Wilde bamboebossen van Japan Tekst: Johan van der Perk www.perkgroen. nl De Japanse tuincultuur is van grote invloed op onze huidige omgang met tuinen in het Westen. Dit artikel beschrijft een aantal natuurlijke vegetaties van Japan waarin bamboe voorkomt. Meer inzicht in de natuurlijke vegetatiestructuren leert ons welke soorten van nature goed bij elkaar kunnen passen, ook in een tuinomgeving. Naast Japanse tuinstijlen maken we al eeuwen gretig gebruik van de plantesoorten uit Japan. Denk aan de achternaam japonica bij veel planten uit het tuincentrum en de vele Hosta s, Rhododendrons, Azalea s en natuurlijk bamboe. We weten echter relatief weinig over de natuurlijke begroeiingen van Japan en de plaats van onze Japanse tuinplanten daarin: welke soorten komen waar voor, in welke soortcombinaties en in welke microklimaten. Dergelijke informatie kan van belang zijn bij het combineren van soorten, ook buiten Japan. Immers, kennis over het natuurlijk voorkomen van soorten en concurrentieverhoudingen tussen soorten is nuttig voor de aanleg en het beheer van tuinen, parken en openbaar groen waarbij standplaatsvariabelen als zon, schaduw, wind, bodemtype en waterbeschikbaarheid de ontwikkeling van de aanplant sturen. Japan Japans is een bergachtige eilandenarchipel waarvan circa 70% van het landoppervlak zich boven 100 meter boven zeeniveau bevindt. Sinds de industrialisatie en urbanisatie in de jaren 60 van de vorige eeuw is het landgebruik drastisch veranderd. Momenteel woont ca. 70% van de bevolking in steden. De bevolkingsdichtheid is met meer dan 5000 personen per vierkante kilometer zeer hoog. Circa 67% van het totale landoppervlak bestaat uit beboste gebieden. Het landbouwareaal omvat circa 14%. Vanwege het heuvel- tot bergachtige landschap is er relatief veel bosen natuurgebied over. De oorspronkelijke biodiversiteit van Japan (het aantal soorten per vierkante kilometer) is bijzonder hoog vergelijken met bijvoorbeeld west Europa. Circa 5000 jaar geleden waren de Japanse eilanden schaars bevolkt. De toenmalige bewoners leefden voornamelijk van het jagen en verzamelen van wilde planten en dieren. De eilanden waren toen volledig bedekt met dichte bossen, behalve de gebieden boven de boomgrens en open moerassen. Sindsdien zijn veel bossen gekapt en verbrand en hebben plaats gemaakt voor landbouw (tarwe, taro, haver, boekweit) en graslanden. De verbrande bossen en verlaten landbouwvelden ontwikkelden zich later tot halfnatuurlijke graslanden welke gedomineerd worden door Miscanthus sinensis, het bekende Prachtriet met zijn vele cultivars dat we uit onze tuincultuur kennen. Na de begrazing en verbranding van de Miscanthus-velden werden deze graslanden ingenomen door den, eik en berk (dit proces is de zogenaamde secundaire bosontwikkeling). De oorspronkelijke bossen zijn dus omgevormd tot landbouwvelden, graslanden en secundaire bossen. In Japan is rijst als elementair voedselgewas pas circa 2000 jaar gelden geïntroduceerd. In het begin werd rijst geteeld langs de randen van moerasgebieden in het laagland. Later is de rijstcultuur steeds meer verbreid naar het noorden in variabel terrein onder toepassing van irrigatietechnieken.
Miscanthus sinensis (Oosters prachtriet) gegroepeerd in verschillende cultivars langs een bosrand Het beste groeiklimaat Hoge bamboebossen zijn voornamelijk te vinden op de drie eilanden Honshu, Shikoku en Kyshu. Phyllostachys groeit hier voornamelijk in de warmgematigde regio, hoewel de verspreiding zich uitstrekt van koel-gematigde zones in het noorden tot het subtropische zuiden De waterbehoefte van deze bamboebossen in voor een optimale groei vrij hoog. Goede productiegebieden liggen dan ook in regio s waar de neerslag meer dan 1500 mm per jaar is. Dat is bijna twee maal zoveel als jaarlijks in Nederland valt, maar dan in de zomer. Hoewel bamboe veel water verlangt, is stagnerend water in de wortelzone dodelijk. De groeilocatie moet daarom voldoende drainerend zijn voor een optimale groei. Sneeuwval beperkt een goede ontwikkeling van een bamboebos, zodat de sneeuwrijke kustgebieden onder invloed van een wintermoesson niet optimaal zijn. Harde wind veroorzaakt naast mechanische schade aan een bamboebos ook een toenemende verdamping waardoor droogteschade op kan treden. Optimale groei van bamboe is te vinden in gebieden met minder dan 100 stormdagen met een windsnelheid boven de 10 m/sec. Kortom, een bamboebos ontwikkelt zich het beste op een locatie met een goede drainage, bij een relatief hoge temperatuur, veel regen in het groeiseizoen en onder invloed van een voldoende warm zomermoesson klimaat. Tweede boomlaag Eerste boomlaag Struiklaag Kruidlaag bodembedekkers Vegetatielagen in een bos in de climax-fase
Een productiebos met Phyllostachys bambusoides. Regelmatig worden de 4 jarige halmen uitgekapt. Structuur van de bamboeplantengemeenschap Een stabiele bamboegemeenschap bestaat uit een volledige bedekking van bamboe in de kronenlaag (boomlaag) en een aanvullende ondergroei van lage geofyten (bol- knolgewassen), hemicryptofyten (bladverliezende en groenblijvende tweejarige en vaste planten) en chamaefyten (heesterachtigen). Gematigde bamboebossen bloeien ongeveer eens per 100 jaar. Na de bloei sterft een groot deel van de halmen af waarbij er grote openingen in het bladerdek vallen. Vervolgens gaat de bodembedekkende vegetatie snel toenemen waarbij er klimplanten opkomen en tijdelijk veel eenjarige soorten te vinden zijn. Tijdens de ontwikkeling van een nieuwe generatie hoge bamboeplanten ontwikkelt de vegetatie zich weer naar de oude toestand. Als de zaailingen en jonge boompjes de eerste boomlaag bereiken ontstaan er lokaal Pinus-, Quercus- en Castanopsis-bostypen. In de jaren 60 van de vorige eeuw heeft Phyllostchys bambusoides gebloeid waarna grote delen afstierven. Tijdens de bloei groeiden er korte halmen van Phyllostachys bambusoides in de ondergroei welke tijdens en na de boei in leven waren gebleven op reserve-energie uit de rhizomen. Vanuit deze overlevingsscheuten is een nieuwe generatie bamboebossen opgegroeid. Met de elk jaar hogere nieuwe halmen herstelt zich het oude formaat bamboebos binnen ongeveer 10 jaar. Toch duur dit herstel voor sommige Japanners te lang en worden deze bamboebossen vervangen door Cryptomerida japonica houtproductiebossen. Als een dergelijke vervangende aanplant op een helling plaats vindt veroorzaakt deze vaak ernstige bodemerosie. Bamboe-gedomineerde gebieden staan vaak onder menselijke invloed op Japan. Meestal bestaat het beheer uit het uitkappen van 4 jaar oude halmen. Er wordt in maximaal 25% van een bosgebied uitgekapt. Daarna krijgt de bamboeopstand weer de vier tot vijf jaar de tijd om nieuwe halmen te ontwikkelen tot de volgende oogst. Vulkanische vegetatie De Japanse eilanden bevatten veel gebieden met een geschiedenis van vulkanische activiteit en dus vulkanische bodems. Op deze vulkanische bodems zijn aangepaste begroeiingen te vinden. Aardig om te vermelden is dat in de vulkanische gras- en kruidvegetaties soorten voorkomen die wij uit onze tuinen en als verwilderde exoten langs (spoor)bermen kennen, zoals Miscanthus sinensis (prachtriet), Polygonum (Reinoutia) cuspicatum (Japanse duizendknooop op Sakurajima), Polygonum (Reinoutia) sachalinensis ( Russische duizendknoop op Hokkaido) en Polygonum hachiuoensis (op Oshimaeiland. Verder komen hierbij verschillende Campanula (klokjesgentiaan en Carex (zegge) soorten voor in de ondergroei.
Dwergbamboevegetaties Dwergbamboeplanten uit de geslachten Sasa en Pleioblastus zijn op Japan veelvoorkomend. Pleioblastus-soorten komen vooral voor in centraal en zuidwest Japan in warm-gematigde en subtropische regio s. Sasa s groeien voornamelijk in koel-gematigde, sub-arctische en sub-alpine gebieden. Begroeiingen met Pleioblastus worden vooral aangetroffen in verstoorde gebieden zoals op verlaten landbouwvelden, gekapt bosgebied en begraasd land. Pleioblastus komt niet voor in natuurlijke bosgebieden of klimatologische climaxvegetaties. Het zijn dus echte pioniers. De Pleioblastus-begroeiingen zijn zeer dicht en worden voornamelijk gedomineerd door de soorten Pleioblastus linearis, P. pygmaea var. glabra, P. simonii, P. vaginata en P. chino. Dichte Sasa-begroeiigen zijn echter wel te vinden in de ondergroei op de bosbodem van natuurlijke bossen met Fagus crenata, Tsuga diversifolia, Abies veitchii, Abies mariesii, Abies sachalinensis en Picea jezoensis. Ook zijn Sasa-vegetaties van nature te vinden in winderige berggebieden, op heuvels langs de kust en in vulkanische gebieden zonder boomgroei. Wetenschappers vermoeden dat een deel van deze vegetaties restanten zijn van vroegere bosbegroeiing waarbij de bomen in het (verre) verleden zijn gekapt. De meest voorkomende soorten in de mono-species Sasa-begroeiingen zijn Sasa nipponica, S. borealis, S. kurilensis, S. palmata, S. senanensis, S. cernua en S. owatarii. In noordelijk Honshu vormt de 50 cm isolijn van maximale sneeuwval de grens tussen het verspreidingsgebied van Sasa nipponica en Sasa borealis enerzijds en Sasa kurilensis en Sasa palmata anderzijds. De Pleioblastus- en Sasa-vegetaties ontwikkelen dichte begroeiingen vanuit actieve rhizoomgroei en worden tussen de 50 cm en ruim 2 meter hoog. Alle soorten zijn groenblijvend, behalve Pleioblastus pygmaea var. glabra, P. chino en Sasa nipponica. Een gedetailleerde beschrijving van de vegetatietypen in dit artikel is o.a. te vinden in het artikel van Numata et al., 1975. De ouderdom en open structuur van dit bamboebos maakt een rijke ondergroei mogelijk waarbij ook inheemse bomen een niche innemen.
Betekenis voor onze tuinen en parken Zonering van het groeiklimaat op Japan Andere bekende bamboes uit Japan zijn Pseudosasa japonica, de Japanse pijlbamboe waar vroeger pijlen voor de jacht van gesneden werden. Deze soort is al bijna 2 eeuwen in Europa en de meest verspreide soort. Pseudosasa heeft verschillende bloeiperioden gekend waarbij de plant zich steeds weer herstelt vanuit het wortelstelsel. Ook vinden we op Japan natuurlijke hybride-bamboes op het grensvlak van Phyllostachys, Pleioblastus en Sasa. Semiarundiaria fastuosa en S. viridis zijn enkele bekende vormen. Van deze hybriden is (nog) geen bloei bekend. Het zijn over het algemeen stugge, opgaande bamboes, vaak compact groeiend maar soms lange uitlopers vormend. Vertaald naar onze tuinen en parken zijn er vele soorten en soortcombinaties mogelijk, gebaseerd op de natuurlijke verspreiding van vegetatiestructuur van de beschreven bamboes, grasachtigen en andere planten. Bij de aanleg en het beheer van bamboeparken en- bossen is het belangrijk om te weten welke stadia van ontwikkeling bamboe doormaakt. De vegetatieontwikkeling op Japan verschaft ons daar meer inzicht in. Al zullen we in onze regio altijd rekening moeten houden met onze beperkingen voor wat betreft klimaat, bodem en concurrentie om licht en ruimte met lokale soorten. Het bamboebos van Arashiyama, nabij Tenryu-ji, Japan. De donkergroene halmen met opvallende witte ringen zijn de nieuwe scheuten van het lopende groeiseizoen. Naarmate de halmen ouder worden verkleuren deze tot olijfgroen of vaalgroen.