Leerstofvragen 1 Welke twee effecten kunnen krachten hebben op voorwerpen? 2 Noem 3 Soorten krachten 3 De zwaartekrachtpijl begint middenin het voorwerp. Hoe noem je dit punt? 4 Als de kracht op een veer 3 keer zo groot wordt, wordt de uitrekking zo groot. 5 Omschrijf in woorden wat de krachtenschaal 1 cm ^ 80 N betekent. 6 Noem een voordeel en een nadeel van beton als bouwmateriaal. B 7 Noem een voordeel en een nadeel van hout als bouwmateriaal. 8 a Zie figuur 1.1. Welke soort krachten werken er op de balk AB? b Welke soort krachten werken er op de balk CD? 9 Noem de regel voor evenwicht. C 10 Wat is het verschil tussen een katrol en een takel? Toepassingsvragen 1 Omcirkel de stoffen die elastisch vervormen: rubber / stopverf / klei / schuimrubber / staal / deeg / piepschuim D 2 Hoe groot is de zwaartekracht op een fiets van 11,2 kg? 3 Hoe groot zijn de krachten in figuur 1.3? De gebruikte krachtenschaal is: 1 cm ^ 20 N
4 Teken in figuur 1-4 de volgende krachten in met behulp van de aangegeven krachtenschaal: a De kracht van de steen Op de hand (15 N) b De kracht van het touw op de ring (350 N) c De kracht van de hand op de boog (140 N) 5 Dennis houdt een stoel met een vinger in evenwicht (zie figuur 1.6). De stoelheeft een massa van 3,2 kg. a Hoe groot is de zwaartekracht op de stoel? b Welke kracht werkt er nog meer op de stoel? 6 Wim heeft enkele gewichtjes aan een veer gehangen. Elke keer dat er een gewichtje bijkwam, heeft hij de lengte van de veer gemeten. Zijn meetresultaten staan in de tabel : gewicht (N) lengte (cm) '4,0 0,2 '4,8 0,4 '5,6 0,6 '6,4 a Teken een grafiek waarin je de lengte van de veer uitzet tegen de kracht op de veer. b Hoe groot is de uitrekking, als er met een kracht van 1,1 N aan de veer getrokken wordt? c Hoe lang is de veer dan?
7 Bij Marlies en Geert hangt een katrollamp (zie figuur 1.8). De lampenkap kan op en neer worden bewogen. Het touw beweegt dan langs twee katrollen. Je mag bij de berekeningen het gewicht van de losse katrol en het touw verwaarlozen. Lamp L heeft een gewicht van 16 N. a Hoe groot moet het gewicht van de metalen cilinder zijn om de lamp op zijn plaats te houden? Leg je antwoord uit. b Hoeveel gaat de metalen cilinder omlaag, als Marlies de lamp 20 cm omhoog duwt? 8 Tessa wil met een notenkraker zoals in figuur 1.10 een harde cashewnoot kraken. a Waar moet zij de noot vastklemmen, bij A of B? Leg je antwoord uit. b Tessa oefent bij C een kracht uit van 20 N. Bereken de kracht Op de noot. (Op de plek die je bij vraag a gekozen had.) Inzichtvragen 1 Peter beweert: "Een veer wordt twee keer zo lang, als de kracht Op de veer twee keer zo groot wordt." a Waarom klopt deze uitspraak niet? b Wat moet je dan wel zeggen? 2 In figuur 1.12 zie je twee krachtmeters. a In welke krachtmeter zit de stugste veer? b Waaraan zie je dat? 3 In figuur 1.15 zie je twee manieren om een kist op een kruiwagen te laden. Welke kruiwagen kun je het gemakkelijkst optillen? Waarom?
4 Steven (50 kg) en Armijn (40 kg) zitten samen op een wipwap die 9,0 m lang is. Armijn zit helemaal op het linkeruiteinde. Bereken waar Steven moet gaan zitten om evenwicht te maken. Laat zien h0e je het berekend hebt. 5 In figuur 1.19 zijn twee hefbomen getekend. Bepaal bij beide hoeveel keer de werkkracht groter is dan de spierkracht. Laat zien wat je gemeten en berekend hebt. leerstofvragen 1 Waaraan kun je zien of een vervorming plastisch of elastisch is? 2 Krachten kun je tekenen als pijlen. Vul in: De richting van de pijl geeft aan:... Het beginpunt van de pijl geeft aan:... De lengte van de pijl geeft aan:... 3 Waarom gebruik je voor het meten van kleine krachten een krachtmeter met een slappe veer (en juist geen stugge veer)? 4 In welke een heid meet je krachten? 5 Welke regel geldt er op aarde tussen de zwaartekracht en de massa? 6 Noem een voordeel en een nadeel van baksteen als bouwmateriaal. 7 Noem een voordeel en een nadeel van staal als bouwmateriaal. 8 Noem 3 instrumenten waarbij je gebruik maakt van de evenwichtsregel. 9 Noem 3 hefwerktuigen.
Toepassingsvragen 1 Waaraan kun je in figuur 1.2 zien dat er een kracht werkt op heeft gewerkt? 2 Caroline weegt 450 N. Hoeveel geeft de weegschaal in kg aan? 3 Taco moet een kracht van 64 N tekenen. a Hoe lang moet hij de pijl tekenen bij een krachtenschaal van 1 cm ~ 15 N? b Hoe lang moet hij de pijl tekenen bij een krachtenschaal van 1 cm ~ 3 N? c Noem een voordeel en een nadeel van de krachtenschaal van vraag b. 4 Ans trekt met een kracht van 150 N aan de kist. Welke krachtenschaal is in figuur 1.5 gebruikt? 5 Schrijf voor elk van de volgende situaties op: of de vervorming elastisch of plastisch is; hoe de kracht heet die de vervorming veroorzaakt. a Een wadloper zakt tot zijn enkels weg in de modder. b Een kleermaker pakt een stuk elastiek beet en rekt het uit tot twee keer de oorspronkelijke lengte. c Jannie boetseert een olifant van klei. d Een tumer zet zich krachtig af op een trampoline. 6 In figuur 1.21 zie je drie manieren om een emmer water omhoog te hijsen. De emmer met water heeft een massa van 8 kg. Hoe groot is de kracht die het meisje a bij manier A nodig heeft? b bij manier B nodig heeft? c bij manier C nodig heeft? Geef bij elk antwoord een uitleg.