Instantie. Onderwerp. Datum

Vergelijkbare documenten
ARBEIDSRECHTBANK TE HASSELT.

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Anatocisme. Copyright and disclaimer

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum

Auteur. Federale Overheidsdienst Financiën. minfin.fgov.be. Onderwerp

Auteur. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Echtscheiding voor gepensioneerden. Copyright and disclaimer

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Echtscheiding in volledig akkoord. Copyright and disclaimer

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Auteur. Federale Overheidsdienst Financiën. minfin.fgov.be. Onderwerp

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Bernard Waûters. Onderwerp. Dit is een uittreksel uit het boek:

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Echtscheiding in gemeen akkoord. Copyright and disclaimer

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. De sociale verzekering voor zelfstandigen, in geval van faillissement. Copyright and disclaimer

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Partnergeweld. Copyright and disclaimer

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Auteur. Federale Overheidsdienst Financiën. Onderwerp

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur FOD FINANCIËN. Onderwerp

Instelling. Onderwerp. Datum

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 9 NOVEMBER DE KAMER Bediendecontract Geacht op tegenspraak conform art Ger. Wb. Definitief C. J., S. J.

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 15 OKTOBER 2012.

Auteur. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Hof van Cassatie. Onderwerp. Valsheid in geschrifte - Wegverkeer, algemeen. Datum. 17 juni 2014

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Transcriptie:

Instantie Arbeidsrechtbank te Ieper Onderwerp Arbeidsreglementering. Bescherming van het loon. Materiële bevoegdheid arbeidsrechtbank. Geschil van burgerlijke aard die het gevolg is van een overtreding van de wetten en besluiten betreffende een aangelegenheid onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank. Voorwerp en oorzaak van de vordering. Schadevergoeding wegens het niet betalen van loon in het kader van een arbeidsovereenkomst. Vordering gesteund op een sociaalrechtelijk misdrijf. Vordering gericht tegen sportclub vzw in vereffening en twee bestuurders. Exceptie van borgstelling van de eisende vreemdeling. Niet betalen loon als misdrijf: materieel en moreel element. Toerekening aan werkgever, lasthebbers en aangestelden. Bestuurders treden op als lasthebber van de werkgever. Rechtvaardigingsgrond. Financiële noodsituatie. Subsidiair: contractuele vordering. - achterstallig loon en premies voor basketbalspeler - vzw sportclub in Vereffening : gewezen werkgever. Afgifte sociale documenten. Bewijs betaling aan RSZ en fiscus Datum 26 oktober 2007 Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. M&D Seminars - 2008 M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38-9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17 info@mdseminars.be - www.mdseminars.be

Arbeidsrechtbank Ieper 26 oktober 2007 (samenvatting) De rechtbank is van oordeel dat het voorliggend geschil zoals in de inleidende dagvaarding door eiser in hoofdorde omschreven, een geschil is van burgerlijke aard die het gevolg is van een overtreding van de wetten en besluiten betreffende een aangelegenheid onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank in de zin van artikel 578, 7 van het Gerechtelijk wetboek. De betaling van de som van 14.000 US dollars netto + 3.966,30 euro is een schadevergoeding wegens het niet betalen van loon waarop eiser meent recht te hebben in het kader van zijn arbeidsovereenkomst. De niet betaling van dit loon bestempelt hij in zijn dagvaarding als een misdrijf en als een inbreuk op de artikelen 1382-1383 van het burgerlijk wetboek. Dit geldt ook voor het niet afleveren van correcte sociale documenten en zelfs voor het niet betalen van de bedrijfsvoorheffing en de sociale zekerheidsbijdragen. Voorwerp en oorzaak van de vordering houden beiden een rechtstreeks verband met de door eiser geleverde arbeid in ondergeschikt verband, in het kader van een arbeidsovereenkomst, en met het daarvoor verschuldigde loon en de daarop betrekking hebbende sociale documenten. Dit zijn duidelijk aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank behoren. De rechtbank acht zich dan ook materieel bevoegd om kennis te nemen van het voorliggend geschil, op grond van het in de dagvaarding omschreven voorwerp en de oorzaak van de vordering, ongeacht de ingeroepen rechtsgrond. Overeenkomsti g artikel 851 gerechtelijk wetboek zijn alle vreemdelingen als hoofdeiser of tussenkomende partij gehouden, indien de Belgische verweerder het voor enige exceptie vordert, borg te stellen voor de betalingen van de uit het geding voortvloeiende kosten en schadevergoedingen waarin zij kunnen worden verwezen. Dit is niet zo voor de onderdanen van de Staten die bij verdrag hebben bedongen dat hun onderdanen ontslagen zijn van borgstelling, zoals de verdragsluitende Staten van het Internationaal Verdrag van Den Haag de dato 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering. De rechtbank stelt vast dat IJsland niet toegetreden is tot dit Verdrag van Den Haag.

Op exceptie van eerste verweerder oordeelt de rechtbank dat een borgstelling moet bevolen worden ten laste van eiser voor een bedrag van euro 218,64, zijnde het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding waarop eerste verweerder zich beroept. Nu het duidelijk is dat de vordering van eiser in de eerste plaats strekt tot betaling van een schadevergoeding wegens het niet betalen van loon in hoofdorde omschreven als een misdrijf, zal de rechtbank onderzoeken of de vordering gegrond is in zoverre zij steunt op de buitencontractuele aansprakelijkheid van de tweede en derde verweerder en van de vrijwillig tussenkomende partij, die het gevolg is van een door hen begaan misdrijf. Overeenkomstig artikel 42, 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers (Loonbeschermingswet) worden gestraft 1 de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die zich schuldig hebben gemaakt aan overtreding van de artikelen 3,4,5,6,9 tot 9quinquies, 11,13,14,15 eerste lid,18,23 en 27 tot 34. Vooraleer kan nagegaan worden of eiser schade heeft geleden en of die schade in causaal verband staat met een misdrijf, moet de rechtbank eerst uitmaken of er inderdaad een misdrijf werd begaan, wat een onderzoek naar de aanwezigheid van het materieel element en van het moreel element impliceert. Aangezien eiser op 31 maart 2001 niet voldoende loon ontving en op 30 april 2001 geen loon ontving, evenmin als op 31 mei, 30 juni en 31 juli 2001, oordeelt de rechtbank dat het materieel element van het misdrijf vaststaat. Dit misdrijf is toe te rekenen aan de werkgever, zijnde de vzw, thans in vereffening, zoals bedoeld in artikel 42, 1 van de Loonbeschermingswet. Hierbij stelt zich onmiddellijk de vraag of dit misdrijf eveneens kan aangerekend worden aan de tweede en de derde verweerder? Zijn zij lasthebbers of aangestelden in de zin van artikel 42, 1 van de Loonbeschermingswet? Beiden zijn bestuurder geweest van de vzw. Tweede verweerder was voorzitter van de Raad van bestuur en derde verweerder was lid van de Raad van bestuur. Zij ondertekenden de

arbeidsovereenkomst met eiser in hun hierboven vermelde hoedanigheid, waarbij zij de werkgever vertegenwoordigden en verklaarden de club rechtsgeldig te kunnen verbinden. In dezelfde hoedanigheid van voorzitter en lid van de Raad van bestuur, waarbij zij de werkgever vertegenwoordigden en verklaarden de club rechtsgeldig te kunnen verbinden, stelden zij op 5 mei 2001 een contract op tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met eiser. In de relatie werkgever - werknemer traden tweede en derde verweerder op als vertegenwoordigers van de werkgever. De rechtbank beschouwt tweede en derde verweerder dan ook als lasthebbers in de zin van artikel 42, 1 van de Loonbeschermingswet. Wanneer zij de bevoegdheid hadden om de werkgever te vertegenwoordigen in de relatie met de spelers, meer bepaald om hen aan te werven en te ontslaan, dan hadden zij naar het oordeel van de rechtbank, ook de bevoegdheid om het loon van die spelers te betalen, wat één van de belangrijkste verplichtingen is van de werkgever. Het sociaalrechtelijk misdrijf van het niet - betalen van loon kan aan tweede en derde verweerder toegerekend worden. De volgende vraag is of ook het moreel element van het misdrijf voorhanden is? Het misdrijf in artikel 42, 1 van de Loonbeschermingswet is een onopzettelijk misdrijf: het vereist geen algemeen noch bijzonder opzet. Het is slechts vereist dat de dader de handeling of de onthouding heeft gewild, doch niet dat hij ook de eraan verbonden schadelijke gevolgen heeft gewild. Deze laatste heeft hij bij ontstentenis van voorzichtigheid of voorzorg niet voorzien of vermeden ofschoon hij dat had kunnen en moeten doen. (Arbh. Gent, Afd. Gent, 13 december 2004, R.W. 2005-2006, p. 1142-1147 ). De vereiste schuldvorm is de onachtzaamheid. (zie ook P. ARNOU, Het moreel bestanddeel van het misdrijf: oude en nieuwe wegen doorheen het moeras, A.J.T., 1999-2000,27). De onachtzaamheid moet bewezen worden door de partij die zich op het bestaan van een misdrijf beroept. Wel kan uit de materiële gedraging zelf een feitelijk vermoeden van onachtzaamheid worden afgeleid. De waarde van dit vermoeden wordt door de rechter vrij beoordeeld. Indien de beklaagde met een zekere graad van geloofwaardigheid het moreel bestanddeel betwist, door

bijvoorbeeld een rechtvaardigingsgrond in te roepen, is het aan de strafvervolgende of aan de burgerlijke partij om het moreel bestanddeel van het misdrijf te bewijzen. (zie ook W. RAUWS, Sociaalrechtelijke misdrijven en hun strafbaarstelling in Sociaal Strafrecht, G. Van Limberghen, editor, Maklu, Antwerpen, 1998, p. 72-78). In de voorliggende betwisting is de rechtbank van oordeel dat tweede en derde verweerder erin slagen om een rechtvaardigingsgrond aan te tonen. Uit de feiten blijkt dat de vzw in het begin van het jaar 2001 in een financiële noodsituatie terecht kwam. Onverwachts haakten de sponsors af waardoor de geldstroom plotseling opdroogde. De vzw en haar bestuurders konden hierdoor het loon van de basketbalspelers vanaf maart 2001 niet meer betalen. De situatie was zo dramatisch dat de club de activiteiten volledig stil legde: op 25 juni 2001 beslisten de leden om de vzw vrijwillig in vereffening te stellen. Uit de stukken blijkt duidelijk dat tweede en derde verweerder, alsook de vrijwillig tussenkomende partij zich ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst met eiser, bij de uitbouw van hun basketball club tot een topploeg op Europees niveau, gesteund voelden door het internationaal gereputeerde bedrijf Lernout & Hauspie, en dit zowel op financieel, materieel en commercieel vlak. Hierbij was er geen sprake van onachtzaamheid bij tweede en derde verweerder en bij de vrijwillig tussenkomende partij: het verwijt van eiser dat zij contracten aangingen waarvan zij wisten of redelijkerwijze moesten weten dat de club die niet zou kunnen honoreren, strookt niet met de toen geldende realiteit. Zij rekenden terecht op de steun van hun kapitaalkrachtige en gerenommeerde sponsors. De ineenstorting van de bedrijven rond Lernout & Hauspie brachten de tweede en de derde verweerder, maar ook de vrijwillig tussenkomende partij in een noodtoestand waardoor zij hun financiële verplichtingen tegenover hun spelers niet meer konden nakomen. Deze noodtoestand is overduidelijk te wijten aan externe factoren (het afhaken van de hoofdsponsors) die niet aan tweede en derde verweerder noch aan de vrijwillig tussenkomende partij kunnen ten laste gelegd worden. Evenmin staaft eiser zijn verwijt aan tweede en derde verweerder dat zij onredelijk en foutief de activiteiten verder zetten. Integendeel blijkt uit de feiten dat de leden van de vzw reeds op 25 juni 2001 beslisten om de club in vereffening te stellen. Voordien hadden tweede en derde verweerder als lasthebbers van de vzw de arbeidsovereenkomsten met bepaalde spelers in onderling overleg beëindigd en hen hun vrijheid teruggegeven om hun sportieve talenten elders ten gelde te maken.

Op die manier hielpen tweede en derde verweerder de vzw om haar activiteiten reeds in mei 2001 af te bouwen zonder onnodige meerkosten. Bijgevolg oordeelt de rechtbank dat het moreel element van onachtzaamheid niet bewezen is, ten aanzien van de tweede en de derde verweerder, noch ten aanzien van de vrijwillig tussenkomende partij. De vordering ingesteld door eiser tegen tweede en derde verweerder en tegen de vrijwillig tussenkomende partij, tot betaling van een schadevergoeding wegens het niet - betalen van loon en premies, meer de vergoedende intresten en de gerechtelijke intresten, is ongegrond. Eveneens gerangschikt onder I A, artt. 9, 29, 578, 7, 565, 851-852 en I B, artt. 1382-1383.