Inhoudsopgave TEN GELEIDE BOEKDEEL I: HET BANKWEZEN 1 DEEL I: DE KREDIETINSTELLINGEN Hoofdstuk 1: Situering van het begrip kredietinstelling 5 1.1. Wat is een bank? 5 1.2. De activiteiten van een kredietinstelling 6 Hoofdstuk 2: Hoofdkenmerken van het actuele bankwezen (in België) 9 2.1. Het belang van de Belgische kredietinstellingen op internationaal vlak 9 2.2. De structuur van het Belgisch bankwezen 12 2.3. Van bank tot financiële dienstengroep 13 2.4. Het toenemende belang van de buitenbalansactiviteiten 14 2.5. Het stijgende belang van de informatisering 15 Hoofdstuk 3: Indeling van de financiële instellingen volgens hun voornaamste bedrijvigheid 17 3.1. De depositoverwervende en kredietverstrekkende instellingen 17 3.1.1. De (deposito)banken 17 3.1.2. De spaarbanken 17 3.1.3. De openbare kredietinstellingen 18 3.1.4. De effectenbanken 19 3.2. Instellingen voor elektronisch geld 19 3.3. Instellingen die via risicodragend kapitaal participeren in ondernemingen 20 3.3.1. Zakenbanken 21 3.3.2. Holdings 21 3.4. De institutionele beleggers 23 3.4.1. Verzekeringsmaatschappijen 23 3.4.2. Pensioenfondsen 23 3.4.3. Instellingen voor Collectieve Beleggingen (ICB s) 24 V
Hoofdstuk 4: De wettelijke regeling van en het toezicht op het Belgische bankwezen 27 4.1. Overzicht van de voornaamste wettelijke bepalingen 27 4.2. De Commissie voor het Bank-, Financieen Assurantiewezen (CBFA) 28 4.3. Controle op de bankactiviteiten 30 4.3.1. Het starten van de bedrijfsactiviteit 30 4.3.2. Toezicht bij de bedrijfsuitoefening 31 4.3.3. Intrekking van de vergunning 34 4.3.4. De vaststelling van coëfficiënten 36 4.3.5. De beschermingsregeling voor deposito s en financiële instrumenten 44 4.3.6. De monetaire reserve 45 DEEL II: DE ACTIVITEITEN VAN DE KREDIETINSTELLINGEN Hoofdstuk 1: De kredietbronnen 51 1.1. Het eigen vermogen 52 1.2. Het vreemd vermogen 52 1.2.1. In schuldbewijzen belichaamde schulden 53 1.2.2. De deposito s 56 1.2.3. Bijzondere kredietbronnen 68 Hoofdstuk 2: Giraal geld 75 2.1. Chartaal geld - giraal geld 75 2.2. Giraal geld: begrip en oorsprong 76 2.3. De gebruiksmogelijkheden van giraal geld 76 2.3.1. De overschrijving 77 2.3.2. Het bericht van domiciliëring 88 2.3.3. De doorlopende of permanente opdracht 91 2.3.4. De cheque 93 2.3.5. De reischeque of traveller s cheque 100 2.3.6. De betaalkaarten 102 Hoofdstuk 3: De kredietverlening 115 3.1. Kredieten aan particulieren 117 3.1.1. Het consumentenkrediet 117 3.1.2. Het automatisch krediet 125 3.1.3. Kredieten verbonden aan kredietkaarten 127 3.1.4. Woonkredieten 127 3.2. Kredieten aan het bedrijfsleven 140 3.2.1. Kaskrediet 140 3.2.2. Discontokredieten 142 3.2.3. Borgstellingskredieten 144 3.2.4. Documentaire kredieten 145 3.2.5. Het investeringskrediet 148 VI
3.2.6. Het acceptkrediet 149 3.2.7. Straight loan 151 3.2.8. Leasing 151 3.3. De kredietwaarborgen 155 3.3.1. De zakelijke waarborgen 155 3.3.2. De persoonlijke of morele waarborgen 158 3.4. De centrale voor kredieten 159 3.4.1. De Centrale voor kredieten aan ondernemingen 159 3.4.2. De Centrale voor kredieten aan particulieren 159 BOEKDEEL II: HET BEURSWEZEN 165 DEEL I: DE BELEGGINGSVORMEN Hoofdstuk 1: Aandelen 169 1.1. Omschrijving 169 1.2. Rechten van de aandeelhouders 172 1.3. Het rendement van een aandeel 173 1.3.1. Het dividend 173 1.3.2. De koersschommelingen 174 1.4. Het risico verbonden aan aandelen 176 1.4.1. De koersschommelingen 176 1.4.2. Het dividend 177 1.4.3. De aansprakelijkheid 177 1.5. De soorten aandelen 177 1.5.1. Aandelen naar de vorm 177 1.5.2. Aandelen naar de inhoud 179 1.6. De waardering van aandelen 180 1.6.1. De boekwaarde 180 1.6.2. De koers-winstverhouding (k/w) 181 1.6.3. De nettowinst per aandeel 181 1.6.4. De koers/cashflow 181 1.6.5. Het dividendenrendement 182 1.6.6. De pay-outratio 182 1.6.7. Het rendement op het eigen vermogen 182 1.7. Aan het aandeel verbonden voordelen 183 1.7.1. Inschrijvingsrechten, claims of scrips 183 1.7.2. Stockdividenden 184 1.7.3. Keuzedividenden 185 Hoofdstuk 2: Obligatieleningen 187 2.1. Omschrijving 187 2.2. Rechten van de obligatiehouders 188 2.3. Het rendement van een obligatie 191 2.3.1. De rentevoet 191 2.3.2. De looptijd 192 VII
2.3.3. De uitgifteprijs 192 2.3.4. De terugbetalingsprijs 194 2.3.5. De koersschommelingen 194 2.4. Het risico 195 2.4.1. De schuldenaar 195 2.4.2. De munt 197 2.5. Soorten obligaties 198 2.5.1. Aflosbare obligaties 198 2.5.2. Obligaties van de perpetuele schuld 198 2.5.3. Premieobligaties 199 2.5.4. Lotenleningen 200 2.5.5. Gedwongen obligaties 202 2.5.6. Noodlijdende of funding obligatieleningen 202 2.5.7. Geünificeerde obligaties 202 2.5.8. Obligaties met gestaffelde rente 202 2.5.9. Hypothecaire obligaties 204 2.5.10. Bevoorrechte obligaties 204 2.5.11. Winstdelende obligaties 204 2.5.12. Geïndexeerde obligaties 204 2.5.13. Leningen in internationale rekeneenheden 205 2.5.14. Euro-obligaties 205 2.5.15. Converteerbare obligaties 205 2.5.16. Omgekeerd converteerbare obligaties of reverse convertibles 207 2.5.17. Obligaties met warrant 208 2.5.18. Achtergestelde obligaties 209 2.5.19. Nulcouponobligaties of zerobonds 210 2.5.20. Lineaire obligaties (OLO s) 210 2.5.21. Kapitalisatieleningen 213 2.5.22. Junk bonds of rommelobligaties 214 2.5.23. Bevoorrecht schuldpapier 214 2.6. De vervroegde terugbetaling van obligaties 214 2.6.1. De uitloting 214 2.6.2. De terugkoop 215 2.6.3. De call 216 2.6.4. De put 216 2.7. De waardering van een obligatie 217 Hoofdstuk 3: Schatkistcertificaten 219 3.1. Omschrijving 219 3.2. De primaire markt 219 3.2.1. Gedematerialiseerde certificaten 219 3.2.2. De marktparticipanten 219 3.2.3. De uitgiftemodaliteiten 220 3.3. De secundaire markt 220 3.3.1. De primary dealers 220 3.3.2. De buitenbeursmarkt 222 VIII
Hoofdstuk 4: Kasbons/spaarbons 223 4.1. Omschrijving 223 4.2. De verhandelbaarheid van kasbons 225 4.2.1. Zelf een koper zoeken 225 4.2.2. Terugkoop door de kredietinstelling 225 4.2.3. Verkoop via de openbare veilingen 225 4.3. Varianten op de klassieke kasbon 226 4.3.1. Kapitalisatiebon 226 4.3.2. Kasbon met progressieve rente 227 Hoofdstuk 5: De staatsbon 229 5.1. Omschrijving 229 5.2. Soorten 229 5.3 Liquiditeit 230 5.4 Veiligheid 231 5.5 Kosten 231 Hoofdstuk 6: De verzekeringsbon 233 6.1. Omschrijving 233 6.2. Het rendement van een verzekeringsbon 233 6.3. Gevolgen van de verplichte overlijdensdekking 234 6.4. Het belegde bedrag 235 Hoofdstuk 7: Instellingen voor collectieve belegging 237 7.1. Omschrijving 237 7.2. Voordelen van een instelling voor collectieve belegging 237 7.3. Soorten vanuit juridisch-fiscaal standpunt 238 7.3.1. Beleggingsfondsen 239 7.3.2. Beveks/sicav s 239 7.3.3. Bevaks/sicafs 241 7.3.4. VBS 242 7.3.5. Tak 23-fondsen 242 7.4. Soorten volgens de aard van de beleggingen 242 7.4.1. Thesauriefondsen op korte of halflange termijn 242 7.4.2. Obligatiefondsen 242 7.4.3. Aandelenfondsen 243 7.4.4. Gemengde fondsen 243 7.4.5. Immobiliënfondsen 243 7.4.6. Index-ICB s met kapitaalbescherming 244 7.4.7. Paraplufondsen 244 7.4.8. Privaks 245 7.4.9. Trackers 245 7.5. Prijzen van deelnemingsbewijzen 245 7.6. Kosten verbonden aan instellingen voor collectieve belegging 246 IX
Hoofdstuk 8: Pensioensparen (Wet van 22.12.1986) 249 8.1. Omschrijving 249 8.2. Methoden om aan pensioensparen te doen 249 8.2.1. De collectieve spaarrekening 249 8.2.2. De individuele spaarrekening 250 8.2.3. De spaarverzekering 250 8.3. Voorwaarden verbonden aan het pensioensparen 250 8.4. Uit te voeren beleggingen 251 8.5. Fiscale kenmerken van het pensioensparen 252 8.6. Rendement van het pensioensparen 252 Hoofdstuk 9: Vastgoedcertificaten 255 9.1. Omschrijving 255 9.2. Kenmerken 255 9.3. Soorten vastgoedcertificaten 256 9.3.1. Leasingcertificaten 256 9.3.2. Huurcertificaten 257 Hoofdstuk 10: Afgeleide of derivatieve producten 261 10.1. Futures 261 10.1.1. Omschrijving 261 10.1.2. Werking van futures 261 10.1.3. Voorbeeld: een rentefuture op korte termijn 263 10.1.4. Futures op Euronext Brussels Derivaten 264 10.2. Opties 264 10.2.1. Omschrijving 264 10.2.2. De vier basisstrategieën met opties 266 10.2.3. Opties op Euronext Brussels Derivaten 267 10.3. Swaps 268 10.3.1. Omschrijving 268 10.3.2. De deviezenswap 268 10.3.3. De renteswap 269 DEEL II: DE BEURS Hoofdstuk 1: De MiFID-richtlijn 273 1.1. Algemene situering 273 1.2. De bescherming van de belegger 274 1.2.1. Cliëntenclassificatie 274 1.2.2. Bepaling beleggingsprofiel 275 1.2.3. Afstemming op het risicoprofiel 275 1.2.4. Optimale uitvoering van orders 275 1.2.5. Rapportering en informatie aan cliënten 276 X
Hoofdstuk 2: Structuur en organisatie van de Belgische secundaire markten voor financiële instrumenten 277 2.1. Secundaire markten 277 2.2. De organisatie van de secundaire markten in België 278 2.2.1. De marktonderneming 279 2.2.2. De Commissie voor het Bank-, Financieen Assurantiewezen (CBFA) 280 2.3. Tussenpersonen bij het afsluiten van beurstransacties 281 2.3.1. Beursvennootschappen 281 2.3.2. Vennootschappen voor vermogensbeheer 282 2.3.3. Vennootschappen voor makelarij in financiële 282 instrumenten 2.3.4. Vennootschappen voor plaatsing van orders in 283 financiële instrumenten Hoofdstuk 3: De markten van de effectenbeurs van Brussel (Euronext Brussels) 287 3.1. Indeling van Euronext Brussels 287 3.2. Eurolist 288 3.2.1. De continumarkt 288 3.2.2. De fixingmarkt 289 3.2.3. De toelatingsvoorwaarden tot Eurolist 291 3.3. De interprofessionele markt (M.I.M.) 292 3.4. De openbare veilingen 292 3.5. Euronext Brussels Derivaten 293 3.6. De vrije markt 293 3.7. Alternext 294 Hoofdstuk 4: Beursindexen op Euronext Brussels 297 4.1. Belgische indexen 297 4.1.1. Bel-20-index 297 4.1.2. Bel Mid-index 298 4.1.3. Bel Small-index 299 4.2. Euronext-indexen 301 4.2.1. Euronext 100 301 4.2.2. Next 150 302 Trefwoordenregister 307 XI