Nadere regels veiligheid, openbare orde, volksgezondheid en milieu bij evenementen en overige activiteiten (APV)

Vergelijkbare documenten
BRANDVEILIGHEID 1. VOORWAARDEN ALGEMEEN

Brandveiligheidsvoorwaarden Campings Regio Noord- en Midden Limburg

Voorwaarden voor Deelname aan de 41e Terwinseler Straatmarkt

Brandweer Standaardadvies B-C evenement

Brandweer Standaardadvies A evenement

STANDAARD VOORSCHRIFTEN BRANDWEER KLASSE C EVENEMENTEN


CONTROLELIJST VEILIGHEID BIJ EVENEMENTEN

Regeling Voorwaarden voor de verhuur van standplaatsen op kermisterreinen van de gemeente Heusden 2012

3. Gebouw en buitenterrein

Bijlagen bij de Verordening brandveiligheid Gulpen-Wittem. VOORWAARDEN BAKKRAAM/GASGEBRUIK

MILIEU- EN VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN AMBULANTE HANDEL GEMEENTE HEERLEN

OPNAME-RAPPORT APK-KEURING GEBOUWEN. Opsteller. Namens. Datum onderzoek. Aanwezig Naam Namens. Naam bouwwerk. Straat. Gemeente. Bestemming bouwwerk

Aanvullende voorwaarden

CVDR. Nr. CVDR56124_1. Besluit meldingsplicht evenementen 2006

Ontvangst aanvraag : 6 juni Dit besluit treedt de dag na bekendmaking in werking.

CVDR. Nr. CVDR56125_1. Besluit meldingsplicht evenementen 2010

Voorschriftenbijlagen voor (mobiele) bakkramen en bakwagens

onderwerp: Uitnodiging voor de Terwinseler Adventmarkt

Nadere regels A-evenementen gemeente Roerdalen 2017

MELDINGSFORMULIER EVENEMENT

THEMAVOORSCHRIFTEN BIJ KLEINSCHALIGE EVENEMENTEN

ALGEMENE BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN

BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING

Controlelijst brandveiligheid

Algemene gebruiksvoorschriften behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit brandveilig gebruik.

U kunt met uw kinderen snel en goed altijd alle uitgangen bereiken

Gelieve dit formulier 14 weken voorafgaande aan het evenement toe te zenden aan het Gemeentebestuur.

Plaatselijke Verordening

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

ALGEMENE BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN

Nadere regels voor tijdelijke inrichtingen, waaronder (grote) tenten, podia, circussen t.b.v. diverse doeleinden, gemeente Noord-Beveland

Overige maatregelen en eventuele kosten

Vergunningvrije evenementen

Technische Hygiëne Zorg LCHV hygiëne richtlijnen publieksevenementen incl. wijzigingen maart 2016

Controlelijst brandveiligheid kinderdagverblijven/ basisscholen Naam instelling : Locatie adres : Contactpersoon : Telefoonnummer :

Gelieve dit formulier minimaal 14 weken voorafgaande aan de activiteit toe te zenden aan het Gemeentebestuur. MELDINGS- EN AANVRAAGFORMULIER

5. Stichting Jaarmarkt Heukelum is niet aansprakelijk voor diefstal, verlies of schade in welke vorm dan ook.

Meldingsformulier evenement

Meldingsformulier Evenement

Concept-besluit Nadere regels voor kleinschalige evenementen. De burgemeester van Maastricht, overwegende

Voorschriftenbijlagen voor tijdelijke inrichtingen, waaronder (grote) tenten, podia, circussen t.b.v. diverse doeleinden

Bijlage 4 - Algemene voorschriften verbonden aan de deelname aan de Vierdaagsefeesten 2016 voor het innemen van STANDPLAATSEN

Nadere regels vrijgestelde evenementen

Apv Maasgouw 2016 nadere regels A- evenementen

Bouwverordening 1993 Bijlage 3

Hercontrole (Loze) brandmelding Telefoonnummer: Omschrijving voorschrift NvT NG V AP OT Vluchtwegen / uitgangen

Korte Checklist. 1. Organisatorische aspecten Zorg voor een brandveilige bedrijfsvoering!

I Aanvraagformulier evenementenvergunning

Algemene regels bij evenementen

Beleidsregel voor het gebruik van tijdelijke inrichtingen

VOORAL DE ALINEA S IN HET ROOD ZIJN ZEER BELANGRIJK VOOR HET JAARMARKTGEBEUREN

Bijlage Artikelen BOP 1 aprilviering 2018 Brielle

Algemene brandveiligheidsvoorschriften Evenementen

Uw brief van 3067 MB ROTTERDAM Behandelend ambtenaar C. Toekoen Ons kenmerk U2012/1254 Betreft Rotterdam, 7 juni 2012

gelet op artikel 2:25 tweede lid van de Algemene plaatselijke verordening; vast te stellen de Wijziging Nadere regels kleine evenementen.

Bijlage: Gebruikseisen kampeerterreinen. Brandveiligheidsvoorschriften. Bereikbaarheid

Dienst Gemeentewinkel/AfdelingVergunningen Aanvraagformulier evenementenvergunning. Evenementenvergunning

Aanvraagformulier tijdelijke gebruiksvergunning

Aanvraag Evenementvergunning

Voorschriften voor evenementen in de openbare ruimte die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht Algemeen Toezicht E.H.B.O.

Publiekshal Het Rond 1, Zeist Telefoon

OPNAMERAPPORT. Ten behoeve van een jaarlijkse zelfstandige beoordeling van de gebruiksvoorschriften van een bouwwerk

LET OP!: bij de aanvraag moet u een situatietekening van de locatie aanleveren.

Aanvraagformulier Gebruiksvergunning

Bijlage 1: Brandveiligheidsvoorschriften voor kampeerterreinen

VRIJHOUDEN VAN TERREINGEDEELTEN. 1.1 Vrijhouden bluswaterwinplaatsen

De ondergetekenden: partners, Naam : Voornamen : Adres : Postcode en woonplaats : Telefoonnummer : adres :

Checklist veiligheid bij evenementen

AANVRAAGFORMULIER VERGUNNING BRANDVEILIG GEBRUIK. Bouwverordening 1997, artikel Aanschrijving :

evenementen in gebouwen (die vallen onder het gebruiksbesluit of in het bezit zijn evenementen op de weg, zoals een puzzeltocht of wielerwedstrijd

Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken. Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, eerste lid

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALING

Aanvraagformulier tentvergunning

Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de nietgemeenschappelijke

VEILIGHEIDSREGIO HAAGLANDEN

OPNAMERAPPORT. Ten behoeve van een wekelijkse zelfstandige beoordeling van de gebruiksvoorschriften van een horecagelegenheid

Apv Roerdalen Nadere regels A-Evenementen. Bijlage 5

2. Contactpersoon tijdens de activiteit/klein evenement Naam : Mobiel telefoonnummer : adres :

Aanvraagformulier evenementenvergunning

Omgevingsvergunning (met reguliere voorbereidingsprocedure) EN ONTHEFFING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

MELDING KLEIN EVENEMENT

Aanvraagformulier evenementenvergunning Artikel 2:25 Algemene Plaatselijke Verordening

1.2 Deze voorwaarden maken deel uit van alle offertes en van overeenkomsten met opdrachtgevers.

MELDING STOKEN VUUR. Ingevolge artikel 5:34 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

Inrichtingsplan zaterdagwarenmarkt (Brink) te Deventer

Aanvraagformulier tijdelijke gebruiksvergunning

Voor zover in deze vergunning niet anders is bepaald, gelden de eisen inzake brandveilig gebruik uit de bijlagen 3 en 4 van de bouwverordening.

Tips Voor een brandveilig evenement

Artikel 1.1 Begripsomschrijving Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Aan de burgemeester van de Gemeente Alphen-Chaam. 1. Gegevens van de aanvrager. a. Naam : b. Adres : c. Postcode en woonplaats: d.

Veilig werken met gassen en correcte opslag.

CVDR. Nr. CVDR398867_1. Beleidsregels paasvuren gemeente Raalte

SPLITSING UNITS A-1 EN A-4 WOONBOULEVARD HOOGSTAD TE VLAARDINGEN

TOELICHTING AANVRAAG GROTE EVENEMENTEN

Artikel 2:5. Burgemeester en wethouders van Gouda. Gelet op de Algemene Plaatselijke Verordening Gouda 2009, verder te noemen APV 2009; besluiten:

Brandweer Enschede. Hoe gebruik ik mijn pand brandveilig?

Brandweer. In te vullen door de brandweer

Transcriptie:

Nadere regels veiligheid, openbare orde, volksgezondheid en milieu bij evenementen en overige activiteiten (APV) DE BURGEMEESTER VAN NEDERWEERT Overwegende, dat het noodzakelijk is om in het belang van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid en bescherming van het milieu van personen en directe omgeving tijdens evenementen en activiteiten bedoeld in artikel 2:24 leden 1 sub a en b en 2 van de APV aan nadere regels te binden; Gelet op het bepaalde in artikel 2:25 lid 6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Nederweert 2009 (APV); BESLUIT: Vast te stellen: Nadere regels veiligheid, openbare orde, volksgezondheid en milieu bij evenementen en overige activiteiten Paragraaf 1. Indeling categorie evenementen De nadere regels gelden voor evenementen en activiteiten bedoeld in artikel 2:24 leden 1 sub a en b. en 2. Voor evenementen bedoeld in artikel 2:24 lid 1 sub a APV geldt een informatieplicht (klein evenement). Voor evenementen bedoeld in artikel 2:24 lid 1 sub b APV geldt een meldingsplicht (middelgroot evenement). Paragraaf 2. Het verbod tot het organiseren van een evenement zoals gesteld in artikel 2:25 lid 1 geldt niet voor een evenement als bedoeld in artikel 2:24 lid 1 sub a (klein evenement) indien de organisator tenminste 8 werkdagen voorafgaand aan het evenement de gemeente hierover heeft geïnformeerd (via informatieformulier) Bij een middelgroot evenement op grond van artikel 2:24 lid 1 sub b. geldt een meldingsplicht van tenminste 10 werkdagen voorafgaand daaraan (via meldingsformulier). In beide situaties kan om overlegging van een of meer aanvullende documenten worden verzocht. Paragraaf 3. Nadere regels brandveiligheid 1. VOORWAARDEN ALGEMEEN 1.0 ORGANISATIE 1.1 De organisator is verplicht de schade die hij door organiseren van het evenement aan anderen toebrengt te vergoeden. Verder moet hij redelijkerwijs alle mogelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat de gemeente of derden als gevolg van het (organiseren van) het evenement schade lijden. 1.2 Als bij een voor de of tijdens het evenement gehouden controle blijkt dat niet aan deze nadere regels is voldaan of dat de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd kan op last van de burgemeester het gebruik worden verboden of onmiddellijk worden beëindigd. 1.3 De met controle belaste functionarissen van de gemeente, brandweer en politie moeten altijd worden toegelaten tot het evenement. De aanwijzingen die, in verband met de openbare orde, 1

(brand)veiligheid, gezondheid of het milieu, door deze functionarissen worden gegeven moeten worden opgevolgd. 1.4 Aan het gestelde voorschrift dat moet worden toegepast om te voldoen aan een met betrekking tot het evenement gestelde eis, hoeft niet te worden voldaan, als op andere wijze dan door toepassing van dat voorschrift het evenement tenminste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift. 2.0 VRIJHOUDEN TERREINGEDEELTEN 2.1 Op het bij het evenement behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zo zijn gelegen dat bij brand het oprijden van het terrein en opstellen van voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet wordt bemoeilijkt of belemmerd. 2.2 Ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande route met een breedte van 4,50 meter en een hoogte van 4,20 meter worden vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd en moeten zijn voorzien van het opschrift PARKEERVERBOD, DOORGANG HULPVERLENINGSDIENSTEN. 2.3 Alle ( tijdelijke) bouwwerken (tent, stand, (markt)kraam, podium e.d.) voor verblijf van mensen moeten tot op 10 meter en alle overige bouwwerken tot op 25 meter voor hulpverleningsvoertuigen bereikbaar zijn via een 4,50 meter brede route met een vrije hoogte van ten minste 4,20 meter. 2.4 Elk (tijdelijk) bouwwerk (tent, stand, (mark) kraam, podium e.d.) moet zodanig worden geplaatst dat alle toe- en uitgangen van woningen en/of bedrijven over de volledige breedte onbelemmerd te bereiken zijn. 2.5 Rondom de bluswaterwinplaatsen (brandkranen en -putten), moet een straal van 0.75 meter vrij worden gehouden. Verder moeten bluswaterwinplaatsen permanent voor brandweervoertuigen bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. 3.0 GEBRUIK BOUWWERKEN EN TERREINEN 3.1 Het bouwwerk of terrein moet uiterlijk 3 uur voor de aanvang van het evenement voor eventuele controle gereed zijn. 3.2 Als de constructie en/of brandveiligheidsvoorzieningen geheel of gedeeltelijk niet akkoord bevonden worden mag het evenement niet plaatsvinden.. 3.3 De in- en uitgangen moeten zowel aan de binnen- als buitenzijde vrij gehouden worden van obstakels zoals stoelen, tafels, emballage, fietsen e.d. 3.4 Bij de aanwezigheid van rolstoelen of bedden ten behoeve van gehandicapten of zieken, moeten de (nood-) uitgangen geschikt zijn om deze met rolstoelen of bedden te passeren. Personen in rolstoelen en bedden moeten vergezeld zijn van een of meerdere begeleiders. 3.5 Slangen, kabels, snoeren e.d. moeten zo zijn aangebracht, dat niemand er mee in aanraking kan komen, of erover kan struikelen. 3.6 De aanleg en uitbreiding van de elektrische installatie, het aanbrengen van veiligheidsaardingen e.d. moet gebeuren in overeenstemming met de NEN 1010. 3.7 Als er zich tijdens de voorbereiding van het evenement of tijdens het evenement technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, moet dit direct worden gemeld aan de brandweer. 2

4.0 AFVAL 4.1 Afval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde en goed af te sluiten containers van moeilijk brandbaar materiaal. 4.2 Asbakken moeten regelmatig, maar minstens dagelijks, worden leeg gemaakt in afsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal. 4.3 De aanwezige asbakken en/of papierbakken moeten van onbrandbaar of moeilijk brandbaar materiaal zijn vervaardigd. 3

2. VOORWAARDEN TENTEN 1.0 ALGEMEEN 1.1 Over te leggen: plattegrondtekening van de inrichting tent (schaal 1:100) en situatietekening + directe omgeving (schaal 1:1000) 1.2 In de inrichting mogen niet meer dan..personen gelijktijdig verblijven. Het bepalen van het aantal toe te laten personen moet gebeuren conform het Bouwbesluit en het Besluit Brandveilig gebruik bouwwerken. 1.3 Een lange zijde van tent/overkapping dient gedurende het evenement over de gehele lengte geopend te blijven of er moet, in overeenstemming met de wettelijke norm, noodverlichting en vluchtwegaanduiding worden aangebracht. 1.4. Het materiaal van de tent/overkapping moet minimaal voldoen aan het gestelde in de NTA 8020-40 (voorheen brandklasse klasse II, bijdrage tot brandvoortplanting, NEN-6065 en een rookgetal van 5.4m -1 bepaald volgens NEN 6066) of een daarmee vergelijkbare norm. 2.0 BLUSMIDDELEN 2.1 Op, op de tekening aangegeven plaatsen moeten kleine blusmiddelen zijn aangebracht met een vulling van minimaal 6 kg of liter blusstof. De kleine blusmiddelen moeten permanent bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. 2.2 Tenzij op andere wijze in blusmiddelen is voorzien (b.v. brandslanghaspels) dient per 150 m² een klein blusmiddel van tenminste 6 kg of liter blusstof aanwezig te zijn met een minimum van 2 kleine blusmiddelen. 2.3 Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden. Dit houdt in dat elk blusapparaat minder dan een jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien. 3.0 OPSTELLING 3.1 Rondom de tent dient minstens aan drie zijden een vrije ruimte van minimaal 5 meter aanwezig te zijn. 3.2 De tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht dat de vluchtwegen en (nood)uitgangen hierdoor op geen enkele wijze worden belemmerd. 3.3 De afvalcontainer dient minimaal 5 meter van de tent te zijn opgesteld en verankerd. 4.0 INDELING 4.1 In de tent moeten, afhankelijk van het toegestane aantal personen, voldoende doch minimaal 2 (nood)uitgangen aanwezig zijn. De uitgangen moeten zover mogelijk van elkaar zijn verwijderd. De maximale loopafstand naar een (nood)uitgang mag niet meer dan 30 meter bedragen in een ingedeelde situatie en 20 meter (in vogelvlucht) in een niet ingedeelde situatie. 4.2 De totale uitgangsbreedte moet zodanig zijn dat voor elke 9 gelijktijdig aanwezige personen tenminste 0,1 meter vrije uitgangsbreedte beschikbaar is. Als met een berekening op basis van het Bouwbesluit anders kan worden aangetoond mag van deze regel worden afgeweken. 4.3 Een (nood)uitgang moet tenminste een breedte van 0,85 meter en een hoogte van 2,00 meter bezitten. Voor tenten die na 2006 zijn gebouwd geld een minimale breedte van 0,85 meter en een hoogte van 2,30 meter. Deuren in (nood-)uitgangen moeten naar buiten opendraaien en in één handeling te openen zijn zonder gebruik te maken van sleutels of andere losse hulpmiddelen. 4

4.4 In de vluchtwegen mogen geen versmallingen voorkomen. 4.5 Hoogteverschillen groter dan 0,21 m tussen de vloer in de tent en het maaiveld buiten de tent, ter plaatse van de (nood) uitgangen, moeten worden overwonnen door een hellingbaan van stroef materiaal met een maximale hellingshoek van 6 (1:10). De breedte van de hellingbaan moet minstens gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 meter. 5.0 VERLICHTING 5.1 In de tent en in de directe omgeving van de nooduitgangen aan de buitenkant van de tent moeten lichtpunten zijn aangebracht, aangesloten op een noodstroombron, die automatisch wordt ingeschakeld binnen 15 seconden na het uitvallen van de normale netspanning. De lichtsterkte van de noodverlichting moet zodanig zijn dat bij afwezigheid van voldoende daglicht (minimaal 10 lux), de tent voldoende helder (1 lux, gemeten op de vloer) verlicht kan worden om deze veilig te kunnen verlaten. 5.2 Verlichtingsarmaturen moeten zo zijn aangebracht dat zij onder geen enkele omstandigheid met tentzeilen of andere brandbare materialen in aanraking kunnen komen of op een andere wijze aanleiding kunnen geven tot brand. 5.3 Boven de (nood)uitgangen moet vluchtroute-aanduiding zijn aangebracht in overeenstemming met de NEN 6088 en NEN-EN1838. Deze vluchtroute-aanduiding moet worden uitgevoerd als transparantverlichting. De transparanten moeten zijn aangesloten op een noodstroomvoorziening en behoren gedurende de aanwezigheid van personen permanent te branden. 5.4 De capaciteit van de noodstroombron moet voldoende zijn om de in lid 5.1 en 5.3 genoemde lichtpunten en transparanten bij spanningsuitval gedurende minstens 60 minuten op volle sterkte te laten branden. 6.0 WEERSOMSTANDIGHEDEN 6.1 Het is verboden, zonder overleg met de brandweer, een tent of paviljoen in gebruik te hebben als de weersvoorspellingen en/of weersomstandigheden dusdanig zijn of kunnen zijn dat een windsnelheid heerst of windvlagen kunnen voorkomen van windkracht 6 (zes) of hoger op de schaal van Beaufort (zie lid 6.3), of als er door de regionale alarmcentrale een waarschuwing voor zwaar weer is afgegeven. Om hierin tegemoet te komen dient de organisatie, zowel voor als tijdens het evenement, regelmatig te informeren naar de weersomstandigheden en weersvoorspellingen. 6.2 Indien zich de weersomstandigheden zoals omschreven in lid 6.1 tijdens het evenement voordoen dient de tent onmiddellijk geheel te worden ontruimd. 5

6.3 Windkrachttabel in beaufortschaal: Bft Benaming Gemiddelde windsnelheid m/s knopen km/u mijl/u Kenmerken 0 Windstil < 0,2 < 1 < 1 < 1 Rook stijgt recht omhoog 1 Zwak 0.3-1.5 1-3 1-5 1 3 Rookpluimen geven richting aan 2 Zwak 1.6-3.3 4-6 6-11 4 7 Bladeren ritselen 3 Matig 3.4-5.4 7-10 12-19 8 12 Bladeren en twijgen voortdurend in beweging 4 Matig 5.5-7.9 11-16 20-28 13-18 Stof en papier dwarrelen op 5 Vrij krachtig 8.0-10.7 17-21 29-38 19-24 Takken maken zwaaiende bewegingen 6 Krachtig 10.8-13.8 22-27 39-49 25-31 Grote takken bewegen 7 Hard 13.9-17.1 28-33 50-61 32-38 Bomen bewegen 8 Stormachtig 17.2-20.7 34-40 62-74 39-46 Twijgen breken af 9 Storm 20.8-24.4 41-47 75-88 47-54 Takken breken af. Dakpannen waaien weg 10 Zware storm 24.5-28.8 48-55 89-102 55-63 Bomen worden ontworteld 11 Zeer zware storm 28.5-32.6 56-63 102-117 64-74 Uitgebreide schade aan bossen en gebouwen 12 Orkaan > 32.6 > 63 > 117 > 74 Niets blijft meer overeind 6

3. VOORWAARDEN GEBOUW (in aanvulling op een eventueel verleende gebruiksvergunning of gedane gebruiksmelding). 1.0 INDELING 1.1 Over te leggen: plattegrondtekening van het gebouw (schaal 1:100) en situatietekening + directe omgeving (schaal 1:1000). 1.2 In de inrichting mogen niet meer dan..personen gelijktijdig verblijven. Het bepalen van het aantal toe te laten personen moet gebeuren conform het Bouwbesluit en het Besluit Brandveilig gebruik bouwwerken. 1.3. In het gebouw / de gebouwen moeten, afhankelijk van het toegestane aantal personen, voldoende maar tenminste 2 (nood) uitgangen aanwezig zijn. De uitgangen moeten zo ver mogelijk van elkaar zijn gelegen, maar de maximale loopafstand naar de (nood) uitgang mag niet meer dan 30 meter bedragen in een ingedeelde situatie en 20 meter (in vogelvlucht) in een niet ingedeelde situatie. 1.4. De totale uitgangsbreedte moet zodanig zijn dat voor elke 9 gelijktijdig aanwezige personen tenminste 0,1 meter vrije uitgangsbreedte beschikbaar is. Als met een berekening, conform bouwbesluit, anders kan worden aangetoond mag hiervan worden afgeweken. 1.5 Een (nood)uitgang moet tenminste een breedte van 0,85 meter en een hoogte van 2.00 meter bezitten. Voor bouwwerken die na 2006 zijn gebouwd geldt een minimale breedte van 0,85 meter en een hoogte van 2,30 meter. Eventuele deuren van uitgangen moeten naar buiten open draaien en in één handeling te openen zijn zonder gebruik te maken van sleutels of andere losse hulpmiddelen. 1.6 Automatisch werkende schuifdeuren moeten gedurende de tijd dat personen aanwezig zijn in de stand automatisch staan. Bij een spanningsval tot minder dan 70% van de normale bedrijfsspanning in de elektriciteitvoorziening dienen ze automatisch open te gaan en in geopende stand te blijven staan, of zogenaamd power to close te zijn uitgevoerd, zodat men ze handmatig open kan duwen. 1.7 Bij de aanwezigheid van een sluisconstructie dienen voorzieningen te zijn getroffen dat in geval van brand de sluiswerking te niet wordt gedaan. In de vluchtwegen mogen geen versmallingen voor komen. 1.8 Hoogteverschillen van meer dan 0,21 meter tussen de vloer in het gebouw en het maaiveld buiten het gebouw, ter plaatse van (nood-) uitgangen, moeten worden overwonnen door een hellingbaan van stroef materiaal met een maximale hellingshoek van 6º (1:10); de breedte van de hellingbaan moet minstens gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 meter, of middels een trap (conform het bouwbesluit). 1.9 De opstelling van bars, podia, tafels, stoelen, dansvloer e.d. dient te geschieden conform de bij de evenementenaanvraag behorende plattegrondtekening (lay-out). 2.0 INRICHTING 2.1 Goederen, stoffen of andere voorwerpen mogen niet op zodanige wijze zijn aangebracht of opgesteld, dat zij: het bereiken van een uitgang belemmeren; het gebruik van een vluchtweg belemmeren; de beweging van een deur belemmeren; veiligheidsaanduidingen, blusmiddelen en de nood- of transparantverlichting, handbrandmelders onzichtbaar of onbereikbaar maken. Als (afhankelijk van het evenement) een bepaalde deurpartij als nooduitgang kan vervallen, moeten de bijbehorende transparanten worden afgeplakt. Dit op een zodanige manier, dat de hierop aangebrachte pictogrammen niet meer zichtbaar zijn. 7

In het gebouw mogen, tenzij met een aparte ontheffing, niet aanwezig zijn: ontplofbare stoffen en met ontplofbare stoffen geladen voorwerpen; ontstekingsmiddelen, vuurwerk en dergelijke artikelen; samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste brandbare gassen; brandbare vloeistoffen m.u.v. de vloeistof welke aanwezig is in de brandstoftank van ten toon te stellen voer- en/of vaartuigen tot een maximum van 5 liter c.q. de reserve capaciteit van de brandstoftank; voor zelfontbranding vatbare stoffen; stoffen welke bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen; stoffen welke de verbranding bevorderen (oxiderend werkende stoffen); bijtende stoffen, giftige stoffen, organische peroxiden, radioactieve stoffen; walging opwekkende en gevaar voor besmetting opleverende stoffen; in werking zijnde laserapparatuur. 3.0 VERLICHTING 3.1 In het gebouw en in de directe omgeving van de nooduitgangen aan de buitenkant van het gebouw moeten lichtpunten zijn aangebracht, aangesloten op een noodstroombron, die automatisch wordt ingeschakeld binnen 5 seconden bij het uitvallen van de normale netspanning; de lichtsterkte van de noodverlichting moet zodanig zijn dat bij afwezigheid van voldoende daglicht (10 lux), het gebouw voldoende helder (1 lux, gemeten op de vloer) verlicht wordt om het veilig te kunnen verlaten. 3.2 Treden in ruimten die tijdens de aanwezigheid van personen zijn verduisterd, moeten zodanig zijn verlicht dat ze duidelijk zichtbaar zijn. 3.3 Verlichtingsarmaturen moeten zo zijn aangebracht dat ze onder geen enkele omstandigheid met brandbare materialen in aanraking kunnen komen of op een andere manier aanleiding kunnen geven tot brand. Boven de (nood-)uitgangen dient vluchtwegaanduiding te worden aangebracht in overeenstemming met de NEN 6088 en NEN-EN 1838. Deze vluchtrouteaanduiding moet worden uitgevoerd als transparantverlichting. De transparanten moeten zijn aangesloten op een noodstroomvoorziening en dienen permanent te branden gedurende de aanwezigheid van personen. De capaciteit van de noodstroombron moet voldoende zijn om de in lid 3.1 en 3.4 genoemde lichtpunten en transparanten gedurende tenminste 60 minuten op volle sterkte te laten branden. 4.0 BLUSMIDDELEN 4.1 Op de op de tekening aangegeven plaatsen moeten kleine blusmiddelen zijn aangebracht met een vulling van tenminste 6 kg of liter blusstof. De kleine blusmiddelen moeten permanent bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. 4.2 Tenzij dat op andere wijze in blusmiddelen is voorzien (b.v. brandslanghaspels) dient per 150m 2 een klein blusmiddel van tenminste 6 kg of liter blusstof aanwezig te zijn met een minimum van 2 kleine blusmiddelen. 4.3 Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden. Dit houdt in dat elk blusapparaat minder dan een jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien. 8

4. VOORWAARDEN PODIA / STANDBOUW / KRAMEN E.D. 1.0 Over te leggen: plattegrondtekening van het gebouw of tent (schaal 1:100) en situatietekening + schaal 1:1000). Bij evenement in de openlucht: situatietekening (schaal 1:1000) 1.1. Als er stands, (markt)kramen, podiums e.d. worden gebruikt met een bovenbouw dan mag die bovenbouw de voor de betreffende straat gestelde doorrijdbreedte niet vernauwen. 1.2 Tussen de achterzijde van stands, (markt)kramen, podiums e.d. en de achterliggende bebouwing moet een strook van tenminste 1 meter breed worden vrijgehouden. 1.3 Elke stand, (markt)kraam, podium, e.d. waarbij sprake is van enige vorm van open vuur moet voorzien zijn van een klein blusmiddel met een vulling van minimaal 6 kg of liter blusstof. Het kleine blusmiddel moet permanent bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden. Dit houdt in dat elk blusapparaat minder dan een jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien. 1.4 Verlichtingsarmaturen en alle andere warm wordende installaties moeten zodanig zijn aangebracht dat zij onder geen enkele omstandigheid met brandbare materialen in aanraking kunnen komen of op een andere wijze aanleiding kunnen geven tot brand. 1.5 Bij het tentoonstellen van voertuigen, vaartuigen en/of machines met een verbrandingsmotor moeten: De brandstofreservoirs, met uitzondering van de brandstofreservoirs voor de dieselolie, zijn afgetapt. Het aftappen van de reservoirs mag uitsluitend buiten het bouwwerk plaatsvinden. De accuklemmen van de accupolen zijn verwijderd. 1.6 Bij wind gelden de voorwaarden zoals genoemd onder artikel 6 van de Voorwaarden tenten. 9

5. VOORWAARDEN KAMPVUUR / FEESTVUUR 1.0 Een kampvuur, mag niet groter zijn dan 2 m 3 en moet tenminste 10 meter van de bebouwing, voer- of vaartuigen en tenminste 30 meter van een bos- of heideterrein worden aangelegd. 1.1 Bij Sint-Maartensvuren, paasvuren, vreugdevuren, oudejaarsvuren en bij kerstboomverbranding mag de brandstapel niet groter zijn dan 125 m3. (los gestort materiaal) De afstand tot bebouwing, voer- of vaartuigen moet dan tenminste 30 meter en tot bos- of heideterreinen tenminste 100 meter zijn 1.2 Er mogen geen afvalstoffen worden verbrand. Ook behandeld en/of niet droog hout vallen onder afvalstoffen. 1.3 Er moet zodanig worden gestookt, dat geen vliegvuur ontstaat. Bij windkracht 4, op de schaal van Beaufort, of meer mag het stoken geen doorgang vinden. 1.4 De ondergrond van de vuurstapel mag geen deel uitmaken van de verbranding. 1.5 Na afloop van het kampvuur moeten alle gloeiende resten worden gedoofd. 1.6 De resten van de verbranding moeten binnen 24 uur worden opgeruimd. 1.7 Er mag alleen worden gestookt onder toezicht van een meerderjarige. 1.8 Het gebruik van licht ontvlambare vloeistoffen, zoals benzine, voor het aansteken van het vuur is niet toegestaan. 1.9 Als tijdens het stoken blijkt, dat onder invloed van de heersende weersgesteldheid het verkeer of bewoners in de omgeving last hebben van hinderlijke rookgassen, dan moet het stoken onmiddellijk worden gestaakt. 1.10 Wanneer er sprake is van enige vorm van openvuur dient er minimaal een klein blusmiddel met een vulling van tenminste 6 kg of liter blusstof aanwezig te zijn. Het kleine blusmiddel moet permanent bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Elk klein blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden. Dit houdt in dat elk blusapparaat minder dan een jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn 6. VOORWAARDEN TERRASOVERKAPPING 1.0 De overkapping/luifel en/of opstelling mag op geen enkele wijze de bestaande (nood)uitgang(en) nadelig beïnvloeden. 1.1 Als het bouwwerk waar de overkapping/luifel aan grenst slechts over één uitgang beschikt en deze uitgang uit komt onder de overkapping, mogen onder de overkapping geen kook, bak en/of braadactiviteiten plaatsvinden. 1.2 Het materiaal van de tent/overkapping moet minimaal voldoen aan het gestelde in de NTA 8020-40 (voorheen brandklasse klasse II, bijdrage tot brandvoortplanting, NEN-6065 en een rookgetal van 5.4m -1 bepaald volgens NEN 6066) of een daarmee vergelijkbare norm. Het gebruik van dekzeilen die niet aan de brandklasse voldoen is verboden. 1.3 Er mag maximaal één zijde van de overkapping/luifel gesloten zijn. 10

7. VOORWAARDEN VERWARMING / KOOKDOELEINDEN (GAS / ELEKTRISCH) 1.0 KOKEN, BAKKEN EN BRADEN 1.1 Het bakken, braden, koken, barbecueën van voeding- en/of genotmiddelen m.b.v. elektrische energie en/of gas is toegestaan indien: er in de directe omgeving van het verbruikstoestel goed passende deksels voor de in gebruik zijnde pannen aanwezig zijn en een goedgekeurd blusapparaat met een vulling van 6 kg of liter aanwezig is; de elektrische installatie voldoet aan NEN 1010 en de eisen die het energie leverend bedrijf stelt; het verbruikstoestel KEMA/CE goedgekeurd is; het gebruik van frituurvet en spijsolie plaatsvindt in thermisch beveiligde toestellen; snoeren, stekkers en toestellen in deugdelijke staat verkeren; het verbruikstoestel vast op de vloer c.q. een tafel staat opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of -stoten niet mogelijk is; het verbruikstoestel op tenminste 1,50 meter van brandbare materialen (versieringen, luifels, tentwanden e.d.) en belendende gebouwen is opgesteld; het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen tot tenminste 10 cm buiten de toestellen onbrandbaar is, of is bekleed met een onbrandbaar materiaal; de bakinstallatie (oliebak) zo is geconstrueerd dat, bijvoorbeeld door bruisen over de rand of door de kieren om de rand, olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen; 1.2 Het bakken, braden, koken en barbecueën van voeding- en/of genotmiddelen met behulp van vaste brandstof is verboden of hiervoor moet een aparte ontheffing (bedrijfsmatige opzet) zijn afgegeven. 1.3 Het gebruik van vloeibare brandstof t.b.v. kookdoeleinden is verboden. 2.0 (MOBIELE-) BAKKRAMEN ALGEMEEN 2.1 De (mobiele) bakkraam moet zijn opgesteld op een afstand van tenminste 5 meter vanaf elke bebouwing, of de gevel van de bebouwing moet een weerstand tegen brand doorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 60 minuten bezitten. 2.2 In elke (mobiele) bakkraam dient nabij de toegangsdeur een klein blusmiddel te zijn aangebracht met een vulling van tenminste 6 kg of liter blusstof. De kleine blusmiddelen moeten te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden. Dit houdt in dat elk blusapparaat minder dan een jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien. 2.3 Binnen een afstand van 30 cm van de afvoerleiding voor de bak dampen en/of verbrandingsgassen mogen geen brandbare onderdelen van de mobiele bakkraam en geen brandbare goederen of stoffen aanwezig zijn, tenzij deze bekleed zijn met een onbrandbaar en slecht warmte geleidend materiaal. 2.4 De verbrandingsgassen van de bak- en braadtoestellen moeten door middel van afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. De wand- of dak doorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbuis. 2.5 Een afvoer van bak- en/of braaddampen en verbrandingsgassen in één leiding is toegestaan mits de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst geen hogere temperatuur hebben dan 200 o C. 2.6 De bakdamp moet, zonder dat deze zich in de wagen kan verspreiden, worden opgevangen in en worden afgevoerd door een direct boven de bakpannen aangebrachte afzuiginrichting met een daarop aangesloten afvoerleiding, die reikt tot boven het dak van de wagen. Elke 11

afvoerleiding en elke afzuigkap of wasemkap moet zijn vervaardigd van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal. 2.7 De butaan- of propaangasflessen in een mobiele bakkraam moeten zijn geplaatst in een uitsluitend daarvoor ingerichte ruimte, waarvan de binnenwanden en de afdekking een brandwerendheid bezitten van tenminste 30 minuten. Deze ruimte mag uitsluitend vanaf de buitenzijde van de bakkraam toegankelijk zijn en moet met een deur of luik zijn afgesloten. 2.8 De onder lid 2.7 bedoelde ruimte moet direct via de vloer of de buitenwand op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van een of meer, zo laag mogelijk aangebracht opening (-en), met een netto vrije doorlaat van tenminste 1 dm 2. 3.0 GASINSTALLATIES EN VERBRUIKSTOESTELLEN 3.1 De gasinstallatie moet voldoen aan NEN 2920 en aan de NPR 2921. 3.2 Het gebruik van andere gassen dan butaan en propaan (zoals LPG) is niet toegestaan. 3.3 De installatie dient van twee afsluiters te zijn voorzien, een afsluiter op het verbruikstoestel en een afsluiter op de gasfles. 3.4 Elk gebruikstoestel t.b.v. gasvormige brandstof moet GIVEG - goedgekeurd zijn tot 1996, na deze datum dient elk gebruikstoestel voorzien te zijn van een CE keurmerk. 3.5 Elk verbruikstoestel t.b.v. gasvormige brandstof moet: Vast op de grond c.q. een tafel staan opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of omstoten niet mogelijk is; Op tenminste 1,5 meter van brandbare materialen, zoals versieringen, luifels tentwanden e.d., zijn opgesteld; Boven het toestel een vrije ruimte van tenminste 1,3 meter hebben; 5.0 GASLEIDINGEN EN APPENDAGES 5.1 Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel moet: Voorzien zijn van een keurmerk; Zijn bevestigd door middel van slangklemmen op slangpilaren; Vrij en ongespannen zijn aangelegd; Zodanig zijn aangebracht, dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden wordt voorkomen; Zo kort mogelijk zijn (maximaal 1,5 meter); Gaaf en niet ouder zijn dan twee jaar (fabricage volgens EN5684 of EN564) Gaaf en niet ouder zijn dan vijf jaar (fabricage volgens NEN-EN 1763) 5.2 Reduceerventielen mogen niet ouder zijn dan 5 jaar, uitgaande van het jaartal dat staat vermeld op het reduceerventiel of op de aankoopbon. Het reduceerventiel mag geen roestvorming vertonen. 5.3 Tussen de gasfles(sen) en het verbruikstoestel moet gebruik worden gemaakt van vaste metalen leidingen, waarbij de laatste 1,5 meter uit goedgekeurde gas- bestendige slang (volgens NEN-EN 1763) moet bestaan. 5.4 Elke leiding moet zodanig zijn vastgezet, dat doorbuigen niet mogelijk is. De afstand tussen de bevestigingen mag daarom maximaal 1,5 meter zijn. Verder moet op maximaal 0,3 meter afstand van elke zijde van een afsluiter, bocht of verbinding een bevestiging aanwezig zijn. 5.5 Slangen, leidingen, koppelingen, klemmen, drukhouders en toestellen t.b.v. gasvormige brandstof, moeten deugdelijk zijn aangebracht en in deugdelijke staat verkeren. Waar nodig moeten leidingen zijn beschermd tegen beschadiging (bijv. met een brugconstructie over een leiding door een looproute). 12

6.0 GASFLESSEN EN TANKS 6.1 De nominale inhoud van de gevulde en lege flessen mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 110 liter. 6.2 De nominale inhoud van de gevulde en lege flessen, (totaal van aangesloten flessen en voorraad) in een mobiele bakkraam mag, in overeenstemming met artikel 1.1.3 van de ADR niet meer dan 333 liter bedragen. 6.3 Elke drukhouder moet buiten bereik van onbevoegden, goed geventileerd, in de buitenlucht en beschermd tegen opwarming door zonnestraling zijn opgesteld en voorzien zijn van een opschrift "ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN". 6.4 Drukhouders die niet direct in gebruik zijn dienen buiten de (tijdelijke-) bebouwing en op een afstand van tenminste vijf meter van omringende bebouwing te zijn op gesteld (niet van toepassing op muren zonder enige opening) 7.0 VERWARMEN 7.1 Gelbranders of gelijkwaardig, zijn toegestaan voor het warm houden van etenswaar onder de voorwaarde dat dit gebeurt onder permanent toezicht. 7.2 Bij het verwarmen van het bouwwerk, anders dan door installaties die vast in het bouwwerk aanwezig zijn, mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van verwarmingstoestellen met warmtewisselaar, die buiten het bouwwerk staan opgesteld. 7.3 Het gebruik van een elektrisch verwarmingstoestel is toegestaan onder de voorwaarde dat het voldoende veilig is afgeschermd voor het publiek. 7.4 Gastanks, gasflessen, batterijen gasflessen en olietanks die direct in gebruik zijn ten behoeve van verwarmingstoestellen moeten buiten het bouwwerk worden opgesteld. 13

8. VOORWAARDEN VERSIERINGEN 1.0 INRICHTING 1.1 Versieringen mogen niet op zodanige wijze zijn aangebracht of opgesteld, dat zij: Het bereiken van een uitgang belemmeren; Het gebruik van een vluchtweg belemmeren; De beweging van een deur belemmeren; Veiligheidsaanduidingen, blusmiddelen en de nood- of transparantverlichting onzichtbaar of onbereikbaar maken. In contact kunnen komen met spots of andere warm wordende apparatuur waarvan de oppervlakte temperatuur meer dan 80 C bedraagt. 1.2 Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte stoffen of voorwerpen die dienen voor de inrichting, versiering, bekleding of voor reclame doeleinden moet een ruimte van minimaal 2,50 meter vrij blijven. 1.3 Gordijnen en andere verticaal aangebrachte stofferingen moeten tenminste 0,10 meter vrij van de vloer hangen. Van genoemde producten mag de navlamduur ten hoogste 15 seconden en de nagloeiduur ten hoogste 60 seconden bedragen (conform NEN-EN-ISO 6940 en 6941). De toegepaste materialen moeten voldoen aan: NEN 1775, uitgave 1991, en NEN 1775/A1, uitgave 1997, klasse T1 ten aanzien van vloeren; NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 1 ten aanzien van overige aankleding en versiering; NEN 6066, uitgave 1991, en NEN 6066/A1, uitgave 1997, optische rookdichtheid < 5,4 m 1. Samengevat houdt dit in dat: De aangebrachte stoffen, versieringen e.d. niet gemakkelijk ontvlambaar mogen zijn en bij verbranding niet veel rook en/of giftige of verstikkende gassen mogen ontwikkelen. In geval van brand mag geen druppelvorming plaatsvinden. Met een productcertificaat kan de kwaliteit van de toegepaste stofferingen en versieringen worden aangetoond. Het gebruik van onbehandelde netten en papieren slingers, onbehandeld golfkarton gekapt dennengroen, tempex, riet, en het gebruik van (landbouw)plastic, e.d. is niet toegestaan. Netten en dergelijke materialen dienen zodanig te zijn opgehangen dat deze niet over aanwezigen kunnen vallen (door bijvoorbeeld bevestiging met staaldraad). 14

9. VOORWAARDEN ZITPLAATSOPSTELLINGEN 1.0 ALGEMEEN 1.1 Binnen een straal van 2 meter van (nood-)uitgangen mogen geen tafels, stoelen of andere obstakels aanwezig zijn. Tussen de opstellingsblokken van tafels en stoelen moeten gangpaden, die qua breedte gelijk zijn aan de breedte van de (nood-) uitgangen en rechtstreeks naar de (nood-)uitgangen leiden, aanwezig zijn. 1.2 De opstelling van bars, podia, tafels, stoelen, dansvloer e.d. moet in overeenstemming zijn met de bij het evenement behorende plattegrondtekening. 2.0 INDELING 2.1 Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moet tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig zijn van tenminste 0,40 meter, gemeten ter plaatse van de elkaar het dichtst naderende gedeelten van de rijen. Als in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrije ruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen. 2.2 Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moeten, als een rij meer dan 4 stoelen bevat en 4 of meer rijen achter elkaar zijn geplaatst, de stoelen zo zijn gekoppeld of aan de vloer zijn bevestigd dat ze als gevolg van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen. De stoelkoppeling moet door het bevoegde gezag akkoord worden bevonden. 2.3 Een rij zitplaatsen, die maar aan één einde op een gangpad of uitgang uitkomt, mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten. 2.4 Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt, mag ten hoogste bestaan uit: - 16 zitplaatsen, als de vrije ruimte tussen de rijen kleiner is dan 0,45 meter; - 32 zitplaatsen, als de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter; - 50 zitplaatsen, als de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter en er bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van ten minste 1,10 meter aanwezig is. 2.5 Meubels en voor aankleding of versiering dienende voorwerpen die op minder dan 2,50 meter hoogte boven de vloer hangen, van een ruimte waarin personen verblijven, mogen slechts een zodanige deel van de ruimte beslaan dat tenminste: - 0,25 m2 vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waar geen zitplaats voor aanwezig is; - 0,30 m2 vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waar een zitplaats voor aanwezig is die zo is aangebracht dat ze als gevolg van gedrang niet kan verschuiven of omvallen; - 0,50 m2 vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waar een zitplaats voor aanwezig is die niet zodanig is aangebracht dat ze als gevolg van gedrang niet kan verschuiven of omvallen. 2.6 Als in een ruimte waarin personen verblijven de vrije vloeroppervlakte minder dan 0,50 m 2 per persoon is, moeten meubels en voorwerpen die voor aankleding of versiering dienen, zo zijn aangebracht dat ze als gevolg van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen. 2.7 Voor een evenement in ruimten van een gebouw of tent waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, moet vooraf een opstellings-/stoelenplan worden overgelegd. 15

10. VOORWAARDEN OVERNACHTING 1.0 OVERNACHTING IN GEBOUWEN Voor overnachting in gebouwen zijn de voorwaarden voor logiesgebouwen, zoals die in het bouwbesluit en de bouwverordening zijn opgenomen, onverkort van toepassing. 2 OVERNACHTING IN TENTEN, MINDER DAN 10 PERSONEN PER TENT Voor overnachting in tenten zijn de voorwaarden zoals die in Voorwaarden tijdelijke campings (nr.12) zijn opgenomen, onverkort van toepassing. 3. OVERNACHTING IN TENTEN, MEER DAN 10 PERSONEN PER TENT Naast de Voorwaarden tijdelijke campings (nr.12) gelden de volgende aanvullende voorwaarden: 3.1 Rondom de tent (tenten) moet een vrije ruimte van tenminste 5 meter aanwezig zijn. 3.2 Gedurende de nacht moeten op het terrein twee wakende wachten aanwezig zijn, die op de hoogte zijn van te nemen maatregelen bij een eventuele calamiteit. 3.3 In de tent (tenten) moet noodverlichting aanwezig zijn. De noodverlichting (lichtsterkte minimaal 1 lux) moet bij spanningsuitval tenminste 60 minuten blijven branden. 3.4 Per tent moet een blusapparaat met een inhoud van tenminste 6 kilo of liter aanwezig zijn. Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden. Dit houdt in dat elk blusapparaat minder dan twee jaar geleden door een daartoe opgeleide persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien. Voor verwarming van tenten zijn verder de voorwaarden gesteld in Voorwaarden Verwarming / Kookdoeleinden van toepassing. Voor tenten groter dan 100m2 zijn verder van toepassing: - de Voorwaarden Tenten (nr.2) - de Voorwaarden Versieringen (nr.8) 16

11. VOORWAARDEN CIRCUSSEN 1.0 De voorwaarden circussen zijn opgenomen in het circusboek. Opzet van het circusboek is dat het per circus eenmaal wordt opgesteld en dan met het circus naar de volgende gemeente verhuist. De voorwaarden blijven per gemeente hetzelfde en de controles, die door gemeenten uitgevoerd worden, worden ook vermeld in het circusboek en zijn zodoende bij iedereen bekend. De van toepassing zijnde nadere regels voor circussen zijn opgenomen in het circusboek en vervat in Bijlage 1 van deze nadere regels.. 17

12. VOORWAARDEN TIJDELIJKE CAMPINGS 1.0 OPEN RUIMTE BIJ EN IN DE OMGEVING VAN DE INRICHTING. 1.1 Vrij houden van terreingedeelten ten behoeve van de hulpverleningsdiensten. 1.2 Afhankelijk van de aard en omvang van de camping moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een tweede ingang aanwezig zijn. 2.0 INDELING EN CONSTRUCTIE VAN DE INRICHTING. 2.1 Inrichting van het terrein. 2.2 De afstand van enig kampeermiddel tot de erfafscheiding moet tenminste 5 meter bedragen. 2.3 De onderlinge afstand tussen kampeermiddelen moet tenminste 3 meter bedragen. 2.3 Bluswatervoorziening Op het terrein moet de bluswatervoorziening zodanig zijn dat deze maximaal 100 meter verwijderd ligt van een kampeermiddel. Bij een bluswatervoorziening valt te denken aan een brandkraan, een geboorde put, een blusvijver, een zwembad e.d. 3.0 INSTALLATIES EN OVERIGE VOORZIENINGEN. Elektrische installaties. 3.1 De elektrische installatie moet voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 en aan de voorschriften van het nutsbedrijf. Gasinstallaties. 3.2 Gasinstallaties moeten voldoen aan het gestelde in de normbladen NEN 1078 en/of NEN 3920. 3.3 Het gebruik van LPG installaties of delen hiervan in of nabij kampeermiddelen is niet toegestaan. Gasflessen. 3.4 Een gasflesseninstallatie moet voldoen aan het bepaalde in het normblad NEN 2920. 3.5 Een gasfles moet zijn voorzien van een door de Dienst voor het Stoomwezen erkend geldig keurmerk. 3.6 De afsluiter van een gasfles moet van een door de Dienst voor het Stoomwezen goedgekeurd type zijn. 3.7 Voor de vaste gasleidingen mogen uitsluitend koperen pijpen worden gebruikt. Bij het aanbrengen van snelkoppelingen moeten altijd steunbussen worden gebruikt om insnoering te voorkomen. Bij het gebruik van slangen moeten goedgekeurde oranje propaanslangen te worden gebruikt die van een jaarmerk zijn voorzien. De slangen mogen niet langer zijn dan 1,5 meter en moeten gaaf en niet ouder zijn dan twee jaar (fabricage volgens EN5684 of EN564) of gaaf en niet ouder zijn dan vijf jaar (fabricage volgens NEN-EN 1763) 3.8 De afstand tussen de gasflessenopslag en een bouwwerk moet ten minste 5 meter bedragen, of tussen de opslag en dit bouwwerk moet een WBDBO (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag) van tenminste 30 minuten aanwezig zijn. Nabij de opslag moet een voor iedereen duidelijk leesbaar bord aanwezig zijn met het opschrift "Roken en open vuur verboden. 18

Blusmiddelen. 3.9 Op maximaal 30 meter loopafstand van elk kampeermiddel moet een klein blusmiddel met een vulling van tenminste 6 kg of liter blusstof duidelijk zichtbaar aanwezig zijn. Het kleine blusmiddel moet permanent bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden. Dit houdt in dat elk blusapparaat minder dan een jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN. Opslag van materialen. 4.1 Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of neer te zetten, dat daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt worden. Doorlopend toezicht. 4.2 De organisator moet er doorlopend op toezien dat: - vlucht- en toegangswegen en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; - vlucht- en toegangswegen, met de daarbij behorende afsluitingen, niet versperd zijn door obstakels; - blusmiddelen en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; - blusmiddelen goed bereikbaar en bedrijfsgereed zijn. Brandbeveiligingsinstructie. 4.3 De organisator moet een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel. 4.4 De instructie moet op duidelijk herkenbare plaatsen worden opgehangen. 19

13. VOORWAARDEN BALLONNEN (Niet met lucht gevuld) 1.1 De ballonnen mogen alleen worden gevuld met helium. 1.2 Het vullen van de ballonnen mag alleen in de buitenlucht gebeuren. Dit in verband met ophoping van gas en het verstikkingsgevaar wat daaruit volgt. 1.3 Gevulde ballonnen mogen alleen in de buitenlucht worden opgeslagen, onder een net. 1.4 Bij het vullen moet gebruik worden gemaakt van een reduceerventiel. 1.5 De cilinders met helium moeten tegen opwarmen door zonnestraling en tegen omvallen zijn beschermd en rechtop zijn opgesteld. 1.6 Op niet in gebruik zijnde cilinders moet de beschermkap aanwezig zijn. 1.7 Na het vullen van de ballonnen moeten de daarvoor gebruikte cilinders worden afgevoerd. 1.8 Indien het meer dan 1000 ballonnen betreft en deze binnen een straal van 8 km van een vliegveld worden opgelaten dient vooraf (2 weken ervoor) aan de Lucht Verkeersleiding Nederland te Schiphol (020-4062201) worden medegedeeld met vermelding van het juiste tijdstip en locatie waarop de ballonnen worden opgelaten. 20

14. VOORWAARDEN LUCHTBALLONNEN 1.1 Van de eigenaar of zakelijk gerechtigde(n) van het ballonterrein moet toestemming zijn verkregen. 1.2 De toestemming die op grond van de Luchtvaartwet en de Regeling toezicht luchtvaartwet vereist is, moet aanwezig zijn. 1.3 De opstel- en opstijgplaats van de ballon moet bij incidentele vluchten tot op 10 meter vrijgehouden worden van toeschouwers. Indien er sprake is van een evenement, dient de opstel- en opstijgplaats zodanig te zijn afgezet, dat toeschouwers op een minimale afstand van minsten 25 meter worden gehouden. 1.4 Als meerdere luchtballonnen worden gevuld en opgelaten, moet de onderlinge afstand tussen de ballonnen tenminste 5 meter bedragen. 1.5 De hindernissituatie rond het ballonterrein moet zodanig zijn, dat in de richting van de opstijging hindernissen door de vrije ballon met een hoogteverschil van tenminste 15 meter kunnen worden overvaren. 1.6 Het vullen van de luchtballon dient te geschieden onder leiding van een gebrevetteerd piloot. 1.7 Bij het verwarmen van lucht voor het opstijgen, moet per ballon een klein blusmiddel met een vulling van tenminste 6 kg of liter blusstof aanwezig zijn; Het kleine blusmiddel moet te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden. Dit houdt in dat elk blusapparaat minder dan een jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien. 1.8 De te gebruiken gasflessen moeten buiten bereik van onbevoegden en goed geventileerd worden opgesteld op een veilige plaats. Voorts moeten deze gasflessen tegen verhitting worden beschermd. 1.9 De plaats van de opstijging op het ballonterrein moet zodanig worden gekozen dat zich over de eerste 50 meter van de projectie van de vermoedelijke richting van de opstijging en in een strook met een breedte van 10 meter aan weerszijden van deze projectie, geen publiek bevindt. 1.10 Een opstijging van een vrije ballon die door middel van een kabel tijdelijk is bevestigd aan het aardoppervlak, mag alleen worden uitgevoerd bij windsnelheden van minder dan 3 m/s, de vrije ballon mag daarbij niet hoger stijgen dan 50 meter boven het aardoppervlak. 1.11 Het juiste tijdstip en locatie waarop de ballon worden opgelaten, moet vooraf (2 weken ervoor) aan de Lucht Verkeersleiding Nederland te Schiphol (020-4062201) worden medegedeeld. Hiervoor is de ballonvaarder verantwoordelijk. 21

Paragraaf 4. Nadere regels GHOR (Geneeskundige Hulverlening Onder Rampen) 1.0 (Geneeskundige) Hulpverlening 1.1 Het evenemententerrein is gegarandeerd toegankelijk voor de aan- en afvoer van ambulances. 2.0 Technische Hygiënezorg 2.1 Horeca (algemeen) De organisatie dient te werken volgens de HACCP-richtlijnen 1). Het contactpersoon van de organisatie is bekend bij de gemeente.de organisatie en/of cateraar houdt toezicht op de strikte naleving van deze regels.in de vergunning zijn de namen van minimaal 2 personen vermeld die in bezit zijn van de sociale hygiëne verklaring (1). Bij bereiding van eet- en drinkwaren in een tijdelijke ruimte zijn artikel 22 en 23 van de Warenwetregeling Hygiëne van Levensmiddelen van toepassing. Medewerkers en/of vrijwilligers dienen op de hoogte te zijn van de meest elementaire regels op het gebied van persoonlijke hygiëne en hygiëne tijdens het bereiden van het voedsel. Tijdelijke ruimten dienen op zodanige wijze te worden schoongemaakt en onderhouden dat de kans op besmetting van eet en drinkwaren en de aanwezigheid van ongedierte, voor zover redelijkerwijze mogelijk, wordt uitgesloten. 2.1.1 Tapinstallatie Handen wassen in de spoelbak voor de glazen is niet toegestaan. Er is minimaal een handwasgelegenheid voor de tapinstallatie aanwezig. (ten minste een jerrycan met kraantje gevuld met schoon water en een opvangbak voor het afvalwater). De opvangbak wordt regelmatig geleegd. De handwasgelegenheid is voorzien van een zeeppompje, papieren handdoekjes en een afvalbak. Het gebruik van handdoeken is niet toegestaan. Bij de tapinstallatie is altijd iemand aanwezig die in het bezit is van een sociale hygiëne verklaring en toezicht houdt. 2.1.2 Voedselinfectie Bij constatering van voedselinfectie draagt de organisator zorg te voor de registratie van namen en adressen van standhouders en deze te overhandigen aan de GGD. (Tijdelijke) huisvesting en overnachting 2.2 Afval Op een tijdelijke kampeergelegenheid dient dag en nacht voldoende toezichthoudend personeel aanwezig te zijn. Er is een schoonmaakschema aanwezig waarop de frequentie en wijze van schoonmaken van met name de sanitaire voorzieningen worden aangegeven. Indien het terrein een grasveld betreft, waar voorafgaand aan het evenement vee op heeft gestaan, dienen de dieren zo lang mogelijk voordat het evenement plaatsvindt, te worden verwijderd. Dit om het risico van besmetting via dierlijke uitwerpselen te verkleinen. Overweeg het ophangen van condoomautomaten in bijv: de sanitaire gebouwen. Indien het evenemententerrein/kampeerterrein zich in de directe omgeving van water bevindt, moet er voldoende reddingsmateriaal aanwezig zijn én moet het personeel in staat zijn dit reddingsmateriaal te gebruiken. Er dient voldoende gelegenheid aanwezig te zijn om afval weg te gooien. Dagelijks of zo nodig meerdere keren per dag moet het afval verzameld worden bij een aparte opslagplaats waar het afval in afsluitbare afvalcontainers wordt opgeslagen. In verband met veiligheid dient glas afzonderlijk verzameld te worden 2.3 Plaatsing Attracties en Speeltoestellen Conform het Besluit Veiligheid Attractie- en speeltoestellen (Warenwetbesluit Attractie en Speeltoestellen) 22

1) Met betrekking tot horecavoorzieningen en tapinstallaties kunt u voor advies terecht bij de Voedsel en Warenautoriteit (VWA). Dit is de organisatie die handhaaft en is bereikbaar via het gratis telefoonnummer 0800-0488. 2.4 (Tijdelijke) Sanitaire voorzieningen Schoonmaak van toiletten, douches en wasgelegenheden dient minimaal twee maal per dag te gebeuren, zo nodig vaker. Er moet een schoonmaakschema aanwezig te zijn waar de frequentie van schoonmaken wordt aangegeven. Zorg voor goede ventilatie. 2.5.1 Toiletten: Minimaal 1 toilet per 150 gelijktijdig aanwezige bezoekers (minimaal twee toiletten) op een maximale loopafstand van ca 150 meter. Bij een tijdelijke kampeergelegenheid geldt minimaal 1 toilet per 35 kampeerders. Herentoiletten mogen gedeeltelijk (maximaal van ¼ van het totaal) vervangen worden door urinoirs. Zorg voor sanitaircontainers, voldoende toiletpapier, verlichting, goede ventilatie. Zorg voor één handwasvoorziening per 4 toiletten met wegwerphanddoekjes en een afvalbak. 2.5.2 (Tijdelijke) wasgelegenheid en douches Minimaal 1 wasgelegenheid per 50 kampeerders. Minimaal 1 douche per 100 kampeerders; Bij bestaande gebouwen geldt 1 douche per 35 gasten. 2.5.3 (Tijdelijke) groente- en afwasplaats Deze moeten gescheiden zijn van de wasgelegenheden. De wasplaats moet aangesloten zijn op een afvoer. Er moet een afvalemmer in de directe nabijheid worden geplaatst. 2.6 Tijdelijke drinkwatervoorzieningen Tijdelijke drinkwatervoorzieningen zijn installaties die na het evenement weer worden verwijderd. Tijdelijke drinkwaterinstallaties moeten voldoen aan NEN 1006 waarvan de specifieke eisen staan vermeld in het werkblad 1.4.H van de VEWIN. Afwijkingen zijn alleen aanvaardbaar op basis van een risicoanalyse en in overleg met het waterleidingbedrijf. Eén van de uitgangspunten hierbij is dat het drinkwater aan het tappunt - met het oog op de volksgezondheid hygiënisch betrouwbaar is. Daarnaast dient de waterinstallatie te voldoen aan de legionella preventie eisen. 2.7 Legionella Legionella preventie is alleen noodzakelijk voor publieksevenementen waar waterverneveling optreedt met behulp van: 1. een tijdelijk aangelegde leidingwaterinstallatie (bijv. douchecabines op popfestivals); 2. een waterinstallatie die valt in de risicocategorie 1 of 2 LCHV draaiboek. Voor evenementen is hieruit van belang: een terrein of een inrichting waar publieksevenementen plaatsvinden en waar gebruik gemaakt wordt van een tijdelijk aangelegde leidingwaterinstallatie. Het betreft hierbij publieksevenementen waar krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening een vergunning voor is verleend. M.b.t. aerosolvormende installaties (zoals douches en andere sproei-installaties) dient de organisatie de volgende documentatie op te stellen en vooraf naar de GGD te versturen ter controle: 1. Opstellen van een legionella- risicoanalyse voor de aerosolvormende installaties, door een erkend installateur of bedrijf. (Eventueel constructietekening toevoegen) 2. Opstellen van de beheersplan ter voorkoming van legionella groei. 3. Opstellen en bijhouden van een logboek van de beheersmaatregelen ter voorkoming van legionella groei. 23