Rapport monitoring gebruik faunapassages

Vergelijkbare documenten
Het gebruik door dieren van faunapassages bij de Elfenbaan.

FAUNAMONITORING IN DE PROVINCIE ZEELAND Provincie Zeeland & Rijkswaterstaat Zee en Delta 1 FEBRUARI 2019

Natuuronderzoek Pauwhof in Zwaanshoek

Monitoring Faunapassages Noord-Brabant pilot 2006

Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht

Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter

Notitie flora en fauna

Amfibieën op loopstroken onder rijkswegen

Quick scan ecologie Jan Vermeerstraat te Rucphen

Notitie. 1 Aanleiding

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Bron: Goois Natuurreservaat Natuurbrug Zanderij Crailoo: verbinding voor mens en dier

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g

Monitoring wildwaarschuwingssysteem in Overijssel

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum

memo datum: 22 juli 2011

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Quick scan ecologie. terrein hoek Bladstraat Bogtmanweg Tuitjenhorn. 21 februari 2018

Veldinventarisatie ringslang en levendbarende hagedis A37, omgeving Zwartemeer

Briefrapport AANLEIDING EN METHODE. De heer J. Arends. datum: 20 april quick scan flora en fauna

PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016

Notitie. Referentienummer Datum Kenmerk november Betreft Notitie actualisatie natuuronderzoek Willevenstraat te Schaijk

Concept QUICK SCAN FLORA- EN FAUNAWET RECONSTRUCTIE- LOCATIE HOOFDWEG TE OOSTVOORNE

Notitie Flora en faunawet bestemmingsplan Centrum Best; Locatie ten noorden van begraafplaats

NEM Meetnet Bunzing & Boommarter jaar 3 (=2018)

FLORA- EN FAUNASCAN Fietsbrug over de A9

Advies over ontsnipperingsmaatregelen

... EcoGroen Advies BV Emmastraat AG Zwolle

Quick scan ecologie Frankemaheerd te Amsterdam ZO

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM

ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST

Geachte heer Van Sorge,

Huismus- en vleermuisinventarisatie op planlocatie de Marke III te Hengevelde

Memo oplegnotitie natuurtoets Gesterkoog pagina 2/

Notitie. Quickscan natuuronderzoek. Parallelweg 9 in Neede. In het kader van de Flora- en faunawet. oktober rapportnr: 13477

Notitie verkennend Flora- en faunaonderzoek Lettele

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet.

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Validatie. faunaonderzoek. Rapportnummer: WRO125-FF-Def01. Kragten, 6 oktober 2016, Herten.

Groengebied Amstelland AB Agendapunt 8 Ecologische verbinding Holendrechter- en Bullewijkerpolder BIJLAGE 2: NOTA VAN UITGANGSPUNTEN

-Rooien van het aanwezige sierplantsoen en enkele acacia s en zomereiken. -Transportbewegingen van mensen en voertuigen en aanvoer van materieel

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Quickscan Flora- en Fauna werkzaamheden Kerkhoflaan 11

Txt L.,t6bS. Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht. Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecojoge & miheu

Briefrapport. aanleiding en methode. SAB Arnhem B.V. datum: 30 januari betreft: Quick scan Flora en Fauna, Bloksteegweg 1

Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde.

Conform uw opdracht hebben wij een veldonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de weilanden en kassen gelegen achter Zwaagdijk-Oost 189.

Quickscan flora en fauna

Middels deze brief ontvangt u de resultaten van het nader ecologisch onderzoek op de projectlocatie Scheveningen Bad.

Nieuwe bedrijfslocaties

Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora- en faunawet

: QuickScan Flora & Fauna Meijelseweg 60a te Beringe, gemeente Peel en Maas

Aanleiding van het onderzoek Wat is een quickscan

AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON

Ligging buiten GN en Go gebieden. Geen beoordeling nodig van de effecten op de kernkwaliteiten.

Bijlage 6: Oplegnotitie bij bijlage 5 Gevolgen voor beschermde en bedreigde natuurwaarden inrichting Skûlenboarch, Buro Bakker, 2011

Rapport. Natuuronderzoek Schateiland. Nader onderzoek naar enkele beschermde soorten. Lelystad, juni 2017 R. Heemskerk

NATUURONDERZOEK A9 BADHOEVEDORP

Vleermuisonderzoek Vlietsingel, Medemblik

Briefnotitie Actualisatie quickscan natuurwaardenonderzoek Boomcateweg 39a Nijverdal. In het kader van de Flora- & Faunawet

Quickscan natuur terrein aan de Bosruiter in Zeewolde

Rapportage biotoopinschatting en veldonderzoek in verband met de dijkversterking bij Schoonhoven

Dagvlinderwaarnemingen Balgoijse Wetering (west) 2016

asbest bodem ecologie

Memo. Figuur 1 Ligging Planlocatie (rode ster) (Bron: Google Maps)

Harderbos en Harderbroek verbonden

Monitoring Natuurverbinding Hoorneboeg & Zwaluwenberg

ASSCHATTERWEG LEUSDEN. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en de functie van de omgeving voor vleermuizen

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg

Briefrapport AANLEIDING EN METHODE. Gemeente Dinkelland t.a.v. dhr. H. Zegeren. datum: 22 juni quick scan flora en fauna

Onderzoek Waterspitsmuis fietspad Groningen-Winsum

Notitie Ontwikkeling TBT en aanwezigheid van de das

6 Flora- en fauna quickscan

: Mevrouw M. Snellen : Postbus : 5280 DA Boxtel

Onderzoek flora en fauna Landschapspark Susteren

Quick scan ecologie Stroet te Sint Maarten

Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer H. van der Meer Postbus HB AMSTERDAM

Aanvullend onderzoek huismussen t Haantje Midden in Rijswijk. Notitie. Juni 2017 P17-087/W1321 Auteur: M.E.Dubbeldam

Notitie quickscan Flora en fauna

Ecologische quickscan. gebied Nieuweweg-Reinaldstraat

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

Ervaringen met verkeersslachtoffertellingen G.F.J. Smit, A.J.M. Meijer Bureau Waardenburg bv

Hierbij ontvangt u het briefrapport inzake de inventarisatie van vleermuizen in het projectgebied Almere hout te Almere.

Notitie Quickscan flora en fauna

Memo. Stefan Buskermolen Liandon B.V. Sander van Rijn 2 e lezer Ellen Bults. 13 juli 2012 RLO 476-SOM

Notitie veldbezoek Middelweg 12 te Moordrecht

Antea Group T.a.v.: Dhr. E. Riphagen Projectleider Water Postbus AA ALMERE

Evaluatie tien faunapassages Zeeuws- Vlaanderen 2008

Quickscan natuuronderzoek Dwarsdijk

Projectnummer: D Opgesteld door: Wouter Stempher. Ons kenmerk: :D. Kopieën aan: Eric van Dijk

Quickscan Bh Spijkerweg 13 te Punthorst. In opdracht van dhr. Batterink

QUICK SCAN FLORA- EN FAUNAWET VOOR HET PERCEEL KAATSWEG 3 RODERESCH

Flora en fauna onderzoek Voor: Kernidee Egchel Kempstraat 36

Ecologisch onderzoek huismussen Kerkweg-oost 157, Waddinxveen. Gemeente Waddinxveen

Effecten revitalisatie oude meander Lunterse Beek op de aanwezige dassen

Datum : 10 juli 2015 Ons kenmerk : 1502H037/DBI/rap2 Betreft : Resultaten flora- en faunaonderzoek J.P. Gouverneurlaan 20 te Sassenheim

Transcriptie:

www.rijkswaterstaat.nl Bijlage(n) Rapport monitoring gebruik faunapassages De Wiericke, Karitaatmolensloot, Rietveldsche wetering en Hoogeveensche vaart Pagina 1 van 48

Pagina 2 van 48

Rapport monitoring gebruik faunapassages Auteur: Sietse Kleinjan Begeleider: Claudia Rodrigues Omslag: Faunapassage De Wiericke Foto: Sietse Kleinjan Pagina 3 van 48

Pagina 4 van 48

Voorwoord Dit onderzoek is uitgevoerd als stageopdracht voor hogeschool Van Hall Larenstein te Velp, richting Bos- en Natuurbeheer. Dieren en planten in natuur gebieden kwamen vast te zitten in een onnatuurlijk klein leefgebied vanwege de versnippering veroorzaakt door infrastructuren. Hun voortbestaan kwam daardoor in gevaar. Ieder jaar vinden er tientallen aanrijdingen plaats. De faunapassages helpen om dit probleem te verminderen. In dit onderzoek wordt het gebruik van een viertal faunapassages onder het rijkswegennet in Zuid-Holland gedurende een aantal weken gemonitord en is daarmee een deel van het antwoord op de vraag of faunapassages al dan niet werken. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Rijkswaterstaat waarin Claudia Rodrigues alles heeft begeleid. Ik wil haar dan ook mijn dank betuigen. Daarnaast wil ik Anneke Zemmelink bedanken, die het onderzoek vanuit school heeft begeleid. Pagina 5 van 48

Inhoud Voorwoord... 5 1.Aanleiding en doel... 7 2.Hoofdvraag en deelvragen... 7 3.Onderbouwing keuze faunapassages... 8 4.Beschrijving onderzoeksgebied... 9 5.Potentie-inschatting... 11 6.Werkwijze... 12 7.Onderzoeksperiode... 19 8.Te verwachten risico s en beheersmaatregelen... 20 9.Te verwachten resultaten... 21 10.Resultaten... 22 11.Conclusie en Discussie... 33 12.Aanbevelingen... 40 Literatuur... 43 Bijlagen... 44 Pagina 6 van 48

1. Aanleiding en doel Wegen en snelwegen vormen ecologische obstakels voor fauna. Het dispersie- en migratievermogen van fauna wordt door deze obstakels aangetast. Door faunavoorzieningen te maken kunnen een delen van dit ecologische knelpunt opgelost worden. Rijkswaterstaat West Nederland Zuid (WNZ) legt deze faunavoorzieningen aan. Monitoring van de faunavoorzieningen ontbreekt vaak, doordat het veel tijd en geld kost. Hierdoor is het onbekend hoe faunavoorzieningen gebruikt worden, wat de passagefrequentie is per soort en wat de invloed van de omgeving op het gebruik van de faunapassages is. Er zijn Kamervragen aan Rijkswaterstaat gesteld over de nut en noodzaak van de investering in faunapassages. De monitoring kan helpen in de beantwoording van deze vragen. De ligging van de faunapassages is te vinden in bijlage 1. Hoe de monitoring verloopt, is te vinden in het hoofdstuk 6 Werkwijze. 2. Hoofdvraag en deelvragen Om het gebruik van de faunapassages te meten, wordt er een hoofdvraag en deelvragen geformuleerd. De hoofdvraag luidt dan als volgt: Wat is de omvang van het gebruik van deze faunapassages? Daarnaast wordt er ingegaan op onderstaande deelvragen: 1. Gebruiken de doelsoorten de faunapassages? 2. Welke andere soorten gebruiken de faunavoorziening? 3. Wat is de passagefrequentie per soort? 4. Hoe verhouden zich de aantallen soorten die van de passages gebruik maken met de aantallen soorten in de omgeving? 5. Komen de resultaten overeen met de verwachtingen? 6. Zijn er verschillen tussen de resultaten van de twee telmethoden? 7. Welke factoren hebben een positieve of negatieve invloed op het gebruik van de faunapassage? 8. Kan het gebruik van de faunavoorzieningen bevorderd worden? Pagina 7 van 48

3. Onderbouwing keuze faunapassages Er is gekozen om vier verschillende soorten faunapassages te monitoren: Een kleine faunatunnel (N11), een grote faunatunnel (A12), een looprichel (A13) en doorlopende oever (N11). Afbeelding 1: De locaties van de faunavoorzieningen. De faunapassages liggen alle vier in een ecologisch waardevolle omgeving. Door vier verschillende soorten faunapassages te onderzoeken, kunnen er onderlinge variaties waargenomen worden. Een ecologisch waardevolle omgeving kan in potentie meer soorten en individuen herbergen. Daardoor wordt de kans groter dat er genoeg informatie verzameld wordt om het onderzoek statistisch te kunnen onderbouwen. Er moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. De faunapassages dienen via het omliggende wegennet bereikt kunnen worden. 2. Per vegetatietype dienen er ten minste 3 referentieplots gelegd worden. 3. Er dient rekening gehouden worden met de road-effect-zone (zie hfst 6.3). Er dienen 4 verschillende soorten faunapassages onderzocht worden. Dit leidt tot de volgende te onderzoeken faunapassages (zie bijlage 1): Faunapassage Rietveldsche wetering, een looprichel onder de N11 door tussen Alphen aan de Rijn en Hazerswoude-Rijndijk, (hmp 8.6) Faunapassage Karitaatmolensloot, een looprichel onder de A13 ter hoogte van de Burger King (hmp 12.2) Faunapassage Hoogeveensche vaart, een doorlopende oever onder de N11 door ter hoogte van hmp 3,3 Faunapassage De Wiericke onder de A12 (hmp 37.2). Pagina 8 van 48

4. Beschrijving onderzoeksgebied 4.1 De Wiericke De Wiericke heeft 3 tunnels onder de A12 naast elkaar, namelijk een landbouwtunnel, een grote faunatunnel en een recreatietunnel voor voetgangers. Alle tunnels zijn in de midden onderbroken door de middenberm. In dit onderzoek wordt de grote faunatunnel onderzocht, omdat fauna technisch gezien het meeste naar de grote faunatunnel geleid wordt. Deze grote faunatunnel is in breedte verdeeld in een stobbenwal, droge loopstrook en watergang. (Afbeelding1). Daarnaast zijn er begeleidende rasters aangelegd om fauna zo veel mogelijk naar de tunnel te leiden. Afbeelding 2: De grote faunatunnel bij De Wiericke met stobbenwallen en water. 4.2 Hoogeveensche vaart De passage aan de Hoogeveensche vaart is een doorlopende oever onder de N11 (zie afbeelding 2). Aan de noordkant ligt een EHS gebied genaamd De Elfenbaan. Ten zuiden van de faunapassage bevinden zich agrarische weilanden. Er zijn stobben in de richting van de loopstrook gelegd om fauna onder de weg door te begeleiden. Rasters langs de N11 geleiden de fauna ook naar de onderdoorgang. Afbeelding 3: De doorlopende oever bij de Hoogeveensche vaart. Pagina 9 van 48

4.3 Rietveldsche wetering De passage bij de Rietveldsche wetering is een duiker van kunststof onder de N11 waarin 2 looprichels aan beide kanten zijn bevestigd (zie afbeelding 3). De diameter van de buis is 50 cm. Bij de noordzijde van de N11 direct naast de faunapassage bevindt zich een kleine strook beplanting, verderop bebouwing en weilanden. Ten zuiden van de N11 liggen weilanden en een verderop bos van Staatsbosbeheer. Om beide openingen van de duiker is een U-vormig raster tegen een sloot aangelegd. Afbeelding 4: Faunavoorziening Rietveldsche wetering. 4.4 Karitaatmolensloot De faunapassage bij de Karitaatmolensloot is een looprichel onder de A13 en de bijbehorende parallelweeg door. Tussen de parallelweg en de A13 ligt een sloot die kan door droge soorten overbrugd worden via een kleine dam (onder die dam is een duiker aangebracht die zorgt voor waterdoorstroming). Tussen de parallelweg en het achterliggende gebied ligt een smalle sloot. De sloot wordt overbrugt door een loopplank. Afbeelding 5: Faunavoorziening Karitaatmolensloot met de looprichel en kleine dam. Pagina 10 van 48

5. Potentie-inschatting Voordat er een monitoringsmethodiek opgesteld werd, moest er eerst gekeken worden naar de doelsoorten van de faunapassages en de soorten die mogelijk gebruik maken van de faunapassages. De doelsoorten zijn in het verleden vastgesteld in samenwerking met de Provincie Zuid Holland. Het type faunavoorziening is afhankelijk van de doelsoorten. Daarnaast is er gekeken naar waarnemingen van beschermde soorten in de omgeving en ook naar de potenties van het gebied in relatie tot beschermde soorten die er voor kunnen komen. Elke afzonderlijke faunavoorziening heeft zijn eigen doelsoorten: De Wiericke (A12) Doelsoorten: otter, ringslang, waterspitsmuis, hermelijn, gewone pad Karitaatmolensloot (A13) Doelsoorten: steenmarter, rosse woelmuis Rietveldsche Wetering (N11) Doelsoorten: ringslang, waterspitsmuis, hermelijn, gewone pad Hoogeveensche vaart (N11) Doelsoorten: ringslang, waterspitsmuis, hermelijn, gewone pad Ondanks het feit dat waterspitsmuis en rosse woelmuis doelsoorten zijn, werden deze in de onderzoeksperiode niet onderzocht. Dit komt doordat onderzoek op deze soorten een andere werkwijze behoeft dan de overige soorten en de nadruk hier niet op ligt. Herpetofauna zal in alle gebieden aanwezig zijn, maar de activiteit is vanwege winterslaap dermate laag, dat kans op waarnemingen minimaal werd geacht. Voor de potentie-inschatting van welke soorten gebruik hebben gemaakt van de faunapassages, is er gebruik gemaakt van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). In bijlage 2 zijn tabellen te zien van de NDFF welke soorten de afgelopen 4 jaar zijn waargenomen, inclusief de frequentie van de waarnemingen in 4 jaar. De beschreven soorten en waarnemingen zijn gedaan in de aangrenzende kilometerhokken van de faunavoorziening. Opvallend is dat het aantal waargenomen soorten bij de faunavoorziening Karitaatmolensloot bijna 2 keer zo hoog is dan bij De Wiericke. Een hypothese hiervoor kan zijn, dat er een groot waarnemerseffect is tussen de verschillende gebieden. Waarnemerseffect betekent dat meer mensen geïnteresseerd zijn in dit gebied en vaker waarnemingen invoeren dan in andere gebieden, waar misschien net zoveel dieren aanwezig zijn (en dus geen waarnemingen worden ingevoerd). Hierdoor kan een scheef beeld ontstaan van de daadwerkelijke aanwezigheid van soorten. Pagina 11 van 48

6. Werkwijze 6.1 Doelsoorten en keuze methoden Voor het monitoren van de faunapassages is er gebruik gemaakt van twee verschillende onderzoeksmethodes, zoals aanbevolen volgens de richtlijnen voor het meten van faunapassages (van der Grift, 2010): Zandbedden van zilverzand Cameravallen Het is belangrijk om twee verschillende onderzoeksmethoden te gebruiken. Het is bekend dat fauna voorzichtig kan zijn met zandbedden en deze kan ontwijken. Door middel van het plaatsen van cameravallen kan het gedrag van de dieren waargenomen worden. In het geval van marterachtigen, kan er vaak geen diagnostisch verschil worden waargenomen in sporen. Een cameraval kan dit probleem oplossen. De combinatie van deze twee methoden zorgt voor betere resultaten. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat het heel hard regent. Dan worden alle sporen op het zandbed uitgewist, terwijl er wel foto s beschikbaar zijn van de cameraval. Andersom is ook mogelijk: wanneer het mistig is, maken cameravallen niet snel een foto, terwijl er wel sporen op het zandbed te zien zijn. De keuze voor deze twee onderzoeksmethoden is voornamelijk doordat in deze monitoring de nadruk ligt op middelgrote dieren. Kleine dieren als muizen en herpetofauna kunnen niet gedetermineerd worden op basis van sporen. Wat betreft padden kan er aangenomen worden dat alle padden gewone padden zijn. De overige soorten padden komen niet in de omgeving van de faunapassages voor. De methode met zandbedden heeft prioriteit; de cameravallen zijn ter controle. Een overzicht van doelsoorten is te vinden in hoofdstuk 5 Potentie-inschatting. 6.2 Beschrijving methoden Plots in de omgeving Om een beter inzicht te krijgen in het gebruik van faunapassages, is er naast de meting binnen de faunapassage ook gemonitord te welke soorten in de omgeving aanwezig zijn. Deze verhouding kan opgemaakt worden door plots in de omgeving neer te leggen (referentieplots). Daarbij moet er rekening gehouden worden met onderstaande voorwaarden: De road-effect-zone: Populaties kunnen beïnvloed worden door het verkeer. De afstanden waarin per soortgroep populaties beïnvloed kunnen worden Pagina 12 van 48

door verkeer, staan beschreven in de richtlijnen (van der Grift, 2010). Voor middelgrote zoogdieren geldt een afstand van 250 meter vanaf de weg waarbuiten gemonitord moet worden. Voor kleine zoogdieren en herpetofauna geldt er een afstand van 100 meter tot de weg. Voor alle soortgroepen mag er niet verder weg gemonitord worden dan 1 kilometer. Hoe groter de afstand tot de faunapassage, hoe groter de kans dat er andere vegetatietypen zijn en dus ook andere (aantallen) soorten. Per vegetatietype moeten er ten minste drie plots aangelegd worden op een willekeurige locatie, dit in verband met statistische berekeningen. Wanneer er minder dan 3 plots per vegetatietype zijn, kunnen er geen verbanden aangetoond worden. De referentieplots in de omgeving moeten net zo groot zijn als de plots in de faunavoorziening, omdat de kansen voor het treffen van fauna op een plot overal even groot moet zijn. Plots in en naast de faunapassages Voor de plots in de faunavoorziening zijn bij elke opening van de faunavoorziening een plots aangelegd. Doordat er altijd ten minste twee plots per faunavoorziening aanwezig zijn, kan er inzicht verkregen worden in welke inrichting de individuen lopen. Naast de referentieplots en de plots in de faunavoorziening zijn er plots naast de faunavoorzieningen bij de ingang gelegd. Per ingang van een faunavoorziening liggen aan weerszijden een plot. Aan de hand van plots in de faunavoorziening is te zien of een individu door beide tunnels heen loopt of blijft foerageren in de middenberm (in het geval van de Enkele Wiericke). De doel van de plots naast de ingangen is om te checken of fauna aanwezig is in de nabije omgeving van de faunavoorziening. Het is mogelijk dat fauna langs de faunavoorziening loopt en er geen gebruik van maakt. 6.3 Locatie plots De locaties van de ligging van de zandbedden zijn per faunavoorziening verschillend. Voor N11 en A12 geldt dat de locaties voor de ligging van de referentie plots sterk beïnvloed wordt door de omgeving. Grote delen van de omgeving zijn agrarische gebieden waardoor het ecologisch niet interessant is om daar plots neer te leggen. De agrarische landbouwgronden zijn ecologische woestijnen waar fauna nagenoeg geen migratieroutes heeft. Daarnaast loopt er vee in de agrarische gebieden, die de plots kunnen beschadigen. Pagina 13 van 48

De Wiericke In de faunavoorziening De faunavoorziening bij de Wiericke bestaat uit 1 tunnel van 8 meter breed en 3 meter hoog gescheiden door een middenberm. Per tunnel ligt er een strook water van 3 meter breed, een 2 meter brede loopstrook van zand en stobbenwal van 1 meter breed. Deze verdeling leidt ertoe dat elke plot 5 meter lang en 2 meter breed is. Per tunnel worden 2 plots neergelegd en bij elke opening één, dus in totaal 4 plots. Afbeelding 6: De zandbedden in en naast faunavoorziening Enkele Wiericke (A12). Naast de faunavoorziening De plots aan weerszijden van de opening van de faunavoorziening in de buitenberm zijn tegen het raster neergelegd. Dus in totaal zijn er 4 plots. De grootte van deze plots is gelijk aan de plots in de faunavoorziening (5x 2 m). De lengterichting van de plots naast de faunavoorziening is dwars op het begeleidende raster. Referentieplots Doordat bij De Wiericke veel agrarische gronden liggen, zijn de referentieplots langs de boezem Enkele Wiericke gelegd, waar ruigten en wilgenstruwelen groeien. De kans dat hier fauna langs loopt, is groter dan in een structuurloos weiland zonder begeleidende vegetaties. Er zijn per zijde van de faunapassage 3 plots gelegd buiten de 250 meter zone. Om rekening te houden met kleine zoogdieren en herpetofauna is 1 plot tussen de 100 meter zone en de 250 meter zone gelegd. In bijlage 4 is de ligging van de plots te zien. Karitaatmolensloot In de faunavoorziening Faunavoorziening Karitaatmolensloot loopt onder de A13 en bijbehorende parallelweg. De voorziening bestaat uit een looprichel van 50 cm breed, gelegen aan de zuidkant van de duiker. Tussen de A13 en de parallelweg ligt een middenberm Pagina 14 van 48

bestaande uit twee bermen en een sloot. De twee looprichels (onder de A13 en onder de parallelweg) zijn verbonden door middel van een kleine dam. Deze indeling leidt ertoe dat per looprichel twee zandbedden worden gelegd van 50 bij 50 cm. Deze plots zijn bij het begin van de looprichels neergelegd. Er liggen dan in totaal 4 plots op de looprichels. Afbeelding 7: De zandbedden in en naast faunavoorziening Karitaatmolensloot (A13). Naast de faunavoorziening Doordat er een sloot naast de looprichel ligt, is er slechts één plot gelegd naast de opening van de faunavoorziening in de berm van de snelwegen. Daarnaast zijn er op de kleine dam 2 plots gelegd om te checken of individuen van beide looprichels gebruik maken of dat ze in de middenberm blijven foerageren of de parallelweg overgestoken hebben. Er worden in totaal 6 plots gelegd naast de openingen van de looprichels. Referentieplots In deze omgeving zijn 2 soorten vegetatietypen te vinden: graslanden en bossen. Er moet dus een dubbele hoeveelheid plots aangelegd worden. Ook hier dienen per vegetatietype 3 plots buiten de 250 meter zone aangebracht te worden en één plot tussen de 100 meter en 250 meter zone. De plots buiten de 250 meter zone zijn voor middelgrote zoogdieren. De plots tussen de 100 en 250 meter zone zijn voor kleine zoogdieren en herpetofauna. Omdat er 2 verschillende vegetatietypen zijn, zijn er in totaal 16 referentieplots nodig: 8 plots op grasland en 8 plots in de bossen. In bijlage 4 is de ligging van de plots te vinden. Pagina 15 van 48

Rietveldsche wetering In de faunavoorziening De faunavoorziening Rietveldsche wetering is een enkele duiker van kunststof met 2 looprichels van in totaal 50 cm breed. De plots op de looprichels worden dan ook 25x25 cm. Ze liggen bij de ingang van de duiker. In totaal komen er 4 plots te liggen in de faunavoorziening. Naast de faunavoorziening Naast de twee openingen van de duiker komen aan beide zijden plots te liggen, tegen de slootkant aan. De plots worden even groot als de plots in de duiker, namelijk 25x25cm. Er worden in totaal 4 plots naast de openingen van de duiker gelegd. Referentieplots Door agrarische activiteiten en bebouwing zijn de locaties voor de referentieplots zeer beperkt. Aan de zuidkant van de duiker zijn 4 referentieplots in een bosgebied van Staatsbosbeheer gelegd. Daarvan ligt één Afbeelding 8: De zandbedden in en naast faunavoorziening Rietveldsche plot tussen de 100 en 250 meter zone. De overige 3 plots liggen buiten de 250 meter wetering (N11). zone. Aan de noordkant van de duiker liggen de plots in bermen en graslanden. Er ligt één plot tussen de 100 meter en 250 meter zone en drie plots buiten de 250 meter zone. In bijlage 4 is de ligging van de plots te vinden. Hoogeveensche vaart In de faunavoorziening Afbeelding 9: De zandbedden in en naast faunavoorziening Hoogeveensche vaart (N11). Faunavoorziening Hoogeveensche vaart is een doorlopende oever onder de N11. Bij elke opening van de faunavoorziening ligt een plot van 1x1 meter. Er komen in totaal 2 plots te liggen op deze doorlopende oever. Naast de faunavoorziening Doordat er een sloot loopt tegen de doorlopende oever aan, zijn er per opening van de faunavoorziening aan één kant plots gelegd. Deze plots worden in de berm van de snelweg gelegd. Ook deze plots worden 1x1 meter. In totaal worden er 2 plots naast de faunavoorziening Pagina 16 van 48

aangelegd. Referentieplots Door agrarische activiteiten en bebouwing zijn de locaties voor de referentieplots beperkt. De referentieplots liggen overal in de bermen van wegen of fietspaden. Er is dan ook één soort vegetatietype, namelijk grasland. Deze plots worden eveneens 1x1meter. Er zijn per zijde van de faunavoorziening 3 plots buiten de 250 meter zone gelegd en één plot binnen de 250 meter zone. Er worden in totaal 8 referentieplots aangelegd. Zie bijlage 4 voor de ligging van de plots. 6.4 Methode cameravallen In het gehele onderzoek worden drie cameravallen gebruikt. De cameravallen zijn binnen de faunapassage geplaatst, omdat het gebruik van de faunapassages zelf het hoofddoel van dit onderzoek is. Bij elke faunapassage, uitgezonderd Rietveldsche wetering (N11), is een cameraval bij het zandbed geplaatst, in de lengterichting van de passage. Daardoor wordt de opnametijd zo lang mogelijk gemaakt, waardoor de trefkans groter wordt. Door middel van de foto s die gemaakt worden, kan er een inzicht gekregen worden welke soorten de faunapassages gebruiken. 6.5 Registratie en verwerking resultaten Zandbedden De sporen die op de zandbedden zichtbaar zijn, worden gedetermineerd en op het standaard veldformulier opgeschreven (zie bijlage 3). Daarop wordt de soort genoteerd, de looprichting, het plotnummer en eventuele opmerkingen. Wanneer de soort niet vastgesteld kan worden, bijvoorbeeld bij muizen, kan een familienaam gehanteerd worden. Wanneer de sporen niet ter plaatse gedetermineerd kunnen worden, wordt er gebruik gemaakt van de Veldgids Europese zoogdieren. Als dat te moeilijk of te vaag is, kan er contact opgenomen worden met professionals. Passagefrequentie Voor een objectieve analyse over de passage per soort, wordt het gemiddelde aantal passages per dag berekend. Om dit getal te verkrijgen dienen het aantal waarnemingen per soort gedeeld te worden door het aantal monitoringsdagen. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen incidentele, regelmatige en frequente passages. (Zie tabel 1) Het totale aantal waarnemingen van een soort in een faunapassage op meerdere zandbedden kan voor de passagefrequentie niet gebruikt worden. Een individu kan namelijk op één avond over meerdere zandbedden heen lopen. Dit heeft als gevolg dat wanneer alle waarnemingen van een soort van alle zandbedden in een faunapassage gesommeerd worden, de passagefrequentie veel te hoog uit valt. Pagina 17 van 48

Daarom is ervoor gekozen om per soort te kijken op welk zandbed de meeste waarnemingen zijn gedaan voor die specifieke soort. De hoeveelheid waarnemingen van dat ene zandbed is gebruikt om de passagefrequentie te meten. Tabel 1: Passagefrequentie Gebruik Voorwaarde Passagefrequentie per dag Geen gebruik Geen waarnemingen =<0 0 Incidenteel Maximaal 1 passage per =<0.033 maand (30 dagen) Regelmatig Maximaal 1 passage per >0.033 - =<0.143 week Frequent Meer dan 1 passage per week >0.143 Naast de passagefrequentie wordt er gebruik gemaakt van de ontsnipperingswaarde. Dit getal verkrijgt men door het passagegemiddelde van alle soorten op een locatie te sommeren en te vermenigvuldigen met het aantal soorten. Met dit getal is het eenvoudiger om faunavoorzieningen met elkaar te vergelijken. Cameravallen De waarnemingen die gedaan zijn op de cameraval, zijn gedetermineerd op basis van concreet bewijsmateriaal, namelijk foto s. Vervolgens zijn de waarnemingen genoteerd op het standaardformulier dat te vinden is in bijlage 3. Gedrag van dieren is genoteerd om duidelijk te krijgen hoe de passages gebruikt worden. Daarnaast is het interessant om te zien hoe dieren op zandbedden reageren. Daaruit kan de betrouwbaarheid van het onderzoek afgeleid worden. Pagina 18 van 48

7. Onderzoeksperiode De monitoringsperiode loopt van 1 maart tot en met 3 april. Volgens de richtlijnen voor faunapassagemonitoringen (van der Grift, 2010) moet er ten minste een jaar gemonitord worden, omdat het gebruik van faunapassages per seizoen kan veranderen. Doordat dit onderzoek gebonden is aan een stageopdracht, kan de monitoringsperiode niet veranderd of verlengd worden. Pagina 19 van 48

8. Te verwachten risico s en beheersmaatregelen Onderstaand een tabel met te verwachten risico s en beheersmaatregelen. Risico Cameravallen kunnen gestolen worden of kapot gaan. Zeer lange periode met veel neerslag of grote droogte, waardoor zandbedden niet uitgelezen kunnen worden. Dit kan leiden tot een tekort aan informatie. Mensen of honden lopen door de zandbedden heen, waardoor de zandbedden niet afgelezen kunnen worden. Er is in dit seizoen geen passage. De passagefrequentie verschilt per soort en per individu. Wanneer er geen passage wordt gemeten in de onderzoeksperiode, wil dat nog niet zeggen dat er in het gehele jaar geen passage is. Faunavoorziening is niet in orde of delen ontbreken. Hierdoor kan fauna de voorziening niet bereiken of kunnen ze de weg oversteken. Verstoringen door weersomstandigheden of een overig veranderd milieu Beheersmaatregel Geen beheersmaatregelen. Wanneer het financieel mogelijk is, kan ervoor gekozen worden om nieuwe te huren. Geen dag overslaan met monitoring. Praktijk wijst uit dat bij dagelijkse controle weersinvloeden te overzien zijn. Er worden borden opgehangen om mensen hiervoor te waarschuwen. Dit is niet te voorkomen. Er wordt een standaardformulier gebruikt voor de controle op de faunavoorziening. Daarnaast zijn er zandbedden naast de openingen van de tunnels gelegd, zodat duidelijk wordt of een soort langs/door het raster loopt en of het dan wel of niet van de faunavoorziening gebruik maakt. Dit is niet te voorkomen. Pagina 20 van 48

9. Te verwachten resultaten A12 Enkele Wiericke Voor de A12 Wiericke was de verwachting dat de doelsoort hermelijn waargenomen werd, hetzij in de omgeving, hetzij in de faunavoorziening. Overige doelsoorten werden niet verwacht in verband met het seizoen en de waarnemingsmethode. Herpetofauna was in een groot deel van de monitoringsperiode nog niet actief, omdat ze in winterslaap waren. Waterspitsmuis kon niet op sporen gedetermineerd worden. Otter maakt gebruik van looprichels en niet van grote faunatunnels. A13 Karitaatmolensloot Voor de A13 Karitaatmolensloot was de verwachting dat doelsoort steenmarter waargenomen kon worden. De omgeving van de faunavoorziening is aan beide kanten geschikt voor de doelsoort. Rosse woelmuis kan niet op sporen gedetermineerd worden. De verwachting was dus ook niet dat deze soort waargenomen zou worden. N11 Rietveldsche wetering Voor de N11 Rietveldsche wetering was de verwachting dat een deel tot geen van de doelsoorten gebruik ging maken van de faunavoorziening. Aan de zuidkant ligt veel agrarisch gebied waardoor de fauna niet naar de faunavoorziening geleid wordt. Daarnaast zijn er geen begeleidende rasters aanwezig waardoor fauna alsnog de weg over kan steken. N11 Hoogeveensche vaart Voor de N11 Hoogeveensche vaart was de verwachting dat doelsoort hermelijn waargenomen zou worden, hetzij in de omgeving, hetzij in de faunavoorziening. Overige doelsoorten werden geen waarnemingen verwacht in verband met het seizoen en de waarnemingsmethode. Herpetofauna was in een groot deel van de monitoringsperiode nog niet actief, omdat ze in winterslaap zijn. Waterspitsmuis kan niet op sporen gedetermineerd worden. Pagina 21 van 48

10. Resultaten Binnen de monitoringsperiode zijn de volgende soorten waargenomen: Bunzing/Amerikaanse nerts, Wezel/Hermelijn, Haas, Konijn, Vos, Hond, Huiskat, Bruine rat/woelrat, Muis spec., Pad spec.. Het aantal soorten en de passagefrequentie per soort is per faunavoorziening verschillend. 10.1 Gebruik door (doel)soorten A12 Enkele Wiericke Doelsoorten: otter, ringslang, waterspitsmuis, hermelijn, gewone pad Van deze doelsoorten heeft uitsluitend de hermelijn gebruik gemaakt van de faunavoorziening in de onderzoeksperiode. De andere soorten konden met deze methode niet onderzocht worden of waren in dit jaargetijde nog niet actief. Waterspitsmuis kan niet op sporen gedetermineerd worden. De foto s van de cameravallen tonen allen geen spitsmuizen, alleen ware muizen. Afbeelding 10: Een bunzing op de cameraval in faunavoorziening Enkele Wiericke (A12). Overige waargenomen soorten zijn: Bunzing, haas, konijn, vos, rat spec., muis spec. en huiskat. De passagefrequentie per soort per dag is in hoofdstuk 10.2 te vinden. A13 Karitaatmolensloot Doelsoorten: steenmarter, rosse woelmuis Er is niet met zekerheid te bevestigen dat één van de doelsoorten gebruik gemaakt heeft van de faunavoorziening. Een marterspoor is waargenomen in de faunavoorziening, maar het spoor kon niet tot op de soort gedetermineerd worden; er is dus een mogelijkheid dat dit een steenmarter betreft. Er zijn in deze faunavoorziening geen muizensporen waargenomen. Een aanneming is dat rosse Pagina 22 van 48

woelmuis in de monitoringsperiode geen gebruik heeft gemaakt van de faunavoorziening. Afbeelding 11: Het spoor van een pad naast faunavoorziening Karitaatmolensloot (A13). Overige waargenomen soorten zijn: Marter spec., rat spec. en huiskat. De passagefrequentie per soort per dag is in hoofdstuk 10.2 te vinden. N11 Rietveldsche wetering Doelsoorten: ringslang, waterspitsmuis, hermelijn, gewone pad Er zijn geen waarnemingen gedaan van bovenstaande doelsoorten. Er zijn geen sporen van muizen, marterachtigen, amfibieën en reptielen gevonden. Overige waargenomen soorten zijn: Rat spec. en huiskat. De passagefrequentie per soort per dag is in hoofdstuk 10.2 te vinden. N11 Hoogeveensche vaart Doelsoorten: ringslang, waterspitsmuis, hermelijn, gewone pad Pagina 23 van 48

Er is niet met zekerheid te bevestigen dat een van de doelsoorten gebruik gemaakt heeft van de faunavoorziening. Er zijn frequent martersporen waargenomen, waarvan niet valt uit te sluiten of het een hermelijn of bunzing betreft. Daarentegen zijn alle foto s van de cameraval van bunzingen. Er zijn geen sporen van muizen gevonden op de zandbedden. Passage van een waterspitsmuis over de zandbedden is daarmee uitgesloten. Wel kan de waterspitsmuis de passage zwemmend hebben gebruikt. Afbeelding 12: Cameraval en zandbed N11A7 bij de Hoogeveensche vaart. Overige waargenomen soorten zijn: Bunzing, rat spec. en huiskat. De passagefrequentie per soort per dag is in hoofdstuk 10.2 te vinden. 10.2 Passagefrequentie per soort Onderstaande tabel 3 is gebaseerd op tabel 1, die te vinden is in hoofdstuk 6.6. In tabel 2 staan het maximale aantal waarnemingen dat op een zandbed in de faunapassage zijn gedaan in de totale monitoringsperiode (36 dagen). Uitleg en onderbouwing hierover, is te vinden in hoofdstuk 6.6. Sporen van huiskatten en honden zijn regelmatig waargenomen in faunavoorzieningen en in de omgeving. Deze resultaten zijn niet opgenomen in de analyse vanwege het feit dat verspreiding en voorkomen van deze soorten direct bepaald wordt door de mens. Pagina 24 van 48

Tabel 2: Maximaal aantal waarnemingen van een soort op een zandbed Soort/Locatie A12 N11A A13 N11 Haas 15 0 0 0 Konijn 30 0 0 0 Vos 1 0 0 0 Marter 30 18 2 0 Rat 24 18 3 3 Muis 17 0 0 0 Pad 0 0 0 0 Tabel 3: Gemiddelde passagefrequentie per soort per dag per faunavoorziening. Gebruik Het meest gebruikt Het minst gebruikt Soort / Locatie A12 N11A A13 N11 Haas 0.417 0 0 0 Konijn 0.833 0 0 0 Vos 0.028 0 0 0 Marter 0.833 0.500 0.056 0 Rat spec. 0.667 0.500 0.083 0.083 Muis spec. 0.472 0 0 0 Pad spec. 0 0 0 0 Som 3.25 1 0.139 0.083 Aantal soorten 6 2 2 1 Ontsnipperingswaarde 19.5 2 0.28 0.08 Legenda Frequent gebruik Regelmatig gebruik Incidenteel gebruik Geen gebruik Zoals in tabel 3 te zien is, is het verschil tussen de passagefrequentie per soort per faunavoorziening erg groot. Het aantal passages per soort per faunavoorziening is te vinden in bijlage 8. Hoe de passagefrequentie per soort berekend is, is te vinden in hoofdstuk 6.6. Faunavoorziening Enkele Wiericke bij de A12 is het meest gebruikt van de onderzochte faunavoorzieningen. Hier hebben 6 soorten de faunavoorziening gepasseerd in de monitoringsperiode. Van die 6 soorten heeft de vos incidenteel gebruik gemaakt van de faunavoorziening. Haas, Konijn, Marter, Rat en Muis hebben frequent gebruik gemaakt van de faunavoorzienig. De Hoogeveensche vaart wordt in mindere mate gebruikt dan de Enkele Wiericke. Er zijn 2 soorten die de faunavoorziening hebben gepasseerd. Dit betreft Marter en Rat. Ze hebben beiden de faunavoorziening frequent gebruikt. Pagina 25 van 48

Bij de Karitaatmolensloot hebben Marter en Rat beide regelmatig gebruik gemaakt van de faunavoorziening. De Rietveldsche wetering heeft het minste aantal soorten en passages van alle onderzochte faunavoorzieningen. Er heeft één soort gebruik gemaakt van deze faunavoorziening, namelijk rat. Rat heeft regelmatig gebruik gemaakt van de faunavoorziening. Passagefrequentie en looprichting marterachtigen In dit onderdeel wordt er specifiek ingegaan op de passagefrequentie en looprichtingen van marterachtigen in de faunapassage. Dit omdat hermelijn, een marterachtige, een doelsoort is en het nuttig is om de motivatie van het gebruik van faunavoorzieningen door marterachtigen te bekijken. Dit kan achterhaald worden door de passagefrequentie en looprichting met elkaar te combineren. A12 Enkele Wiericke Onderstaand een aantal hypotheses voor het gebruik van de faunapassage door marterachtigen die uit grafiek 1 en 2 te halen zijn. 1. Zoals in grafiek 2 te zien is bij zandbed A129 en A1210, is twee derde van de looprichtingen op zuid. Dit kan betekenen dat lokale individuen op een andere plek de rijksweg oversteken dan waar ze de faunapassage hebben gebruikt. Een andere hypothese is dat er een migratie van marterachtigen plaatsvindt vanuit de omgeving. 2. In grafiek 1 bij plot A127 en A128 is te zien dat een faunavoorziening vaak en onregelmatig gebruikt wordt. Dit kan duiden op foerageergebied, waarin een individu vaak heen en weer loopt. De faunavoorziening valt dan in het foerageergebied van de marterachtige. 3. In tegenstelling tot plot A127 en A128 is er te zien dat bij plot A129 en A1210 met regelmaat gebruik wordt gemaakt van de faunavoorziening. Elke week zijn er ongeveer even veel waarnemingen. Dit kan erop duiden dat dit deel van de faunavoorziening uitsluitend gebruikt wordt als passagemiddel. Pagina 26 van 48

35 A12 Passagefrequentie Marter 30 25 20 15 10 5 Week 5 Week 4 Week 3 Week 2 Week 1 0 A125 A126 A127 A128 A129 A1210 A1211 A1212 Grafiek 1: A12 De Enkele Wiericke: De hoeveelheid passages per zandbed per week van marterachtigen. A125, A126, A1211 en A1212 liggen naast de faunavoorziening. De middelste 4 staafdiagrammen liggen in de faunavoorziening (zie afbeelding 13). 35 30 25 20 15 10 5 0 A12 Looprichting Marter A125 A126 A127 A128 A129 A1210 A1211 A1212 R W Z O N Grafiek 2: A12 De Enkele Wiericke: De looprichtingen van marterachtigen over 5 weken. R staat voor rondscharrelend. Pagina 27 van 48

Afbeelding 13: De plotnummers bij faunavoorziening de Enkele Wiericke (A12). Nummer 5 staat voor A125, nummer 6 voor A126, nummer 7 voor A127, etc.. Pagina 28 van 48

N11A Hoogeveensche vaart Onderstaand een aantal hypotheses voor het gebruik van de faunavoorziening door marterachtigen. 1. Plot N11A6 en N11A7 liggen beide in de faunapassage. Het is te zien dat de frequentie van het gebruik van de faunavoorziening regelmatig verloopt. Er zijn elke week ongeveer even veel waarnemingen. Dit kan erop duiden dat de faunavoorziening uitsluitend gebruikt wordt als passagemiddel. Daarnaast heeft de faunavoorziening geen middelberm en is het onwaarschijnlijk dat marterachtigen de faunavoorzienig gebruiken als foerageergebied. Het aantal waarnemingen is per zandbed verschillend, maar de verhoudingen in looprichting zijn bij beide zandbedden nagenoeg hetzelfde. Bij N11A6 is 44% van de looprichtingen op noord en is de overige 56% op zuid. Bij de N11A7 is 42% van de looprichtingen op noord en de overige 58% op zuid. De twee looprichtingen liggen dus dicht bij elkaar. 2. Aangezien de twee looprichtingen nagenoeg hetzelfde aantal hebben en het gebruik van de faunavoorziening heel regelmatig is, kan er aangenomen worden dat deze faunavoorziening door marterachtigen gebruikt wordt als passagemiddel om de rijksweg over te steken. 35 N11A Passagefrequentie marter 30 25 20 15 10 5 Week 5 Week 4 Week 3 Week 2 Week 1 0 N11A5 N11A6 N11A7 N11A8 N11A9 Grafiek 3: N11A Hoogeveensche vaart: De hoeveelheid passages per zandbed per week van marterachtigen. Pagina 29 van 48

35 30 25 20 15 10 5 0 N11A Looprichting Marter N11A5 N11A6 N11A7 N11A8 N11A9 R W Z O N Grafiek 4: N11A Hoogeveensche vaart: De looprichtingen van marterachtigen over 5 weken. Afbeelding 14: De plotnummers bij faunavoorziening Hoogeveensche vaart. Nummer 5 staat voor N11A5, nummer 6 voor N11A6, etc.. Pagina 30 van 48

10.3 Verhouding faunavoorziening en omgeving In onderstaande tabellen zijn het totaal aantal sporen per soort weergegeven. Hierin is onderscheid gemaakt tussen de omgeving en de faunavoorziening zelf. Voor de omgeving zijn er extra kolommen toegevoegd, zodat het aantal sporen aan elke kant van de faunavoorziening te zien is. Zo is bijvoorbeeld opvallend dat bij de A12 het grootste deel van de hazen ten zuiden van de faunavoorziening is waargenomen. A12 Enkele Wiericke A12 A12 Omgeving Faunapassage Zuid Noord Totaal Totaal Soort Aantal Aantal Haas 118 48 166 133 Konijn 5 7 12 106 Marter 3 3 6 108 Muis 2 2 4 40 Rat 1 1 2 58 Vos 4 3 7 2 Pad 0 0 0 1 Onbekend 6 2 8 9 De verhouding van de waarnemingen is per soort sterk verschillend. Haas en vos hebben meer waarnemingen in de omgeving dan in de faunavoorziening. Opvallend is het aantal hazen ten zuiden van de faunavoorziening. Daar zijn 118 waarnemingen gedaan, terwijl in het noorden 48 waarnemingen zijn gedaan. Ook zijn hazen sterk vertegenwoordigd in verhouding met andere soorten. N11A Hoogeveensche vaart N11A N11A Omgeving Faunapassage Noord Totaal Totaal Soort Aantal Marter 1 0 1 36 Konijn 1 0 1 0 Muis 1 2 3 0 Rat 1 8 9 35 Pad 0 0 0 1 Opvallend is dat marter en rat vele malen meer in de faunavoorziening aangetroffen worden dan in de omgeving. Het aantal waarnemingen van de soorten konijn en muis in de omgeving en in de faunapassage liggen dicht bij elkaar. Pagina 31 van 48

A13 Karitaatmolensloot A13 A13 Omgeving Omgeving Oost West Totaal Totaal Soort Aantal Aantal Konijn 2 1 3 0 Vos 2 0 2 0 Rat 1 0 1 7 Marter 0 0 0 3 Pad 0 0 0 1 Onbekend 0 0 0 2 Konijn en vos zijn de enige soorten waarvan meer sporen in de omgeving zijn waargenomen dan in de faunavoorziening. N11 Rietveldsche wetering N11 N11 Omgeving Faunapassage Noord Zuid Totaal Totaal Soort Aantal Aantal Konijn 2 6 8 1 Vos 1 1 0 Rat 1 1 23 Onbekend 2 2 2 Rat is de enige soort bij deze locatie waar meer waarnemingen in de faunavoorziening zijn dat in de omgeving van de faunavoorziening. Dit verschil is vrij groot, namelijk 1:23. Op deze locatie zijn het minst aantal soorten waargenomen. 10.4 Verschillen in telmethoden Het aantal waarnemingen op tussen zandbedden en cameravallen zijn verschillend. Een compleet overzicht van de verschillen tussen de telmethoden, is te vinden in bijlage 6. Er zijn in deze onderzoeksperiode meer waarnemingen gedaan op een zandbed dan op een cameraval. Haas bij A12 en rat bij N11A zijn de enige gevallen waarin de cameraval meer heeft vastgelegd dan het aantal sporen op het zandbed. Dit zijn vrij minimale verschillen van 7 waarnemingen bij haas en 1 waarneming bij rat. Bij alle overige soorten op alle locaties zijn er meer waarnemingen gedaan op een zandbed dan op een cameraval. Pagina 32 van 48

11. Conclusie en Discussie In dit hoofdstuk worden deelvragen beantwoord en conclusies getrokken. 11.1 Beantwoording onderzoeksvragen Gebruiken doelsoorten de faunapassages? Het gebruik van doelsoorten binnen de monitoringsperiode (2/3/2015 3/4/2015) is voor een aantal soortgroepen niet vast te stellen. Voor de A12 en N11 zijn ringslang, waterspitsmuis, hermelijn en gewone pad doelsoorten. Deze konden allen, uitgezonderd hermelijn, moeilijk tot niet waargenomen worden. Hermelijn werd pas waargenomen op de cameraval nadat er pindakaas was opgehangen. Herpetofauna begon aan het einde van de monitoringsperiode actief te worden. Daarvóór waren ze nog in winterslaap. De kans dat deze soorten waargenomen zouden worden, was zeer klein. De padden die waargenomen zijn, zijn waargenomen in week 3. Dit was één van de eerste warme weken van het voorjaar. Muizen zijn met regelmaat waargenomen, maar aan de hand van sporenonderzoek is het niet mogelijk tot op soortniveau te determineren. Hiernaast is er in elke faunavoorziening een waterpartij aanwezig. Ringslang, waterspitsmuis en gewone pad zijn watergebonden soorten. Het is mogelijk dat ze gebruik maken van het water en niet van het land, waardoor ze niet op zandbedden of cameravallen waargenomen worden Voor de Enkele Wiericke bij de A12 kan gesteld worden dat binnen de onderzoeksperiode (2/3/2015 3/4/2015) de doelsoort hermelijn de faunavoorziening heeft gebruikt. Overige doelsoorten zijn nauwelijks of niet waargenomen in verband met bovenstaande factoren. Voor de faunavoorzieningen langs de N11 en de A13 geldt dat er geen doelsoorten zijn waargenomen binnen de onderzoeksperiode (2/3/2015 3/4/2015). Welke andere soorten profiteren mee met de aanwezigheid van een faunapassage? A12 Enkele Wiericke Bij de A12 zijn haas, konijn, bunzing, muis spec., rat spec., vos en pad naast de doelsoort hermelijn waargenomen. In week 3 zijn meer hazen waargenomen dan in de andere weken. Dit kan te verklaren zijn doordat week 3 één van de eerste mooie voorjaarsweken was, waarin de mannetjes achter de vrouwtjes aan renden. Dit zorgt voor extra activiteit binnen de hazen. Dit leidt tot een groter aantal sporen. Pagina 33 van 48

Opvallend is dat konijn vele malen meer in de faunavoorziening is aangetroffen dan in de omgeving. Dit is te verklaren doordat de konijnen hun holen in de middenberm van de snelweg hebben. Om de middenberm te verlaten moeten ze door de faunavoorziening, omdat er langs de snelweg fauna begeleidende raster zijn aangelegd. De marterachtigen worden het meest in de zuidelijke tunnel van de A12 waargenomen. In veel gevallen waren er sporen in de zuidelijke tunnel en niet in de noordelijke tunnel. Dit wijst erop dat ze zich in de middenberm begaven, wat een goede mogelijkheid is, omdat er veel zwerfvuil in de middenberm ligt die waarschijnlijk als foerageergebied gebruikt wordt. Muizen en ratten hadden hun holen en nesten in de faunavoorziening gebouwd en soms zelfs in of naast het zandbed. Frequent liepen er sporen van muizen en ratten over de zandbedden in de faunavoorziening. De aanname is dat dit veelal sporen waren van de individuen die daar hun territorium hadden liggen. Met sporenonderzoek kan geen onderscheid gemaakt worden tussen individuen van ratten of muizen die de faunavoorziening bewonen of die het gebruiken als passage. Het spoor van de pad is waargenomen op een zandbed naast de opening van de faunavoorziening. De looprichting was naar het water. Dit was in de warme week 3. De overige weken was het te koud voor amfibieën en reptielen om zich voort te bewegen. Dit is waarschijnlijk de verklaring voor het geringe aantal amfibieën in de onderzoeksperiode. Samengevat, er zijn meerdere soorten naast de doelsoorten die van de Enkele Wiericke gebruik maken. Een groot deel daarvan gebruikt het echter niet als passage van noord naar zuid maar gebruikt de middenberm van de faunapassage als foerageergebied. N11A Hoogeveensche vaart Bij de N11 langs de Hoogeveensche vaart zijn bunzing, hond, huiskat, rat en pad naast de doelsoorten waargenomen in en rond de faunavoorziening. Bunzing gebruikt de faunavoorziening als passage onder de rijksweg. Er is geen middenberm waarin de soort kan foerageren. Daarnaast zijn er geen potentiele verblijfplaatsen gevonden in de faunavoorziening voor bunzing. De verwachting is dat het overgrote deel van het aantal waarnemingen van rat spec. komt van de ratten die daar verblijven. Ze gebruikten de zandbedden om hun holen in te graven. Dit kan onderbouwd worden met het feit dat het overgrote deel van de waarnemingen rondscharrelend (R) zijn en niet een bepaalde richting op lopen. Pad is eenmaal naast de opening van de faunavoorziening waargenomen. Deze liep richting het water. Samengevat, de bunzing gebruikt de faunavoorziening als passage, de rat gebruikt het als verblijfplaats en foerageergebied. Pagina 34 van 48

A13 Karitaatmolensloot Bij de A13 Karitaatmolensloot hebben marter, rat en pad gebruik gemaakt van de faunavoorziening. Rat is waargenomen op een zandbed in de faunapassage. De looprichtingen waren oost en west, waardoor aangenomen kan worden dat rat regelmatig gebruik maakt van de faunavoorziening als passage. Marter heeft slechts op één dag over 2 zandbedden gelopen in de faunavoorziening. Eenmaal betrof dat rondscharrelend gedrag in de faunapassage. Op het andere zandbed tussen de faunapassages in zijn twee looprichtingen aangetroffen, namelijk oost en west. Hiermee kan aangenomen worden dat marter in de onderzoeksperiode de faunavoorziening niet gebruikt als passage. Pad is eenmaal aangetroffen op een zandbed naast het begin van de faunapassage. De looprichting was naar het water toe. Het kan wel mogelijk zijn dat de pad het water van de sloot naast de faunavoorziening gebruikt om de rijksweg te passeren. N11 Rietveldsche wetering Rat is de enige soort bij de N11 langs de Rietveldsche wetering die op een zandbed in de faunavoorziening is waargenomen. Het is niet aan te tonen dat deze soort de faunavoorziening gebruikt heeft als passage. Alle waarnemingen van deze soort waren rondscharrelend (R). Konijn is eenmaal waargenomen naast de faunavoorziening. Er zijn geen waarnemingen van konijn op een zandbed in de faunavoorziening zelf. Wat is de passagefrequentie per soort? Het aantal waarnemingen per zandbed in een faunavoorziening zijn per soort verschillend. Voor meer informatie over de resultaten van de passagefrequentie per locatie per soort, zie hoofdstuk 10.2. De ontsnipperingswaarde is per faunavoorziening sterk verschillend. De Enkele Wiericke heeft een ontsnipperingswaarde van 19.5, terwijl de Rietveldsche wetering een ontsnipperingswaarde heeft van 0.08. Hoe verhouden zich de aantallen soorten die van de faunapassage gebruik maken met de aantallen soorten in de omgeving? Wanneer het aantal sporen van een soort in de omgeving vele malen hoger is dan in de faunavoorziening, kan men stellen dat de faunavoorziening niet (voldoende) gebruikt wordt door die soort. Het is een mogelijkheid dat er in de omgeving van een Pagina 35 van 48

faunavoorziening 100 sporen van haas waargenomen worden, terwijl er in de faunavoorziening slechts één waarneming is. Dan is het gebruik van de faunavoorziening door haas zeer laag. A12 Enkele Wiericke Bij de A12 liggen de aantallen waarnemingen van haas in de omgeving en in de faunavoorziening dicht bij elkaar. Er kan redelijkerwijs gesteld worden dat haas verhoudingsgewijs de faunavoorziening benut. Het aantal waarnemingen van konijn is in de faunavoorziening vele malen hoger dan in de omgeving. Dit is te verklaren doordat konijn een verblijfplaats heeft in de faunavoorziening. Dit geeft een scheef beeld van het gebruik van de faunavoorzienig door konijn. Daardoor kan er niets gezegd worden over de verhouding tussen de aantallen waarnemingen van konijn in de faunavoorziening en omgeving. De marterachtigen hebben 108 waarnemingen in de faunavoorziening en slechts 6 in de omgeving. Er zijn twee hypotheses voor deze scheve verdeling. Enerzijds is het mogelijk dat marterachtigen een verblijfplaats in de faunavoorziening hebben. Om de faunavoorziening te verlaten, moeten ze door de passage in verband met het begeleidende raster langs de weg. Hierdoor worden er net als bij konijnen veel waarnemingen in de faunapassage gedaan. Anderzijds is het mogelijk dat ze in de omgeving om de zandbedden heen lopen. Deze mogelijkheid bestaat in de faunapassage niet, omdat daar de zandbedden over de gehele breedte van de tunnel liggen. Het is dan ook te voorbarig om te stellen dat het gebruik van de faunavoorziening door marter optimaal is. Muis heeft 10 keer zoveel waarnemingen in de faunavoorziening dan in de omgeving. Zoals eerder gezegd is, gebruikt muis de faunavoorziening als verblijfplaats en foerageergebied. Er kan daarom verhoudingsgewijs niets gezegd worden over de passage van de faunavoorziening door muis. Rat heeft bijna 30 keer zoveel waarnemingen in de faunavoorziening dan in de omgeving. Zoals eerder gezegd is, gebruikt rat de faunavoorziening als verblijfplaats en foerageergebied. Er kan daarom verhoudingsgewijs niets gezegd worden over de passage van de faunavoorziening door rat. Er zijn voor vos en pad te weinig waarnemingen gedaan om verhoudingsgewijs uitspraken te doen over het gebruik van de faunavoorziening. N11A Hoogeveensche vaart Er zijn 36 waarnemingen van marterachtigen in de faunavoorziening en er is 1 waarneming van marter buiten de faunavoorziening. Er is geen mogelijkheid voor een verblijfplaats van een marterachtige in de faunavoorziening. Daarnaast is er geen middenberm bij deze rijksweg die kan dienen als foerageergebied. Er kan dus redelijkerwijs gesteld worden dat marter deze faunavoorziening gebruikt als passage. Hierbij heeft de faunavoorziening een trechterwerking op de omgeving, waardoor meerdere individuen op deze plek de rijksweg passeren. Rat heeft veel meer waarnemingen in de faunavoorziening dan in de omgeving. Doordat rat de faunavoorziening gebruikt als verblijfplaats en foerageergebied, kan Pagina 36 van 48

er verhoudingsgewijs niets gezegd worden over passage van de faunavoorziening door rat. Er zijn te weinig waarnemingen van konijn, muis en pad om verhoudingsgewijs uitspraken te doen over het gebruik van de faunavoorziening. N11 Rietveldsche wetering Vanwege het feit dat bijna alle ratten rondscharrelend zijn en niet vastgesteld kan worden of ze de faunavoorziening gebruikt hebben als passage, kan er verhoudingsgewijs niets gezegd worden over de passage van de faunavoorziening van rat. Van de soorten konijn en vos zijn er te weinig waarnemingen gedaan om verhoudingsgewijs uitspraken te doen over het gebruik van de faunavoorziening. A13 Karitaatmolensloot Er zijn bij deze faunavoorziening te weinig waarnemingen gedaan om verhoudingsgewijs een uitspraak te kunnen doen over het gebruik van de faunavoorziening door één van deze soorten. Voor meer informatie over de resultaten van de aantallen soorten in de faunapassage en de omgeving, zie hoofdstuk 10.3. Komen de resultaten overeen met de verwachtingen? A12 Enkele Wiericke Verwachting: waarneming van doelsoort hermelijn Resultaat: Hermelijn waargenomen, dus voldoet aan de verwachtingen N11A Hoogeveensche vaart Verwachting: waarneming van doelsoort hermelijn Resultaat: Hermelijn is hier niet waargenomen, voldoet niet aan de verwachtingen N11 Rietveldsche wetering Verwachting: geen Resultaat: geen doelsoorten waargenomen, dus voldoet aan de verwachtingen A13 Karitaatmolensloot Verwachting: waarnemingen Steenmarter Resultaat: Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het marterspoor een steenmarter betrof. Er kan ook niet worden vastgesteld dat het een andere soort betrof. Er kan dus niet gezegd worden of de resultaten overeenkomen met de verwachtingen. Pagina 37 van 48