Afdeling 1. Klassieke invulling van de basisbeginselen uit het verbintenissenrecht

Vergelijkbare documenten
Inhoudsopgave. Inhoudsopgave 5 Voorwoord 11

Hoofdstuk I. Algemene inleiding 15

Misbruik van exoneratiebedingen in het Belgische recht. Een rechtsvergelijkend perspectief met de Draft Common Frame of Reference

Rechtsmisbruik bij contractvrijheid. Caroline Coppens

De basisbeginselen van het contractenrecht: kroniek van de recentste evoluties

Concubinaat. De buitenhuwelijkse tweerelatie. Patrick Senaeve (ed.) Acco Leuven / Amersfoort

Middag van het Recht: Nieuw Verbintenissenrecht. Prof. dr. Britt Weyts Hoogleraar Universiteit Antwerpen Advocaat

Archived version. Journal homepage / Author contact. /368133

DE IDEALE WONING, coöperatieve vennootschap, arrondissement. Antwerpen, met maatschappelijke zetel te 2600 Berchem,

Contracten: basisbeginselen. Door Mr. Franky De Mil Advocaat-vennoot bij Pure Advocaten

De contractuele uitsluiting en beperking van de tienjarige aansprakelijkheid van de architect (Cass. 5 september 2014)

Onrechtmatige contractuele bedingen

Hof van Cassatie van België

Rechtsmisbruik (muurarrest)

C.O.B.A. 4 COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent. Academiejaar

Hof van Cassatie van België

RECHTSMISBRUIK. Joëlle Rozie Stefan Rutten Aloïs Van Oevelen (eds.) Antwerpen Cambridge

Instantie. Onderwerp. Datum

INHOUD. Afdeling I. Juridische theorievorming...9 Afdeling II. Rechtseconomie DEEL I. BEGRIPPENKADER... 21

DE NIETIGHEID WEGENS SCHENDING VAN FORMALITEITEN IN

1. Een geldige wil = om een rechtshandeling te stellen, moeten de partijen hun volwaardige wil uiten

HOOFDELIJKHEID IN DE GEMEENTELIJKE BELASTINGREGLEMENTEN

BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE ARCHITECT VERBONDEN DOOR EEN ARBEIDSOVEREENKOMST

Akkoord over prijs en zaak voldoende voor verkoop Of toch niet?

Noot. Over de uitoefening van een bewijslastclausule. Wie bewijst dat het kalf verdronken is?

Geldigheidsvereisten voor elke overeenkomst toegepast op borgtocht

Inhoudstafel INHOUDSTAFEL... 5 LIJST VAN TABELLEN... 9 LIJST VAN PRAKTISCHE VOORBEELDEN I. INLEIDING... 13

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen.

INHOUDSTAFEL. Inhoudstafel

Hof van Cassatie van België

UITVOEREN VAN WERKEN IN BELGIE Aandachtspunten bij de aannemingsovereenkomst

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

Hof van Cassatie van België

FICHE WETTELIJKE RENTEVOETEN.

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

Arbitragecommissie. Advies over de sancties bepaald in artikel 5 van de wet

FICHE WETTELIJKE RENTEVOETEN.

De gekwalificeerde benadeling Een rechtspraakanalyse

FICHE WETTELIJKE RENTEVOETEN.

COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN

De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische verbintenissenrecht

KRONIEK VAN HET VERBINTENISSENRECHT ( ) 1

Deel 0 ALGEMEEN RECHT 13

Hof van Cassatie van België

Middag van het Recht, te Brussel, 15 maart Instituut voor Verbintenissenrecht. Academiejaar

INHOUD. Inleiding Een veelbelovende start: de voorbereidende werken van het Burgerlijk Wetboek... 17

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent. Academiejaar Contractweigering. Masterproef van de opleiding Master in de rechten

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Inleiding tot Recht. Uit Praktisch Burgerlijk Recht

De kwade trouw: begrip, functie en rechtsgevolgen

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Anatocisme. Copyright and disclaimer

Het is nadien aan de hoofdaannemer en de onderaannemer zelf om onderling uit te maken aan wie de consigneerde som uiteindelijk zal toekomen.

Hof van Cassatie LIBERCAS

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent. Academiejaar DE VERBINTENIS UIT EENZIJDIGE WILSUITING

Advies nr. 2017/16 van 22 februari Arbitragecommissie

Inhoudstafel. Inleiding... 1

INHOUD. VOORWOORD... v. EXONERATIEBEDINGEN EN VRIJWARINGSBEDINGEN Aloïs Van Oevelen... 1

GDPR en aansprakelijkheid

Hof van Cassatie, arrest van 10 april 2003

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent. Academiejaar Masterproef van de opleiding Master in de rechten.

Hof van Cassatie van België

1 Huurrecht is burgerlijk recht

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

A. TOTSTANDKOMING VAN DE KOOP - WILSOVEREENSTEMMING - WILSGEBREKEN

ACIS-Symposium Actualiteiten Verzekeringsrecht 15 maart Mr. S.W.A. Kelterman Het proportionaliteitsbeginsel in het verzekeringsrecht

Hof van Cassatie van België

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Hof van Cassatie van België

WETTELIJKE RENTEVOET IN DE

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard.

Financial Law Institute

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Handboek Estate Planning Bijzonder Deel... Voorwoord... De auteurs... Verkrijgingen door de langstlevende echtgenoot via huwelijkcontract...

De Bibliotheek Handelsrecht Larcier... Voorwoord bij de Reeks Algemeen Handelsrecht en Handelscontracten...

Lijst van auteurs... xi

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

Hof van Cassatie van België

Een standpunt over de burgerlijke aansprakelijkheid van bestuurders van een V.Z.W. in de sportwereld

Hof van Cassatie. I. Rechtspleging voor het Hof. II. Cassatiemiddel

Deze bijlage blijft gelden zolang als de Verwerker de persoonsgegevens verwerkt namens de Verwerkingsverantwoordelijke.

NATIONALE KAMER VAN NOTARISSEN

Zaak C-377/98. Koninkrijk der Nederlanden tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

Hof van Cassatie van België

Aanloop tot wetswijziging

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars)

Hof van Cassatie van België

De belangrijkste bron van het burgerlijk recht is het burgerlijk wetboek,

Arrest van 19 december 1997 in de zaak A 96/ Arrêt du 19 décembre 1997 dans l affaire A 96/

TETRALERT - SOCIAAL ONWETTIGE TERBESCHIKKINGSTELLING VAN PERSONEEL: EEN AKELIG ARREST VAN CASSATIE? NEEN, NIET ECHT

Toepassing op de wijziging van arbeidsvoorwaarden (2)

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

De controverse rond de verhouding tussen de artikelen 126 en 134 van bet RV A-Besluit in bet Iicht van de verschillende interpretatiemethodes

meest gestelde vragen over De Proeftijd De Gier Stam &

TERUGWERKENDE KRACHT IN HET GEMEEN CONTRACTENRECHT. ENKELE PRAKTISCHE TOEPASSINGEN. Lunchdebat van 23 januari 2015

Krediet KMO Wet KMO Financiering Informatieverplichting Wederbeleggingsvergoeding Zekerheden Onrechtmatig beding

O. T., eiser tot cassatie van een arrest, op 5 juni 1998 gewezen. vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof

Transcriptie:

Hoofdstuk III De geëvolueerde rol van de rechter bij de vaststelling van contractuele rechten 7. Overzicht In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de verschillende mechanismen en technieken die op vandaag toegepast worden door de rechter en waarmee de rechter het contractuele kader van de partijen kan corrigeren. Er wordt daartoe vertrokken vanuit een (korte) schets van de klassieke basisbeginselen uit het verbintenissenrecht anno 1804 (Afdeling 1), om vervolgens de correcties op deze basisbeginselen anno 2014 weer te geven (Afdeling 2). Afdeling 1. Klassieke invulling van de basisbeginselen uit het verbintenissenrecht 1. Wilsautonomie als historisch vertrekpunt 8. Begripsomschrijving De wilsautonomie vormt de veruitwendiging van het 19 de -eeuwse postulaat van de individuele vrijheid 7. Het verwijst naar de opvatting dat elk individu de bevoegdheid heeft om zijn eigen rechtspositie te bepalen, onder meer door vrij overeenkomsten aan te gaan. Het principe van de wilsautonomie vormt onmiskenbaar de bakermat van het contractenrecht in de Code civil van 1804 8. 9. Drie klassieke componenten De wilsautonomie betekent traditioneel dat elke burger vrij beslist om al of niet te contracteren en dat de contractpartijen vrij de inhoud van hun overeenkomst bepalen. Eens zij wilsovereenstemming hebben bereikt, volstaat in de regel de loutere consensus om tussen hen de beoogde rechtsgevolgen teweeg te brengen. Daarenboven wordt een verbindende kracht aan hun rechtshandeling gehecht (art. 1134, lid 1 BW). De contractuele binding ontstaat uit de loutere wilsovereenstemming en betreft enkel de partijen die toestemden. De leer van de wilsautonomie vertoont derhalve drie klassieke facetten: (i) de contractvrijheid, (ii) de bindende kracht van de overeenkomst en (iii) het consensualisme 9,10. 7 R. Kruithof, Leven en dood van het contract, RW 1985-86, (2731) 2734-2735, nrs. 2-3. 8 H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, II, 1940, 424, nr. 461; R. Kruithof, Leven en dood van het contract, RW 1985-86, (2731) 2734, nr. 3; S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 37, nr. 46; A. Van Oevelen, Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissenrecht in M. Van Hoecke (ed.), Algemene rechtsbeginselen, 1991, (95) 98-99, nr. 4. Zie ook S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 2, nr. 3. Voor een recent overzicht, zie ook P. Van Ommeslaghe, L autonomie de la volonté: du code civil à nos jours in R. Feltkamp en F. Vanbossele (eds.), Wilsautonomie, contractvrijheid en ondernemingscontracten, 2011, (1) 1-23. 9 S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 37, nr. 47; P. Van Ommeslaghe, La rigueur contractuelle et ses tempéraments selon la jurisprudence de la Cour de cassation de Belgique in X., Etudes offertes à Jacques Ghestin. Le contrat au début du XXIe siècle, 2001, 881, nr. 1; P. Wéry, Droit des obligations, Vol. 1, 2010, 110 en 113, nrs. 97 en 99. Zie ook S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 3, nr. 5. 10 Op het principe van het consensualisme wordt hierna niet dieper ingegaan. Voor een algemene bespreking, zie o.m. P. Wéry, Droit des obligations. Vol. 1, 2010, 118 e.v., nrs. 105 e.v. larcier 13

De contractpartijen door de rechter uitgekleed? 2. De contractvrijheid 10. Klassieke invulling Contractvrijheid betekent vooreerst dat men vrij is om rechtsbetrekkingen aan te gaan, in het bijzonder om al dan niet te contracteren 11. In beginsel is contractweigering dan ook toegelaten 12. Men mag, ten tweede, in beginsel ook zijn medecontractant kiezen. Ten slotte houdt de contractvrijheid ook in dat partijen vrij de inhoud van hun overeenkomst mogen regelen, ook al bestaat een wettelijke regeling voor hun contract. In de regel zijn de wettelijke regels immers slechts van suppletieve aard en mogen de contractpartijen deze in hun overeenkomst terzijde schuiven. 11. Geen absolute vrijheid De contractvrijheid is evenwel nooit absoluut geweest. Van oudsher bepaalt artikel 6 BW dat de contractpartijen middels hun overeenkomst geen afbreuk mogen doen aan de wetten die de openbare orde en de goede zeden raken. Regels raken de openbare orde wanneer zij de essentiële belangen van de Staat of van de gemeenschap (raken) of in het privaatrecht de juridische grondslagen (vastleggen) waarop de economische of morele orde van de maatschappij rust 13. In deze definitie ligt het begrip goede zeden vervat 14. Deze soort regels zijn niet zo talrijk in het contractenrecht, maar zijn fundamenteel voor de privaatrechtelijke maatschappelijke ordening. Zij beogen immers het algemeen belang te beschermen. De miskenning van een regel van openbare orde door contractanten wordt dan ook gesanctioneerd door een absolute nietigheid. Nieuwe begrenzingen aan de contractvrijheid werden later aangebracht middels regels van dwingende aard. Het begrip dwingend recht werd pas in alle duidelijkheid aanvaard met een cassatiearrest van 6 december 1956 15. Deze regels beogen hoofdzakelijk de bescherming van slechts private belangen. Zij willen immers bepaalde categorieën van zwakkere rechtsgenoten beschermen, zoals huurders en pachters, werknemers, verzekerden, kredietnemers, consumenten enz. 16 De miskenning door de contractanten van een regel van dwingend recht wordt gesanctioneerd met een relatieve nietigheid. 11 Degene tot wie een aanbod is gericht, is niet verplicht daarop in te gaan, tenzij de wet hem daartoe verplicht (Cass. 13 september 1991, Arr.Cass. 1991-92, 38, Pas. 1992, 33 en RW 1991-92, 882). 12 Hier dient al meteen een nuancering te worden toegevoegd in het licht van het principe van het verbod op rechtsmisbruik. Zie in het bijzonder Cass. 7 oktober 2011, Pas. 2011, 2148, noot A. Henkes, RW 2012-13, afl. 30, 1181, noot S. Jansen en S. Stijns, TBBR 2012, afl. 10, 489, noot A. De Boeck, alwaar het hof als volgt overweegt: De weigering om te contracteren kan een rechtsmisbruik opleveren wanneer het aanwenden van de vrijheid om niet te contracteren wordt gebruikt op een wijze die kennelijk de grenzen overschrijdt van de normale rechtsuitoefening van die vrijheid door een bedachtzaam en omzichtig persoon. Voor een uitgebreide analyse, zie S. Jansen en S. Stijns, Contractweigering kan rechtsmisbruik uitmaken (noot onder Cass. 7 oktober 2011), RW 2012-13, afl. 30, 1182-1186. 13 Cass. 9 december 1948, Arr.Verbr. 1948, 615, Pas. 1948, I, 699, RCJB 1954, 251 en de noot P. De Harven, Contribution à l étude de la notion d ordre public ; Cass. 10 november 1978, Arr.Cass. 1978-79, 299, Pas. 1979, 309 en RW 1979-80, 1479, noot A. Van Oevelen. Zie ook recenter: Cass. 10 maart 1994, Arr.Cass. 1994, 236, Pas. 1994, 237, RW 1994-95, 431, JT 1994, 419, R.Cass. 1994, 278, noot T. Denys en D. Meulemans, TBH 1995, 15, noot F. Glansdorff, TRV 1995, 176, noot H. Laga en Rev.banque 1994, 258, noot A. Bruyneel. 14 J. De Coninck, Toetsing van de geoorloofdheid van een overeenkomst: de openbare orde herbekeken, TBBR 2004, (301) 307, nr. 22; W. Van Gerven en S. Covemaeker, Verbintenissenrecht, 2006, 78. 15 Cass. 6 december 1956, Pas. 1957, 361 en concl. proc.-gen. Hayoit de Termicourt, RCJB 1960, 156, noot G. Baeteman. Zie ook M. Dupont, La nullité absolue et nullité relative in P. Wéry (ed.), La nullité des contrats, 2006, (33) 56 e.v. 16 Dwingende regels kunnen ook beide partijen beschermen. Zo worden zowel de huurder als de verhuurder beschermd door art. 6 Handelshuurwet inzake prijsherziening: Cass. 25 april 2003, Pas. 2003, I, 877, TBBR 2005, 42, noot P. Wéry. 14 larcier

12. Openbare orde: een evolutief begrip Men moet het evolutieve karakter benadrukken van de regels die geacht worden van openbare orde te zijn 17. De notie openbare orde weerspiegelt inderdaad de evoluerende maatschappelijke waarden en opvattingen over de relatie tussen algemeen en particulier belang 18. Ook het onderscheid tussen de begrippen openbare orde (inclusief de goede zeden) en dwingend recht ligt niet altijd voor de hand, zeker nu het de rechtspraak is (en zelden de wetgever) die rechtsregels onder de ene of de andere categorie onderbrengt. Bovendien berusten ook regels van dwingende aard op overwegingen van maatschappelijk of sociaal, en dus van algemeen belang, ook al heeft de wetgever met deze dwingende regels hoofdzakelijk particuliere belangen in bescherming willen nemen 19. Tot slot is het evenmin ongebruikelijk dat eenzelfde wet bepalingen van elke soort bevat 20. 13. Vrijheid van handel Een voorbeeld van een beginsel dat geacht wordt de openbare orde te raken, is het beginsel van de vrijheid van handel of de economische vrijheid, ook wel de mededingings- of ondernemingsvrijheid genoemd 21,22. Dit fundamentele beginsel, voorheen gegrondvest in het decreet d Allarde van 2-17 maart 1791 en heden opgenomen in het Wetboek van Economisch Recht van 28 maart 2013 23, vormt nog steeds één van de belangrijkste fundamenten waarop de Belgische economische orde rust 24. Het is de basis om clausules die de mededinging al te zeer beperken, nietig te verklaren. In dit kader situeert zich dan ook de uitgebreide rechtspraak inzake niet-concurrentiebedingen (of een conventioneel mededingingsverbod) die de mededingingsvrijheid van één van de contractpartijen (bv. de overdrager bij een overnameovereenkomst) al te zeer beperkt doordat het beding onvoldoende afgebakend is in tijd, ruimte en/of activiteit. Dergelijke bedingen worden (absoluut) nietig geacht, waarbij veelal in één adem aangenomen wordt dat de rechter niet de bevoegdheid heeft om de tussen partijen overeengekomen clausule te matigen of par- 17 S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 39, nr. 50. 18 Zie recent: J. De Coninck, Toetsing van de geoorloofdheid van een overeenkomst: de openbare orde herbekeken, TBBR 2004, (301) 304-307, nrs. 11-19; J. Ghestin, Réflexions sur la liberté contractuelle et l ordre public in X. (ed.), Liber amicorum Lucien Simont, 2002, (405) 409-412, nrs. 7-9. Voor een uitgebreide studie van de notie openbare orde, o.m. benaderd vanuit de diverse rechtstakken, zie A. Van Oevelen e.a., De nietigheid van overeenkomsten wegens strijdigheid met de openbare orde of de goede zeden: algemene beginselen en een grondslagenonderzoek, TPR 2011, 1355-1412. 19 G. Baeteman, Les effets des dispositions légales impératives protégeant des intérêts privés (noot onder Cass. 6 december 1956), RCJB 1960, (158) 166-167, nr. 7; A. Meeùs, La notion de loi impérative et son incidence sur la procédure en cassation et sur l office du juge (noot onder Cass. 17 maart 1986), RCJB 1988, (498) 510-511, nr. 15. Zie over de verhouding openbare orde en dwingend recht in het bijzonder, F. Peeraer, De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische verbintenissenrecht, TPR 2013, 2705-2801. 20 S. Stijns, La dissolution du contrat par un acte unilatéral en cas de faute dans l inexécution ou de vice de formation in X. (ed.), La volonté unilatérale dans le contrat, 2008, (325) 404, nr. 62. Zo kan men bv. zelfs in het contractenrecht niet stellen dat de vier geldigheidsvoorwaarden (toestemming, handelingsbekwaamheid, voorwerp en oorzaak) de openbare orde raken. Een overeenkomst met een ongeoorloofd voorwerp of een ongeoorloofde oorzaak wegens strijdigheid met een regel van openbare orde of goede zeden, zal absoluut nietig zijn (art. 1131 en 1133 BW), terwijl een ongeoorloofdheid wegens strijdigheid met een regel van dwingend recht, de overeenkomst slechts relatief nietig maakt. Is een contract behept met een wilsgebrek (dwaling, geweld of bedrog) of ontbreekt elke toestemming, elk voorwerp of elke oorzaak, dan kan men eveneens tot de relatieve nietigheid besluiten. Zie S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 39, nr. 50. Zie dienaangaande tevens P. Wéry, L essor du droit impératif et ses rapports avec l ordre public en matière contractuelle in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, 121-142. 21 Zie D. Mertens, Bescherming van cliënteel, 2011, 50, nr. 40. 22 E. Dirix, Grondrechten en overeenkomsten in X, De toepasselijkheid van de grondrechten in private verhoudingen, 1982, (35) 53, nr. 12; W.J. Ganshof van der Meersch, L ordre public et les droits de l homme, JT 1968, 661; D. Mertens, Bescherming van cliënteel, 2011, 50, nr. 40. 23 Zie gedetailleerder infra, nr. 110. 24 Zie uitgebreid bij D. Mertens, Bescherming van cliënteel, 2011, 48 en 81 e.v., nr. 39 en nrs. 60 e.v. larcier 15

De contractpartijen door de rechter uitgekleed? tieel te vernietigen 25. De vraag rijst of een dergelijke bijzonder rigide sanctie 26 wel wenselijk is 27. 14. Absolute v. relatieve nietigheid Het onderscheid tussen de relatieve en absolute nietigheid betreft noch de aard van de nietigheidssanctie noch de intensiteit van haar gevolgen 28. Beide vormen eenzelfde sanctie: het retroactief ongedaan maken van het contract. Deze sanctie moet in beide gevallen door de rechter worden uitgesproken: noch de absolute, noch de relatieve nietigheid treedt van rechtswege in 29. Het onderscheid tussen relatieve en absolute nietigheid houdt dan ook enkel verband met de aard van de overtreden rechtsregel, meer bepaald met het belang dat de betrokken rechtsregel beschermt 30. Afhankelijk van het beschermde belang algemeen belang v. particuliere belangen zal de kring van de personen die aanspraakgerechtigd zijn op de nietigverklaring, enger of ruimer uitvallen. De gevolgen van dit onderscheid situeren zich voornamelijk op procedureel vlak 31. 15. Wie kan de nietigheid opwerpen? Een absolute nietigheid kan door iedere belanghebbende worden opgeworpen en ook ambtshalve door de rechter. In geval van een relatieve nietigheid is de kring der aanspraakgerechtigden beperkt tot de door de rechtsregel beschermde personen, zodat de rechter de miskenning van deze regel niet ambtshalve mag opwerpen 32. Dit laatste wordt alsmaar meer bekritiseerd en is op de helling gekomen door de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake consumentenrecht 33. Ook vanuit de invalshoek van het burgerlijk procesrecht dient dit onderscheid te worden genuanceerd 34. 25 Cass. 3 februari 1971, Pas. 1971, I, 511; Antwerpen 13 september 1979, RW 1979-80, 2008; F. Bouckaert, De handelszaak, 1989, 43, nr. 101; L. Fredericq, Handboek van Belgisch Handelsrecht, I, 1976, 421, nr. 387; J. Ronse, J.-M. Nelissen-Grade en K. Van Hulle, Overzicht van rechtspraak (1978-1985). Vennootschappen, TPR 1986, (859) 862, nr. 3; S. Stijns, B. Tilleman, W. Goossens, B. Kohl, E. Swaenepoel en K. Willems, Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: koop en aanneming (1999-2006), TPR 2008, (1411) 1520, nr. 127. 26 Zie ook D. Mertens, Bescherming van cliënteel, 2011, 359, nr. 265. 27 Meer hieromtrent, zie infra, nrs. 117 e.v. 28 S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 39, nr. 50. Of zoals Van Oevelen het formuleert: Een absoluut nietige overeenkomst is niet nietiger dan een relatief nietige overeenkomst. (A. Van Oevelen, De nietigheid van de overeenkomst in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2008, losbl., III). 29 S. Stijns, De beëindiging van verbintenissen: recente evoluties inzake betaling, nietigheid, ontbindende voorwaarde en verval in S. Stijns, I. Samoy en A. De Boeck (eds.), Themis. Verbintenissenrecht, 2009-10, (25) 36-39, nrs. 21-23; S. Stijns, La dissolution du contrat par un acte unilatéral en cas de faute dans l exécution ou de vice de formation in X. (ed.), La volonté unilatérale dans le contrat, 2008, (325) 406, nr. 64. 30 M. Dupont, La nullité absolue et nullité relative in P. Wéry (ed.), La nullité des contrats, 2006, (33) 56 en 59; S. Stijns, De beëindiging van verbintenissen: recente evoluties inzake betaling, nietigheid, ontbindende voorwaarde en verval in S. Stijns, I. Samoy en A. De Boeck (eds.), Themis. Verbintenissenrecht, 2009-10, (25) 43, nr. 30; P. Wéry, Droit des obligations. Vol. 1, 2010, 294, nr. 326. 31 L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, 2000, 682-699, nrs. 542-556; J. De Coninck, Toetsing van de geoorloofdheid van een overeenkomst: de openbare orde herbekeken, TBBR 2004, (301) 319-321, nrs. 66 e.v.; W. Van Gerven, Algemeen deel in Beginselen van Belgisch privaatrecht, 1987, 431 e.v., nrs. 135 e.v.; P. Wéry, Droit des obligations, Vol. 1, 2010, 294 e.v., nrs. 326 e.v.. Zie ook S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 5, nr. 9. 32 Zie S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 6, nr. 9. 33 Zie uitgebreid bij S. Stijns, De beëindiging van verbintenissen: recente evoluties inzake betaling, nietigheid, ontbindende voorwaarde en verval in S. Stijns, I. Samoy en A. De Boeck (eds.), Themis. Verbintenissenrecht, 2009-10, (25) 43-44 en 44-48, nrs. 30 en 3-37; E. Swaenepoel, Toetsing van het contractuele evenwicht, 2011, 573-586, nrs. 976-990. 34 Meer hierover, zie infra, Hoofdstuk IV, Afdeling 2. 16 larcier

16. Bevestiging van de nietigheid mogelijk? Een relatieve nietigheid kan gezuiverd worden van haar gebrek door een bevestiging vanwege de beschermde persoon. Bij een absolute nietigheid is dit onmogelijk, net omwille van de schending van het algemeen belang. Dergelijke bevestiging is een eenzijdige rechtshandeling waarmee men uitdrukt dat men afziet van zijn mogelijke aanspraken op een nietigverklaring van de overeenkomst 35. Een bevestiging kan maar plaatsgrijpen nadat de overeenkomst is ontstaan en de persoon die bevestigd heeft, ook kennis heeft gekregen van dat gebrek 36. 3. De bindende kracht van de overeenkomst 17. Betekenis voor de contractpartijen zelf Het beginsel van de verbindende kracht heeft in eerste instantie betekenis voor de contractpartijen zelf. Artikel 1134, lid 1 BW bepaalt immers: Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die deze hebben aangegaan, tot wet. Het is niet toevallig dat een geldig gesloten overeenkomst wordt gelijkgesteld met een wet. Wat tussen de contractpartijen overeengekomen werd, dient immers te worden nageleefd, zo niet zal het in rechte kunnen worden afgedwongen. Dit beginsel biedt elke contractant de nodige rechtszekerheid. Een contractpartij zal enkel van haar verbintenis bevrijd zijn door een situatie van blijvende overmacht 37. Partijen kunnen zich dan ook in beginsel niet eenzijdig aan het contract onttrekken noch kunnen zij de overeenkomst eenzijdig wijzigen, behoudens indien hierover een nieuwe wilsovereenstemming tussen de contractanten zou ontstaan (mutuus dissensus). Artikel 1134, lid 2 BW aanvaardt slechts bij wijze van uitzondering de eenzijdige opzegging van een contract wanneer de wet uitdrukkelijk in dergelijke mogelijkheid heeft voorzien, zoals bij aanneming en lastgeving 38. Dit belet evenwel niet dat contractanten zelf de mogelijkheden om een contract eenzijdig te wijzigen of op te zeggen kunnen uitbreiden middels het opnemen van wijzigings- of opzegbedingen. 18. Betekenis voor de rechter Ook de rechter dient de verbindende kracht van een overeenkomst te respecteren. Dit betekent dat hij er de gevolgen aan moet verbinden die de partijen zelf hebben gewild. Hoe onbillijk de overeenkomst ook is, de rechter kan noch ambtshalve, noch op verzoek van één der partijen het contract wijzigen, aanpassen of herschrijven. In principe mag de rechter zich niet inmengen in de contractuele verhouding die de partijen hebben tot stand gebracht 39. 35 M. Dupont, La nullité absolue et nullité relative in P. Wéry (ed.), La nullité des contrats, 2006, (33) 74. 36 Art. 1338, lid 1 BW en Cass. 21 september 1995, Arr.Cass. 1995, 808. 37 S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 40, nr. 51; A. Van Oevelen, Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissenrecht in M. Van Hoecke (ed.), Algemene rechtsbeginselen, 1991, (95) 117-118, nrs. 19-20. Zie ook S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 7-8, nr. 10. 38 Art. 1134, lid 2 BW: Zij (alle overeenkomsten) kunnen niet herroepen worden dan met hun wederzijdse toestemming of op de gronden door de wet erkend. Rechtspraak en rechtsleer hebben evenwel aangenomen dat een contract van onbepaalde duur door één van de partijen eenzijdig kan worden opgezegd (Cass. 22 november 1973, Pas. 1974, 312 en Arr.Cass. 1974, 327 en Cass. 9 maart 1973, Arr.Cass. 1973, 671 en Pas. 1973, 640). 39 S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 41, nr. 53; A. Van Oevelen, Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissenrecht in M. Van Hoecke (ed.), Algemene rechtsbeginselen, 1991, (95) 118, nr. 20; P. Van Ommeslaghe, Droit des obligations, I, 2010, 162 e.v., nr. 89. larcier 17

De contractpartijen door de rechter uitgekleed? Het Hof van Cassatie waakt nog steeds met strenge hand over dit beginsel. Zo oordeelt het hof regelmatig dat billijkheidsredenen geen rechtsgrond zijn om een contract te wijzigen of te beëindigen. Zo besliste het hof eveneens dat de imprevisieleer die de rechter zou toelaten om het contract aan te passen of te herzien bij onvoorzienbare omstandigheden die het contractuele evenwicht aanzienlijk verstoren en de uitvoering door de schuldenaar moeilijker of duurder, maar niet onmogelijk maken niet kan worden aanvaard in ons contractenrecht 40. De belangrijkste uitzondering die van oudsher wordt aanvaard 41 en die de regel van de bindende kracht jegens de rechter bevestigt vindt men in de zeer omzichtig geformuleerde bepaling van artikel 1244, lid 2 BW. In afwijking van de contractuele uitvoeringstermijnen en rekening houdend met de toestand der partijen, kan de rechter aan de schuldenaar een gematigd uitstel of respijttermijn voor de betaling van zijn schuld toekennen 42. Afdeling 2. De basisbeginselen geëvolueerd en gecorrigeerd anno 2014 19. Correctie van de leer van de wilsautonomie Maatschappelijke evoluties sinds het begin van de 20 ste eeuw hebben geleid tot een socialisering of solidarisering van het contractenrecht 43, waardoor de leer van de wilsautonomie wordt aangevuld en gecorrigeerd 44. De wetgever speelde hierin een rol 45, maar de creativiteit van de rechtspraak en de rechtsleer zijn onmiskenbaar beslissend geweest. Doorheen de jaren is een ware wisselwerking ontstaan tussen het beginsel van de wilsautonomie (en haar drie facetten), enerzijds, en het redelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, anderzijds 46. 20. Objectivering van de wil De individuele wil van de contractanten werd als een voldoende, maar ook een noodzakelijke voorwaarde beschouwd om contractuele gebondenheid tot stand te brengen. De subjectieve wil werd ook geacht bij machte te 40 Meer hierover, zie infra, Hoofdstuk V, Afdeling 2. 41 Een zgn. tweede uitzondering wordt hier vaak aangehaald: volgens het Hof van Cassatie zou de rechter het loon van de lasthebber mogen matigen in de mate de vergoeding niet evenredig is met de geleverde prestaties, steunend op de lastgeving als vriendendienst en de traditie (Cass. 6 maart 1980, Arr.Cass. 1979-80, 842, Pas. 1980, 832, met concl. adv.-gen. R. Charles, RCJB 1982, 519, noot E. Dirix en RW 1981-82, 422; Cass. 14 oktober 2002, TBBR 2003, 603, noot P. Wéry). 42 De toekenning van dat uitstel mag er evenwel niet toe leiden dan de schuldenaar de facto van zijn betalingsverbintenissen zou worden bevrijd: Cass. 19 juni 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1438, Pas. 1986, 1295 en RW 1987-88, 1503, noot A. Van Oevelen. 43 De uitdrukking is ontleend aan Kruithof (R. Kruithof, Leven en dood van het contract, RW 1985-86, (2731) 2740, nr. 6), die deze zelf voor enige kritiek vatbaar acht omdat vele maatregelen eerder genomen werden om de belangen van machtige groepen in de maatschappij te behartigen. 44 Zie uitgebreider bij E. Swaenepoel, Toetsing van het contractuele evenwicht, 2011, 22 e.v., nrs. 34 e.v., en de aldaar aangehaalde rechtsleer. 45 L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, 2000, 962-968, nrs. 742-748, die de rol van de wetgeving nogal eenzijdig benadrukt en die de rol van de rechtspraak en de rechtsleer ten onrechte minimaliseert. 46 D. Freriks, Onderzoeks- en mededelingsverplichting in het contractenrecht, TPR 1992, (1187) 1190-1191; S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 11, nr. 18. Aangaande het beginsel van de wilsautonomie en het vertrouwensbeginsel, zie de Nederlandse auteur J.H. Nieuwenhuis, Drie beginselen van contractenrecht, 1979, 66. Zie ook (zonder vermelding van het vertrouwensbeginsel) P. Van Ommeslaghe, Droit des obligations, I, 2010, 168, nr. 93; P. Wéry, Droit des obligations, vol. 1, 2010, 113-114, nr. 99. 18 larcier

zijn om de inhoud te bepalen van de contractuele afspraken tussen de partijen. Op deze uitgangspunten kwam heel wat kritiek in de loop van de 20 ste eeuw 47. Dat de vrije wil niet alleen de bron, maar ook de maat van de tussen de partijen geldende contractuele regeling zou zijn, werd doorheen de jaren als een fictie aanzien 48. De wil werd meer en meer vanuit een objectieve invalshoek benaderd. De contractanten worden niet alleen gehouden geacht tot wat zij willen, maar ook (en vooral) tot wat zij behoren te willen of redelijkerwijze konden willen omdat dit in het maatschappelijke verkeer betaamt 49. Wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn overeengekomen, valt immers niet volledig samen met wat tussen hen zal gelden en door hen zal moeten (en kunnen) worden uitgevoerd. Vaak zal een overeenkomst de partijen tot méér verbinden dan wat zij zijn overeengekomen. Er wordt met andere woorden een normalisering van de partijwil doorgevoerd (zie verder onder 2). Objectivering gebeurt verder ook aan de hand van de vertrouwensleer als correctiemiddel op de werkelijke wil. Naast de werkelijke wil komt de wilsverklaring te staan zoals die redelijkerwijze door de wederpartij mocht worden opgevat. Aan het opgewekte vertrouwen komt aldus minstens een corrigerende rol toe (zie hierna onder 1) 50. Onverminderd het bovenstaande mag evenmin uit het oog verloren worden dat er zich ook correcties ten behoeve van de wil van de contractpartijen hebben gemanifesteerd (zie verder onder 3). 1. De corrigerende rol van de vertrouwensleer 21. Vertrouwensleer als bron van verbintenissen, o.m. bij discrepantie tussen werkelijke wil en verklaarde wil Bepalend voor de inhoud die de contractanten aan hun overeenkomst wensen te geven, is in beginsel niet de innerlijke wil, maar wel de veruitwendigde wil die op een wilsovereenstemming is uitgemond. Om tot wilsovereenstemming te komen, dient de wil immers te worden geuit. Nochtans primeert in de wilsleer de werkelijke bedoeling van partijen (art. 1157 BW) op de verklaarde wil 51. Er is een terechte kritiek op deze wilsleer geuit, stellende dat men ook rekening moet houden met de wijze waarop de wil werd geuit en waarop die door de tegenpartij kon worden begrepen. De wilsverklaring zou derhalve maatgevend moeten zijn voor de aangegane verbintenissen, en niet de innerlijke wil 52. 47 S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 9, nrs. 14 e.v. 48 S. Stijns, Verbintenissenrecht. Boek 1, 2005, 50, nr. 67; P. Wéry, Droit des obligations, Vol. 1, 2010, 122, nr. 109. Dat de vrije wil trouwens alleen bron is van bindende contractuele afspraken, kan in zekere zin ook als een fictie worden bestempeld, nu het eigenlijk de wet is die een verbindende kracht toekent aan de wilsovereenstemming (art. 1134, lid 1 BW). 49 S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 10, nr. 17. 50 Zie S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 43-44, nr. 57. 51 R. Kruithof, Leven en dood van het contract, RW 1985-86, (2731) 2757-2758, nr. 16. 52 A. De Boeck, Informatierechten en -plichten bij de totstandkoming en uitvoering van overeenkomsten, 2000, 131-155, nrs. 280-345; W. Van Gerven en S. Covemaeker, Verbintenissenrecht, 2006, 73. Zie ook S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 20, nr. 31. larcier 19

De contractpartijen door de rechter uitgekleed? Indien evenwel de verklaarde wil niet zou overeenstemmen met de werkelijke wil, wordt het als onbillijk ervaren om vast te houden aan de werkelijke wil indien de medecontractant mocht voortbouwen op wat werd verklaard. In de Belgische rechtspraak en rechtsleer doet men in dat geval een beroep op de vertrouwensleer als correctiemiddel bij de totstandkoming van de overeenkomst. Toepassing van deze vertrouwensleer leidt ertoe dat de persoon die legitiem mocht vertrouwen op een situatie die slechts een schijntoestand blijkt te zijn, in bescherming wordt genomen. Die persoon wordt daardoor titularis van een recht dat hij terecht meende te verkrijgen. Hij had de schijn immers voor werkelijkheid gehouden 53. In hoofde van de partij die de schijn verwekte, ontstaat dan ook een gehoudenheid tot de mogelijke verbintenissen die uit de schijntoestand voortvloeien. De vertrouwensleer of het recht matig gewekte vertrouwen wordt hierdoor een zelfstandige bron van verbintenissen 54. De rol van de vertrouwensleer als bron van verbintenissen beperkt zich niet tot het bovenstaande toepassingsgeval (discrepantie tussen werkelijk en verklaarde wil), maar kent ook andere toepassingsgevallen, zoals het schijnmandaat en de betaling aan een schijnschuldeiser 55. 22. Vertrouwensleer als gedragsnorm Naast de bovenstaande rol van de vertrouwensleer in ons recht als bron van verbintenissen, kan men in de vertrouwensleer ook een gedragsnorm erkennen die aan de titularis van een recht oplegt zijn recht niet of niet geheel uit te oefenen wanneer hij een schijntoestand heeft opgewekt en de tegenpartij daarop rechtmatig mocht vertrouwen. Deze gedragsnorm geeft aan wanneer het afbreken van onderhandelingen verboden en foutief is en komt ook tot uiting in de figuur van de rechtsverwerking 56. Aangezien de vertrouwensleer evenwel andere toepassingsvoorwaarden en gevolgen heeft in beide functies, kan zij niet als autonoom genoemd worden. Zij vormt evenwel op haar beurt een toepassing van respectievelijk de buitencontractuele zorgvuldigheidsnorm (art. 1382 BW) en het algemeen rechtsbeginsel van het verbod op rechtsmisbruik 57. 2. De corrigerende rol van de objectieve goede trouw 23. Overeenkomst verbindt tot méér dan wat partijen overeengekomen zijn De partijwil wordt in het hedendaagse recht onmiskenbaar geobjectiveerd en genormaliseerd. Vaak zal de overeenkomst de contractanten tot méér verbinden dan wat zij sensu strictu overeengekomen zijn. Het vereiste van de uitvoering te goeder trouw van 53 Zie S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 20, nr. 31. 54 Zie uitgebreid bij S. Stijns en I. Samoy, La confiance légitime en droit des obligations in S. Stijns en P. Wéry (eds.), De bronnen van niet-contractuele verbintenissen, 2007, 47-98, in het bijzonder nrs. 11-13. Zie ook I. Verougstraete, Wil en vertrouwen bij het totstandkomen van overeenkomsten, TPR 1990, 1163-1196. 55 Zie uitgebreider bij S. Stijns en I. Samoy, La confiance légitime en droit privé des contrats in E. Dirix en Y.-H. Leleu (eds.), De Belgische rapporten voor het congres van de Académie Internationale de droit comparé te Utrecht, 2006, 263 e.v. en 269 e.v., nrs. 43 e.v. en 52 e.v. 56 Zie S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 21, nr. 33. 57 Zie uitgebreid bij S. Stijns en I. Samoy, La confiance légitime en droit des obligations in S. Stijns en P. Wéry (eds.), De bronnen van niet-contractuele verbintenissen, 2007, (47) 93-98, nrs. 78-95. Meer hierover, zie ook infra, Hoofdstuk V, Afdeling 1. 20 larcier

overeenkomsten is vandaag alom tegenwoordig in het recht 58. Artikel 1134, lid 3 BW houdt in dat partijen zich bij de uitvoering van hun overeenkomst dienen te gedragen zoals redelijke contractanten. Bij onduidelijkheid zullen hun contractuele afspraken immers door de rechter geïnterpreteerd worden, bij leemtes zal de rechter hun afspraken moeten aanvullen en bij de uitvoering van hun contractuele rechten zal hun gedrag door de rechter kunnen worden gematigd indien de rechtsuitoefening manifest de grenzen van de redelijke en billijke uitoefening te buiten gaat 59. Deze evolutie die in hoofdzaak betrekking heeft op de fase van de uitvoering van een contract berust op de objectieve goede trouw. A. De goede trouw als normatieve norm 24. De goede trouw als gedragsnorm Uiteenlopende pogingen tot definiëring van het vereiste van de goede trouw werden in de rechtsleer ondernomen. Hiertoe wordt o.m. verwezen naar adjectieven zoals eerlijk, trouw, loyaal, redelijk,, naar gedragsregels die voortvloeien uit de sociale verhoudingen, naar de eisen van de redelijkheid en de billijkheid 60. In elk geval introduceert de notie goede trouw nieuwe gedragsnormen in de bestaande juridische verhoudingen, die moeten leiden tot meer billijke en redelijke, meer loyale oplossingen 61. De hedendaagse doctrine beschouwt het vereiste van goede trouw dan ook niet langer als een loutere interpretatieregel, maar als een echte gedragsnorm die opgelegd wordt aan de partijen 62. Terecht schrijft Van Oevelen het volgende: één van de markantste ontwikkelingen die het verbintenissenrecht de jongste jaren kenmerkt, is de toenemende betekenis die wordt gehecht aan het beginsel dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd (art. 1134, derde lid BW) 63. 58 Het is nochtans ooit anders geweest. Zo omschreef Baert de goede trouw in het contractenrecht destijds als een tamelijk verweesd begrip: in stede van een muze, die rechtsleer en rechtspraak tot nieuwe oplossingen in het belang van billijkheid en gerechtigheid zou inspireren, is zij lange tijd eerder als een mummie gebleven, omzwachteld met de strakke banden van de absolute onverbreekbaarheid der overeenkomsten op haar best een schone slaapster ( ). Zie F. Baert, De goede trouw bij de uitvoering van overeenkomsten, RW 1956-57, (489) 492. 59 Zie S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 51 e.v., nrs. 69 e.v. 60 Voor een overzicht van deze verscheidene pogingen tot omschrijving van de objectieve goede trouw, zie L. Cornelis, La bonne foi: aménagement ou entorse à l autonomie de la volonté in S. David-Constant (ed.), La bonne foi, 1990, (17) 34-40; L. Cornelis, Precontractual liability. Report for Belgium in E. Hondius (ed.), Precontractual liability. Reports for the XIIIth Congress International Academy of Comparative Law, 1991, (53) 64. Voor een invulling van de goede trouw aan de hand van de verscheidene verplichtingen die hieruit voortvloeien voor de partijen, zie in het bijzonder B. Hubeau en W. Rauws, De toepassing van de leer van het rechtsmisbruik en het huurrecht, TBBR 1987, (113) 123; P. Marchandise, La libre négociation: droits et obligations des négociateurs in X. (ed.), Het contract in wording, 1987, (3) 14 e.v.; J. Roodhooft (ed.), Bestendig handboek verbintenissenrecht, 2004, losbl., nr. 1392 e.v.; P. Van Ommeslaghe, L exécution de bonne foi, principe général de droit?, TBBR 1987, (101) 103-104. 61 L. Cornelis, La bonne foi: aménagement ou entorse à l autonomie de la volonté in S. David-Constant (ed.), La bonne foi, 1990, (17) 41. 62 S. Stijns, De matigingsbevoegdheid van de rechter bij misbruik van contractuele rechten in de Belgische rechtspraak van het Hof van Cassatie in J. Smits en S. Stijns (eds.), Inhoud en werking van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, 2005, (79) 80; S. Stijns, Abus, mais de quel(s) droit(s)?, JT 1990, (33) 34, nr. 1.1; A. Van Oevelen, De goede trouw bij de keuze tussen de gerechtelijke ontbinding en de gedwongen uitvoering van een wederkerige overeenkomst (art. 1184 BW) (noot onder Cass. 16 januari 1986), RW 1987-1988, (1471) 1472; P. Van Ommeslaghe, L exécution de bonne foi, principe général de droit?, TBBR 1987, (101) 103. Zie hieromtrent tevens H. Cousy, De rol van de goede trouw in het verzekeringscontract in X. (ed.), Liber amicorum Jan Ronse, 1986, (11) 14. Voor een overzicht, zie E. Swaenepoel, Toetsing van het contractuele evenwicht, 2011, 341 e.v., nrs. 570 e.v. 63 A. Van Oevelen, Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht in M. Van Hoecke (ed.), Algemene rechtsbeginselen, 1991, (95) 122, nr. 23. larcier 21

De contractpartijen door de rechter uitgekleed? Aan de hand van de objectieve goede trouw zal de rechter nagaan of de contractanten gehandeld hebben zoals het betaamt in het maatschappelijk verkeer, of zoals een redelijk en billijk persoon dit in dezelfde omstandigheden zou doen. De subjectieve intenties van de partij die handelt, zijn hier niet pertinent. Het gedrag wordt integendeel objectief beoordeeld in het licht van de gedragsregelen die men kan afleiden uit het vereiste van objectieve goede trouw 64. 25. Drieledige rol voor rechter Op heden worden aan de goede trouw drie functies toegekend: een interpretatieve, aanvullende en beperkende functie 65. Thans moet men dan ook vaststellen dat de rechter mee bepaalt welke contractuele regeling tussen partijen moet gelden bij de uitvoering van het contract. Eens de partijen een contract hebben tot stand gebracht door hun consensus, treedt volgend contractueel mechanisme als het ware in werking 66. De wilsverklaringen zijn soms onduidelijk zodat partijen het achteraf niet eens zijn over de betekenis of de draagwijdte die men moet verbinden aan contractuele bedingen. Bij betwisting tussen de partijen zal het uiteindelijk de rechter zijn die via interpretatie moet vaststellen welke bedoeling de partijen juist hebben gehad bij het contracteren. Interpreteren gebeurt volgens de regels van het BW (art. 1156-1164 BW). De stelling dat ook bij interpretatie een rol is weggelegd voor de objectieve goede trouw, is thans betwist 67. De wilsovereenstemming van partijen zal vaak leemtes vertonen, zeker in het dagelijkse rechtsverkeer. Voor de contractanten is het immers niet altijd mogelijk om afspraken te maken over alle aspecten van hun contractuele relatie. Zij hebben doorgaans enkel de hoofdzaken voor ogen, zoals het voorwerp, de prijs en de duur. Het contract zal dan ook aanvulling behoeven. Dit is mogelijk op grond van artikel 1135 BW (zie ook art. 1160 BW) dat de wet, de billijkheid en het gebruik opsomt als aanvullende factoren, al naargelang de aard van het contract. Tenslotte zullen niet alle contractuele afspraken uitwerking krijgen tussen partijen. Niet alleen zijn er, zoals gezegd, wettelijke grenzen aan wat men kan overeenkomen, 64 Iets anders is de subjectieve goede trouw die verwijst naar het niet kennen van een bepaald feit of rechtstoestand. Deze subjectieve goede trouw kan ook geobjectiveerd worden wanneer men eist dat de betrokken partij een feit of rechtstoestand niet kende, maar evenmin behoorde te kennen. Zie uitvoeriger over dit begrip: A. Van Oevelen, De zgn. subjectieve goede trouw in het Belgische materiële privaatrecht (in het bijzonder in de materies die het notariaat aanbelangen), TPR 1990, 1093-1162. 65 L. Cornelis, La bonne foi: aménagement ou entorse à l autonomie de la volonté in S. David-Constant (ed.), La bonne foi, 1990, (17) 47; H. Cousy, De rol van de goede trouw in het verzekeringscontract in X. (ed.), Liber amicorum Jan Ronse, 1986, (11) 15; J-F. Romain, Le principe de la convention-loi (portée et limites): réflexions au sujet d un nouveau paradigme contractuel in X. (ed.), Les obligations contractuelles, 2000, (43) 93 e.v.; S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 51 e.v; S. Stijns, Abus, mais de quel(s) droit(s)?, JT 1990, (33) 34, nr. 1.2; W. Van Gerven en A. Dewaele, Goede trouw en getrouw beeld in X. (ed.), Liber amicorum Jan Ronse, 1986, (103) 104; A. Van Oevelen, Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht in M. Van Hoecke (ed.), Algemene rechtsbeginselen, 1991, (95) 122, nr. 23; P. Van Ommeslaghe, Rapport général in X. (ed.), La bonne foi, 1992, (25) 28-29. 66 S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 51-52, nr. 69; S. Stijns en E. Swaenepoel, De evolutie van de basisbeginselen in het contractenrecht, geïllustreerd aan de hand van het contractueel evenwicht in I. Samoy (ed.), Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, 2010, (1) 22, nr. 34. 67 S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 52 en 59-60, nrs. 69 en 81. Zie ook A. De Boeck, Uitlegging in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2010, losbl., 250-251, nrs. 50-51. Het arrest van het Hof van Cassatie dat soms pro de interpretatieve werking van de goede trouw wordt aangehaald (zie o.m. A. Van Oevelen, Actualia verbintenissenrecht (2005-2011) in X., CBR Jaarboek 2011-2012, (1) 23-24), heeft o.i. betrekking op (de reikwijdte van) de aanvullende werking van de goede trouw. Meer hierover, zie infra, nr. 32, voetnoot 92. 22 larcier

maar ook de rechter kan oordelen dat de wijze waarop een contractueel recht door één der partijen wordt uitgeoefend, objectief bekeken, onaanvaardbaar is en dus moet worden gematigd. Deze matigingsbevoegdheid van de rechter wordt sinds meer dan twee decennia gesteund op artikel 1134, lid 3 BW en op het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Volgens artikel 1134, lid 3 BW moeten overeenkomsten immers te goeder trouw worden ten uitvoer gelegd. 26. Complex contractueel mechanisme Uit het bovenstaande volgt onmiskenbaar dat de subjectieve wil op zich niet de enige bron en maat is van wat tussen de partijen zal gelden als contractuele regeling. De wilsovereenstemming zal worden geïnterpreteerd, maar ook aangevuld. Van de contractanten wordt daarenboven verwacht dat zij hun contractuele rechten ook op een gematigde wijze uitoefenen. De wilsovereenstemming blijft nochtans wel de noodzakelijke vonk of de trekker die aan de oorsprong ligt van de contractuele afspraken tussen partijen 68. Maar eens een wilsovereenstemming tot stand is gebracht, treedt een complex contractueel mechanisme in werking dat beheerst wordt door de wil van de partijen, de dwingende en de suppletieve wetgeving, de eisen van de redelijkheid en de billijkheid en de rechter. Bij betwisting tussen partijen zal de rechter immers vaststellen wat tussen de partijen zal gelden. Hij kan dit doen aan de hand van interpretatie, aanvulling en matiging. De grondslag en de verantwoording van de contractuele gebondenheid blijft evenwel de oorspronkelijke wilsovereenstemming van de partijen 69. B. De aanvullende werking van de goede trouw 1. Begripsomschrijving, grondslag en afbakening 27. Bijkomende verplichtingen opgelegd door de rechter Krachtens de aanvullende werking van de goede trouw kan de rechter in geval van een leemte in het contract aan de partijen bijkomende verplichtingen zowel positieve als negatieve opleggen. Het gaat om bijkomende verplichtingen, in die zin dat deze verplichtingen niet in de overeenkomst zijn bedongen en evenmin op grond van de wet of een gebruik aan de overeenkomst worden toegevoegd (art. 1135 BW) 70. De bijkomende verplichtingen kunnen door de rechter worden opgelegd ingeval van een leemte in het contract, en dit los van enig interpretatieprobleem en zonder terug te vallen op de impliciete wil van de partijen 71. De aanvullende werking van de goede 68 Zie J. Ghestin, Réflexions sur la liberté contractuelle et l ordre public in X. (ed.), Liber amicorum Lucien Simont, 2002, (405) 408-409 en 415-416, nrs. 5 en 13: Bien qu elles ne puissent avoir d effets de droit que dans le cadre tracé par le droit objectif, les volontés sont le moteur du contrat, l élément subjectif dynamique sans lequel ce dernier ne peut naître. Zie ook: R. Kruithof, Leven en dood van het contract, RW 1985-86, (2731) 2748-2749, nr. 11; S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 52, nr; 69; W. Van Gerven en S. Covemaeker, Verbintenissenrecht, 2006, 74. 69 S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 52, nr. 69. 70 J. De Coninck, Contractenrecht. Principes in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2010, losbl., 164, nr. 21; S. Stijns, Abus, mais de quel(s) droits(s)?, JT 1990, (33) 35, nr. 1.2.2; S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, 2005, 61, nr. 82; A. Van Oevelen, Kroniek van het verbintenissenrecht (1993-2004), RW 2004-2005, (1641) 1645; F. Vermander, De aanvullende werking van het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van contracten in de 21 ste eeuw: inburgering in de rechtspraak, weerspiegeling in de wetgeving en sanctionering (noot onder Bergen 10 juni 2002 en 2 juni 2003), TBBR 2004, (572) 576, nr. 12. 71 S. Stijns, D. Van Gerven en P. Wéry, Chronique de jurisprudence. Les obligations: les sources (1985-1995), JT 1996, 702, nr. 35. larcier 23