Sneeuwwitje Leonard Roggeveen bron. Met illustraties van Rie Cramer. G.B. van Goor Zonen, Den Haag 1937 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/rogg009snee01_01/colofon.php 2012 dbnl
2 De goede koningin
3 Sneeuwwitje Het was een koude winterdag. De sneeuw lag dik op velden en wegen. Het water was met een stevige ijslaag bedekt. In de warme kamer, vlak bij het raam, zat de koningin van het land. Zij naaide aan een zijden kleed. Telkens keek ze even nadenkend naar buiten. Er liep een vrouw door de velden, een vrouw met een klein meisje. Ik wou, dat ik óók een dochtertje had, zei de koningin zachtjes in zichzelve. Wat zou ik prettig met haar spelen! Wat zou ik mooie kleertjes voor haar maken! En terwijl ze dat zo zat te denken, prikte ze zich bij ongeluk met haar naald in haar vinger. Er vielen drie bloeddruppeltjes op het zijden kleed. Dat was een mooi gezicht, die drie kleine rode vlekjes op de blanke zij! Eventjes keek de koningin er naar. Ja, zei ze toen voor de tweede maal. Een dochtertje zou ik willen hebben! Een dochtertje, zo blank als de sneeuw op het veld; met lippen, zo rood als mijn bloed; en met haren, zo zwart als de ebbenhouten rand van het raam! Sneeuwwitje, zo zou ik haar noemen! Sneeuwwitje...! Een ogenblik rustten haar vlijtige handen stil in haar schoot. Toen nam ze haar werk weer op en naaide ijverig verder. De winter ging voorbij; de wind werd zuid; het voorjaar kwam. De wens van de koningin was in vervulling gegaan! Ze had een dochtertje gekregen, nèt zoals ze zich dat gewenst had: een klein meisje, zo wit als de sneeuw; met lipjes, zo rood als bloed; en met haren,
4 zo zwart als het ebbenhout langs de ramen. Sneeuwwitje, zo had de koningin het kleine prinsesje genoemd. En ze verzorgde haar dochtertje, zo goed ze kon. Ze was de gelukkigste vrouw van de hele wereld! Toen het gure najaar kwam en de koude wind de dorre bladeren van de bomen blies, werd de koningin ziek. En korte tijd daarna stierf ze... Klein Sneeuwwitje in het wiegje had geen lief moedertje meer. En de nieuwe koningin, met wie de koning een jaar later trouwde, hield volstrekt niets van het kleine meisje. Ze keek in het geheel niet naar het prinsesje om. Ze liet haar dienaressen voor Sneeuwwitje zorgen. En zelve zat zij bijna alle uren van de dag in haar kamer. Dan kamde zij haar lange bruine haren. Dan kleedde zij zich in de mooiste gewaden. Dan legde zij kostbare snoeren van blanke parels om haar hals. Dan bekeek zij zichzelve in haar toverspiegel. En dan vroeg zij, trots op haar eigen schoonheid: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, Wie is er de schoonste in ons land? En steeds antwoordde de spiegel met een fijn stemmetje: Wie of er de schoonste is, vraagt gij mij? De schoonste in ons land, koningin, zijt gij! En dan lachte de trotse koningin! Zo mooi als ik ben, is er niemand, zei ze wel honderd malen op een dag. De jaren gingen voorbij. Sneeuwwitje werd groter. Haar zwarte haren kregen een wondermooie glans. Haar ogen schitterden als sterren. En haar
5 De trotse koningin
6 voorhoofd was blanker dan de blankste lelie. Op Sneeuwwities veertiende verjaardag zat de trotse koningin weer voor haar toverspiegel. En wéér vroeg ze, net zoals ze dat al zovele duizenden keren had gedaan: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, Wie is er de schoonste in ons land? Maar, hóór...! Daar antwoordde het fijne stemmetje van de spiegel: Wie of er de schoonste is, vraagt gij mij? Sneeuwwitje is tienmaal schoner dan gij! O, wat schrok de trotse koningin. Haar hart begon met felle slagen te kloppen. Wat is dat? zei ze. Sneeuwwitje? Is Sneeuwwitje schoner dan ik? Maar dat wil ik niet! Nee, dat wil ik niet! Sneeuwwitje moet hier vandaan! Ik wil de schoonste zijn! Ik alleen! Ik! Ik! Ik...! En ze stampte met de hakken van haar gouden schoentjes op de grond, zó boos was ze. Toen liet ze haar jagermeester bij zich komen. Luister, jager, zei ze met een hese stem. Jij moet vandaag nog met Sneeuwwitje het bos ingaan! En als je ver weg bent... héél ver weg, hoor je?... op een plaats waar geen mens de weg meer weet... dan moet je haar daar alléén achterlaten! Sneeuwwitje is een boos meisje! Ik wil haar nooit meer zien! De jager ging treurig naar Sneeuwwitje toe, nam haar bij de hand en liep met haar het bos in. Maar hij deed niet, wat de trotse koningin hem bevolen had. Hij was een goedhartig man en daarom bracht hij het prinsesje naar een smal weggetje tussen twee met hoge eiken begroeide rotsen. Ga rechtuit, Sneeuwwitje! zei hij. Keer niet om! En loop zo vlug als je kunt!
7 Breng haar weg!
8 Toen kuste hij knielend de kleine handen van het meisje en ging haastig naar het paleis terug. Daar stond Sneeuwwitje alleen in het grote bos. Verdrietig keek ze om zich heen. Wat heb ik gedaan? fluisterde ze met bevende lippen. Waarom is de koningin zo boos op mij? Waarom mag ik niet naar het paleis terug keren? Maar toch deed ze, wat de jagermeester gezegd had. Zo vlug als ze kon volgde ze het smalle steenachtige weggetje. Langzamerhand werd het donker. De maan keek tussen de hoge eiken door naar beneden. Een uur ging voorbij. En nòg een. En wéér een. Doodmoe werd Sneeuwwitje. Ze kòn bijna niet meer. Maar eindelijk kwam ze aan het eind van het smalle weggetje. En wat zag ze daar? Voor haar lag een klein weiland, aan alle kanten door rotsen omringd. Midden op dat weiland stond een huisje. Een huisje met zeven ramen. En uit één van die ramen straalde een geelachtig licht! Daar ga ik naar toe, fluisterde Sneeuwwitje. In dat huisje zullen wel mensen wonen! Misschien hebben die wel wat eten en drinken voor me. En ook een bedje! Want o!... ik heb zo'n honger en ik ben zo moe! Vlug ging ze naar het huisje toe en stapte naar binnen. Een kamertje zag ze, een keurig klein kamertje! En in dat kamertje stond een tafeltje, met zeven stoeltjes er om heen. Op dat tafeltje stonden zeven bordjes, vol met lekker eten. Naast die bordjes lagen zeven kleine mesjes en zeven kleine vorkjes. Naast die vorkjes stonden zeven kleine bekertjes, vol met verse melk! En langs de wand stonden, netjes op een rij, zeven kleine ledikantjes, met mooie witte lakentjes en kussentjes opgemaakt! Een ogenblik keek Sneeuwwitje met verbaasde ogen om zich heen.
9 Een klein huisje!
10 Wie zou dat zijn?
11 Toen zei ze: Ik ga wat eten! Ik ga wat drinken! En dan ga ik slapen! En ze deed, wat ze gezegd had. Ze at van ieder bordje een hapje. Ze dronk uit ieder bekertje een slokje. Toen ging ze op het eerste bedje liggen. Maar dat was haar te klein. Het tweede bedje was haar te groot. Alle bedjes probeerde ze. Het zevende paste haar precies! En pas lag ze daar in, of ze viel meteen in een diepe slaap. Een uurtje later kwamen de eigenaars van het huisje thuis. Dat waren zeven kleine dwergjes, met grauwe kleren aan en lange witte baarden! Wie heeft daar van mijn bordje gegeten? vroeg de eerste verbaasd. Wie heeft daar uit mijn bekertje gedronken? vroeg de derde. En wie heeft daar in mijn ledikantje gelegen? vroeg de vijfde. Maar tegelijk riep de zevende: Kijk eens! Kijk eens! Daar ligt een meisje in mijn bedje! Wie zou dat wezen? Wie zou dat zijn? Door al die luide stemmetjes werd Sneeuwwitje wakker. Meisje, wie ben je? vroegen de dwergjes nieuwsgierig. Toen vertelde Sneeuwwitje alles. En de dwergjes kregen diep medelijden met haar. Ze zeiden, dat Sneeuwwitje altijd in hun huisje mocht blijven wonen, als ze alle dagen het eten wilde koken en hun bedjes opmaken. Maar pas op, zei de zevende, dat je nooit de deur opendoet, als wij niet thuis zijn. Want de trotse koningin heeft je natuurlijk in 't grote bos laten brengen, omdat ze hoopte, dat je daar van honger zou omkomen. En als ze nu hoort, dat je nog leeft en bij ons woont, dan zou ze wel eens iemand hier naar toe kunnen sturen, om je terug te halen, of om je kwaad te doen! Dat was een verstandige raad van het zevende dwergje.
12 Een mooie kam!
13 Want toen Sneeuwwitje al een paar maanden bij de dwergen woonde, ging de trotse koningin weer eens voor haar spiegel zitten. Lachend deed ze haar gewone vraag. En wat antwoordde de spiegel? Wie de schoonste in ons land is, dat vraagt gij mij? Ver over de bergen, In 't huis van de dwergen, Daar woont Sneeuwwitje, véél schoner dan gij! De trotse koningin werd bleek van schrik en van woede. Lééft Sneeuwwitje dan nog? zei ze. En ik dacht, dat ze al lang van honger gestorven was! Wacht eens! Daar moet ik wat op verzinnen! Een hele poos dacht ze na. Toen verkleedde ze zichzelve als een oud vrouwtje; ze verfde haar gezicht bruin en haar haren wit; ze zette een grote bril op haar neus; ze nam een mand, en daar legde ze allerlei mooie dingen in: veters, strikjes, kralen, zakdoeken en... een grote zwarte kam! En op die kam liet ze een paar druppeltjes vergif vallen. Daarna wandelde ze naar het dwergenhuisje toe en klopte op de deur. Sneeuwwitje deed een van de ramen open en keek naar buiten. Wie is daar? vroeg ze. Wie heeft daar aan de deur geklopt? Och, lief meisje, zei de trotse koningin met een veranderde stem. Ik ben een arm oud vrouwtje. Toe, koop wat van me! Kijk eens, wat een mooie kam ik hier heb! Dat is net wat voor jou! Toen Sneeuwwitje de mooie kam zag, vergat ze de wijze woorden van het zevende dwergje. Ze deed de deur open en stapte naar buiten. Laat eens kijken! zei ze nieuwsgierig. Dadelijk stak de trotse koningin de vergiftigde
14 In het glazen kistje
15 kam in Sneeuwwitjes zwarte haren. En op het zelfde ogenblik viel het arme prinsesje bewusteloos op de grond... Haha! lachte de koningin. Nu ben ik de schoonste! En vlug ging ze naar het paleis terug. O, wat keken de dwergjes treurig, toen ze die avond thuis kwamen! Dat heeft de boze koningin gedaan! riepen ze. En voorzichtig tilden ze het prinsesje op, om haar naar bed te dragen. Maar door die beweging viel de kam uit Sneeuwwitjes haren. En tegelijk sloeg ze haar ogen op! Nu ze de kam niet meer op haar hoofdje droeg, kon het vergif haar ook geen kwaad meer doen! En ze nam zich voor, om in het vervolg beter aan de wijze raad van het oudste dwergje te denken! Weer gingen er een paar maanden voorbij. Op een dag ging de trotse koningin nog eens voor haar spiegel zitten. Maar weer antwoordde deze: Wie de schoonste in ons land is, dat vraagt gij mij? Ver over de bergen, In 't huis van de dwergen, Daar woont Sneeuwwitje, véél schoner dan gij! De trotse koningin geraakte buiten zichzelve van boosheid. Heeft de vergiftigde kam zijn werk dan niet goed gedaan? riep ze toornig. Is Sneeuwwitje dan nòg niet dood? Maar dat wil ik niet! Zij móét sterven! En vandáág nog! En weer verkleedde zij zich; maar nu als een fruitvrouw. Ze haalde een mand met appelen uit de kelder. Op de mooiste en grootste daarvan liet ze twaalf druppels vergif vallen. En toen ging ze op weg naar 't huisje van de dwergen. Weer klopte ze aan de deur. En och arme... wéér vergat Sneeuwwitje de goede raad van haar kleine vriendjes. Ze kocht de
16 hele mand met appelen van de verklede koningin en hapte met haar witte tandjes een stuk uit de mooie grootste! O wee...! Voor de tweede maal viel ze bewusteloos op de grond! Toen de dwergjes die avond thuis kwamen en Sneeuwwitje daar zagen liggen, zeiden ze tegen elkaar: Nu is Sneeuwwitje werkelijk gestorven! Ze legden het prinsesje in een glazen kistje neer. Dat kistje zetten ze op een hoge berg. En met tranen in de ogen hielden ze de wacht bij het dode Sneeuwwitje. Twee dagen later kwam er een jonge prins voorbij. Hij zag Sneeuwwitje in haar glazen kistje liggen. Och, zei hij. Leefde dit schone prinsesje nog maar! Dan zou ik dadelijk met haar trouwen. Want nog nooit in mijn leven heb ik zo'n lief meisje gezien! Toe, brave dwergen! Laat mij haar in haar glazen kistje meenemen naar mijn paleis! Neem haar maar mee, prins! antwoordde het zevende dwergje. In uw paleis zal ze het beter hebben dan hier op de bergen. Maar zorg goed voor haar! Ik dank jullie wel, brave dwergen, zei de prins. Met zijn sterke armen tilde hij het glazen kistje van de grond en zette het op zijn schouders. Maar zie...! Door de lichte schok gleed het stukje van de vergiftigde appel, dat Sneeuwwitje afgebeten had, uit haar keel vandaan en viel op de grond. Dadelijk werd Sneeuwwitje weer levend. Zij duwde het deksel van het glazen kistje open en keek verbaasd om zich heen...! Wat er verder gebeurde, dat begrijpt iedereen! Een poos later trouwde de prins met Sneeuwwitje. Ze leefden lange jaren gelukkig en tevreden. De trotse koningin hebben zij nooit meer gezien! Dit was de geschiedenis van Sneeuwwitje en de zeven dwergen!
17 Toen trouwden zij...!