Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname

TRACTATENBLAD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1975 Nr. 132

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gew. bij S.B no. 104.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

B 2 Molukkers 3. 1 Inleidinq

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Molukkers. Inleiding. Personen op wie de Wet betreffende de positie van Molukkers van toepassing is

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. Vil Û\JO%) W mt van den \2den December 1892, op het Nederlanderschap en het ingezetenschap.

vader. 1 Wettekst geconsolideerd door Dr. H.A. Ahmadali en N.C. Luk, LL.M., op basis van de laatste geconsolideerde

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen

14 Nederlands nationaliteitsrecht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ECLI:NL:RBDHA:2017:5150

Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken

1 of 12. Rijkswet op het Nederlanderschap. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. (Tekst geldend op: )

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

Heeft, na goedkeuring door De Nationale Assemblee, de Staatsraad gehoord, bekrachtigd de onderstaande wet:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Overeenkomst betreffende de toescheiding van staatsburgers tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen

Mr. R.H. de Haas-Engel HETINDONESISCH NATIONALITEITSRECHT

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1961 Nr. 74

STAATSBLAD 'VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.

B 19 Voortgezet verbliif 19

Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken

Eerste Kamer der Staten-Generaal

VERDRAG INZAKE SOCIALE ZEKERHEID TUSSEN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

Voortgezet verblijf secundaire migranten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9616

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1995 Nr. 100

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1.1 Wet basisregistratie personen

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST

Toescheiding van nationaliteit

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B no. 87)

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 2018, nr. DCB/CZW/S&B;

Hebben besloten hiertoe een Verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt:

PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST EN VAN HET PROTOCOL TUSSEN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË DE REGERING VAN DE REPUBLIEK INDIA

Rapport. Datum: 13 juni 2001 Rapportnummer: 2001/168

TRACTATENBLAD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1976 Nr. 144

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

PUBLICATIEBLAD. LANDSVERORDENING van de 8'*^mei 2010 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek^ (Landsverordening herziening namenrecht)

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1961 Nr. 143

Dit Verdrag is van toepassing, welke ook de rechter of de autoriteit is die kennis dient te nemen van het geschil.

Richtlijn van de Raad d.d. 21 mei 1973, nr. 73/148/EEG, Pb EG 1973, nr. L1 72.

KROATIË BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN. 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders

Brussel, 9 december 2010 (OR. fr) ASSOCIATIE TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN MAROKKO UE-MA 2706/10

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN. Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt.

Artikel 1 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

PROTOCOL (Nr. 7) BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 januari 2011;

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

2. Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:

ECLI:NL:CRVB:2014:3478

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

TRACTATENBLAD VAN HET

Verdrag tussen de Tsjechische Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de export van sociale-verzekeringsuitkeringen

Verblijfsrechtelijke gevolgen van. (tijdelijk) verblijf buiten Nederland

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

5) Is het kind als wettig kind geboren of erkend of gewettigd?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Protocol inzake de samenwerking op het gebied van voogdijvoorzieningen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Onder afhankelijke gezinsleden wordt verstaan:

PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST TUSSEN HET KONINKRIJK BELGIE, DE REPUBLIEK OEZBEKISTAN TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1963 Nr. 6

Koninklijk besluit betreffende de documenten voor het verblijf in België van bepaalde vreemdelingen.

TOELATINGSBELEID CURACAO 2016

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

JPF 2012/161 Rechtbank Dordrecht 30 mei 2012, 96504/FA RK ; 96507/FA RK ; LJN BW7709. ( mr. Haerkens-Wouters )

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Onafhankelijkheid Suriname Brief van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en van de Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 's-gravenhage, 20 juni 1975 De ondergetekenden streven ernaar dat het ontwerp van Rijkswet houdende wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk, inhoudende beëindiging van de Statutaire band met Suriname, met memorie van toelichting, de Tweede Kamer op korte termijn zal bereiken. Vooruitlopend op de behandeling van het ontwerp door uw Kamer moge u worden aangeboden een pakket ontwerp-overeenkomsten, welke na de onafhankelijkwording van Suriname tussen dat land en het Koninkrijk der Nederlanden zullen worden gesloten. Deze ontwerp-overeenkomsten zijn nog niet in verdragsvorm vastgelegd. De materiële inhoud daarvan wordt u echter reeds nu ter informatie toegezonden ten einde de goedkeuringsprocedure, welke zal aanvangen op het ogenblik waarop Suriname onafhankelijk wordt, te bespoedigen. Immers, enkele overeenkomsten dienen naar hun aard onmiddellijk na de onafhankelijkwording van Suriname in werking te treden, aangezien geen rechtsonzekerheid ter zake mag bestaan. Zulks geldt met name voor de overeenkomst inzake de toescheiding van nationaliteiten en de verdragen welke de defensie betreffen. 1. Bijgevoegd zijn het ontwerp van de toescheidings-overeenkomst inzake nationaliteiten en de teksten voor de ontwerp-overeenkomsten op het gebied van defensie, te weten betreffende de overdracht van roerende en onroerende goederen aan Suriname, de repatriëring van het bij de onafhankelijkwording nog in Suriname aanwezig militair- en burger personeel ressorterende onder het Departement van Defensie alsmede van hun gezinnen, de rechtspositie van voormalig Nederlands militair- en burgerpersoneel ressorterende onder het Departement van Defensie en ter regeling van de status van de Nederlandse militaire missie in Suriname. Kortheidshalve moge naar de inhoud van de bijgaande concept-overeenkomsten worden verwezen. 2. Ter zake van de ontwikkelingssamenwerking hebben de Regeringen van Suriname en Nederland reeds in mei 1974 afspraken gemaakt, welke zijn neergelegd in het protocol van 21 mei 1974. De belangrijkste uitgangspunten daarvan zijn dat Nederland erkent ook na de onafhankelijkheid van 5 vel Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 1

Suriname een bijzondere verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van dat land te behouden en de daaruit voortvloeiende consequenties voor aard en omvang van de ontwikkelingssamenwerking met Suriname te aanvaarden. Voorts de toezegging van Nederland bij de in overleg overeen te komen vaststelling van de ontwikkelingshulp, gebaseerd op het door een gemengde Nederlands-Surinaamse commissie opgestelde integraal ontwikkelingsplan, de vergroting van de economische onafhankelijkheid van Suriname als een zelfstandig te waarderen factor in aanmerking te nemen. Beide landen zijn overeengekomen vorm, inhoud en criteria van de ontwikkelingssamenwerking voor het tijdstip van Surinames onafhankelijkwording bij verdrag vast te leggen. Uitgaande van het gestelde in dit protocol hebben Suriname en Nederland de besprekingen in maart en mei II. voortgezet. Alhoewel enkele concrete afspraken zijn gemaakt, met name op het terrein van de institutionalisering der ontwikkelingssamenwerking, moeten de onderhandelingen terzake nog afronding vinden. Zulks zal geschieden op 25 en 26juni aanstaande waarna u de conclusies van dit overleg alsmede het concept voor de te sluiten overeenkomst inzake de ontwikkelingssamenwerking zullen worden toegezonden. 3. Ook met betrekking tot het verkeer van personen tussen het Koninkrijk en het toekomstige onafhankelijke Suriname zal het overleg op 25 en 26 juni aanstaande te 's-gravenhage worden voortgezet. Ook de resultaten daarvan zullen aan de Staten-Generaal worden voorgelegd. 4. De Surinaamse regering heeft zich bereid verklaard mede te werken tot hervatting van het overleg tussen het Koninkrijk en Frankrijk inzake de oostgrens van Suriname. Het ligt in de bedoeling dat bij de onafhankelijkwording van Suriname door het Koninkrijk een verklaring zal worden afgelegd, houdende een omschrijving van het territoir van de nieuwe staat, welke omschrijving zowel door het Koninkrijk als door Suriname is aanvaard. Inhoud en vorm van deze verklaring zullen in een later stadium in overleg tussen de regeringen worden vastgesteld. 5. Van Nederlandse zijde is reeds binnen EEG-verband aangekondigd, dat Suriname na de onafhankelijkwording de associatie-overeenkomst met de EEG wil continueren. De EEG-partners hebben zich met betrekking tot deze aanvrage positief opgesteld. 6. Het Koninkrijk zal als sponsor optreden bij de lidmaatschapsaanvraag van Suriname bij de VN en lidmaatschapsaanvragen voor andere internationale organisaties ondersteunen. Suriname stelt zich voor direct na de onafhankelijkheid een aanvraag in te dienen voor het verkrijgen van het lidmaatschap van de VN, opdat daaromtrent nog in de algemene vergadering van 1975 kan worden beslist. 7. Ter zake van de inrichting van een Surinaamse buitenlandse dienst en de opleiding van diplomatieke ambtenaren kan worden medegedeeld dat Nederland en Suriname elk ter voorbereiding van een Surinaamse buitenlandse dienst een ambtelijke coördinator hebben aangewezen. Deze coórdinatoren zullen beide regeringen adviseren over de inrichting van de Surinaamse buitenlandse dienst. Nederland heeft zich bereid verklaard mede te werken aan regelingen die moeten worden getroffen om Suriname in staat te stellen aan het internationale verkeer deel te nemen. De door Nederland toegezegde spoedopleiding voor ambtenaren van de buitenlandse dienst van Suriname zal plaatsvinden in de periode juli-oktober 1975 aan het Institute of Social Studies. 8. Wat de economische samenwerking betreft heeft Suriname medegedeeld bereid te zijn te dezer zake met Nederland een overeenkomst te sluiten. Over de inhoud daarvan zal nader overleg tussen de betrokken bewindslieden van beide landen plaatsvinden. 9. Tijdens het van 24 tot en met 26 maart 1975 te 's-gravenhage gevoerde bilaterale overleg werd besloten, dat Nederland en Suriname bij de onafhankelijkwording van Suriname een overeenkomst inzake vermijding van dubbele belasting zullen aangaan. De uitwerking werd voorshands overgelaten aan ambtelijke deskundigen van beide landen. Deze ambtelijke deskundigen Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 2

v hebben van 4 tot en met 11 juni 1975 te Paramaribo besprekingen met elkaar gevoerd. Tijdens deze besprekingen werd overeenstemming bereikt over de tekst van een te sluiten overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen. De inhoud van deze overeenkomst is in overeenstemming met het beleid dat Nederland op dit gebied voert in de verhouding tot ontwikkelingslanden en dat met name zijn neerslag heeft gevonden in de overeenkomsten ter vermijding van dubbele belasting die Nederland met Indonesië (Trb. 1973, 53) en met Singapore (Trb. 1971,95) heeft gesloten. Tijdens het ambtelijk overleg is van Surinaamse zijde de wens uitgesproken ook een overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting op het gebied van het successierecht te sluiten. Van Nederlandse ambtelijke zijde is hierin toegestemd. Besprekingen daaromtrent zullen te zijner tijd worden geopend. 10. Suriname heeft het voornemen toe te treden tot de betreffende verdragen van Genève en een eigen organisatie van het Rode Kruis op te richten. Voor zover de Surinaamse afdeling van het Nederlandse Rode Kruis over een eigen vermogen beschikt zal Nederland bevorderen dat dit aan het Surinaamse Rode Kruis zal worden overgedragen. 11. Omtrent een met Nederland af te sluiten overeenkomst tot culturele samenwerking zal nader overleg plaatsvinden tussen de Surinaamse Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling en de betrokken Nederlandse ministers. 12. De Surinaamse regering heeft beslist dat de STICUSA bij de onafhankelijkheid haar taak beëindigt. De Nederlandse Regering zal voorzieningen van financiële aard treffen ter afdoening van zaken met een aflopend karakter welke thans door de STICUSA of met medewerking van de STICUSA behartigd worden. De Surinaamse regering zal voorts voorzieningen treffen ten einde de consequenties van de beëindiging van het STICUSA-programma tot verlening van subsidies en organisaties in Suriname op te vangen. Voor zover de Surinaamse regering dat nodig oordeelt kunnen daarvoor fondsen uit de ontwikkelingssamenwerking worden aangewend. 13. Met betrekking tot de aanpassing van de positie van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek Suriname (CELOS) aan de gewijzigde omstandigheden zullen de betrokken Surinaamse en Nederlandse ministers met elkaar in overleg treden. 14. Besloten is de huidige Stichting Machinale Landbouw (SML) te liquideren en voor eind oktober 1975 een stichting naar Surinaams recht in het leven te roepen. Aan deze nieuwe stichting zal het bedrijf van de SML worden overgedragen. 15. De Surinaamse regering zal met de besturen van de Stichting tot Bevordering van Investeringen in Suriname (SBIS) en de Nederlandse Participatiemaatschappij overleg plegen over de overdracht van de taken van de SBIS en de Participatiemaatschappij aan Suriname. 16. De beide regeringen zullen bevorderen dat overleg tot stand komt tussen de Universiteit van Suriname en de Rijksuniversiteit te Leiden, dat er toe zal leiden dat het Medisch Wetenschappelijk Instituut (MWI) zal worden overgedragen aan en ten dienste gesteld van de Universiteit van Suriname. 17. Met verwijzing naar de conclusie uit het protocol van 26 maart 1975 dat Nederland en Suriname voor zover nodig hun pensioenwetgeving zullen aanpassen aan de door het onafhankelijk worden van Suriname gewijzigde omstandigheden zijn de regeringen van mening, dat kan worden volstaan met de vaststelling dat de nationaliteit geen invloed zal hebben op verkregen overheidspensioenrechten. Met betrekking tot enkele omtrent de uitvoering van de AOW gerezen vraagpunten is de Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken in overleg getreden met zijn Nederlandse Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 3

ambtgenoot van Sociale Zaken ten einde te bezien op welke wijze aan de gerezen moeilijkheden tegemoet kan worden gekomen. De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, J.M.denUyl De Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken, W. F. de Gaay Fortman Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 4

Ontwerp toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten Artikel 1 1. Meerderjarig in de zin van deze Overeenkomst zijn zij die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt of vroeger in het huwelijk zijn getreden. 2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder vader, onderscheidenlijk moeder, mede verstaan adoptief-vader, onderscheidenlijk adoptief-moeder. 3. Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt een in Suriname gevonden of verlaten kind geacht aldaar te zijn geboren uit aldaar geboren ouders. Artikel 2 1. Het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit ingevolge deze Overeenkomst heeft verlies van het Nederlanderschap tot gevolg. 2. Het verkrijgen van het Nederlanderschap ingevolge deze Overeenkomst heeft verlies van de Surinaamse nationaliteit tot gevolg. Artikel 3 De Surinaamse nationaliteit verkrijgen alle meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren en op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst in Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben. Artikel 4 De Surinaamse nationaliteit verkrijgen voorts alle meerderjarige Nederlanders die, buiten Suriname geboren zijnde, op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst in Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben, indien a. hetzij hun vader of, indien deze wettelijk onbekend is, hun moeder wel in Suriname is geboren. Is niet bekend waar de vader of, indien deze wettelijk onbekend is, de moeder is geboren, dan wordt deze geacht in Suriname te zijn geboren; b. hetzij zij het Nederlanderschap hebben verkregen 1. ingevolge de Overeenkomst betreffende de toescheiding van staatsburgers, opgenomen in de wet 'Souvereiniteitsoverdracht Indonesië' (wet van 21 december 1949, Stb. J 570) en op 27 december 1949 hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hadden in Suriname; 2. door naturalisatie bij of krachtens de wet op het tijdstip van de indiening van het verzoek in Suriname htzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hadden; 3. in verband met het huwelijk met een Nederlander, van rechtswege dan wel door het doen van een kennisgeving, en op het tijdstip van de huwelijkssluiting hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf in Suriname hadden. Artikel 5 1. Meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren of die, buiten Suriname geboren zijnde, behoren tot een van de in artikel 4 onder b omschreven groepen van personen en die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst buiten Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben, verkrijgen, ook buiten Suriname, de Surinaamse nationaliteit door voor 1 januari 1986 hun wil daartoe te kennen te geven. Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 5

2. De in lid 1 bedoelde personen hebben het recht te allen tijde met hun gezin onvoorwaardelijk tot Suriname te worden toegelaten en daarin alle opzichten als Surinamer te worden behandeld. Zij verkrijgen van rechtswege de Surinaamse nationaliteit, indien zij gedurende twee jaren in Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben. 3. De echtgenoten en de voor het jaar 2001 geboren kinderen, adoptief-kinderen daaronder begrepen, van de in lid 1 bedoelde personen hebben eveneenshet recht op de voel van lid 2 onvoorwaardelijk tot Suriname te worden toegelaten. 4. Aan de in de voorgaande leden bedoelde personen kunnen, zolang zij het Nederlanderschap bezitten, geen rechten worden verleend of verplichtingen worden opgelegd welke onverenigbaar zijn met het Nederlanderschap. Artikel 6 1. Behoudens het in lid 2 bepaalde volgen minderjarigen de nationaliteit van hun vader of, indien deze overleden of wettelijk onbekend is, die van hun moeder. 2. Minderjarigen volgen de nationaliteit die hun moeder ingevolge deze Overeenkomst verkrijgt of behoudt, indien en zolang zij met de moeder in een ander land verblijven dan de vader. 3. Op minderjarigen zijn de artikelen 2-5, 9 en 10 van overeenkomstige toepassing, indien hun ouders zijn overleden of onbekend zijn, dan wel indien hun vader of, indien deze overleden of wettelijk onbekend is, hun moeder het Nederlanderschap niet bezit. 4. De in de voorgaande leden bedoelde minderjarigen verkrijgen de nationaliteit die zij, indien zij ten tijde van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst reeds meerderjarig waren geweest, zouden hebben gekregen dan wel hadden kunnen verkrijgen of behouden, door binnen vijf jaar na het bereiken van de meerderjarigheid hun wil daartoe te kennen te geven, mits deze nationaliteit is de nationaliteit van het land waar zij dan woonplaats hebben. Hetzelfde geldt voor wegens geestelijke stoornis onder curatele gestelden na de beëindiging van de curatele. 5. Buiten Suriname geboren minderjarigen van wie de moeder eveneens buiten Suriname als Nederlander geboren is, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst in Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben en het Nederlanderschap hebben verloren ingevolge lid 1, herkrijgen die hoedanigheid door binnen vijf jaar na het bereiken van de meerderjarigheid hun wil daartoe te kennen te geven. Artikel 7 1. Indien ingevolge deze Overeenkomst de nationaliteit van een echtgenoot wordt gewijzigd, heeft elk der echtelieden de bevoegdheid de nationaliteit van de andere echtgenoot te verkrijgen door binnen vijf jaar na die wijziging de wil daartoe te kennen te geven, mits de echtelieden op de dag van de kennisgeving beiden woonplaats of werkelijk verblijf hebben in hetzelfde land. 2. Personen als in lid 1 bedoeld die een kennisgeving als daar bedoeld hebben gedaan, herkrijgen na de ontbinding van het huwelijk of de nietigverklaring daarvan de nationaliteit die zij onmiddellijk voor het doen van die kennisgeving bezaten, door binnen driejaar na de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk hun wil daartoe te kennen te geven. Artikel 8 1. Zij die ingevolge deze Overeenkomst de Surinaamse nationaliteit verkrijgen en op het tijdstip van de inwerkingtreding daarvan een publiekrechtelijk Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 467, nr. 1 6

dienstverband bezitten met Nederland of de Nederlandse Antillen, herkrijgen het Nederlanderschap te rekenen van dat tijdstip door binnen één jaar daarna hun wil daartoe te kennen te geven. 2. Nederlanders die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst een publiekrechtelijk dienstverband bezitten met Suriname en de Surinaamse nationaliteit niet ontlenen aan deze Overeenkomst, verkrijgen deze nationaliteit te rekenen van dat tijdstip, door binnen één jaar daarna hun wil daartoe te kennen te geven. 3. Deze kennisgevingen kunnen niet meer worden gedaan nadat het dienstverband is beëindigd. Artikel 9 Nederlanders die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst in Suriname woonplaats hebben en die ingevolge deze Overeenkomst de Surinaamse nationaliteit niet hebben verkregen, verkrijgen die hoedanigheid door binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst hun wil daartoe te kennen te geven, mits zij op de dag van de kennisgeving in Suriname woonplaats hebben en meerderjarig zijn. Artikel 10 Zij die de Surinaamse nationaliteit ontlenen aan artikel 3 van deze Overeenkomst en van wie de vader of, indien deze wettelijk onbekend is, de moeder buiten Suriname als Nederlander is geboren, herkrijgen het Nederlanderschap te rekenen van het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst door binnen één jaar daarna hun wil daartoe te kennen te geven. Artikel 11 1. Kennisgevingen als bedoeld in deze Overeenkomst kunnen worden gedaan: a. in Nederland aan de burgemeester van de gemeente waar de betrokkene woonplaats of werkelijk verblijf heeft en aan de Surinaamse diplomatieke vertegenwoordiger en consulaire ambtenaren; b. in de Nederlandse Antillen aan de door de Gouverneur aangewezen autoriteiten en aan de Surinaamse consulaire ambtenaren; c. in Suriname aan de door de Minister van Justitie van Suriname aan te wijzen autoriteit en aan de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiger en consulaire ambtenaren; d. elders in den vreemde aan de Nederlandse en Surinaamse diplomatieke vertegenwoordigers en consulaire ambtenaren. 2. Voor minderjarigen worden kennisgevingen gedaan door hun wettelijke vertegenwoordiger. Voor hen die wegens geestelijke stoornis onder curatele zijn gesteld, wordt de kennisgeving gedaan door de curator. 3. Tenzij in deze Overeenkomst anders is bepaald, werken kennisgevingen niet terug. 4. Van alle kennisgevingen wordt onverwijld afschrift gezonden aan de Minister van Justitie in Nederland en in Suriname. Artikel 12 Vraagstukken welke bij de toepassing van deze Overeenkomst mochten rijzen worden in onderling overleg tussen de administraties van de beide landen van het Koninkrijk en van Suriname opgelost, onverminderd de bevoegdheid van de bevoegde rechter in elk van de beide landen van het Koninkrijk en in Suriname volgens de daar bestaande wetgeving een beslissing te geven. Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 7

Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Suriname Toelichting Algemeen Het onafhankelijk worden van Suriname brengt mede dat tussen het Koninkrijk en Suriname een overeenkomst moet worden gesloten tot regeling van de nationaliteit. Deze regeling behoorde tot de belangrijkste onderwerpen waarover de met de voorbereiding van de Surinaamse onafhankelijkheid belaste Koninkrijkscommissie de regeringen van de drie landen heeft geadviseerd. In het nadien gevoerde overleg tussen de regeringen is het door de Koninkrijkscommissie opgestelde advies overgenomen. Het onderhavige verdragsontwerp en de toelichting zijn dan ook op enkele details na ontleend aan dit advies en de daarbij overgelegde ontwerpen. Ten aanzien van de rechtsgrondslagen ener nationaliteitenregeling zij vooropgesteld, dat de nationale wetgever het bevoegde orgaan is dat kan bepalen wie de nationaliteit van het eigen land zal bezitten. Zoals artikel 6 van de Nederlandse Grondwet bepaalt, dat de wet verklaart wie Nederlanders en wie ingezetenen zijn, zal na het verkrijgen van de volledige onafhankelijkheid ook de Surinaamse (grond)wetgever bepalen wie de Surinaamse nationaliteit zal bezitten. Zo bepaalt ook het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, dat na het verwerven van de volledige onafhankelijkheid door Suriname zijn gelding voor het - dan overblijvende - Koninkrijk zal behouden, in artikel 3 uitdrukkelijk het Nederlanderschap tot Koninkrijksaangelegenheid, hetgeen betekent dat de Koninkrijkswetgever het te dezen bevoegde orgaan binnen het Koninkrijk is en blijft. Het is echter in hoge mate wenselijk dat de verschillende bevoegde wetgevers - in casu de wetgever van het Koninkrijk en die van Suriname - nationaliteitsregelingen scheppen die voorkomen dat personen die thans de Nederlandse nationaliteit bezitten, na het verkrijgen van de volledige onafhankelijkheid door Suriname een dubbele nationaliteit zouden bezitten - een situatie waaraan grote bezwaren zijn verbonden en die internationaal ook zoveel mogelijk wordt tegengegaan - dan wel zonder nationaliteit zouden zijn, hetgeen nog ernstigere bezwaren heeft. Op het tijdstip waarop Suriname de volledige onafhankelijkheid verkrijgt moet vaststaan welke nationaliteit ieder, die thans Nederlanders is, dan bezit. Een en ander dient dan ook bij overeenkomst te worden geregeld, welke overeenkomst gelding zal verkrijgen op dat tijdstip. Er zij aan herinnerd dat Nederland partij is bij het Verdrag van 's-gravenhage van 12 april 1930 nopens zekere vragen betreffende wetsconflicten inzake nationaliteit (Trb. 1967, nr. 73) en de bekrachtiging voorbereidt van het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, nr. 4), in welke verdragen onder meer het streven is uitgedrukt om het ontstaan van gevallen van meervoudige nationaliteit te beperken. Een overeenkomst, houdende een regeling van toescheiding van staatsburgers, moet behalve de hiervoor uiteengezette rechtsgrondslag, ook rekening houden met de bestaande feitelijke situatie. Deze wordt gekenmerkt door twee belangrijke omstandigheden. In de eerste plaats bezit thans de overgrote meerderheid van de in Suriname wonende personen de Nederlandse nationaliteit. In de tweede plaats is enerzijds een relatief groot aantal uit Suriname afkomstige Nederlanders in Nederland en in de Nederlandse Antillen metterwoon gevestigd en is een niet onbelangrijk gedeelte daarvan aldaar door werkkring, door huwelijk of anderszins vast geworteld, doch anderzijds gevoelt evenzeer een groot aantal hunner zich sterk verbonden met Suriname. Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 8

Deze beide groepen vallen, naar mag worden aangenomen, ten dele samen. In het ontwerp van de overeenkomst worden deze gegevenheden tot uitdrukking gebracht. De voorgestelde regeling gaat er enerzijds van uit, dat aan de Nederlanders, die in Suriname zijn geboren en die daar wonen op het ogenblik waarop dat land de volledige onafhankelijkheid verwerft, de Surinaamse nationaliteit wordt toegekend. Anderzijds wordt met deze oplossing beoogd de uit Suriname afkomstige Nederlanders die op genoemd ogenblik metterwoon buiten Suriname zijn gevestigd de Nederlandse nationaliteit - in de meeste gevallen wonen zij in Nederland of de Nederlandse Antillen -te doen behouden, doch hun de mogelijkheid te bieden op eenvoudige wijze de Surinaamse nationaliteit te verwerven. Zij worden daarbij niet tot een keuze gedwongen. Wanneer zij die keuze eenmaal maken, dient dit in volle vrijheid te geschieden en op grond van motieven die voor een keuze van nationaliteit doorslaggevend zijn. Kan aldus in grote lijnen de opzet van de regeling worden geschetst, het is noodzakelijk thans nader in te gaan op de vraag, aan de hand van welke toetsen voor de verbondenheid van personen met het grondgebied van Suriname moet worden bepaald wie de Surinaamse nationaliteit zullen verwerven. Geboorte op een grondgebied en het bezit van een woonplaats op een grondgebied doen beide het bestaan van een band met dat gebied veronderstellen. Het nationaliteitsrechtelijke gewicht van beide criteria is niet even groot. Zeker in een tijd waarin de mogelijkheden van migratie zo zijn verruimd is de groep van hen die woonplaats hebben buiten hun vaderland aanzienlijk groter dan die van hen die buiten hun vaderland zijn geboren. De ontworpen regeling knoopt daarom allereerst aan bij de geboorte in Suriname. Geboorte in Suriname zou als enig criterium voor de toescheiding van staatsburgers aan dat land niet voldoende zijn. Er hebben zich in de loop der tijden tal vanuit Nederland afkomstige Nederlanders voor een in beginsel tijdelijk verblijf naar Suriname begeven in dienst van de Nederlandse Regering als militair, als ambtenaar, als deskundige voor het verlenen van technische bijstand. Weer anderen hebben zich in Suriname gevestigd, komende uit Nederland en met de bedoeling daarheen te zijner tijd terug te keren. Veelal hebben zij in Suriname een gezin gesticht of is het gezin op Surinaams grondgebied uitgebreid. De kinderen zijn later weer naar Nederland teruggekeerd met de ouders. Het zou onjuist zijn, hun geboorte in Suriname als enige maatstaf te nemen voor het bepalen van hun nationaliteit. Hetzelfde geldt voor de in Suriname gebren kinderen van hen die zich vanuit de Nederlandse Antillen tijdelijk in Suriname hebben gevestigd. Het is niet gemakkelijk na te gaan, hoe talrijk deze groepen zijn doch aangenomen moet worden dat zij, gelet op de lange tijd dat Suriname, Nederland en de Nederlandse Antillen verbonden zijn geweest, een niet onaanzienlijk aantal Nederlanders tellen. Combineert men geboorte in Suriname met het bezit van een woonplaats aldaar, dan is er wel voldoende grond om het bestaan van een voor de nationaliteitsbepaling toereikende band met Suriname aan te nemen. Wat betreft het tijdstip van het bezit van woonplaats moet dan worden gedacht aan het tijdstip waarop Suriname volledig onafhankelijk wordt. Daar de beide gegevens zonder meer in de bevolkingsadministratie zijn te vinden, is het ook uit praktisch oogpunt aantrekkelijk de combinatie van geboorte en woonplaats in Suriname als eerste en belangrijkste toets voor de Surinaamse nationaliteit te aanvaarden. Daarnaast zijn er enkele niet onbelangrijke groepen, die weliswaar niet door geboorte met Suriname zijn verbonden, doch die toch een zodanige band met dat land bezitten dat zij de Surinaamse nationaliteit dienen te verwerven. Men denke aan de kinderen van in Suriname geboren vaders die in een tijdelijk verband werkzaam zijn geweest in de Nederlandse Antillen of Nederland en later zijn teruggekeerd naar Suriname, indien deze kinderen zijn geboren in de tijd dat het gezin buiten Suriname verbleef. Ook zij die in 2 Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 9

Suriname zijn genaturaliseerd of die de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen door een huwelijk (in Suriname) meteen in Suriname wonende Nederlander moeten geacht worden een met Suriname voor de nationaliteitsbepaling voldoende sterke band te hebben. Ten slotte geldt dit ook voor de Nederlanders die bij de toescheidingsregeling met Indonesië aan Nederland zijn toegescheiden en op dat tijdstip woonplaats hadden in Suriname. Zij die in Suriname zijn geboren of behoren tot de zoeven vermelde groepen die anders dan door geboorte een sterke band met Suriname hebben, behouden het Nederlanderschap wanneer zij op het tijdstip van de inwerkingtreding van de overeenkomst buiten Suriname woonplaats en werkelijk verblijf hadden. Zeer velen van hen zijn in de loop der tijden en vooral de laatste jaren naar Nederland getrokken. Zij hebben woonplaats in Nederland, doch die woonplaats is, zoals zoeven werd gesteld, op zichzelf niet steeds van doorslaggevende nationaliteitsrechtelijke betekenis, zeker niet wanneer zij nog eerst van korte duur is. Het behoud van de Nederlandse nationaliteit voor deze groep berust dan ook op buiten het woonplaatsbeginsel liggende overwegingen, die als volgt kunnen worden samengevat. Het is geen vanzelfsprekende zaak, dat Nederlanders die door geboorte in Suriname of uit in Suriname geboren ouders rnet Suriname zijn verbonden en zich naar Nederland, de Nederlandse Antillen of elders buiten Suriname hebben begeven, bij de volkenrechtelijke statenopvolging welke bij de volledige onafhankelijkwording van Suriname plaatsvindt het Nederlanderschap verliezen. Dit zou hen volkenrechtelijk van de ene dag op de andere tot vreemdelingen maken in Nederland en de Nederlandse Antillen, waarheen zij zich als Nederlanders hebben begeven en waar zij zich als Nederlanders hebben gevestigd. Het moge waar zijn, dat velen van hen onder druk van bijzondere omstandigheden naar Nederland zijn gekomen en Suriname als hun vaderland blijven beschouwen waarheen zij te zijner tijd hopen te kunnen terugkeren, doch dit brengt geen verandering in de feitelijke situatie waarin zij bij de volledige onafhankelijkwording van Suriname verkeren. Zij wonen als Nederlanders in Nederland of de Nederlandse Antillen en velen zijn ook allengs met de samenleving in die landen vergroeid. Hen door het toekennen van de Surinaamse nationaliteit het Nederlanderschap te laten verliezen zou hun positie in die samenleving verzwakken. Aan de andere kant zou het onjuist zijn, de met Suriname bestaande banden welke door geboorte in dat land van de betrokkenen zelf of van hun ouders zijn ontstaan en welke ook voor velen door het verblijf in Suriname sinds de geboorte tot aan de overkomst naar Nederland of de Nederlandse Antillen een werkelijkheid vormen, te miskennen. Dit zou niet alleen onjuist zijn vanuit het gezichtspunt van de betrokkenen, voor wie die banden nog een duidelijke betekenis kunnen hebben, het zou ook onjuist zijn vanuit het gezichtspunt van de nieuwe staat Suriname die voor zijn opbouw en ontwikkeling behoefte heeft aan de inbreng van werkkracht en bekwaamheid welke bij de uit Suriname afkomstige Nederlanders in Nederland en de Nederlandse Antillen aanwezig is. De aan te bevelen oplossing dient dan ook tegemoet te komen aan de behoefte, deze verbondenheid met Suriname op een duidelijke wijze tot uitdrukking te brengen. In deze gedachtengang zou men een oplossing kunnen zoeken in de richting van een vorm van dubbele nationaliteit. Dit stuit echter op grote bezwaren, zeker wanneer het gaat om een zo grote groep personen. Deoplossing welke is gevonden om naast het behoud van de Nederlandse nationaliteit voor de betrokkenen de band met Suriname tot uitdrukking te brengen is dan ook een andere. Zij is gebaseerd op het uitgangspunt dat de betrokkenen uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezitten, doch dat hun bepaalde rechten kunnen worden toegekend welke, wanneer zij dat wensen, de overgang naar de Surinaamse nationaliteit en het loslaten van de Nederlandse nationaliteit vergemakkelijken. Deze rechten zijn: het recht om door een eenvoudige daarop gerichte wilsverklaring de Surinaamse nationaliteitte verkrijgen, het recht om te allen tijde met het gezin in Suriname onvoorwaardelijk te worden toegelaten, alsmede het recht om gedurende het verblijf in Su- Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 467, nr. 1 10

riname in alle opzichten te worden behandeld als Surinaams staatsburger, zolang men dit staatsburgerschap nog niet heeft verworven. Na een tweejarig verblijf in Suriname verkrijgen de betrokken personen van rechtswege - dus zonder dat een nadere wilsuiting nodig is - de Surinaamse nationaliteit. De termijn van twee jaar biedt de gelegenheid om zonder dat daarvan het verlies van het Nederlanderschap het gevolg is, gedurende een beperkte tijd de mogelijkheden tot blijvende vestiging te onderzoeken. De hiervoor bedoelde wilsverklaring, welke verwerping van de Nederlandse nationaliteit betekent, kan uiteraard ook in Suriname worden afgelegd vóór het verstrijken van de termijn van twee jaar door degene die naar Suriname is gegaan met de vaste wil daar te blijven. Heeft de betrokkene de Surinaamse nationaliteit verkregen, dan verliest hij de Nederlandse nationaliteit. Hij zal in Nederland en in de Nederlandse Antillen de staat van vreemdeling hebben, onverminderd een voorkeursbehandeling welke zou kunnen voortvloeien uit tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Suriname te treffen regelingen. Het behoud van de Nederlandse nationaliteit brengt ook voor hen die uit Suriname afkomstig zijn mede, dat zij de aan het Nederlanderschap verbonden rechten genieten - o.a. het recht tot het verkrijgen van een paspoort volgens de daarvoor geldende regelingen - en dat zij onderworpen zijn aan de daaraan verbonden plichten, zoals het vervullen van de militaire dienstplicht. Het behoud van de Nederlandse nationaliteit brengt voorts met zich mede, dat aan deze personen geen met het Nederlanderschap onverenigbare rechten en verplichtingen kunnen worden toegekend en opgelegd. Een Surinaams paspoort zal aan de betrokkenen niet kunnen worden verstrekt. Het is duidelijk dat de aldus gedachte oplossing moet worden gezien als een in beginsel tijdelijke. Zij biedt soelaas aan de Surinaamse Nederlanders die ten tijde van de volledige onafhankelijkwording van Suriname buiten dat land verblijven. Hebben zij jonge kinderen, dan dienen deze in dezelfde positie zijn als de ouders: ook deze jonge generatie mag vooralsnog geacht worden reële banden met Suriname te bezitten. Voor hen die na zeer geruime tijd zijn geboren uit ouders die het Nederlanderschap hebben behouden en geen gebruik hebben gemaakt van de eenvoudige overgang naar de Surinaamse nationaliteit gaat deze veronderstelling niet meer op. Derhalve wordt voorgesteld het recht van onvoorwaardelijke toelating in Suriname niet meer toe te kennen aan hen die geboren zijn na het jaar 2000. In de regeling is ook aandacht geschonken aan de situatie van Nederlanders die op het tijdstip van de volledige onafhankelijkwording van Suriname in dat land verblijven en daar dan volkenrechtelijk tot vreemdeling worden. Wanneer zij zich sterk met Suriname verbonden voelen, kunnen zij een optie uitbrengen voor de Surinaamse nationaliteit. Een regeling welke als het ware het spiegelbeeld zou vormen van die, welke is gevonden voor de Surinaamse Nederlanders in Nederland en de Nederlandse Antillen ligt niet voor de hand: de bijzondere situatie welke oplossing wenselijk maakt voor deze groep is niet vergelijkbaar met de situatie van de uit Nederland en de Nederlandse Antillen afkomstige Nederlanders in Suriname. Voor dezen kan worden volstaan met het scheppen van een optiemogelijkheid. In het ontwerp wordt voorts nog aandacht geschonken aan tal van belangrijke onderdelen, zoals de vraag wat dient te geschieden wanneer man en vrouw door de regeling van verschillende nationaliteit worden, wat de nationaliteitsrechtelijke positie is van de minderjarige kinderen en welke rechten zij hebben te dien aanzien bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd. Ook is aandacht besteed aan de positie van hen die een publiekrechtelijk dienstverband hebben met Suriname of een van de landen van het Koninkrijk. Deze en andere onderdelen mogen in deze algemene beschouwing verder onbesproken blijven; verwezen zij naar de artikelsgewijze toelichting. Ten slotte is voorgesteld dat, indien de administraties van het Koninkrijk en van Suriname bij het vaststellen van de nationaliteit van een persoon (Nederlandse of Surinaamse) tot een verschillende uitkomst komen, door onderling overleg een oplossing moet worden gezocht. De bevoegdheid van de rechter blijft daardoor uiteraard onaangetast. Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 467, nr. 1 11

Aan het eind van deze algemene beschouwingen moge nog een korte samenvatting worden gegeven van de belangrijkste uitgangspunten welke aan het ontwerp ten grondslag liggen. Het beoogt enerzijds de integratie in de Nederlandse samenleving te bevorderen van de uit Suriname afkomstige Nederlanders die in Nederland of in de Nederlandse Antillen hun toekomst willen vinden. Voor degenen onder hen die de Surinaamse nationaliteit willen verwerven schept zij een eenvoudige mogelijkheid daartoe. Voor hen die naar Suriname willen terugkeren vergemakkelijkt zij die terugkeer en de overgang naar de Surinaamse nationaliteit. Van wezenlijk belang is, dat op de betrokkenen geen enkele druk wordt uitgeoefend om op korte termijn te kiezen voor de Nederlandse of de Surinaamse nationaliteit en dat zij de gelegenheid hebben zelfstandig en uit eigen wil te komen tot een beslissing op dit uiterst gewichtige punt, een beslissing die voor velen aan de hand van de in Nederland of de Nederlandse Antillen en Suriname opgedane ervaringen eerst na geruime tijd zal zijn gerijpt. Aldus is recht wedervaren aan de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkenen en is aan de menselijke aspecten van het nationaliteitsvraagstuk de hoogste waarde toegekend. De artikelen Ad artikel 1 In internationale overeenkomsten als deze is het gebruikelijk, dat de meerderjarige leeftijd op 18 jaar wordt gesteld. Personen, die in het huwelijk zijn getreden voordat zij de 18-jarige leeftijd hebben bereikt, worden in overeenstemming met de in Nederland, de Nederlandse Antillen en Suriname geldende burgerrechtelijke bepalingen als meerderjarig aangemerkt. Zij blijven meerderjarig, wanneer het huwelijk wordt ontbonden of nietig verklaard, voordat zij de 18-jarige leeftijd hebben bereikt. In een aantal bepalingen van deze overeenkomst wordt voor de afstamming verwezen naar 'de vader of, indien deze wettelijk onbekend is, de moeder'. Als vader van een kind wordt aangemerkt de man tot wie het kind in burgerrechtelijke betrekking staat, hetzij als wettig of gewettigd kind, hetzij als door hem erkend kind. Zijn zodanige burgerrechtelijke betrekkingen er niet, dan moet worden geconstateerd, dat er geen wettelijk bekende vader is, derhalve dat de vader 'wettelijk onbekend is', en treedt voor het vaststellen van de afstamming de moeder in de plaats van de vader. De term 'wettelijk onbekend' is een in het nationaliteitsrecht bekend begrip; hij komt op verschillende plaatsen in de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap voor. Aangezien in de hierna te bespreken artikelen onderscheid gemaakt wordt tussen Nederlanders die in Suriname en die buiten Suriname zijn geboren, is het noodzakelijk aan te geven tot welke categorie de gevonden en verlaten kinderen moeten worden gerekend. In de overeenkomst is op een aantal plaatsen sprake van woonplaats. In het geval van een gehuwde vrouw kan dit, al naargelang het land waar het begrip wordt gehanteerd, tot verschillen leiden omdat de gehuwde vrouw naar Nederlands recht een juridisch onafhankelijke woonplaats heeft, naar Surinaams en Nederlands-Antilliaans recht echter woonplaats bij haar man. Ad artikel 2 Dit artikel schept de zekerheid dat door deze overeenkomst geen dubbele nationaliteit ontstaat. Ad artikel 3 Dit artikel is van toepassing op het overgrote deel van de huidige bevolking van Suriname. Het bewijs van het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit is voor deze gevallen zeer eenvoudig. Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 1?

Voor een - vermoedelijk kleine - groep opent artikel 10 de mogelijkheid tot herkrijging van het Nederlanderschap door het doen van een kennisgeving, en wel voor hen die zelf wel in Suriname, doch wier vader, c.q. moeder, als Nederlander buiten Suriname is geboren. Ad artikel 4 Evenals in artikel 3 is in deze bepaling de voorwaarde opgenomen, dat de betrokkenen in Suriname moeten wonen. Hoewel het hier personen betreft die niet in Suriname zijn geboren moeten zij om de hierna te noemen redenen geacht worden een zo sterke band met Suriname te hebben, dat zij de Surinaamse nationaliteit behoren te krijgen. De onder a bedoelde personen ontlenen het Nederlanderschap aan een vader, c.q. moeder, die zelf wel in Suriname is geboren. Het kan voorkomen dat niet bekend is waar de ouder, aan wie zij het Nederlanderschap ontlenen, is geboren. Voor dat geval is bepaald dat die ouder geacht wordt in Suriname te zijn geboren. Adb, onder 1 Ten einde een inzicht te verkrijgen omtrent de personen die onder b, sub 1 worden bedoeld, moge het volgende dienen: Ingevolge artikel 1 onder 1, van de Wet op het Nederlands onderdaanschap van de niet-nederlanders (wet van 10 februari 1910, Stb. 55) hebben praktisch alle tussen 1 juli 1893 en 27 december 1949 in Nederlands-lndië, Suriname of de Nederlandse Antillen uit niet-nederlandse ouders geboren personen, door geboorte de staat van Nederlands onderdaan-niet-nederlander verkregen. Bij de overdracht van de souvereiniteit over Nederlandslndië aan de Republiek (der Verenigde staten van) Indonesië zijn ingevolge de overeenkomst betreffende de toescheiding van staatsburgers, opgenomen in de Wet 'Souvereiniteitsoverdracht Indonesië' (wet van 21 december 1949, Stb. J 570), alle op 27 december 1949 in leven zijnde Nederlandse onderdanen-niet-nederlanders, dus niet alleen de onderdanen die in Indonesië waren geboren, doch ook zij die het onderdaanschap ontleenden aan geboorte in Suriname of de Nederlandse Antillen, verdeeld tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Indonesië. De in Suriname wonende Nederlandse onderdanen-niet-nederlanders zijn ingevolge de bepalingen van de T(oescheidings) O(vereenkomst) als volgt tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Indonesië verdeeld: 1. Aan Indonesië: De in Indonesië geboren Nederlandse onderdanen-niet-nederlanders van 18 jaar en ouder, alsmede hun kinderen, die op 27 december 1949 de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt (ongeacht de plaats van geboorte) (artikel 4, onder 2a, van de TO); 2. Aan het Koninkrijk der Nederlanden: a. de in Suriname geboren afstammelingen van de personen genoemd onder 1, die op 27 december 1949 de leeftijd van 18 jaar reeds hadden bereikt (artikel 4, onder 2b TO); b. de in Suriname uit andere niet-nederlanders geboren personen (artikel 6 TO). Hieronder bevinden zich de kinderen van emigranten uit India of Pakistan. De aan Indonesië toegescheiden personen genoemd onder 1, hebben de gelegenheid geweest voor de Indonesische nationaliteit te opteren. De aan het Koninkrijk toebedeelde personen genoemd onder 2a, zijn in de gelegenheid geweest voor Indonesische nationaliteit te opteren. Bij de wet van 3 november 1954, Stb. 476 zijn degenen die geen gebruik hadden gemaakt van hun recht om voor de Nederlandse nationaliteit te opteren en zij die na aanvankelijk aan het Koninkrijk te zijn toegescheiden voor de Indonesische nationaliteit hadden geopteerd, in de gelegenheid gesteld Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 13

de Nederlandse nationaliteit kosteloos door naturalisatie krachtens de Wet (bij beschikking van de Gouverneur van Suriname) te herkrijgen. Dat de hier bedoelde personen Nederlanders zijn geworden houdt verband met het feit dat zij op 27 december 1949 woonplaats hadden in Suriname. Zij zijn dan ook in het algemeen met de Surinaamse samenleving vergroeid. Ad d, onder 2 De hier bedoelde naturalisaties zijn tot stand gekomen door een besluit van de Gouverneur van Suriname, dan wel op voordracht van de Surinaamse regering, bij een wet of een Koninklijk besluit. De naturalisaties bij besluit van de Gouverneur hebben betrekking op personen, die door of krachtens de Toescheidingsovereenkomst met Indonesië de Indonesische nationaliteit hadden verkregen en die sinds het verlies van de Nederlandse nationaliteit in Suriname hadden gewoond. De bevoegdheid tot het herstellen in de Nederlandse nationaliteit is aan de Gouverneur gegeven bij de wet van 3 november 1954, Stb. 476. Als voorwaarde voor de naturalisatie bij de wet van personen die op het tijdstip van hun verzoek in Suriname woonden, heeft steeds gegolden, dat zij geheel in de Surinaamse samenleving waren opgenomen. Duidelijk is dat de hier bedoelde personen de Surinaamse nationaliteit behoren te verkrijgen. Onder deze bepaling vallen uiteraard ook degenen, die ingevolge artikel 6 van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap zijn medegenaturaliseerd. Ad b, onder 3 Deze bepaling heeft betrekking op van origine niet-nederlandse vrouwen, die zijn gehuwd met een Nederlander en die, hetzij van rechtswege (in geval van huwelijk vóór 1 maart 1964), hetzij door optie (in geval van huwelijk na 29 februari 1964), Nederlander zijn geworden. Wanneer zij op het tijdstip van de huwelijkssluiting in Suriname woonden en daar ook wonen op het tijdstip van inwerkingtreding van de overeenkomst, mag worden gesteld dat zij tot de Surinaamse gemeenschap behoren. In de meeste gevallen zal de vrouw (in Suriname) gehuwd zijn met een Nederlander, die zelf ook aan Suriname wordt toegescheiden. Is dit niet het geval dan kan de vrouw, zo zij dit wenst, gebruik maken van de in artikel 7, lid 1, geopende mogelijkheid om voor het Nederlanderschap terug te opteren. Ad artikel 5 Dit artikel heeft betrekking op personen, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de overeenkomst buiten Suriname wonen en op grond daarvan het Nederlanderschap behouden. In gevolge het in het eerste lid be paalde kunnen zij, zo zij dit wensen, de Surinaamse nationaliteit verkrijgen door vóór 1 januari 1986 uitdrukkelijk hun wil daartoe te kennen te geven. Aangezien zij nauwe banden met Suriname hebben, wordt hun in lid 2 het recht gegeven, ook wanneer zij geen gebruik hebben gemaakt van het in het eerste lid bedoelde optierecht, als Nederlander in Suriname te worden toegelaten. Indien zij zich daar vestigen, verkrijgen zij van rechtswege de Surinaamse nationaliteit, zodra zij daarten minste twee jaar hebben gewoond. Lid 3 geeft aan de echtgenoot van de vóór 2001 geboren kinderen eveneens het recht, onvoorwaardelijk in Suriname te worden toegelaten. Ad artikel 6 Ad1 Het zou onjuist zijn, indien de eenheid van nationaliteit, die er tussen minderjarige kinderen en hun vader, c.q. moeder, bestaat, door deze overeen- Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 14

komst zou worden verbroken. Daarom geldt, zoals in overeenkomsten a Is deze gebruikelijk is, als hoofdregel dat de minderjarige kinderen hun vader, c.q. moeder, in de nationaliteit volgen. Het zal trouwens uiterst zelden voorkomen, dat een minderjarige daardoor een andere nationaliteit verkrijgt dan hij zou hebben verkregen, indien hij reeds meerderjarig was. Is dit wel het geval, dan kan de betrokkene, eenmaal meerderjarig geworden, ingevolge lid 4 van dit artikel, door optie de dan gewenste nationaliteit verkrijgen. Het kan zich voordoen dat er verschil van nationaliteit bestaat tussen een kind en zijn moeder-weduwe. In dat geval kan, gelet op de algemene strekking van deze overeenkomst, deze bepaling er niet toe leiden dat een kind, dat noch Nederlander, noch Surinamer is, de Nederlandse dan wel de Surise nationaliteit aan zijn moeder gaat ontlenen. De overeenkomst beoogt immers niet de verschillen in nationaliteit tussen moeder en kind op te heffen. Ad 2 Rekening is gehouden met de mogelijkheid, dat de moeder met de kinderen in een ander land woont dan de vader. In dat geval ligt het in de rede, dat de kinderen de moeder volgen, zolang deze situatie voortduurt. Uit de strekking van artikel 6 vloeit voort dat indien in de situatie van het tweede lid de moeder komt te overlijden vóór de meerderjarigheid van de kinderen, deze de nationaliteit van de moeder behouden zolang zij geen werkelijk verblijf hebben in hetzelfde land als de vader. Ad 3 en 4 Het in lid 1 en 2 bepaalde kan uiteraard niet van toepassing zijn, indien de ouders ontbreken of indien op het tijdstip van de overeenkomst de kinderen wel, doch de ouders het Nederlanderschap niet bezitten. Daarom is bepaald dat voor die gevallen dezelfde regelen gelden als voor meerderjarigen. Ingevolge artikel 11, onder 2, kan dan de wettelijke vertegenwoordiger, indien gewenst, namens de minderjarige optreden. Ook in deze gevallen kan de betrokkene, eenmaal meerderjarig geworden, opteren voor de nationaliteit, die hem door het optreden van de vertegenwoordiger is onthouden of ontnomen, wanneer dat de nationaliteit is van het land van zijn woonplaats (lid 4). Ad 5 Minderjarige kinderen, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Overeenkomst buiten Suriname wonen en die als gevolg van de omstandigheid, dat hun ouders voor de Surinaamse nationaliteit hebben gekozen, het Nederlanderschap hebben verloren, kunnen, meerderjarig geworden, die hoedanigheid door optie herkrijgen (lid 4). Wonen zij op dat tijdstip in Suriname en worden zij met de ouders aan Suriname toegescheiden, dan zouden de kinderen zondereen voorziening terzake, na het bereiken van de meerderjarige leeftijd, niet voor het Nederlanderschap kunnen terugopteren. Het zou te ver gaan aan alle in Suriname wonende minderjarigen een keuzerecht voor de Nederlandse nationaliteit toe te kennen, doch een uitzondering voor kinderen van wie een van beide ouders buiten Suriname als Nederlander is geboren, is verantwoord. Is de vader buiten Suriname geboren, dan hebben deze kinderen reeds een keuzerecht ingevolge lid 4 van dit artikel, omdat, waren zij bij het in werking treden van de overeenkomst reeds meerderjarig geweest, zij Nederlander zouden zijn gebleven. Het recht om na het bereiken van de meerderjarigheid voor de Nederlandse nationaliteit te kunnen opteren, behoeft hier dus alleen te worden toegekend aan kinderen, wier moeder eveneens buiten Suriname is geboren. Ad artikel 7 Deze bepaling beoogt de eenheid van nationaliteit van man en vrouw, die door of als gevolg van deze overeenkomst is verbroken, te herstellen. Uiteraard wordt het aan de betrokkenen zelf overgelaten of zij dit wensen. Geen onderscheid is gemaakt tussen man en vrouw. Man en vrouw hebben gelijke Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 467, nr. 1 15