Home > Recente wijzigingen > Beslissing Btw nr. E.T.126.564/2 dd. 23.09.2016 Algemene Administratie van de Fiscaliteit Operationele Expertise en Ondersteuning Dienst BTW Belasting over de toegevoegde waarde Beslissing Btw nr. E.T.126.564/2 dd. 23.09.2016 Advocaten Rechtsbijstandsverzekeringen Bepaling van de medecontractant RECHTSBIJSTANDSVERZEKERINGEN De administratie heeft de problematiek betreffende de bepaling van de medecontractant in het kader van rechtsbijstandsverzekeringen opnieuw onderzocht. De administratie wijzigt haar standpunt als vermeld in nrs. 140 147 van de Beslissing Btw nr. E.T.126.564 dd.18.07.2014 als volgt. 140. In het kader van de rechtsbijstandsverzekering, waar de vrije keuze van advocaat centraal staat, is de medecontractant van de advocaat (de afnemer van de dienstprestatie) de verzekerde en niet de verzekeraar. De verzekerde is immers de persoon (natuurlijke persoon of rechtspersoon) die de advocaat kiest en heeft aangesteld en die de opdracht tot de advocatenprestatie heeft gegeven (zie circulaire nr. 47/2013, randnr. 135). 141. De eerste zin van de tweede alinea van randnummer 135 van de circulaire nr. 47/2013 luidt als volgt: 'Als een advocaat wordt aangesteld door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon met een rechtsbijstandsverzekering, moet hij zijn factuur opmaken op naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die hem vrij heeft gekozen'. 142. In het geciteerde voorbeeld werd uitgegaan van een relatie met drie actoren, i.e. de advocaat, de verzekerde en de rechtsbijstandsverzekeraar. In de praktijk blijken er echter vaak vier contracterende partijen betrokken te zijn, met name de rechtsbijstandsverzekeraar, de advocaat, een persoon die de rechtsbijstandsverzekering afsluit ten voordele van zijn bestuurders of personeelsleden (vennootschap of werkgever) en tenslotte de betreffende bestuurder, werknemer of andere verzekerde die daadwerkelijk schade lijdt of aansprakelijk wordt gesteld en verzekerd is. 143. De vraag werd aan de administratie voorgelegd of, wanneer de persoon die de rechtsbijstandsverzekering sluit ten voordele van zijn bestuurders of personeelsleden, de factuur door de advocaat mag worden opgemaakt op naam van de eerstgenoemde persoon, wat hem de mogelijkheid zou kunnen bieden de in rekening gebrachte btw geheel of gedeeltelijk af te trekken volgens de normale regels. 144. Overeenkomstig artikel 53, 2 van het Btw Wetboek, is de belastingplichtige die andere leveringen van goederen of diensten verricht dan die welke krachtens artikel 44 zijn vrijgesteld en die hem geen enkel recht op aftrek verlenen, ertoe gehouden een factuur uit te reiken aan zijn medecontractant of ervoor te zorgen dat in zijn naam en voor zijn rekening, door zijn medecontractant of een derde een factuur wordt uitgereikt. 145. Rekening houdend met de bepalingen inzake het beroepsgeheim van de advocaat en gelet op het arrest van 01.02.2016 van het hof van beroep te Antwerpen (rolnummer 2014/AR/1565) is de administratie van oordeel dat ook in de situatie waarbij de verzekeringsnemer een andere persoon is dan de verzekerde, laatstgenoemde de medecontractant van de advocaat is. 146. De advocaat heeft immers enkel een contractuele band met de/zijn cliënt (de verzekerde) en hij moet dus de cliënt aanspreken in betaling van zijn ereloonstaat. De omstandigheid dat een derde partij de advocaatkosten draagt of moet dragen op grond van een overeenkomst is op zich niet relevant. De verzekerde, en niet de verzekeringsnemer (bijvoorbeeld de persoon die de rechtsbijstandsverzekering afsluit ten voordele van zijn bestuurders of personeelsleden), wordt dan ook beschouwd als de medecontractant van de advocaat. 147. Gelet op de bijzondere omstandigheden aanvaardt de administratie evenwel dat de verzekeringsnemer de door de advocaat aan de verzekerde aangerekende btw volgens de normale regels geheel of gedeeltelijk in aftrek mag brengen voor zover de verzekerde niet de hoedanigheid heeft van belastingplichtige met volledig recht op aftrek. Daartoe zal de verzekerde indien aan deze voorwaarde is voldaan een afschrift van de factuur overhandigen aan de verzekeringsnemer. Om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen dient de verzekeringsnemer een stuk op te
stellen met verwijzing naar deze beslissing en daaraan het afschrift vast te hechten van de originele factuur gericht aan de verzekerde. In dit stuk moet de volgende vermelding aangebracht worden: 'Recht op aftrek toegestaan aan de verzekeringsnemer. Verzekerde heeft niet de hoedanigheid van belastingplichtige met volledig recht op aftrek. Beslissing E.T.126.564/2 van 23.09.2016'. J. MARCKX Adviseur generaal
Home > Recente wijzigingen > Beslissing Btw nr. E.T.129.926 dd. 19.09.2016 Algemene Administratie van de Fiscaliteit Operationele Expertise en Ondersteuning Dienst BTW Belasting over de toegevoegde waarde Beslissing Btw nr. E.T.129.926 dd. 19.09.2016 Btw tarief Voorbehoedsmiddelen Anticonceptiemiddelen Condooms Anticonceptiemiddelen en voorbehoedsmiddelen kunnen het verlaagd btw tarief van 6 % genieten indien ze beoogd zijn door rubriek XVII, cijfer 1, a), of cijfer 4, van tabel A, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 inzake btw tarieven. De administratie heeft vernomen dat er enige onduidelijkheid is over het toe te passen btw tarief op de levering van bepaalde anticonceptie en voorbehoedsmiddelen. Deze beslissing heeft bijgevolg tot doel de bestaande regelgeving betreffende de toepasbare btw tarieven op anticonceptie en voorbehoedsmiddelen te verduidelijken en te bevestigen. Overeenkomstig rubriek XVII, cijfer 1, a), van tabel A, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 inzake btw tarieven, is elke enkelvoudige of samengestelde substantie bedoeld in artikel 1 van de wet van 25.03.1964 op de geneesmiddelen en geregistreerd als geneesmiddel door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft of waarvoor de vergunning voor het in de handel brengen bedoeld in artikel 1, 1, eerste lid, 1) van het koninklijk besluit van 03.07.1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen ter kennis is gegeven aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, onderworpen aan het verlaagd btw tarief van 6 %. Onderstaande anticonceptiemiddelen zijn, indien ze als geneesmiddel zijn geregistreerd in de zin van voornoemde rubriek XVII, cijfer 1, a), onderworpen aan het btw tarief van 6 %: oraal in te nemen hormoonhoudende anticonceptiemiddelen (de pil); hormoonhoudende anticonceptiemiddelen die worden geïnjecteerd (de prikpil); hormoonhoudende anticonceptiemiddelen die worden geïmplanteerd (het anticonceptiestaafje of hormoonimplantaat); hormoonhoudende anticonceptiemiddelen die op de huid worden aangebracht (de pleisterpil of hormoonpleister); de vaginale hormoonring; intra uterine systemen (anticonceptiemiddelen die in de baarmoeder wordt ingebracht, zoals de hormoonhoudende spiraaltjes); noodanticonceptiemiddelen (de zogenaamde 'morning after' pil). Condooms zijn onderworpen aan het verlaagd btw tarief van 6 % (rubriek XVII, cijfer 4, van tabel A, van de bijlage bij voornoemd koninklijk besluit). Zowel mannen als vrouwencondooms zijn bedoeld. Wanneer een anticonceptie of voorbehoedsmiddel niet wordt beoogd door rubriek XVII, cijfer 1, a), of cijfer 4, voornoemd, is het normaal btw tarief van 21 % van toepassing. Dit is bijvoorbeeld het geval voor baarmoederhalskapjes, pessaria (diafragma) en bepaalde spiraaltjes (bijvoorbeeld het koperspiraaltje). Er wordt in het bijzonder opgemerkt dat anticonceptie en voorbehoedsmiddelen niet beoogd zijn door rubriek XXIII, cijfer 2, van tabel A van de bijlage bij voornoemd koninklijk besluit en dit zelfs als ze worden geïmplanteerd. Het betreft immers geen 'voor het verhelpen of verlichten van gebreken of kwalen dienende apparatuur'.
J. MARCKX Adviseur generaal
Home > Recente wijzigingen > Beslissing Btw nr. E.T.130.608 dd. 23.09.2016 Algemene Administratie van de Fiscaliteit Operationele Expertise en Ondersteuning Dienst BTW Belasting over de toegevoegde waarde Beslissing Btw nr. E.T.130.608 dd. 23.09.2016 Belastingplicht Lokale dienstencentra Vrijstellingen Instellingen van sociale aard Maatschappelijk werk Deze beslissing voorziet in een administratieve tolerantie met betrekking tot de exploitatie van een drank of eetgelegenheid die voor iedereen toegankelijk is door een lokaal dienstencentrum. 1. INLEIDING Lokale dienstencentra hebben voornamelijk als doel ten behoeve van de lokale gemeenschap informatie en advies te verstrekken, vormings en vrijetijdsactiviteiten te organiseren en zorg op maat aan te bieden in het kader van het sociaal beleid van een gemeente of stad. De activiteiten richten zich in principe tot bijzondere doelgroepen zoals senioren of sociaal zwakkeren. Een lokaal dienstencentrum wordt opgericht door een OCMW (gemeente of stad) of kan erkend worden door de lokale overheid. De vraag wordt gesteld onder welke voorwaarden de uitbating van een drank of eetgelegenheid door een lokaal dienstencentrum wordt beoogd door artikel 44, 2, 2, van het Btw Wetboek. 2. VRIJSTELLING VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK, SOCIALE ZEKERHEID EN BESCHERMING VAN KINDEREN EN JONGEREN In dit kader moet worden onderzocht of de vrijstelling van artikel 44, 2, 2, van het Btw Wetboek kan worden toegepast op de werkzaamheden van lokale dienstencentra. Volgens deze bepaling zijn van de belasting vrijgesteld: 'de diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard erkend worden'. Met organisaties erkend door de bevoegde overheid worden beoogd: hetzij de instellingen die een formele erkenning genieten, in de gevallen waarin in een formele erkenning door de bevoegde federale, regionale of gewestelijke overheid wordt voorzien; hetzij de instellingen waarvan de diensten en nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen worden verricht in overeenstemming met de voor die instellingen geldende reglementering (z. gepubliceerde beslissing nr. E.T.94.156 van 25.07.2005). Een dergelijke erkenning kan bijvoorbeeld blijken uit een beslissing van de gemeentelijke overheid of van de OCMWraad van een gemeente, het feit dat een subsidie wordt toegekend, Rekening houdend met het feit dat lokale dienstencentra er onder meer op gericht zijn de sociale samenhang binnen een stad of een gemeente te bevorderen, gaat de Administratie er gelet op dit uitermate sociaal doel van uit dat de door deze lokale dienstencentra in dit kader verrichte handelingen in beginsel van de belasting over de
toegevoegde waarde zijn vrijgesteld op grond van de bepalingen van artikel 44, 2, 2, van het Btw Wetboek, voor zover voldaan is aan de voorwaarde inzake erkenning. 3. EXPLOITATIE VAN EEN DRANK OF EETGELEGENHEID DIE VOOR IEDEREEN TOEGANKELIJK IS DOOR EEN LOKAAL DIENSTENCENTRUM 3.1. Principe: geen vrijstelling Uit de praktijk is gebleken dat bepaalde lokale dienstencentra onder bezwarende titel, met of zonder winstoogmerk, een drank of eetgelegenheid exploiteren die voor iedereen toegankelijk is. Een dergelijke exploitatie is intrinsiek vreemd aan voornoemde sociale doelstelling zodat de vrijstelling van artikel 44, 2, 2, van het Btw Wetboek niet kan worden toegepast op de omzet die hierdoor wordt gerealiseerd, ongeacht of er hierbij al dan niet sprake is van concurrentieverstoring. 3.2. Administratieve tolerantie voor lokale dienstencentra De administratie gaat er bij wijze van tolerantie evenwel van uit dat de exploitatie van een dergelijke drank of eetgelegenheid door een lokaal dienstencentrum deze sociale doelstelling niet schendt en aldus geen belemmering vormt voor de toepassing van de vrijstelling van voornoemd artikel 44, 2, 2, van het Btw Wetboek wanneer de door het lokaal dienstencentrum gerealiseerde jaarlijkse omzet in het kader van de exploitatie van een dergelijke drank of eetgelegenheid niet meer bedraagt dan 80.000 euro. Deze drempel wordt beoordeeld per vestigingseenheid. Indien dit drempelbedrag in de loop van een kalenderjaar wordt overschreden, zal het betrokken lokaal dienstencentrum gehouden zijn de door hem verrichte handelingen in het kader van de exploitatie van een drankof eetgelegenheid aan de belasting te onderwerpen met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar en dit voor zover betreffende overschrijding niet als toevallig kan worden aangemerkt. De eerste keer dat moet worden nagegaan of het drempelbedrag van 80.000 euro is overschreden, heeft betrekking op de omzet gerealiseerd in het kalenderjaar 2016. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat elke administratieve commentaar (circulaires, beslissingen, antwoorden op parlementaire vragen, ) die strijdig is met de in deze beslissing opgenomen bepalingen wordt opgeheven. Jozef MARCKX Adviseur generaal