HET EERSTE TANDJE d o o r C. ASSCHER-PINKHOF GEÏLLUSTREERD DOOR NETTY HEYLIGERS VIERDE DRUK (Leeftijd 5 7 jaar.)

Vergelijkbare documenten
Broertje's boek. Maren Koster. bron Maren Koster, Broertje's boek. B. van Goor Zonen, Gouda z.j. [1919]

Het olifantenboekje. het eigenwijze Fantje. C.A. Leembruggen. Zie voor verantwoording:

Bennie's prentenboek

Inhoud Thema Lente... 3 Goedemorgen... 3 Hallo... 3 De wielen van de bus... 3 Op een houten bruggetje... 4 Heb je al gezien het is lente...

Inhoud Thema Lente... 3 Goedemorgen... 3 Hallo... 3 De wielen van de bus... 3 Op een houten bruggetje... 4 Heb je al gezien het is lente...

Lucie en hare moeder

"Afraid of the Dead ( The Escape ) Hoofdstuk 5"

De eekhoorn kon niet slapen. Hij liep van zijn deur om zijn tafel heen naar zijn kast, bleef daar even staan, aarzelde of hij de kast zou opendoen,

Moeders bloemen. Agatha Snellen. bron Agatha Snellen, Moeders bloemen. Gebr. Kluitman, Alkmaar dbnl / erven Agatha Snellen

Winter. Rie Cramer. bron Rie Cramer, Winter. W. de Haan, Utrecht dbnl / erven Rie Cramer

Luister allemaal goed, zegt de juf. Want ik heb heel leuk nieuws. Over een paar weken is het juffendag. Dan is het groot feest op school.

Roodkapje. Jacob Grimm en Wilhelm Grimm. bron Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Roodkapje. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam 1905.

Voor Indigo en Nhimo Papahoorjeme_bw.indd :02

Lelijke griet. Dino is nog steeds te verbaasd om iets normaals te zeggen. Het enige dat hij kan bedenken is: Heet je echt Belle?

Inhoud Thema Lente... 4 Goedemorgen... 4 Hallo... 4 De wielen van de bus... 4 Op een houten bruggetje... 5 Heb je al gezien het is lente...

De kleine draak vindt het drakenland Iris Kater. Vandaag wil ik jullie iets vertellen over een kleine draak.

Mirjam Oldenhave. Mees Kees. Bloedjelink. Met illustraties van Rick de Haas. Uitgeverij Ploegsma Amsterdam

De wereld op zijn kop! Kan de wereld op zijn kop staan? Met gym heb je het vast wel eens geprobeerd Op je kop staan, bedoel ik, soms lukt het

eerste communieproject H. Theobaldusparochie, Overloon Hoofdstuk 6 Het leven kan een feest zijn

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 7 Delen maakt blij. H. Theobaldusparochie, Overloon

geheim nooit aan iemand anders vertelt. En vooral niet aan grote mensen. Dat zou rampzalige gevolgen hebben. Ze zouden zeggen dat ik een gevaarlijke

In regenweertje. Henriëtte Blaauw. bron Henriëtte Blaauw, In regenweertje. Gebr. Kluitman, Alkmaar dbnl

Ik help je wel. illustraties Karlijn Scholten verhaal Isabelle de Ridder

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Beertje Anders. Lief zijn voor elkaar. Afspraak 2

Miauw! Miauw!

Televisie. binnenwerk_herrie 64 pagina s inclusief schutbladen_ indd 4

De gebroeders Leeuwenhart

Thema hatsjoe Kleine Puk wat is er nou... 4 Au! Mijn vinger doet zeer... 4 Dag dokter... 5 Kortjakje... 5 Waar heb je pijn?...

1. De tuin wordt opgeruimd

Al heel snel hadden ze ruzie met elkaar. Het spelen was niet leuk meer.

Fruit eten: Appel, kiwi en banaan Fruit, dat moet je eten. Brood eten:

Bart Moeyaert. Blote handen

Om een of andere reden zijn ze daar allebei heel tevreden

Klein-Jantje en de kinderen van Modderstad

Weg met die krokodil!

2

Groep 5 A. De kinderen uit de klas hebben verhalen geschreven over Sinterklaas en zwarte piet. Zwartepiet in Spanje doet alles andersom.

We hebben verleden week nog gewinkeld. Toen wisten we het nog niet. De kinderbijslag was binnen en ik mocht voor honderd euro kleren uitkiezen.

Van goeden morgen tot slaap wel

Eva geeft geen antwoord. Ze leest samen met Lieke in het kookboek. Nu moet er suiker en boter bij, zegt Lieke. En een snufje

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

Per vliegtuig naar droomland

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Naar bed, naar bed! Rik van Spronsen. Zie voor verantwoording:

De redding van Zacheüs Meditatie ds. Gerard Rinsma zondag 30 oktober e zondag na Trinitatis

allemaal mensen mijn lichaam Thema: Ter informatie:

Eerste druk, september Tiny Rutten

April, grasmaand. Rie Cramer. bron Rie Cramer, April, grasmaand. G.B. van Goor Zonen, Den Haag dbnl / erven Rie Cramer

Hoofdstuk 1. De eerste dag op een nieuwe school met een nieuw begin

\C-o. Hansje en Fransje wonen boven op een berg Naar boven is het sjouwen, maar naar beneden is het niet erg.

De kleine wildebras. Th. Storm. Magda Stomps. Zie voor verantwoording:

Pannekoeken bakken. Anna Sutorius. Zie voor verantwoording:

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 1 Het huis

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

1 Kussen over mijn hoofd

Makkers en rakkers. Nel Ooievaar. bron Nel Ooievaar, Makkers en rakkers. 'De Vliegende Hollander', Utrecht ca dbnl

Voorwoord. Veel leesplezier! Liefs, Rhijja

Februari, de maand van Valentijnsdag. Daarom deze maand een lief bericht van de leerlingen van groep 6

Annie M.G. Schmidt. Met tekeningen van FiepWestendorp. Amsterdam Antwerpen Em. Querido s Uitgeverij BV

Hansje en Fransje. F.A. Haak-Ochsendorf. Zie voor verantwoording:

Copyright Beertje Anders

Kanjertraining uitleg van groep 7A

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 4 De familie

Tommie, Dik en Esmeralda

We spelen in het huis van mijn mama deze keer,

Ruth 1. Ruth en Noömi

Burny Bos. Knofje. Alle verhalen. Met illustraties van Harmen van Straaten. Leopold / Amsterdam

Beer Juf vertelt het verhaal van Beer Koning en het Gouden Masker. Er was eens een berenbos waar alle beren gelukkig waren en tevreden.

De allerliefste oppas

Sinterklaas. en de. smikkelende Smulpiet

En rijke mensen werken niet. Die kunnen de hele dag doen wat ze leuk vinden.

Dwergje Grapjas. G.L. Kroes. bron G.L. Kroes, Dwergje Grapjas. C. Misset, Doetinchem dbnl

0-3 maanden zwanger. Zwanger. Deel 1

Het speelhuis van Lotte en Nina

Toen ze buiten stond, knipperde Sabien met haar ogen. Overal zag ze sneeuw en ijs, zelfs op de vijver en op de heuvel.

Troostboekje van. Antonius in Beweging

Afgewezen en erbij horen

Nieuwsbrief van: Sinterklaas

Bijbellezing: Johannes 4 vers Zit je in de put? Praat es met Jezus!

Stijn, uitvinder zet een tent op

Kinderdagverblijf programma Dit ben ik

Zondag 6 maart 2016, uur Jeugddienst. Voorganger: ds. Bert de Wit

Het leven van Max en z,n mama *week 12*

Velde-Stijn-Uitvinding-druk :35 Pagina 1 Stijn, uitvinder

Bijbellezing: Johannes 2 vers Bruiloftsfeest

Voeten in de lucht. sofie! brult Donny. zeg dat het niet waar is! roept Donny.

tekst bij de volgende plaat:

kids en de Bijbel voorlezen of zelf lezen, samen bidden, kleuren, puzzelen en knutselen

Het is druk op het schoolplein. Overal zie je kinderen die aan het knikkeren zijn. Joost heeft een grote zware knikkerzak. Hij roept: 'Ik heb de

Jimmy s thuiskomst. Er was echter één huis waar geen lichtjes brandden. Het leek haast alsof niemand daar kerstmis vierde.

Hond. in s he van t Wolf. hui. Sylvia Vanden Heede. Met illustraties van Marije Tolman

Roodkapje en haar zieke voorleesoma

Het buitenleven. bron exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: 1087 F 23 Het buitenleven. I. de Haan, Haarlem

Fidel en zijn kameraadjes

Papa en mama hebben ruzie. Ton en Toya vinden dat niet leuk. Papa wil graag dat Ton en Toya bij hem op bezoek komen, maar van mama mag dat niet.

Weer naar school. De directeur stapt het toneel op. Goedemorgen allemaal, zegt hij. * In België heet een mentor klastitularis.

Een Berbers dorp. Mijn zussen en ik mochten van mijn vader naar school. Meestal mochten alleen jongens naar school.

Transcriptie:

HET EERSTE TANDJE d o o r C. ASSCHER-PINKHOF GEÏLLUSTREERD DOOR NETTY HEYLIGERS VIERDE DRUK (Leeftijd 5 7 jaar.) ALKMAAR N.V. UITGEVERS MU. GEBR. KLUITMAN

Het eer-ste Tand-je. Broer was een beet-je las-tig: Hij huil-de toch zoo gauw! Moe zei, dat er mis-schien wel Een tand-je ko-men zon. Moe zei, dat het niets erg was. 't Ge-beurt bij ie-der kind*

4 Zoo'n tand-je zoekt en krie-belt, Of 't ook een gaat-je vindt* Dan m aakt het zich een gaat-je; Dat doet soms wel wat pijn, En 't zal voor zoofn klein vent-je, Ook lang niet pret-tig zijn* Maar kijk: een klein, wit punt-je, Komt e-ven voor den dag*

5 Ik vond het toch zoo grap-pig, Toen ik voor 't eerst het zag* Nu zal het wel gauw klaar zijn, En als hij bij-ten kan, Krijgt hij van Moe een koek-je- Daar houdt hij vast wel van!

Han-nie s tuin-tje. Al-le bloe-men in Han-nie's tuin-tje keken ver-drie-tig* Ze had-den ook zoofn dorst. Den hee-len dag had de zon ge-sche-nen* Die had al-les zoo warm en droog gemaakt* Ze had-den toch zoo graag een beet-je wa-ter ge-had. Han-nie had ze ze-ker ver-ge-ten.

Die was den hee-len dag niet ko-men kij-ken* Weet je hoe dat kwam? Han-nie was ja-rig* En nu was er van-daag zóó veel ge-beurd, dat niet aan haar tuin-tje dacht* Ze had op school lek-kers mo-gen ge-ven* En ze had thuis in va-ders groo-ten stoel mo-gen zit-ten.

En ze mocht kie-zen wat ze zou-den e-ten. En ze mocht haar mooi-ste jurk-je aan. En bij haar bord-je ston-den bloe-me-tjes. Maar aan haar ei-gen bloe-men dacht ze niet. Dat was niet zoo heel mooi van Han-nie. Die ar-me bloe-men moch-ten toch óók wel een leu-ken dag heb-ben! Vi-ool-tje zei: Ik be-grijp niet waar Han-nie blijft. An-ders ver-geet ze ons nooit. En de an-de-re bloe-men zei-den: Wij be-grij-pen er ook niets van. Om acht uur ging Han-nie naar bed. An-ders al-tijd om ze-ven uur. Maar om-dat ze ja-rig was, mocht ze een uur lan-ger op blij-ven. Toen ze klaar was om in bed te stap-pen, schrok ze op eens. O, moe-der! zei ze.

Ik heb mijn tuin-tje ver-ge-ten* Wat zul-len ze een dorst heb-ben! Wat jam-mer! zei moe-der* Net op je ver-jaar-dag! Mag ik ze nog e-ven wa-ter bren-gen vroeg Han-nie+ Ja /' zei moe-der*

10 Gauw maar* An-ders den-ken ze, dat je ze ver-geet* Han-nie deed haar tof-fels aan* Ze haal-de gauw haar gie-ter* En ze deed hem vol met frisch wa-ter. Toen ging ze naar haar tuin-tje* Ze maak-te al-le bloem-pjes heer-lijk nat* In eens ke-ken al-le bloe-men weer blij* Toen Han-nie klaar was met gie-ten, ging ze gauw weer naar bed* Nu kon ze lek-ker sla-pen* Want ze had niets ver-ge-ten* Maar de bloe-men slie-pen nog niet* Ze ke-ken el-kaar blij aan* Zie je wel! zei-den ze* Ze heeft ons toch niet ver-ge-ten! Ze houdt toch wel van ons* En ze schud-den de drup-pels van zich af* Tik! Tik!" zei-den de drup-pels. De bloe-men luis-ter-den er naar*

Met heel blij-de ge-zicht-jes* Tik! Tik! zei-den de drup-pels ween Nu gaan sla-pen, hoor! Han-nie slaapt ook al Toen gin-gen de bloe-men sla-pen* Nu kon-den ze best in-sla-pen* Want Han-nie had hen niet ver-ge-ten*

12 Op va-ders klom-pen. Va-der was uit-ge-gaan* Hij had geen klom-pen aan, maar schoenen* Zijn klom-pen had hij bij de schuur la-ten staan* Jaap was er aan het spe-len* Hij zag va-ders groo-te klom-pen staan*

13 Toen trok hij zijn ei-gen klei-ne klompjes uit* En hij stap-te in die van va-der* Dat was moei-lijk loo-pen, hoor! Tel-kens wil-den zijn voet-jes er uit wip-pen* Maar dan zet-te hij ze weer er in* Zoo ging hij naar de keu-ken* Dag vrouw! zei hij te-gen moe-der* Dag, man! zei moe-der* Ben je al weer te-rug? Ja /' zei Jaap* Kom maar bin-nen, man, zei moe-der* En ga maar zit-ten* Jaap liet zijn klom-pen bui-ten staan* En hij ging in de keu-ken* O! zei moe-der* Het is Jaap* Het is va-der niet* Want hij heeft klei-ne voet-jes*

14 Jaap sat naar zijn voe-ten te kij-ken* Die wa-ren nu weer klein* Want zijn groo-te klom-pen ston-den bui-ten* N ou, vrouw/' zei Jaap* Ik ga maar weer naar bui-ten* Hij stap-te de keu-ken uit* En hij deed va-ders klom-pen weer aan* Nu was hij weer va-der*

Dag m an/' zei moe-der* En daar stap-te hij weer weg* Klos, klos, klos* Lien-tje leest de krant. Och, wat zit daar voor een ge-leer-de da-me? Ze heeft een rim-pel in haar voor-hoofd van ge-leerd-heid* En ze heeft een bril op* Maar die valt tel-kens van haar neus-je af* Dat komt door-dat haar neus-je zoo klein is* En door-dat de bril niet echt is* Die bril heeft va-der ge-maakt van de ste-len van bla-de-ren* Eén steel in het mid-den, op haar neus-je en voor haar oo-gen*

16 Twee ste-len er-door ge-sto-ken, o-ver haar oor-tjes* Knap van va-der! Maar nu weet je nog niet wie die geleer-de da-me is* Dat is Lien-tje* Ze heeft een groo-te krant vóór zich* En daar zal ze uit voor-le-zen* Ze houdt de krant wel on-der-ste bo-ven* Maar dat hin-dert niet* Want ze kent toch nog geen let-ters* Lees maar flink hard/' zegt va-der* Dat ik het goed kan ver-staan*n Hoor nu maar wat Lien-tje leest* D 'r is ge-beurd D 'r is ge-beurd E-ven-tjes be-den-ken* O ja, ik weet het al* Van-daag is pop ge-val-len* Maar ze is niet ka-pot*

17 En we heb-ben bo-ter-ham met stroop ge-ha<± En ik heb een bord naar de keu-ken ge-bracht Maar ik heb het niet la-ten val-len* Dat is knap* En en nu weet ik niet meer/ 1 Het eerste Tandje» 2

Wat een boel staat er in die krant! zegt va-der* Komt er nog meer? O ja, zegt Lien-tje* Ik weet het al Ik heb van-daag een hoo-gen to-ren gebouwd* En toen die heel hoog was is hij omge-val-len* En poes wou mee hel-pen bou-wen* En ik heb mijn melk flink op-ge-dron-ken* Maar nou is de krant uit-ge-le-zen* Ze vouwt de krant weer dicht en zet de bril af* Nu ga ik le-zen, zegt va-der* Geef de bril maar hier* En luis-ter maar* Va-der zet de bril op* Wat staat dat grap-pig* En dan leest va-der:

19 In de-ze ka-mer zit een meis-je, dat heeft klei-ne oog-jes van de slaap/' Niet waar! zegt Lien-tje* En ze maakt heel groo-te oo-gen* Het staat er heusch/' zegt va-der* Luis-ter maar ver-der* Dat meis-je heet Lien-tje* En haar moe-der wacht bo-ven al op haar* Daar-om moet dat meis-je maar gauw haar va-der een nacht-kus ge-ven en naar bed gaan/' Staat dat heusch in de krant?" zegt Lien-tje* H eusch/' zegt va-der* Lien-tje zucht een beet-je* Dan geeft ze va-der een nacht-kus* Mag de bril mee naar bed?" vraagt ze* N a-tuur-lijk/' zegt va-der* Al-le men-schen leg-gen hun bril naast hun bed*" 2*

20 En dan stapt Lien-tje met haar bril naar bed-je toe* Jam-mer dat de krant niet mee mag* An-ders zon ze in bed nog wat kun-nen \e-zen met haar bril op!

Zie-ken-huis-je. Al-le vijf pop-pen van Nel-lie zijn ziek* Sem, de jon-gens-pop, heeft pijn aan zijn voet-je* Jim, de ne-ger-pop, heeft pijn aan zijn neus-je* Ted-die, de beer, heeft pijn aan zijn mond-je*

22 Bets, de lap-pen-pop, die O-ma heeft ge-maakt, heeft pijn in haar vin-ger-tje* En Suus, de liefste pop, met lang, blond haar, heeft pijn in haar buik-je* Daar mag je heusch niet om lach-en* Want dat is heel erg* Nu lig-gen al die zie-ke pop-pen naast el-kaar* Sem en Jim en Ted-die ie-der in een doos* En Bets en Suus sa-men in een pop-penbed-je* Nel-lie heeft van moe-der een oud, wit lap-je ge-kre-gen* Daar scheurt ze reep-jes van* Ze moet toch al die zie-ken ver-bin-den* Ze gaat het rij-tje langs* Heb je pijn aan je voet-je, Sem? vraagt ze* Dan heb je ze-ker ge-schopt, hè? Wat stout!

23 Zal ik er een lap-je om-doen? En ze bindt een lap-je om Sem z'n voet-je. Heb je pijn aan je neus-je, Jim? vraagt ze dan* Dan ben je ze-ker wild ge-weest. En toen ben je op je neus-je ge-val-len, hè? Wat stout! Zal ik er een lap-je om-doen? En ze bindt een lap-je om Jim z'n neus-je. Heb je pijn aan je mond-je, Ted-die? Dan heb-je ze-ker gesnoept. En toen was het heet. En toen heb je je mond ge-brand, hè?

24 Wat stout! Zal ik er een lap-je om-doen? En ze bindt een lap-je om Ted-die z'n snoet-je* Heb je pijn aan je vinger-tje, Bets? Dan ben je ze-ker aan de schaar ge-komen, hè? Wat stout! Zal ik er een lap-je om-doen? En ze bindt een lap-je om Bets haar i hand-je* Heb je pijn in je buikje, Suus? Dan heb je ze-ker te veel en te gauw gege-ten, hè? Wat stout!

25 Zal ik er een lap-je om doen? En ze bindt een lap-je om Suus haar buik-je* Zie-zoo, zegt Nel-lie dan* N u maar stil blij-ven lig-gen* Dan zal de pijn wel gauw o-ver-gaan* En niet pra-ten* Ze gaat op een stoel zit-ten* Ze kijkt de zie-ke poppen met een boos ge-zicht aan* Is nu de pijn weg? vraagt ze na een poos-je* Zal ik de lap-jes er nu maar weer af ne-men? De pop-pen la-ten zich best hel-pen* Ja, hoor, ze zijn be-ter* Ge-luk-kig maar!

26 Want zoo-veel zie-ken, dat was hee-lemaal niet pret-tig* En dan nog wel hun ei-gen schuld! Vijf op een plaat-je. Hans-je en Jaap-je en Joop en Kees moesten met moe-der op een plaat-je. Maar dat was niet zoo heel mak-ke-lijk* Want het moest voor va-der een verras-sing zijn* En Hans-je en Jaap-je en Joop en Kees wa-ren nog hee-le klei-ne puk-ken* En zul-ke hee-le klein-tjes kun-nen niet best een ge-heim hou-den! Joop en Kees wa-ren drie jaar* Pre-cies e-ven oud* En pre-cies op één dag ja-rig*

Dus ze wa-ren twee-lin-gen* Ze le-ken zóó-veel op el-kaar, dat een hee-le-boel men-schen te-gen Joop Kees zei-den en te-gen Kees Joop* Las-tig, hè? Jaap-je was bij-na twee jaar* Dat was een leu-kerd! Hij praat-te al een hee-le boel* Maar hij zei haast al-le woor-den verkeerd* Weet je, wat As-je ief was?

Die was nog nooit ja-rig ge-weest* Een half jaar was hij pas* En zóó'n lie-verd! Hij lach-te bij-na den hee-len dag* Net of hij ie-der aar-dig vond* En hij maak-te zelf lied-j es* De woor-den wa-ren al-tijd: Da-da- da-da* 28 Dat moest zijn: Hans-je is lief* Wat een dom-merd nog! En klei-ne, klei-ne Hans-je was nog nul jaar

29 Jul-lie weet ze-ker niet, wat dat wil zeg-gen. Maar hij wist het wel An-ders zou hij er niet zelf zoo om moeten lach-en* Nu, die vier moes-ten met moe-der op een plaat-je ko-men+ Moe-der had aan Joop en Kees ge-zegd, dat z t niets aan va-der moch-ten vertel-len* Want het was een ver-ras-sing voor

30 va-ders ver-jaar-dag. En Joop en Kees had-den ja ge-knikt. Dus die be-gre-pen 't wel. Jaap-je be-greep het nog niet. Maar dat hin-der-de niet. Want va-der zou hem toch niet ver-staan als hij wat ver-klap-te. Zoo ging moe-der met het hee-le troep-je naar de plaat-jes-me-neer. In den wa-gen lag klei-ne Hans-je. Op den rand zat Jaap-je. En aan de kan-ten van den wa-gen lie-pen Joop en Kees. Wat wa-ren ze net-jes! Hun bes-te pak-jes had-den ze aan. Toen ze bij den plaat-jes-me-neer kwamen, deed moe-der hun jas-jes uit en hun mut-sen af. En toen moes-ten ze gaan zit-ten. Is dat een plaat-jes-kast? vroeg Kees.

31 Hij wees met zijn vin-ger naar het ding van den plaat-jes-me-neer* Ja /' zei moe-der* Daar-mee gaat me-neer plaat-jes van ons ma-ken* Maar al-leen jon-ge-tjes, die héél stil zit-ten, ko-men op zoo'n plaat-je, hè me-neer? Ja, na-tuur-lijk, zei me-neer* Nou, Joop en Kees wil-den wat graag op zoo'n plaat-je* Dus ze za-ten een hal-ve mi-nuut heel stil* Maar daar zag Joop op den grond een speel-goed beer-tje lig-gen* In-eens liep hij er heen* Een beer! rie-pen Joop en Kees te-gelijk* Wof-wof! Ond-je! riep Jaap-je* En hij hol-de er ook naar toe* Al-leen Hans-je liep er niet heen*

32 Die zat op moe-ders schoot en lach-te* Hij riep da-da-da* En hij trap-te met zijn voet-jes* Wie wil er op een plaat-je? vroeg moe-der* Die moet bij moe-der ko-men zit-ten* Joop en Kees na-men den beer ie-der bij een voor-poot* Jaap-je hield een van de ach-ter-poo-ten vast* Zoo lie-pen ze naar moe-der te-rug* Me-neer zet-te ze om moe-der heen* Om-dat Jaap-je den beer niet meer kon vast-houden, mocht hij Hans-jes bloo-te voet-je pak-ken* Nu hier-heen kij-ken, zei me-neer* Ja, hoor, ze ke-ken! Boo-pen! riep Jaap-je* Dat was: loo-pen! En hij gleed van zijn stoel-tje af en liep

33 naar me-neer toe* Nee, vent/' zei me-neer* Je moet blij-ven zit~ten/' En hij zet-te Jaap-jejweer op zijn stoel* Jaap-je keek boos* Nee, Taap-je boo-pen, zei hij met een Het eerste Tandje* 3

34 lip-je* Geef jij moe-der maar een arm /' zei moe-der* Dan zijn wij dik-ke vriend-jes, hè? Dat was goed* Maar in-eens be-gon dat lan-ge wach-ten klei-ne Hans-je te ver-ve-len* Hij huil-de met dik-ke traan-tjes* Joop en Kees gle-den van hun stoel-tjes af om hem te troos-ten* Den beer lie-ten ze val-len* Ta-ta-ta, Hans-je! zei Joop* En Kees gaf hem een kus-je op zijn voet-je* Dat hielp* Met de traan-tjes nog op zijn wan-gen be-gon Hans-je weer te lach-en* In-eens wat hoor-den ze daar? Me-neer blies op een fluit-je! Ja, heusch, op een écht fluit-je!

35 Al-le-maal ke-ken ze er naar* Hans-je ook* En wat hoor-den ze daar nu weer? Knip, knap/' zei er iets* K laar/' zei me-neer* Moe-der keek heel blij, om-dat het klaar was* Ze-ker vond ze dat stil zit-ten ook niet pret-tig* Ze deed al-le jon-ge-tjes weer hun jas-jes aan en hun mut-sen op* Toen kleed-de ze zich-zelf aan* En daar ging het weer* Hans-je in den wa-gen* Jaap-je er op* Joop en Kees er naast* Zijn jul-lie pret-tig uit-ge-weest? vroeg va-der* Ja!" zei Joop*

36 Maar stout van dien me-neer, hè, va-der? Hij had de plaat-jes ge-maakt* En hij heeft ons niet eens één mee gege-ven* Va-der be-greep er niets van* Och, dom-me jon-gen, zei Kees* Dat mag je toch niet zeg-gen* Want het is toch voor va-ders ver-jaardag! Toen be-greep va-der het* Hij nam Joop en Kees ie-der op een arm* En hij zei: Ik heb niets ge-hoord, hoor! En hij stap-te met zijn twee dom-me jongens de ka-mer door*

37 Plits-plats-ploets. Eén keer in de week moch-ten Jan en Wou-ter al-tijd in het bad. Dat was de mooi-ste dag van de week. Moe-der maak-te het bad klaar. En in dien tijd kleed-den zij zich uit. Ze kon-den zich al wat best zelf uitklee-den. Ze wa-ren ook al vier en vijf jaar. En dan hup! Een twee drie, wa-ren ze er in. Hè, lek-ker, om zoo in het lau-we wa-ter te zit-ten. Moe-der wasch-te ze flink. Eerst hun bol-le-tjes. Daar boen-de moe-der zóó veel zeep op, dat het net wit-te prui-ken wer-den. Wit-te prui-ken van schuim.

38 Hun hand-jes moch-ten ze zelf was-schen* Fijn, hoor! Zelf een stuk zeep in je han-den* En dan wrij-ven, tot je han-den hee-lemaal wit zijn van het schuim* En als ze dan van top tot teen ge-wasschen wa-ren en in het bad af-ge-spoeld, dan be-gon de pret pas*

39 Dan moch-ten ze zoo-veel plas-sen in het wa-ter, als ze maar wil-den* Moe-der ver-wen-de ze ei-gen-lijk een beet-je* Want ze maak-ten een vree-se-lijk nat-te boel En dat vond moe-der toch maar goed* Mag ik een spons heb-ben? vroeg Jan* Ik ook? vroeg Wout* Moe-der had nog wel voor ie-der een spons* Ik ga mijn voe-ten nog eens was-schen, zei Jan* Want moe-der heeft ze niet goed genoeg ge-was-schen* Dat was hee-le-maal niet waar* Want moe-der had ze wat goed ge-boend* Hij zei het ook maar voor een pret-je* Jan stak zijn éé-ne voet bo-ven het wa-ter uit en be-gon te was-schen*

Ik ga mijn buik-je nog eens was-schen, zei Wout* Want moe-der heeft mijn buik-je ook niet goed ge-noeg ge-was-schen* Dat was óók niet waar* Hij zei het óók maar voor een pretje* En hij ging on-der wa-ter zijn buik-je nog eens was-schen* Hè, wie trok daar aan zijn voet? Dat was Jan* Die was zóó erg aan 't voe-ten was-schen, dat hij bij on-ge-luk Wout z'n voet ook maar beet-pak-te om te was-schen* Nu von-den ze zich-zelf al schoon ge-noeg! Nu nog maar een beet-je plas-sen* Wout sloeg met zijn hand op het wa-ter* Plits! zei het wa-ter* En het spat-te naar al-le kan-ten* Jan sloeg met zijn hand op het wa-ter* Plats! zei het wa-ter*

41 En het ging o-ver den rand* Wout sloeg met zijn voet op het wa-ter* Ploets! zei het wa-ter* En het sprong te-gen Jan op* En toen werd het een ge-ploe-ter met han-den en voe-ten! Het wa-ter zei maar al-door van plitsplats-ploets! Wie gaat er het eer-ste uit? vroeg moe-der* Jan! riep Wout* W out! riep Jan* Wie wil er het eer-ste lek-ker af-gedroogd wor-den? Wout dacht e-ven na* Ja, af-dro-gen was ook wel een pret-je* Ik! zei Wout* En hij stap-te uit het bad* Moe-der deed een groo-ten hand-doek om hem heen*

Nou heb ik een keep aan! lach-te Wou-ter* Toen ging moe-der hem heer-lijk wrijven* Hij werd hee-le-maal droog en warm en rood er-van* Al-leen zijn nat-te ha-ren wa-ren zoo gauw niet droog*

43 Toen nog zijn hemd-je aan, en zijn hanssop, en zijn pan-tof-fel-tjes, en*** Klaar is Kees! zei moe-der* N u komt Jan aan de beurt* En toen kreeg Jan zijn wit-te keep aan* En Moe-der wreef Jan net zoo rood als Wout* En Jan kreeg ook zijn hemd-je en zijn hans-sop en zijn pan-tof-fel-tjes aan* Toen kre-gen ze al-le-bei een bord war-me pap* En toen naar bed! Wat slie-pen die jon-gens heer-lijk na al dat ge-ploe-ter van plits-plats-ploets!

De knap-ste van de klas! 44 Mien was al drie maan-den op school* Maar nog vond ze al-les e-ven moei-lijk* Stil zit-ten vond ze moei-lijk* En som-me-tjes ma-ken zon-der je te ver-gis-sen* En le-zen zon-der fou-ten te ma-ken* En schrij-ven zon-der van de lijn af te gaan* Al-les e-ven moei-lijk* Al-leen zin-gen vond ze fijn* Dat was erg jam-mer voor Mien* Want ze deed erg haar best* En toch ging het niet zoo goed* En ze dacht wel eens, dat ze nooit knap zou wor-den* Maar op een dag deed ze zóó iets liefs! Toen zei de juf dat ze de knap-ste was van de klas*

45 Zal ik eens ver-tel-len jhoe dat kwam? Er was een meis-je in de klas ja-rig* Ze heet-te Too-tje* Als je ja-rig was, mocht je een vlag heb ben in het gaat-je van de inkt-pot En de juf schreef met blauw krijt je naam op het bord+ Met krul-le-tjes aan de let-ters* En als je van thuis wat lek-kers mee

46 kreeg, mocht je het op school uit-dee-len aan al-le kin-de-ren* Too-tje had koek-jes mee-ge-kre-gen* Lek-ke-re, ron-de koek-jes, met ro-se of wit of geel er op* Toen het eer-ste uur voor-bij was, mocht Too-tje uit-dee-len* Ze was zoo blij! En al-le kin-de-ren wa-ren zoo blij! Al-le-maal kre-gen ze er één* En de juf ook één* Mien ook* Wat za-ten al die kin-de-ren lek-ker te hap-pen! De juf moest er om lach-en* Zóó leuk vond ze het om naar dat ge-hap te kij-ken* Maar in-eens zag de juf dat Mien niet hap-te* Och Mien, zei de juf-frouw*

47 Ar-me meid! Heeft Too-tje jou ver-ge-ten? N ee/' schud-de Mien* Heb je het koek-je al op?" vroeg juf* N ee/' schud-de Mien weer* Juf be-greep er niets van* Waar-om eet je het dan niet op?" Ik be-waar het/' zei Mien* Ze liet het koek-je blij aan de juf zien*

48 Voor moe-der/' Voor moe-der?" zei juf* En waar-om dan, Mien?" Nou, om-dat ze zoo'n lie-verd is," zei Mien* Wat vind ik dat knap van jou," zei de juf* Dat je het koek-je kunt be-wa-ren voor moe-der* Ik vind jou de knap-ste van de hee-le klas*" Toen zat Mien maar den hee-len tijd met blij-e oo-gen te kij-ken* Naar het koek-je en naar de juf* Naar het koek-je keek ze zoo blij, om-dat moe-der het vast wel lek-ker zou vin-den* En naar de juf keek ze zoo blij, om-dat juf ge-zegd had, dat ze de knap-ste was van de heele klas!