2014

betreft: [klager] datum: 13 mei 2014

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2006, 7

betreft: [klager] datum: 2 april 2014 Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2012/2

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2008/3. zie ook

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2010/1

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2015/2

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2015/1

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2009/6

betreft: [klager] datum: 30 september 2013 gericht tegen een uitspraak van 24 juni 2013 van de beklagcommissie bij de locatie [...

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2015/6

Zaaknummer : 2013/129

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

betreft: [klager] datum: 27 november 2013 de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave,

betreft: [klager] datum: 14 juli 2014

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2013/1

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2007, 4. (juni 2007)

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

betreft: [klager] datum: 27 maart 2017

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2012/3

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2009/3. zie ook

Vindplaats: Sancties 2013/41 Bijgewerkt tot: Auteur: -

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2008/8. zie ook

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2018/2

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2017/5

betreft: [klager] datum: 14 augustus 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

betreft: [klager] datum: 29 oktober 2012

ECLI:NL:CRVB:2011:BR3572

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

betreft: [klager] datum: 13 juli 2017 de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn,

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2014/3

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2014/5

ECLI:NL:RVS:2013:1522

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2014/1

Beslissing op bezwaar

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2011/6

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2017/4

Tegen eerstvermeld besluit heeft appellant bij een beroepschrift, ingekomen bij het College op 19 februari 1996, beroep ingesteld.

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2013/6

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2008/6. zie ook

betreft: [klager] datum: 28 oktober 2014

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2016/2

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Reglement Klachtencommissie Cliënten Mentaal Beter

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2010/5

ECLI:NL:CRVB:2017:1049

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2015/7

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

betreft: [klager] datum: 12 augustus 2015

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2015/5

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

ECLI:NL:CRVB:2011:BP1921

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

Transcriptie:

Jurisprudentie-bulletin RSJ 2011/2 zie ook www.rsj.nl 1

2

Inhoudsopgave jurisprudentiebulletin 2011, 2 10/2702/GA 25 januari 2011 Onderzoek aan lichaam en kleding; Ontvankelijkheid materieel Beslissing om alle gedetineerden aan het lichaam te controleren op aanwezigheid van bepaalde tatoeages is beklagwaardig. Klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag. Noodzaak tot dat onderzoek onvoldoende aannemelijk. Enkele verwijzing naar een verzoek van het Grip is daarvoor onvoldoende, temeer nu in andere inrichtingen kennelijk op een andere - minder ingrijpende - manier is gecontroleerd. Beklag gegrond. blz. 7 10/2288/GA 18 januari 2011 Tegemoetkoming financieel; Vermissing Voldoende aannemelijk dat door klager vermiste goederen waren opgeslagen in fouillering. Inrichting verantwoordelijk voor vermissing daarvan na overplaatsing. Beroep en beklag gegrond. Schadevergoedingsaspecten bij vaststellen tegemoetkoming. Waarde vermiste goederen niet onderbouwd doch wel substantieel. Gelet op grote hoeveelheid kostbare sieraden loopt klager zeker risico en komt vermissing ten dele voor zijn rekening. Tegemoetkoming 1000,=. blz. 7 10/2070/GA 17 januari 2011 Regeling model huisregels hoofdstuk 4.5.1.2 Nu in de p.i. Dordrecht meerpersoonsverblijfruimtes aanwezig zijn, is de directeur bevoegd van de Regeling model huisregels af te wijken. In de huisregels zijn radio s tot 20 Watt toegestaan. Radio van klager van 43 Watt is niet toegestaan. Beroep ongegrond. blz. 9 3

10/2597/GB 20 januari 2011 Plaatsing/overplaatsing extern ongelijk regime, gelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay Onvoldoende duidelijk dat ten aanzien van klager forensische zorg is geïndiceerd. Er blijkt niet van een blijkens de memorie van toelichting vereiste screening en indicatiestelling en dat biedt dan ook onvoldoende grond om aan te kunnen nemen dat het noodzakelijk is dat klager in een PPC geplaatst wordt, terwijl in de bestreden beslissing wordt volstaan met te verwijzen naar het feit dat gedragsdeskundige meer zorg en aandacht geïndiceerd acht en in het kort wordt gewezen op bepaalde gedragspatronen. Beroep gegrond en opdracht tot nieuwe beslissing. blz. 9 10/1684/GB 10 januari 2011 Plaatsing/overplaatsing extern gelijk regime gelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay Het beroep op bepalingen van de Awb kan, nu die bepalingen in dit kader zijn uitgesloten, niet slagen. Artikel 6 EVRM niet van toepassing op selectieprocedure. Van de juistheid van het feit dat tot selectieprocedure heeft geleid, moet, nu geen beroep tegen uitspraak van beklagcommissie is ingesteld, worden uitgegaan. Niet horen van getuigen door selectiefunctionaris is geen reden om voorbereiding van selectiebeslissing onzorgvuldig te noemen. Beroep ongegrond. blz. 10 10/3699/GM 3 februari 2011 Medische verzorging medicatieverstrekking; Medische verzorging behandeling Uitreiking medicatie door p.i.w.- er valt niet onder handelen medische dienst. Verwijzing naar beklagcommissie. Handelen medische dienst na constatering dat klager te veel methadon had gekregen niet zorgvuldig. Beroep in zoverre gegrond en tegemoetkoming 50,=. blz. 12 4

10/3731/GM 3 februari 2011 Medische verzorging behandeling Het is niet aan de verpleegkundige om de arbeids(on)geschiktheid van een gedetineerde te beoordelen, hiervoor dient de inrichtingsarts geraadpleegd te worden, waarbij het de voorkeur verdient dat de inrichtingsarts de gedetineerde zelf ziet. Beroep gegrond, tegemoetkoming 25,= blz. 12 10/3108/GM 20 januari 2011 Medische verzorging behandeling Verpleegkundige heeft diagnose gesteld, hetgeen arts had behoren te doen. Verpleegkundige had de kwestie meteen aan arts moeten voorleggen. Verwijzing naar advies van medisch adviseur om bij dit soort ongevallen een vaste controleafspraak bij arts te maken. Beroep gegrond, tegemoetkoming 25,=. blz. 13 10/3416/GV 08/02/2011 Verlof algemeen Tegenover recidivekans en noodzaak van behandeling, bij seksuele delicten doorgaans een relevante factor, staan de uitdrukkelijke overwegingen van de rechtbank. Inmiddels aanzienlijk deel van straf uitgezeten zonder dat met behandeling begin is gemaakt. Rechtbank heeft uitdrukkelijk van verplicht stellen van behandeling afgezien. Maatschappelijke onrust en ongewenste confrontatie met slachtoffers niet nader onderbouwd. Beroep gegrond en opdracht tot nieuwe beslissing. blz. 14 10/2948/TB 15 februari 2011 Plaatsing/overplaatsing longstay Beroepscommissie is niet ervan overtuigd dat klager conform state of the art alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan. Echter gelet op ernst beheersproblematiek kan aan dit criterium niet worden vastgehouden. Onaanvaardbaar risico bij terugplaatsing naar behandelafdeling. Beroep ongegrond. blz. 15 5

09/2039/TB eindbeslissing 14 februari 2011 Tegemoetkoming financieel; Plaatsing/ overplaatsing longstay Destijds is beroep tegen afwijzing verzoek plaatsing uit longstay bij tussenbeslissing aangehouden i.a.v. nader LAP-advies. Staatssecretaris heeft ten onrechte i.a.v. herbeoordeling geen uitvoering gegeven aan bij tussenbeslissing gegeven opdracht nader LAP-advies te verstrekken. Beroep gegrond, opdracht nieuwe beslissing. Tegemoetkoming 250,= voor elke maand van uitblijven nader LAP-advies. blz. 16 10/2191/TR 14 februari 2011 Plaatsing/ overplaatsing Fokkens; Ontvankelijkheid materieel Mededeling geen vervroegde tenuitvoerlegging tbs-maatregel is voor beroep vatbare beslissing. Geen aanspraak op vervroegde plaatsing o.g.v. Fokkensregeling nu voor 4 augustus 2010 nog geen eenderde van klagers gevangenisstraf tenuitvoer was gelegd. Beroep ongegrond. blz. 17 6

--------------------- 10/2702/GA 25 januari 2011 Wild, mr. A.H. de Fernandes Mendes, mr. H.K. Rutten, mr. M.A.G. Maes, mr. H.M.J.D. (secr.) Onderzoek aan lichaam en kleding ; Ontvankelijkheid materieel Beslissing om alle gedetineerden aan het lichaam te controleren op aanwezigheid van bepaalde tatoeages is beklagwaardig. Klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag. Noodzaak tot dat onderzoek onvoldoende aannemelijk. Enkele verwijzing naar een verzoek van het Grip is daarvoor onvoldoende, temeer nu in andere inrichtingen kennelijk op een andere - minder ingrijpende - manier is gecontroleerd. Beklag gegrond. Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, is hier geen sprake van een regeling die voor alle gedetineerden geldt, maar wel van een jegens de zich in de inrichting bevindende individuele gedetineerden (telkenmale genomen) beslissing van de directeur. Gelet daarop is er sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en klager dient alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. inrichting, voorafgaand of na afloop van het bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van orde of veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of kleding te onderzoeken. In dit geval is aan de orde of er ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van noodzaak om over te gaan tot dat onderzoek aan het lichaam. Naar het oordeel van de beroepscommissie is die noodzaak onvoldoende aannemelijk geworden. De enkele verwijzing naar een verzoek van het Grip is, mede gelet op de omstandigheid dat de gewenste controle in andere inrichtingen kennelijk op andere wijze, door middel van deugdelijke registratie en vastlegging bij binnenkomst in de inrichting, heeft plaats kunnen vinden, onvoldoende om een dergelijke ingrijpende controlemaatregel te rechtvaardigen. Het beklag dient daarom alsnog gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie acht de enkele gegrondverklaring voldoende tegemoetkoming en acht daarom geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. --------------------- 10/2288/GA 18 januari 2011 Pol, mr. U. van de Bol, mr. A.T. Wijte, mr. Th.E.M. Kokee, R. (secr.) Op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de Pbw, is de directeur bevoegd om een gedetineerde bij binnenkomst of het verlaten van de Tegemoetkoming financieel; Vermissing 7

Artikelen: Pm art. 49 Voldoende aannemelijk dat door klager vermiste goederen waren opgeslagen in fouillering. Inrichting verantwoordelijk voor vermissing daarvan na overplaatsing. Beroep en beklag gegrond. Schadevergoedingsaspecten bij vaststellen tegemoetkoming. Waarde vermiste goederen niet onderbouwd doch wel substantieel. Gelet op grote hoeveelheid kostbare sieraden loopt klager zeker risico en komt vermissing ten dele voor zijn rekening. Tegemoetkoming 1.000,=. Klager stelt na zijn overplaatsing van de p.i. Dordrecht naar de p.i. Alphen aan den Rijn de volgende goederen te missen: één zilveren kettting met hanger, twee gouden ringen, twee zilveren ringen, gouden oorbellen, één horloge, een ID-kaart, een veiligheidscertificaat en 10 euro losgeld. Voor de beoordeling van het beroep gaat de beroepscommissie uit van de volgende feiten: 1. Op het fouilleringsformulier staan de voorwerpen genoemd die klager tijdens zijn verblijf op het politiebureau in zijn fouillering had, waaronder oorbellen, kettingen en ringen. 2. Klager is vanuit het politiebureau overgebracht naar de p.i. Dordrecht. Blijkens een op 31 maart 2009 ingevuld formulier bevonden zich in fouilleringszak 194 van de inrichting enkele sieraden, waaronder 1 horloge, 1 ketting, 2 oorbellen en 4 ringen. 3. Gesteld noch gebleken is dat klager tijdens zijn verblijf in de p.i. Dordrecht voorwerpen uit zijn fouillering heeft genomen of heeft uitgevoerd. 4. Bij zijn overplaatsing naar de p.i. Alphen aan den Rijn op 17 april 2009 heeft klager het formulier In bewaring gegeven goederen ondertekend. Door ondertekening verklaart klager de eerder in bewaring gegeven goederen (kledingstukken, tassen, koffers) te hebben terugontvangen van de badmeester die het formulier ondertekent. De tekst vervolgt met de mededeling dat de gedetineerde de inrichting niet meer aansprakelijk kan stellen voor vermissing en/of beschadiging van de goederen. Boven de streep van hetzelfde formulier staat echter dat de in bewaring gegeven goederen geen preciosa betreft. 5. Blijkens de brief van 27 mei 2009 van de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn, zijn aldaar in de preciosa en fouilleringszak van klager de vermiste goederen niet aangetroffen. 6. Per brief van 20 juli 2009 bericht de plaatsvervangend directeur van DV&O dat uit intern onderzoek naar voren is gekomen dat tijdens de overplaatsing van klager van de p.i. Dordrecht naar de p.i. Alphen aan den Rijn geen preciosa aanwezig was. Dit wordt bijgehouden op een preciosalijst die de transportgeleiders moeten tekenen bij de ontvangst en het afgeven van presiosa. De preciosalijst van dit transport was leeg. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat door klager vermiste goederen voor zijn overplaatsing naar de p.i. Alphen aan den Rijn waren opgeslagen in de fouillering van de p.i. Dordrecht. De wijze waarop deze goederen vermist zijn geraakt, kan niet worden vastgesteld. Duidelijk is wel, dat de p.i. Dordrecht verantwoordelijk moet worden gehouden voor de vermissing. Klager kan immers zelf niet het beheer voeren over goederen die in zijn fouillering zitten. De uitsluiting van de aansprakelijkheid van de inrichting door klager heeft gelet op het voorgaande geen waarde. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht het toekennen van een tegemoetkoming aangewezen, waarbij zij tevens schadevergoedingsaspecten zal laten meewegen. Door klager is aangevoerd dat de waarde van de vermiste goederen in totaal 2125,= bedraagt. Dit bedrag wordt echter niet onderbouwd met aankoopbonnen. Aannemelijk is evenwel dat de 8

waarde van de vermiste goederen substantieel zal zijn. De beroepscommissie acht voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming verder van belang dat een gedetineerde, die een grote hoeveelheid kostbare sieraden bij zich draagt een zeker risico loopt. De schade bij vermissing mag dan ook ten dele voor rekening van klager komen. Dit alles afwegende stelt de beroepscommissie de tegemoetkoming vast op 1000,=. --------------------- 10/2070/GA 17 januari 2011 Pol, mr. U. van de Bol, mr. A.T. Wijte, mr. Th.E.M. Kokee, R. (secr.) Beklagcommissie beklagcommissie bij de p.i. Dordrecht Huisregels; Voorwerpen op cel Artikelen: Regeling model huisregels hoofdstuk 4.5.1.2 Nu in de p.i. Dordrecht meerpersoonsverblijfruimtes aanwezig zijn, is de directeur bevoegd van de Regeling model huisregels af te wijken. In de huisregels zijn radio s tot 20 Watt toegestaan. Radio van klager van 43 Watt is niet toegestaan. Beroep ongegrond. De beroepscommissie zal eerst beoordelen of het stellen van een maximaal vermogen aan radio s in strijd is met de Regeling model huisregels penitentiaire inrichting (hierna: de Regeling). In hoofdstuk 4.5.1.2 van de Regeling is geen maximaal vermogen opgenomen. Gelet op de toelichting bij de Regeling heeft die in beginsel een dwingend karakter. In hoofdstuk 4.5.1.2 van de Regeling is omtrent de dwingendheid een uitzondering gemaakt voor een penitentiaire inrichting of afdeling met een bijzondere bestemming of met een meerpersoonsverblijfsruimte. In deze gevallen is de directeur niet verplicht de in de modelregeling opgenomen bepalingen en onderwerpen over te nemen. Nu evenals in de meeste inrichtingen ook in de p.i. Dordrecht meerpersoonsverblijfsruimten aanwezig zijn, is de directeur bevoegd van de Regeling af te wijken. In de huisregels van de p.i. Dordrecht is opgenomen dat radio s tot 20 Watt zijn toegestaan. Een dergelijke beperking is derhalve niet in strijd met voormelde Regeling. Nu klagers radio een vermogen heeft van 43 Watt, kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep van klager zal derhalve ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie geeft de directeur in overweging de overgangsregeling die nu nog beperkt is tot de p.i. Dordrecht, te verbreden tot gedetineerden die afkomstig zijn uit inrichtingen uit de regio. --------------------- 10/2597/GB 20 januari 2011 Balkema, mr. J.P. Rutten, mr. M.A.G. Fiselier, dr. J.P.S. Alff, van L. (secr.) 9

Plaatsing/overplaatsing extern ongelijk regime, gelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay Artikelen: Pbw art. 15, 17; Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden art. 20 c Onvoldoende duidelijk dat ten aanzien van klager forensische zorg is geïndiceerd. Er blijkt niet van een blijkens de memorie van toelichting vereiste screening en indicatiestelling en dat biedt dan ook onvoldoende grond om aan te kunnen nemen dat het noodzakelijk is dat klager in een PPC geplaatst wordt, terwijl in de bestreden beslissing wordt volstaan met te verwijzen naar het feit dat gedragsdeskundige meer zorg en aandacht geïndiceerd acht en in het kort wordt gewezen op bepaalde gedragspatronen. Beroep gegrond en opdracht tot nieuwe beslissing. 4.1. Het PPC I Vught is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau. 4.2. Artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) bepaalt dat in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) gedetineerden kunnen worden geplaatst ten aanzien van wie: a. in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist. In de nota van toelichting (Stcrt 2009, nr 19971) wordt aangegeven dat de PPC s worden aangewezen als huis van bewaring en als gevangenis (op grond van artikel 9 van de Pbw) bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven (op grond van artikel 14 van de Pbw). 4.3. De beslissing tot plaatsing in of overplaatsing naar het PPC wordt conform artikel 15 van de Pbw door de selectiefunctionaris genomen. In de nota van toelichting wordt daarover het volgende aangegeven: Daaraan voorafgaand brengt de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uit over de behoefte aan forensische zorg, op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg van de inrichting of het Nederlands instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. 4.4. De beroepscommissie is van oordeel dat uit de door de selectiefunctionaris overgelegde stukken onvoldoende duidelijk is dat ten aanzien van klager forensische zorg is geïndiceerd. Uit het selectieadvies blijkt niet dat er een blijkens de memorie van toelichting vereiste screening en indicatiestelling heeft plaatsgevonden en dat biedt dan ook onvoldoende grond om aan te kunnen nemen dat het noodzakelijk is dat klager in een PPC geplaatst wordt, terwijl in de bestreden beslissing wordt volstaan met te verwijzen naar het feit dat de gedragsdeskundige meer zorg en aandacht geïndiceerd acht en in het kort wordt gewezen op bepaalde gedragspatronen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris dient wegens een gebrek aan motivering te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. --------------------- 10/1684/GB 10 januari 2011 10

Balkema, mr. J.P. Rutten, mr. M.A.G. Fiselier, dr. J.P.S. Maes, mr. H.M.J.D. (secr.) Plaatsing/overplaatsing extern gelijk regime gelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay Artikelen: Pbw art. 17; Awb art. 3:2 en 3:46; EVRM art. 6 Het beroep op bepalingen van de Awb kan, nu die bepalingen in dit kader zijn uitgesloten, niet slagen. Artikel 6 EVRM niet van toepassing op selectieprocedure. Van de juistheid van het feit dat tot selectieprocedure heeft geleid, moet, nu geen beroep tegen uitspraak van beklagcommissie is ingesteld, worden uitgegaan. Niet horen van getuigen door selectiefunctionaris is geen reden om voorbereiding van selectiebeslissing onzorgvuldig te noemen. Beroep ongegrond. 4.1. De gevangenis van de p.i. Vught is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. 4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst. 4.3. Voorop moet worden gesteld dat de bepalingen van de Awb uitdrukkelijk niet van toepassing zijn verklaard ten aanzien van beslissingen betreffende (onder meer) de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Waar de raadsman een beroep doet op schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, kan dat beroep om die reden niet slagen. Waar is aangevoerd dat er bij de selectieprocedure sprake zou zijn van schending van artikel 6 van het EVRM, geldt dat deze bepaling niet van toepassing is op de selectieprocedure, terwijl overigens niet kan worden aangenomen dat klager niet in de gelegenheid is geweest de beschuldigingen te weerleggen. Van de juistheid van het feit dat tot klagers overplaatsing heeft geleid, moet gelet op de onherroepelijke uitspraak van de beklagcommissie, worden uitgegaan, terwijl dat feit voldoende aanleiding kan vormen voor een dergelijke overplaatsing. Waar is aangevoerd dat getuigen hadden moeten worden gehoord met betrekking tot dat feit, wordt voorbijgegaan aan de omstandigheid dat waar omtrent dit feit beklag is gedaan, door de beklagcommissie, en in beroep tegen de beslissing van de beklagcommissie door de beroepscommissie, over de noodzaak daartoe wordt beslist. Het niet horen van deze getuigen door de selectiefunctionaris is geen reden om de voorbereiding van de beslissing onzorgvuldig te achten. De beklagcommissie heeft overigens gemotiveerd beslist omtrent het verzoek van klager getuigen te horen. Klager had overigens aan die getuigen kunnen verzoeken hun standpunt op schrift te stellen en deze verklaringen bij het bezwaarschrift tegen de selectiebeslissing kunnen voegen. Waar klager heeft aangevoerd dat er feitelijk een andere reden ten grondslag heeft gelegen aan het advies voor een (horizontale) overplaatsing, geldt dat dit niet feitelijk nader is onderbouwd. De enkele omstandigheid dat het langere tijd heeft geduurd voordat een verslag is opgemaakt met betrekking tot de eerdergenoemde bedreiging van inrichtingsmedewerkers, is daarvoor onvoldoende. De beslissing om klager over te plaatsen naar de p.i. Vught is, gelet op de reden voor de overplaatsing en de omstandigheid dat in die inrichting kennelijk op zeer korte termijn plaats was, begrijpelijk. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. 11

--------------------- 10/3699/GM 3 februari 2011 Laméris-Tebbenhoff, mr. H.M.E. Boer, J.G.J. de Brederode-Zwart, drs. M.F. van Lispet, mr. I. (secr.) Medische verzorging medicatieverstrekking; Medische verzorging behandeling Artikelen: Pm art. 28 en 30 Uitreiking medicatie door p.i.w.-er valt niet onder handelen medische dienst. Verwijzing naar beklagcommissie. Handelen medische dienst na constatering dat klager te veel methadon had gekregen niet zorgvuldig. Beroep in zoverre gegrond en tegemoetkoming 50,=. Klagers klacht betreffende de uitreiking van de verkeerde hoeveelheid methadon heeft naar het oordeel van de beroepscommissie geen betrekking op medisch handelen door of namens de inrichtingarts en derhalve kan de beroepscommissie klager niet in de klacht ontvangen. Nu de uitreiking van de medicatie door een p.i.w.-er eerder een klacht lijkt te zijn in de zin van artikel 60, eerste lid, Pbw zal de beroepscommissie de klacht doorsturen naar de beklagcommissie bij de p.i. Ter Apel. Klager zal op dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van het handelen door de medische dienst na constatering dat klager een te hoge dosering methadon was verstrekt, welke hij reeds tot zich had genomen, overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit het medisch dossier van klager blijkt dat klager, na de melding dat hij de veel te hoge dosering methadon had gekregen, is gezien door de verpleegkundige nadat deze daarover overleg met de arts had gehad. De verpleegkundige gaf aan, blijkens de verklaringen van klager, dat hij naar de afdeling terug moest en dat er met enige regelmaat iemand bij hem zou komen kijken. Niet blijkt dat klager kort na de constatering dat hij te veel methadon tot zich genomen had, noch op enig ander moment die dag door de arts is gezien. Evenmin blijkt dat de situatie van klager in de loop van de dag op enig moment door iemand van de medische dienst is gecontroleerd. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve op dit onderdeel gegrond worden verklaard. Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend. --------------------- 10/3731/GM 3 februari 2011 Laméris-Tebbenhoff, mr. H.M.E. Boer, J.G.J. de Brederode-Zwart, drs. M.F. van Lispet, mr. I. (secr.) Medische verzorging behandeling Artikelen: Pm art. 28 en 30 12

Het is niet aan de verpleegkundige om de arbeids(on) geschiktheid van een gedetineerde te beoordelen, hiervoor dient de inrichtingsarts geraadpleegd te worden, waarbij het de voorkeur verdient dat de inrichtingsarts de gedetineerde zelf ziet. Beroep gegrond, tegemoetkoming 25,= zal hem een tegemoetkoming van 25,= worden toegekend. --------------------- 10/3108/GM De beroepscommissie merkt allereerst op dat uit het bij de stukken gevoegde His niet goed is af te leiden of klager op 8 september 2010 door de arts dan wel de verpleegkundige is gezien. Bij het bezoek van klager op 8 september 2010 staan enkel initialen weergegeven en moet uit een latere passage worden afgeleid dat dit een bezoek aan de arts betrof. Het verdient aanbeveling bij ieder contact duidelijk aan te geven of een gedetineerde is gezien door een verpleegkundige dan wel door de huisarts. 20 januari 2011 Laméris-Tebbenhoff, mr. H.M.E. Arnold, drs. P.A. Brederode-Zwart, drs. M.F. van Lispet, mr. I. (secr.) Medische verzorging behandeling De beroepscommissie overweegt dat uit de medische informatie en de gegeven schriftelijke reactie is gebleken dat klager, na eerder enkele dagen achtereen arbeidsongeschikt te zijn bevonden door onderscheidenlijk 2 verpleegkundigen en de inrichtingsarts, zich op 9 september 2010 opnieuw heeft ziek gemeld in verband met dezelfde klachten als gevolg van jicht. Klager is bij terugkomst op de afdeling door de een andere verpleegkundige dan die hem eerder beoordeelden, arbeidsgeschikt bevonden. Bij deze beoordeling is de inrichtingsarts niet betrokken geweest. De beroepscommissie stelt voorop dat het niet aan de verpleegkundige is om de arbeids(on)geschiktheid van een gedetineerde te beoordelen, maar dat hiervoor de inrichtingsarts geraadpleegd dient te worden, waarbij het de voorkeur verdient dat de inrichtingsarts de gedetineerde zelf ziet. Nu dit niet is geschied, is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen van de medische dienst onzorgvuldig is en kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Vanwege het door klager ondervonden ongemak Artikelen: Pm art. 28 en 30 Verpleegkundige heeft diagnose gesteld, hetgeen arts had behoren te doen. Verpleegkundige had de kwestie meteen aan arts moeten voorleggen. Verwijzing naar advies van medisch adviseur om bij dit soort ongevallen een vaste controleafspraak bij arts te maken. Beroep gegrond, tegemoetkoming 25,=. De beroepscommissie stelt vast dat klager de dag na het oplopen van de kwetsuur bij de verpleegkundige is geweest. Deze gaf aan dat het waarschijnlijk een kneuzing was, heeft de hand ingepakt en aangegeven dat klager bij aanhoudende pijnklachten contact kon opnemen. Uit het His valt af te leiden dat de verpleegkundige de diagnose heeft gesteld, hetgeen de arts had behoren te doen. Het was beter geweest als de verpleegkundige de kwestie meteen aan de arts had voorgelegd. Op 15 mei 2010 komt klager bij de verpleegkundige met een verzoek om een tubigrip. 13

Ook dan wordt geen aanleiding gezien klager door te verwijzen naar de arts. Uiteindelijk resulteert het erin dat klager in een zeer laat stadium naar het ziekenhuis gaat. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de verpleegkundige moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend. De beroepscommissie wijst in dit verband op het advies van de medisch adviseur in haar bemiddelingsverslag om bij dit soort ongevallen een vaste controleafspraak te maken bij de arts en dit niet aan het initiatief van de patiënt over te laten. --------------------- 10/3416/GV 08/02/2011 Pol, mr. U. van de. Boone, mr. M. Wijte, mr. Th.E.M. Lispet, mr. I. (secr.) Verlof algemeen Tegenover recidivekans en noodzaak van behandeling, bij seksuele delicten doorgaans een relevante factor, staan de uitdrukkelijke overwegingen van de rechtbank. Inmiddels aanzienlijk deel van straf uitgezeten zonder dat met behandeling begin is gemaakt. Rechtbank heeft uitdrukkelijk van verplicht stellen van behandeling afgezien. Maatschappelijke onrust en ongewenste confrontatie met slachtoffers niet nader onderbouwd. Beroep gegrond en opdracht tot nieuwe beslissing. Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens seksuele delicten met minderjarigen en het bezit van kinderpornografie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 augustus 2011. Aansluitend dient hij eventueel 93 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. Zwaarwegend voor de Staatssecretaris voor het weigeren van verlof is de recidivekans en de noodzaak van behandeling. Hoe zeer dit bij de voormelde seksuele delicten doorgaans ook een relevante factor is, hier tegenover staan de uitdrukkelijke overwegingen van de rechtbank, die klager tot deze straf heeft veroordeeld. Door het Openbaar Ministerie, dat 6 jaar gevangenisstraf had geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, is geen beroep ingesteld. Voor wat betreft de behandeling overweegt de beroepscommissie, dat een aanzienlijk deel van de straf inmiddels is uitgezeten zonder dat met een behandeling, op vrijwillige basis, een begin is gemaakt. De rechtbank heeft van het verplicht stellen hiervan uitdrukkelijk afgezien. Namens de Staatssecretaris zijn als gronden voor weigering van verlof nog de maatschappelijke onrust en de ongewenste confrontatie met slachtoffers genoemd. De officier van justitie baseert zijn negatief advies ook op deze gronden. Deze gronden zijn echter niet nader onderbouwd en in het rechtbankvonnis zijn hiervoor ook geen specifieke aanwijzingen te vinden. Onder deze omstandigheden en in dit stadium van de tenuitvoerlegging is de beroepscommissie van oordeel dat aan het oordeel van de rechtbank en hieraan ten grondslag liggende overwegingen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend en dat de beslissing van de Staatssecretaris om klagers verlofaanvraag te weigeren niet op goede gronden rust. Zij zal het beroep gegrond verklaren en 14

de Staatssecretaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. --------------------- 10/2948/TB 15 februari 2011 Woensel, mr. A.M. van Louwe, mr. drs. T.A.M. Schaap-Meulemeester, mr. C.A.M. Kokee, R. (secr.) Plaatsing/overplaatsing longstay Artikelen: Bvt art. 11 Beleidskader longstay forensische zorg Beroepscommissie is niet ervan overtuigd dat klager conform state of the art alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan. Echter gelet op ernst beheersproblematiek kan aan dit criterium niet worden vastgehouden. Onaanvaardbaar risico bij terugplaatsing naar behandelafdeling. Beroep ongegrond. Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken: a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbsgestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt. Volgens het door verweerder gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd, b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot een onder a) bedoeld ernstig delict komt, c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan, d) hij conform state of the art alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau. Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde en dat een plaatsing in een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat de behandeling van klager, die bedreven is in de vechtsport, wordt gekenmerkt door ernstige beheersproblematiek in verband met forse agressie-uitbarstingen. Ondanks 15

de behandelpogingen in FPC De Kijvelanden, lijkt een hervatting van de behandeling mede gelet op genoemde beheersproblematiek en de ernstige persoonlijkheidspathologie en psychopathie van klager vooralsnog gedoemd te mislukken. Op grond van de pro justitia rapportages van [...](klinisch psycholoog) van 21 februari 2010 en van [...] (psychiater) van 3 maart 2010 is de beroepscommissie er niet van overtuigd dat klager conform state of the art alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, mede gelet op de relatief korte periode dat klager een behandeling heeft ondergaan. Echter, gelet op de ernst van de beheersproblematiek is de beroepscommissie van oordeel dat in onderhavige zaak aan bedoeld criterium niet kan worden vastgehouden. Bij terugplaatsing op een behandelafdeling onstaat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van medepatiënten en personeel, nu zelfs op speciale afdelingen waar risicovolle patiënten worden behandeld ernstige problemen zijn ontstaan. Het hiervoor genoemde rapport van Deenen biedt onvoldoende gronden om klager op een behandelafdeling te plaatsen. Dit rapport is overigens voldoende duidelijk, zodat de beroepscommissie geen reden ziet hem als getuige-deskundige te horen. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van De Pompestichting te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. --------------------- 09/2039/TB - eindbeslissing 14 februari 2011 Woensel, mr. A.M. van Louwe, mr. drs. T.A.M. Schaap-Meulemeester, mr. C.A.M. Kokee, R. (secr.) Tegemoetkoming financieel; Plaatsing/overplaatsing longstay Artikelen: Bvt art. 11 Destijds is beroep tegen afwijzing verzoek plaatsing uit longstay bij tussenbeslissing aangehouden i.a.v. nader LAP-advies. Staatssecretaris heeft ten onrechte i.a.v. herbeoordeling geen uitvoering gegeven aan bij tussenbeslissing gegeven opdracht nader LAP-advies te verstrekken. Beroep gegrond, opdracht nieuwe beslissing. Tegemoetkoming 250,= voor elke maand van uitblijven nader LAP-advies. In haar tussenbeslissing van 2 februari 2010 heeft de beroepscommissie de behandeling van het beroep aangehouden voor de duur van maximaal een half jaar in afwachting van een nader advies van de LAP. De Staatssecretaris is verzocht binnen deze termijn het advies van de LAP ter hand te stellen. De beroepscommissie stelt vast dat het LAP-advies nog niet voorhanden is. De Staatssecretaris is daardoor in verzuim. Namens de Staatssecretaris is ter zitting medegedeeld dat klager op de wachtlijst voor herbeoordeling staat en naar verwachting rond maart 2011 herbeoordeeld zal worden. Kennelijk is de Staatssecretaris hierbij uitgegaan van een herbeoordeling op grond van het huidige longstaybeleidskader. Dat is ten onrechte. De plicht tot het doen opmaken van een LAP-advies vloeit voort uit vorengenoemde tussenbeslissing van de beroepscommissie en op grond van een specifieke beoordeling in het indivuele geval en niet op basis van het longstaybeleidskader. De in eerdere uitspraken van de beroepscommissie bepaalde overgangstermijn, is dan ook niet van toepassing in 16

dit concrete geval. Met de mededeling namens de Staatssecretaris dat de LAP geen face-to-face gesprek zal voeren met klager wordt eveneens de beslissing van de beroepscommissie van 2 februari 2010 miskend. De beroepscommissie vindt het schrijnend dat voor klager de beoordeling van zijn zaak bijna een jaar stil heeft gelegen zonder dat hij daarin enig aandeel heeft gehad. Het voorgaande brengt mee dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Nu de bestreden beslissing op materiële grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Staatssecretaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie acht een tegemoetkoming aangewezen en stelt deze vast op 250,= per maand zolang de Staatssecretaris in gebreke blijft een LAP-advies te laten opmaken. --------------------- 10/2191/TR 14 februari 2011 Woensel, mr. A.M. van Louwe, mr. drs. T.A.M. Schaap-Meulemeester, mr. C.A.M. Bruin, mr. S.A.H. de (secr.) Plaatsing/overplaatsing Fokkens; Ontvankelijkheid materieel Artikelen: Bvt art. 69 lid 1; Pm 42 (oud), 43 (oud) Mededeling geen vervroegde tenuitvoerlegging tbs-maatregel is voor beroep vatbare beslissing. Geen aanspraak op vervroegde plaatsing o.g.v. Fokkensregeling nu voor 4 augustus 2010 nog geen eenderde van klagers gevangenisstraf tenuitvoer was gelegd. Beroep ongegrond. De beroepscommissie is van oordeel dat klager in het beroep kan worden ontvangen. Verweerder heeft klager medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de opgelegde tbs-maatregel. Deze mededeling is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 69, eerste lid, onder f, Bvt beroep kan worden ingesteld. Aan de orde is de beslissing van verweerder van 20 juli 2010 om ten aanzien van klager geen uitvoering te geven aan de in de artikelen 42 (oud) en 43 (oud) Pm neergelegde Fokkensregeling vanwege het op 10 november 2009 kenbaar gemaakte voornemen om deze regeling af te schaffen en de op 10 november 2009 gedane mededeling dat in verband daarmee vanaf die datum geen op de Fokkensregeling gebaseerde plaatsingsbeslissingen meer worden genomen. De Fokkensregeling is hangende het beroep formeel door verweerder afgeschaft bij Besluit van 24 juli 2010. Dit Besluit is op 3 augustus 2010 gepubliceerd in Staatsblad 2010, 312 en op 4 augustus 2010 in werking getreden. Artikel III van dit Besluit bepaalt dat het Besluit geen gevolgen heeft voor veroordeelden die op het tijdstip waarop het in werking treedt, reeds zijn geplaatst nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd. Volgens de Fokkensregeling kon een gedetineerde aanspraak maken op plaatsing in een tbsinrichting vanaf het moment dat een derde van zijn gevangenisstraf tenuitvoer was gelegd. Klagers v.i.-datum is gesteld op 12 november 2013. Aangezien voor 4 augustus 2010 nog geen eenderde van klagers opgelegde gevangenisstraf tenuitvoer was gelegd kan klager geen aanspraak maken op een vervroegde plaatsing op grond van deze regeling. De omstandigheid dat de opschorting 17

van de Fokkensregeling vanaf 10 november 2009, vooruitlopend op eerdergenoemd wijzigingsbesluit, onrechtmatig was, kan daaraan niet afdoen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. 18

19

20