Handreiking schoolexamen aardrijkskunde havo/vwo

Vergelijkbare documenten
Examenprogramma aardrijkskunde havo

LANDSEXAMEN VWO Het examenprogramma Het examenprogramma voor het commissie-examen Aardrijkskunde bestaat uit de volgende (sub)domeinen:

Handreiking schoolexamen aardrijkskunde havo/vwo

LANDSEXAMEN HAVO

LANDSEXAMEN VWO Het examenprogramma Het examenprogramma voor het commissie-examen Aardrijkskunde bestaat uit de volgende (sub)domeinen:

Het vernieuwde examenprogramma. havo/vwo. Introductie

LANDSEXAMEN HAVO

AARDRIJKSKUNDE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

aardrijkskunde vwo vakinformatie staatsexamen 2017 AARDRIJKSKUNDE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2017 V pagina 1 van 12

AARDRIJKSKUNDE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

Aardrijkskunde inhouden (PO-havo/vwo)

AARDRIJKSKUNDE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

AARDRIJKSKUNDE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

aardrijkskunde havo VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2019 V

Friese taal en cultuur VWO. Syllabus centraal examen 2010

AARDRIJKSKUNDE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2017 V16.8.1

Friese taal en cultuur HAVO. Syllabus centraal examen 2011

Bijlage 4. Resultaten docentenvragenlijst zomer Monitoring vernieuwde examenprogramma aardrijkskunde vmbo

Aansluiting met de eindtermen Aardrijkskunde PjER kan gebruikt worden als Praktische opdracht en Profielwerkstuk

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

DOMEINBESCHRIJVING 27 MEI 2014 VOORLOPIG CONCEPT

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO. Syllabus centraal examen 2015

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

WISKUNDE D HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Beeldende vakken HAVO

Bijlage 3 Resultaten docentenvragenlijst november/december 2013

Woudschoten Chemie Conferentie 7 november 2008 Chemie tussen context en concept. Nieuwe Scheikunde in het schoolexamen

Examenprogramma maatschappijwetenschappen havo/vwo

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Het Middellandse-Zeegebied in beeld en kaart. Joop van der Schee Onderwijscentrum 2008 Vrije Universiteit Amsterdam 1

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Examenprogramma economie havo/vwo

SLO-leerdoelenkaart beheersingsniveaus Aardrijkskunde bovenbouw havo/vwo

TOELICHTING OP HET NIEUWE EXAMEN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN HAVO 2019

Examenprogramma economie vwo

Examenprogramma maatschappijwetenschappen vwo

Examenprogramma wiskunde D havo

Beeldende vakken HAVO

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Syllabus maatschappijwetenschappen havo 2014

Examenprogramma economie havo

Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)

Examenprogramma natuur, leven en technologie havo

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Examenprogramma CKV havo en vwo. nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling

Samenvatting. samenvatting

Examenprogramma bedrijfseconomie en ondernemerschap havo

Wetenschapsoriëntatie bij aardrijkskunde in de tweede fase vwo. SLO nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling

Examenprogramma natuur, leven en technologie vwo vanaf schooljaar

Werken met afbeeldingen in het examenprogramma aardrijkskunde havo/vwo

FAQ DE GEO BOVENBOUW HAVO/VWO 5 E

Aardrijkskunde in de Tweede Fase 2011

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Examenprogramma wiskunde D vwo

TOELICHTING OP HET CENTRAAL EXAMEN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN VWO 2020

Aardrijkskunde ( havo vwo )

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Examenprogramma Klassieke Talen vwo

Jaar Toetsnaam Type Omschrijving Afnamemoment Weegfactor Herkansbaar

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING EXAMENPROGRAMMA S VOORTGEZET ONDERWIJS

Examenprogramma kunst (muziek) havo/vwo

Examenprogramma bedrijfseconomie en ondernemerschap vwo

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

buitenland vergroot je wereldbeeld

Aarde: De aarde als natuurlijk systeem; samenhangen en diversiteit

Examenprogramma maatschappijleer havo/vwo (gemeenschappelijk deel)

Examenprograma filosofie havo/vwo

21 e eeuwse vaardigheden inzetten in het voortgezet onderwijs. Maaike Rodenboog, SLO

Examenprogramma scheikunde vwo

WISKUNDE D VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Examenprogramma management en organisatie vwo

Examenprogramma management en organisatie havo/vwo

natuurkundeprogramma s vanaf 2013

ECONOMIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Examenprogramma natuurkunde havo

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Presentatie VTOI 8 april Paul Schnabel

Werkopdracht vijfde ontwikkelsessie. Opbrengsten ontwikkelsessie 5. Wat zijn bouwstenen?

Examenprogramma Klassieke Talen vwo

Vakoverschrijdende eindtermen die van toepassing zijn tijdens de klimaatexcursie

De Geo bovenbouw havo/vwo 5 e editie Docentenhandleiding havo

Examenprogramma biologie vwo

Jaar Toetsnaam Type Omschrijving Afnamemoment Weegfactor Herkansbaar

Aansluiting op het actuele curriculum (2014)

'Hier havo.hbo hoort u mij?' (Nieuwe) Scheikunde

Examenprogramma scheikunde havo

Scheikunde inhouden (PO-havo/vwo): Schaal, verhouding en hoeveelheid

Examenprogramma natuur, leven en technologie vwo

Gemeenschappelijk deel (1920 slu, was 1960) Nederlands 480 Engels e moderne vreemde taal *) 480

Een voorbeeld van een longitudinaal leerplan geschiedenis. Albert van der Kaap

Wijzigingen per oktober 2016: zie wijzigingen vakinformatie 2017 op de duo site.

Examenprogramma biologie havo

Maatschappijwetenschappen

Vmbo. Wat je als professional moet weten over kunst en cultuur in het vmbo.

Docentenhandleiding De Europese Unie en de Syrische vluchtelingencrisis

Informatie Profielkeuze Vernieuwde Tweede Fase cohort

Toelichting bij de concretiseringen wiskunde in de vorm van tussendoelen voor 3 havo/vwo ctwo en SLO oktober 2010

Transcriptie:

Handreiking schoolexamen aardrijkskunde havo/vwo Behorend bij het examenprogramma vanaf augustus 2017 (examen havo 2019; examen vwo 2020) SLO nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling

Handreiking schoolexamen aardrijkskunde havo/vwo Behorend bij het examenprogramma vanaf augustus 2017 (examen havo 2019; examen vwo 2020) September 2015

Verantwoording 2015 SLO (nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling), Enschede Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Auteurs: Rob Adriaens, Han Noordink, Iris Pauw, Joop van der Schee Redactie: Han Noordink Auteurs eerdere versie van deze handreiking: Henk Ankoné (SLO), Rob van der Vaart Informatie SLO Afdeling: tweede fase Postbus 2041, 7500 CA Enschede Telefoon (053) 4840 661 Internet: www.slo.nl E-mail: tweedefase@slo.nl AN: 3.7339.661

Inhoud Voorwoord 5 Toelichting vernieuwde handreiking 7 1. Aardrijkskunde in de tweede fase 9 1.1 Inleiding 9 1.2 De plaats van aardrijkskunde op havo en vwo 9 1.3 Algemene toelichting bij de examenprogramma's 9 2. De programma's voor havo en vwo 11 2.1 Hoofdstuctuur 11 2.2 Verschillen havo-vwo 11 3. Het centraal examen en het schoolexamen 13 3.1 Algemeen havo en vwo 13 3.2 Het examenprograama aardrijkskunde havo 13 3.3 Aanwijzingen van CE- en SE-stof in het programma havo 13 3.4 Het examenprogramma aardrijkskunde vwo 14 3.5 Aanwijzingen van CE- en SE-stof in het programma vwo 14 3.6 Programmering: suggesties voor een leerplan 15 4. De eindtermen van het schoolexamen 19 4.1 Algemene toelichting 19 4.2 Specificatie eindtermen schoolexamen havo 20 4.3 Specificatie eindtermen schoolexamen vwo 50 5. Het PTA 83 5.1 Functies van het PTA 83 5.2 Onderdelen van het PTA 83 5.3 Inrichting van het PTA 85 5.4 Alternatieve keuzeonderdelen in het schoolexamen 86 5.5 Afstemming met andere vakken 87 Referenties 89 Bijlage 1 Examenprogramma aardrijkskunde havo 91 Bijlage 2 Examenprogramma aardrijkskunde vwo 95 Bijlage 3 Toelichting domein A (havo en vwo) 99 Bijlage 4 Niveauverschillen havo-vwo bij onderzoeksopdrachten 111

Voorwoord Deze Handreiking schoolexamen aardrijkskunde havo/vwo laat zien hoe u invulling kunt geven aan de SE-onderdelen van het examenprogramma aardrijkskunde havo en vwo, dat sinds 2007 geldt. Per augustus 2017 is het examenprogramma enigszins gewijzigd. Bij domein D is voor havo het ontwikkelingsland Indonesië vervangen door Brazilië. Voor vwo is het gebied Zuidoost- Azië vervangen door Zuid-Amerika. Deze wijziging is de belangrijkste reden voor deze nieuwe handreiking voor het schoolexamen, die voor een groot deel gebaseerd is op de handreiking die in 2007 verschenen is. De handreiking SE bevat suggesties en adviezen voor de inrichting van het schoolexamen, die een niet-voorschrijvend karakter dragen. De handreiking opent met een toelichting op de veranderingen. In hoofdstuk 1 wordt kort de positie van het vak in de tweede fase belicht. Hoofdstuk 2 gaat over de overeenkomsten en verschillen tussen het havo- en het vwoprogramma. Hoofdstuk 3 geeft informatie over de verdeling van de leerstof over het centraal examen en het schoolexamen. Het grootste deel van de handreiking heeft betrekking op de eindtermen voor het schoolexamen (hoofdstuk 4). Deze zijn uitgewerkt op een manier die vergelijkbaar is met de omschrijvingen in de vernieuwde syllabus voor de eindtermen van het centraal examen. Hoofdstuk 5 schetst de mogelijkheden voor het programma van toetsing en afsluiting, met onder meer aandacht voor de keuzemogelijkheden en de afstemmingsmogelijkheden met andere vakken in de tweede fase. Wij hopen dat deze handreiking voor het vernieuwde schoolexamen havo en vwo een steun is bij het vormgeven van de inrichting van het schoolexamen en een basis vormt voor attractief en goed aardrijkskundeonderwijs. Als opstellers van deze handreiking wensen wij u daarbij veel succes. 5

Toelichting vernieuwde handreiking Moderne aardrijkskunde gaat om meer dan feiten en begrippen leren. Ze probeert leerlingen zicht te geven op de veranderende wereld om ons heen. Stimuleert ze tot onderzoeken en nadenken over hoe situaties in bepaalde gebieden op aarde nu zijn, hoe ze waren en hoe ze kunnen worden. Gebruik makend van moderne hulpmiddelen verkennen leerlingen op allerlei manieren onze snel veranderende planeet. Deze vernieuwde handreiking voor het schoolexamen havo/vwo poogt meer dan voorheen aan moderne aardrijkskunde handen en voeten te geven en bevat dan ook een aantal opvallende nieuwe elementen. Allereerst zijn er net als bij het vernieuwde programma voor het centraal examen vakinhoudelijke veranderingen. De belangrijkste is dat in het vwo de regio Zuid-Amerika in de plaats is gekomen van Zuidoost-Azië en dat in de havo Indonesië is vervangen door Brazilië. Ook in andere delen van het examen zijn er vakinhoudelijke wijzigingen, maar minder groot. Het gaat onder meer om aanpassingen van de onderdelen water en verstedelijking in het domein leefomgeving. Deze zijn op grond van nieuwe wetenschappelijke en maatschappelijke inzichten vernieuwd. Zo wordt in het vernieuwde programma aandacht besteed aan integraal waterbeheer en aan smart cities. Een soortgelijke update heeft plaats gevonden in het domein vaardigheden, waar gesproken wordt over verschillende Geo-ICT toepassingen. Naast deze vakinhoudelijke aanpassingen zijn er enkele andere vernieuwingen doorgevoerd. Het schoolexamen leent zich goed voor kleine onderzoeksopdrachten. Bij de eindtermen voor Brazilië en Zuid-Amerika zijn opdrachten geformuleerd waarbij leerlingen zelf de ontwikkeling in een gebied kunnen onderzoeken en in beeld brengen. Dat kan zijn in de vorm van een kaart, via een mindmap, een spel, een beeldrapportage of iets anders. Op deze wijze wordt aardrijkskunde meer dan feiten en begrippen leren. Leerlingen worden geactiveerd om zelf vragen te stellen en daarop antwoorden te zoeken, data te interpreteren en grote lijnen te zien. Ook naar de differentiatie tussen havo en vwo is gekeken. Op de havo zijn immers veel minder uren beschikbaar voor het examenprogramma dan in het vwo. Bovendien heeft een havo-leerling andere capaciteiten en een andere leerstijl dan een vwo-leerling. De gekozen onderwerpen voor de havo zijn minder in aantal en minder omvangrijk qua leerstof. Havo en vwo hebben weliswaar dezelfde domeinen, maar de invulling bij havo is beperkter, concreter en minder complex dan bij vwo. In de handreiking is de differentiatie naar beheersingsniveau niet nader uitgewerkt. Wel is er als hulpmiddel voor deze uitwerking een bijlage met een taxonomie van beheersingsniveaus. Het ligt voor de hand vwo-leerlingen meer vraagstukken met hogere beheersingsniveaus voor te leggen. 7

1. Aardrijkskunde in de tweede fase 1.1 Inleiding Het examenprogramma dat in 2007 is ingevoerd is gebaseerd op het adviesrapport "Gebieden in perspectief" van de commissie aardrijkskunde tweede fase onder voorzitterschap van prof. dr. J. Terwindt, dat in 2003 aan de minister van Onderwijs is aangeboden. Deze handreiking is daarvan een nadere specificatie van de stof voor het schoolexamen. De uitgangspunten voor het nieuwe programma en de verantwoording voor de voorstellen zijn uitvoerig beschreven in genoemd adviesrapport. 1.2 De plaats van aardrijkskunde op havo en vwo Vanaf 2007 is aardrijkskunde een keuzevak in de profielen Economie en maatschappij (E&M), Natuur en gezondheid (N&G) en Cultuur en Maatschappij C&M). In het profiel Economie en maatschappij kan gekozen worden voor een van de vier vakken aardrijkskunde, M&O (management en organisatie), maatschappijwetenschappen of een moderne vreemde taal. In het profiel Cultuur en maatschappij kunnen leerlingen twee vakken kiezen: een maatschappijvak en een cultuurvak. Bij het maatschappijvak kan men kiezen uit de vakken aardrijkskunde, maatschappijwetenschappen en economie; bij het cultuurvak uit een kunstvak, filosofie en een moderne vreemde taal. In het profiel Natuur en gezondheid kan gekozen worden voor een van de drie vakken aardrijkskunde, NLT (natuur, leven en technologie) en natuurkunde. Natuurlijk kan aardrijkskunde ook gekozen worden als keuze-examenvak in het vrije deel. Voor aardrijkskunde zijn op havo 320 studielasturen beschikbaar. Voor vwo gaat het om 440 studielasturen. 1.3 Algemene toelichting bij de examenprogramma's Het examenprogramma is opgebouwd uit domeinen en subdomeinen - zie bijlagen 1 (examenprogramma aardrijkskunde havo) en bijlage 2 (examenprogramma aardrijkskunde vwo). Per subdomein is één globale eindterm geformuleerd. Het globale examenprogramma is door het ministerie van OCW vastgesteld en geldt voor een reeks van jaren. De globale eindtermen die op het centraal examen worden getoetst, zijn uitgewerkt in de vorm van een syllabus die door het College voor Toetsen en Examens (CvTE) wordt vastgesteld en gepubliceerd. De syllabus voor de CE-stof aardrijkskunde kan per examenjaar gewijzigd worden als ontwikkelingen in de wereld, de onderwijspraktijk of het vak daarom vragen. De verdeling van de eindtermen over centraal examen (CE) en schoolexamen (SE) is gemaakt op het niveau van de subdomeinen. Circa zestig procent van het programma wordt getoetst in het CE en het overige deel in het SE. In deze handreiking worden alleen de subdomeinen voor het SE geëxpliciteerd. Deze eindtermen kunnen op een door de school gekozen wijze ingevuld worden. Ter ondersteuning van de scholen illustreert deze handreiking voorbeeldmatig hoe die invulling eruit kan zien. 9

Op dezelfde wijze als de syllabi voor havo en vwo zijn in deze handreiking SE per subdomein specificaties gegeven van de leerstof. Een specificatie bevat telkens de volgende onderdelen: - de leerdoelen (in termen van 'de leerling kan...'); - aandachtspunten; - belangrijke werkwijzen; - belangrijke begrippen. Het examenprogramma gaat uit van een zekere voorkennis die door leerlingen is verworven aan het eind van het derde leerjaar havo/vwo. De onderbouw moet de leerlingen op het gebied van aardrijkskunde een basaal geografisch wereldbeeld bieden, met als doel een algemene aardrijkskundige vorming voor iedereen. Het is wenselijk dat leerlingen voor aanvang van het vierde leerjaar een goede geografische kennismaking met Europa (en de EU) hebben gehad. Dat is een belangrijk schaalniveau en komt in het examenprogramma niet als een afzonderlijk domein zelfstandig aan de orde. 10

2. De programma's voor havo en vwo 2.1 Hoofdstuctuur De programma's voor havo en vwo hebben op het niveau van de domeinen dezelfde hoofdstructuur. In domein A worden de vaardigheden beschreven: geografische werkwijzen en geografisch onderzoek. De geografische benadering handelt over het omgaan met geografische informatie, het stellen van geografische vragen en het hanteren van geografische werkwijzen. Deze vaardigheden komen verweven met inhouden - in alle andere domeinen terug. Het onderzoek wordt betrokken op de eigen regio; in de regel rond een thema (of een combinatie van thema's) dat aansluit bij het domein 'Leefomgeving'. De domeinen 'Wereld' (B) en 'Aarde' (C) bieden het mondiale perspectief met regionale uitwerkingen vanuit respectievelijk het sociaal-geografisch en het fysisch-geografisch oogpunt. Zowel in havo als vwo buigen leerlingen zich bovendien over een thema dat een relatie legt tussen 'natuur' en 'samenleving'. In domein D staat één gebied centraal met zijn unieke kenmerken én in het perspectief van 'wereld' en 'aarde'. Het domein E is geschreven vanuit een andere invalshoek: het behandelt enkele actuele ruimtelijke vraagstukken in de leefomgeving van de leerlingen. De schaal waarop de vraagstukken betrekking hebben kan lokaal, regionaal of nationaal zijn, met (indien nodig) relevante internationale kaders. Het aardrijkskundig onderzoek heeft ook op de leefomgeving betrekking: dit is het gebied dat de leerlingen uit eigen ervaring kennen en waar ze waarnemingen aan de werkelijkheid kunnen doen. 2.2 Verschillen havo-vwo De verschillen tussen het havo- en het vwo-programma zijn gelegen in de uitwerking op het niveau van subdomeinen en eindtermen. Bij havo worden in de uitwerking van thema's minder aspecten betrokken of minder aspecten tegelijk. Daarnaast komen op vwo ook complexere aardrijkskundige vragen aan bod, zoals afbakening van regio's en vergelijking van gebieden. Dat is goed te illustreren aan de hand van de domeinen D. Daar komt op vwo de macroregio Zuid-Amerika (voorheen Zuidoost-Azië) aan de orde en op havo een land: Brazilië (voorheen Indonesië). Naast de afbakening van Zuid-Amerika komen ook de interne verschillen en relaties binnen die regio aan de orde en wordt leerlingen gevraagd Zuid-Amerika te vergelijken met een andere macroregio. De afbakening van Brazilië is gegeven. Natuurlijk komen binnen Brazilië ook interne verschillen en relaties tussen deelgebieden aan de orde, maar door het ontbreken van de internationale aspecten zijn de relaties een slag minder complex. De internationale vergelijking blijft bij Brazilië in principe achterwege. In de domeinen E zit het onderscheid in de omvang van de leerstof. Op vwo wordt bijvoorbeeld bij het thema 'waterproblematiek in Nederland' wel de kust betrokken; op havo gebeurt dat niet. Bij de uitwerking van de eindtermen is voor havo en vwo tevens een onderscheid gemaakt in het aantal begrippen dat bij een eindterm gehanteerd dient te worden. 11

De domeinen 'Aarde' en 'Wereld' zijn op vwo opgedeeld in twee subdomeinen en op havo in drie. Op vwo geven de subdomeinen B1 en C1 de generieke kennis en wordt in de subdomeinen B2 en C2 een toepassing geboden. Op havo geven de subdomeinen B1 en C1 steeds een concreet regionaal voorbeeld waarmee het thema van het betreffende domein kan worden ingeleid. Het dient als opstap naar de generieke subdomeinen B2 en C2. Daarop volgen dan weer de subdomeinen B3 en C3 waarin de generieke kennis dient te worden toegepast. Overigens staat het u vrij om bij vwo dezelfde ordening van subdomeinen toe te passen als bij havo. Een examenprogramma met een onderverdeling in subdomeinen is immers geen leerplan. Het ligt ook voor de hand dat het bovenstaande invloed heeft op de steun die leerlingen wordt geboden in leermiddelen en lespraktijk. Ten slotte vertaalt het zich natuurlijk ook in de manier waarop een en ander in het schoolexamen en centraal examen zal worden getoetst. 12

3. Het centraal examen en het schoolexamen 3.1 Algemeen havo en vwo Het CvTE heeft de minister desgevraagd advies gegeven over het aanwijzen (binnen het examenprogramma) van een deel dat in het centraal examen wordt geëxamineerd en een deel dat (tenminste) in het schoolexamen wordt geëxamineerd. Zestig procent van het examenprogramma wordt centraal geëxamineerd, veertig procent valt buiten het centrale examen en wordt in het schoolexamen getoetst. Het domein A 'Vaardigheden' wordt steeds geëxamineerd in combinatie met de vakinhoudelijke eindtermen. Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en: 1. de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft; 2. indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft; 3. indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen. Onder verantwoordelijkheid van CvTE is een advies aan de minister opgesteld over een verdeling van het examenprogramma in een deel dat in het centraal examen wordt geëxamineerd en een deel dat (tenminste) in het schoolexamen wordt geëxamineerd. De verdeling is in grote lijnen gebaseerd op de adviezen van de commissie. Uitgangspunt is dat 60% van het programma in het CE dient te worden afgesloten; de overige 40% maakt deel uit van de SE-leerstof. 3.2 Het examenprograama aardrijkskunde havo Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen: Domein A Vaardigheden Domein B Wereld Domein C Aarde Domein D Ontwikkelingsland Domein E Leefomgeving Domein F Oriëntatie op studie en beroep. Zie bijlage 1 voor de nadere uitwerking in subdomeinen en globale eindtermen. 3.3 Aanwijzingen van CE- en SE-stof in het programma havo Volgens de bovenvermelde verdeling (60-40) beslaat het centraal te examineren deel voor havo naar schatting een studielast van ongeveer 200 van de 320 studielasturen (slu). Het domein A (Vaardigheden) wordt geëxamineerd in combinatie met de vakinhoudelijke eindtermen (domeinen B tot en met E). 13

Domein A Vaardigheden Centraal Examen Schoolexamen Subdomein A1 Geografische benadering Subdomein A2 Geografisch onderzoek B Wereld Subdomein B1 Gebieden op de grens van arm en rijk Subdomein B2 Samenhangen en verschillen in de wereld Subdomein B3 Mondiale processen en lokale effecten C Aarde Subdomein C1 Samenhangen en verschillen op regionaal niveau Subdomein C2 Samenhangen en verschillen op aarde Subdomein C3 De aarde als natuurlijk systeem en lokale effecten D Ontwikkelingsland Subdomein D1 Gebiedskenmerken Subdomein D2 Actuele vraagstukken E Leefomgeving Subdomein E1 Nationale en regionale vraagstukken Subdomein E2 Regionale en lokale vraagstukken moet worden getoetst mag worden getoetst Figuur 1. Verdeling van de examenstof havo over centraal examen en schoolexamen Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en ten minste die subdomeinen die niet in het CE worden getoetst, indien het bevoegd gezag daarvoor kiest aangevuld met een of meer subdomeinen uit het CE of met andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen. 3.4 Het examenprogramma aardrijkskunde vwo Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen: Domein A Vaardigheden Domein B Wereld Domein C Aarde Domein D Gebieden Domein E Leefomgeving Domein F Oriëntatie op studie en beroep. Zie bijlage 2 voor de nadere uitwerking in subdomeinen en globale eindtermen. 3.5 Aanwijzingen van CE- en SE-stof in het programma vwo Volgens de bovenvermelde verdeling (60-40) beslaat het centraal te examineren deel voor vwo naar schatting een studielast van ongeveer 280 van de 440 slu. Het domein A (Vaardigheden) wordt geëxamineerd in combinatie met de vakinhoudelijke eindtermen (domeinen B tot en met E). 14

Domein A Vaardigheden Centraal Examen School- Examen Subdomein A1 Geografische benadering Subdomein A2 Geografisch onderzoek B Wereld Subdomein B1 Samenhang en verscheidenheid in de wereld Subdomein B2 Mondiaal verdelingsvraagstuk C Aarde Subdomein C1 De aarde als natuurlijk systeem; samenhangen en diversiteit Subdomein C2 Mondiaal milieuvraagstuk D Gebieden Subdomein D1 Afbakening en gebiedskenmerken Subdomein D2 Actuele vraagstukken E Leefomgeving Subdomein E1 Nationale en regionale vraagstukken Subdomein E2 Regionale en lokale vraagstukken moet worden getoetst mag worden getoetst Figuur 2. Verdeling van de examenstof vwo over centraal examen en schoolexamen Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en ten minste die subdomeinen die niet in het CE worden getoetst. Indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: aangevuld met een of meer subdomeinen uit het CE, of met andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen. 3.6 Programmering: suggesties voor een leerplan Het examenprogramma aardrijkskunde bevat generieke domeinen met basisstof (over aarde en wereld) die gebruikt wordt bij het bestuderen van een gebied: Brazilië op havo (voor het eerst in examenjaar 2019) en Zuid-Amerika op vwo (voor het eerst in examenjaar 2020). Het programma bevat daarnaast onderwerpen uit de geografie van Nederland met politieke actualiteitswaarde: waterproblematiek en stedelijke vraagstukken. De meer generieke delen van alle domeinen basisstof van de domeinen Wereld en Aarde, de regio, Nederland en natuurlijk ook de vaardigheden maken deel uit van het centraal examen. Deze paragraaf geeft aanwijzingen voor de opbouw van het schoolprogramma. Het is niet mogelijk alle CE-stof in het laatste leerjaar te plaatsen. De volgorde van domeinen is niet vrijblijvend. Basisstof zal hoe dan ook aan toepassingen vooraf moeten gaan. Dit is van invloed op de leerstofplanning. Leerlingen bouwen een arsenaal aan kennis, inzichten en vaardigheden op, dat gaandeweg wordt verrijkt en verdiept ook door toepassing. Het gaat om een samenhangend geheel. In 4-vwo of 4-havo zijn de leerlingen al met leerstof bezig die op het centraal examen wordt getoetst. Leerstofonderdelen voor het centraal examen en voor het schoolexamen komen afwisselend aan de orde. De schoolexamens kunnen natuurlijk mede gebruikt worden om CEstof te toetsen: dat mag en wordt in de praktijk ook veelvuldig gedaan. Maar ook de SE-stof moet passende aandacht krijgen. Deze leerstof kan prima worden benut om algemene inzichten (CE-stof) te verrijken, te verdiepen en te herhalen. Het ligt voor de hand om kort voor het examen de CE-stof die in twee of drie jaar is behandeld, te herhalen. We illustreren dat met uitgangspunten voor een leerplan vwo en een leerplan havo. 15

Uitgangspunten voor een leerplan vwo: 1. integreer de vaardigheden en werkwijzen in de inhoudelijke domeinen; dus domein A wordt geïntegreerd in de domeinen B, C, D en E; 2. programmeer de algemene domeinen voor de regionale domeinen; dus B en C voor D; voor E geldt dat wat minder stringent; 3. programmeer de generieke delen van elk domein voor de toepassingsdelen; dus B1 voor B2, C1 voor C2, D1 voor D2 en E1 voor E2; 4. herhaal de generieke subdomeinen als voorbereiding op het centraal examen. Deze uitgangspunten bepalen de grenzen waarbinnen met subdomeinen kan worden geschoven. Er is nog voldoende flexibiliteit in de programmering. Op havo is de bovenbouw een jaar korter en is bovendien de opbouw van het programma iets ingewikkelder: de domeinen B (Wereld) en C (Aarde) zijn opgedeeld in drie subdomeinen. De subdomeinen B1 en C1 zijn bedoeld als opstap naar de generieke stof over het systeem Wereld (B2) en het systeem Aarde (C2). Die generieke stof wordt vervolgens weer toegepast in een regionale context in de subdomeinen B3 en C3. De leerlijn van deze domeinen loopt van specifiek en concreet naar generiek en abstract (inductief denken) en vervolgens weer terug naar specifiek en concreet (deductief denken). Ter illustratie: subdomein B1 gaat over het grensgebied van Mexico en de Verenigde Staten. Allerlei (ontwikkelings)verschillen en relaties tussen arme en rijke regio's liggen in het voorbeeld besloten. Bovendien kan hier voorkennis uit de onderbouw worden opgefrist over arme en rijke landen. Van daaruit wordt de stap gemaakt naar mondiale patronen en processen (globalisering) in subdomein B2. In het afsluitende subdomein B3 wordt vanuit het perspectief van globalisering gekeken naar de Europese landbouw. Domein D Brazilië gaat van het algemene (D1) naar het specifieke (D2). Met enige creativiteit is ook dit domein wel uit te werken in een introductie, een algemener deel en een toepassingsdeel. Domein E bevat twee zeer uiteenlopende onderdelen: subdomein E1 gaat over actuele thematieken in Nederland en E2 over het aardrijkskundig onderzoek. E1 is inhoudelijk niet voorwaardelijk voor E2, maar biedt wel goede mogelijkheden om leerlingen een idee te geven hoe onderwerpen op de schaal van de leefomgeving kunnen worden aangepakt en uitgewerkt. De uitgangspunten voor een leerplan havo: 1. integreer de vaardigheden en werkwijzen in de inhoudelijke domeinen; dus domein A wordt geïntegreerd in de domeinen B, C, D en E; 2. programmeer de algemene domeinen voor de regionale domeinen; dus B en C voor D; voor E geldt dat wat minder stringent; 3. programmeer bij de domeinen B en C eerst de introductie, vervolgens de generieke delen en daarna de toepassingsdelen; dus: B1 voor B2 en dan B3 en C1 voor C2 en dan C3; 4. programmeer D1 voor D2 en E1 (deels) voor E2; 5. herhaal de generieke subdomeinen als voorbereiding op het centraal examen. Deze uitgangspunten bepalen de grenzen waarbinnen met subdomeinen kan worden geschoven. Ook op havo laat dat nog enige ruimte om te variëren in de programmering. Variatie in de opbouw van het programma is dus mogelijk en dat is ook zichtbaar in de verschillende methodes voor aardrijkskunde. Zo kan gekozen worden voor een concentrische opbouw met per leerjaar een leerboek en/of opdrachtenboek, waarin alle domeinen aan de orde komen. In het examenjaar is de leerstof vervolgens voor een belangrijk deel gericht op herhaling en examenvoorbereiding. Daarnaast kan gekozen worden voor de behandeling van de leerstof aan de hand van afzonderlijke en op zich zelf staande katernen voor de domeinen 16

(en eventueel subdomeinen). Bij afzonderlijke katernen kan de docent zelf de volgorde van de leerstof bepalen. Voor een uitgebreide beschrijving van alle methodes aardrijkskunde voor de tweede fase: zie Wikiwijsleermiddelenplein (www.wikiwijsleermiddelenplein.nl) 17

4. De eindtermen van het schoolexamen 4.1 Algemene toelichting In dit hoofdstuk worden de globale eindtermen uit het examenprogramma voor het schoolexamen (SE) gespecificeerd. Een nadere specificatie van de subdomeinen die in het centraal examen getoetst dienen te worden is opgenomen in syllabi (voor havo en voor vwo) voor het centraal CE, die zijn ontwikkeld onder verantwoordelijkheid van CvTE. Het oorspronkelijke uitgangspunt was om de examenstof te verdelen over CE en SE volgens een 60:40 verdeelsleutel (zie ook paragraaf 3.1). Een school kan er zelfstandig voor kiezen in het schoolexamen meer dan 40% van de leerstof te toetsen, bijvoorbeeld door ook de CE-stof te toetsen of een deel daarvan. Dit dient echter niet ten koste te gaan van de SE-leerstof, waaronder het veldwerk. Bij de specificaties van de domeinen en eindtermen van het examenstof voor het schoolexamen is telkens uitgegaan van de volgende onderdelen: - leerdoelen (in termen van 'de leerling kan...'); - aandachtspunten; - belangrijke werkwijzen; - belangrijke begrippen. De specificaties hebben het karakter van suggesties en dienen als een inspiratiebron voor docenten en voor auteurs van leermiddelen. 19

4.2 Specificatie eindtermen schoolexamen havo Domein A1 Vaardigheden Subdomein A1: Geografische benadering 1. De kandidaat kan de geografische benadering adequaat hanteren. Hij kan in dit verband: a. geografische informatie selecteren, verwerken en weergeven; b. geografische vragen herkennen en zelf formuleren; c. de geografische werkwijzen toepassen bij het formuleren en beantwoorden van geografische vragen. 1a. De kandidaat kan geografische informatie selecteren, verwerken en weergeven Het betreft: 1a.1. Kaarten selecteren, lezen, analyseren, interpreteren en produceren bij het beantwoorden van geografische vragen. In dit verband kan hij: Kaarten selecteren. Kaarten lezen. Kaarten analyseren. Kaarten interpreteren. Specificatie: De leerling kan kaarten zoeken en de juiste kaart kiezen door de geografische informatiewaarde en cartografische geschiktheid van de kaart te beoordelen. Bij het beoordelen van de cartografische geschiktheid betrekt de leerling de projectie, schaal en de mate en wijze van generalisatie en symbolisatie. De leerling kan elementen in de kaart identificeren en benoemen, en de kenmerken van de elementen beschrijven. De leerling kan ook de kaarten bevragen: hij kan zoeken welke kenmerken bepaalde elementen bezitten en welke elementen bepaalde kenmerken bezitten. De leerling kan patronen (spreidingen en geledingen) in de kaart herkennen en beschrijven, en kan correlaties tussen twee patronen herkennen en beschrijven. De leerling kan verklaringen geven voor de kenmerken en patronen van elementen en de aanwezigheid van correlaties, en kan voorspellingen doen voor toekomstige veranderingen in de kenmerken en patronen van elementen. Hierbij maakt de leerling gebruik van achtergrondkennis. 20

Kaarten maken. De leerling kan geografische informatie verwerken tot een kaart. Hierbij kiest hij: - de geschikte projectie en schaal; - het geschikte type elementen: punten, lijnen, vlakken of stroompijlen; - een geschikte klassenindeling; - welke informatie (welke elementen en attributen) wordt opgenomen, en hoe die informatie wordt gegeneraliseerd; - de geschikte cartografische variabele zoals grootte, vorm, richting, kleur en /of grijswaarden. De keuze hangt af van het doel van de kaart en de kenmerken van de informatie. Afhankelijk van de keuze van het type elementen ontstaan verschillende soorten kaarten, zoals stippenkaarten, isolijnenkaarten, anamorfosekaarten. 1a 2. Geo-ICT applicaties gebruiken bij het beantwoorden van geografische vragen, waarbij leerlingen geografische gegevens onder andere van digitale kaarten en satellietbeelden selecteren, lezen, analyseren, bewerken en presenteren. In dit verband kan hij: Verschillende typen Geo-ICT applicaties als informatiebron benutten. GPS applicaties gebruiken om geografische gegevens te verzamelen. Specificatie: Het gaat bijvoorbeeld om virtuele globes, educatieve web-atlassen, web-gis applicaties en serious geogames. Het gaat om het kunnen vinden van locaties en routes en het digitaal vastleggen van waarnemingen/omgevingskenmerken met behulp van GPS. Eenvoudige GIS software hanteren bij het werken met digitale kaarten. Het gaat om het bewerken, analyseren, interpreteren en produceren van digitale kaarten, vaak in combinatie met tabellen en figuren, gegeven een bepaalde geografische onderzoeksvraag. 1a 3. Informatie in teksten, beelden en cijfers hanteren bij het beantwoorden van geografische vragen. In dit verband kan hij: Relevante informatie selecteren, analyseren, interpreteren en produceren bij gegeven geografische vragen. Specificatie: Het gaat om informatie in teksten, beelden en cijfers (en combinaties daarvan) in (vak)literatuur en (massa)media. Denk aan: video, film, (interactieve) animaties, (lucht)foto's, tabellen, grafieken, diagrammen en cartoons. 21

1b. De kandidaat kan geografische vragen herkennen en zelf formuleren Het betreft: 1b. Geografische vragen herkennen en zelf formuleren In dit verband kan hij: Aangeven waarover geografische vragen gaan. Specificatie: Geografische vragen zijn vragen over: verschillen tussen verschijnselen op aarde plus de relaties daartussen en verschillen binnen gebieden en tussen gebieden plus relaties binnen en tussen gebieden (kennis over het aardrijk); de manier waarop geografische kennis wordt verworven en weergegeven (aardrijkskundige kennisverwerving of werkwijzen); ruimtelijke vraagstukken waarvoor mensen, die in een specifiek gebied leven, zich geplaatst zien (toepassing van kennis en werkwijzen). De volgende typen geografisch vragen herkennen en formuleren: beschrijvende vragen verklarende vragen voorspellende vragen waarderende vragen vragen gericht op het maken van keuzes en het oplossen van problemen Een beschrijving bevat een (stapsgewijze) weergave van een locatie, kenmerk, proces of patroon. Een verklaring of een uitleg bevat een weergave van een relatie tussen twee of meer gegevens of verschijnselen bijvoorbeeld in de vorm van een oorzaak-gevolgrelatie. Een voorspelling bevat een onderbouwd toekomstbeeld dat is samengesteld op basis van een verwachting. Een waardering bevat een onderbouwd oordeel over een keuze of een beslissing. Een oplossing bevat een mogelijke uitkomst voor een vraagstuk. 22

1c. De kandidaat kan de geografische werkwijzen toepassen bij het formuleren en beantwoorden van geografische vragen. Het betreft: 1c. Geografische werkwijzen toepassen bij het formuleren en beantwoorden van geografische vragen. Geografische werkwijzen worden gebruikt om geografische vragen te stellen en te beantwoorden. Hieronder wordt bij elke geografische werkwijze aangegeven wat de functie ervan is en op welke denkvaardigheden een beroep wordt gedaan. Daarbij gaat het steeds om twee denkvaardigheden: het maken van onderscheid en het opsporen van samenhangen. De kandidaat moeten de geografische werkwijzen kunnen gebruiken en weten wanneer en waarom bepaalde geografische werkwijzen gebruikt moeten worden. In dat verband kan hij: Specificatie: 1. Verschijnselen en gebieden vergelijken in ruimte en tijd. 2. Relaties leggen binnen een gebied en tussen gebieden. 3. Verschijnselen en gebieden vanuit verschillende dimensies beschrijven en analyseren (natuur, economie, politiek, cultuur). 4. Verschijnselen en gebieden in hun geografische context plaatsen. Het gaat daarbij om het maken van vergelijkingen door het aangeven van overeenkomsten en verschillen tussen gebieden en tussen verschijnselen. Het vergelijken van gebieden en verschijnselen wordt gedaan om categorieën te vormen. De denkvaardigheid die daarbij wordt gehanteerd, is het onderscheiden van overeenkomsten en verschillen. Bij het leggen van relaties gaat het om het aangeven van samenhangen tussen verschijnselen binnen een gebied (verticaal), met name tussen natuur en samenleving en tussen ruimtelijke structuur en gedrag, en om het aangeven van samenhangen tussen gebieden (horizontaal). Relaties worden gelegd om een samenhangend geografisch (wereld)beeld op te bouwen. De betreffende denkvaardigheid is: verbanden opsporen tussen gebieden (horizontale relaties) en tussen verschijnselen binnen gebieden (verticale relaties). Het beschrijven en analyseren van verschijnselen en gebieden vanuit verschillende dimensies wordt gebruikt om een kritische beschouwing te geven. De denkvaardigheid is: verschillende aspecten aan een verschijnsel of gebied onderscheiden (natuur, economie, politiek, cultuur) en de samenhangen daartussen opsporen. Verschijnselen in hun geografische context plaatsen doe je door van verschijnselen en gebieden aan te geven uit welke delen ze bestaan en tot welke grotere gehelen ze behoren (wisselen van analyseniveau). De betreffende denkvaardigheden zijn: de structuur van een gebied beter begrijpen door een onderscheid te maken tussen deelgebieden van een groter gebied (indelen) en samenhangen op te sporen als nagegaan wordt tot welk groter geheel een gebied behoort (toedelen). 23

5. Verschijnselen en gebieden op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven en analyseren. 6. Verschijnselen en gebieden beschrijven en analyseren door relaties te leggen tussen het bijzondere en het algemene. Het op verschillende schalen beschrijven en analyseren van verschijnselen en gebieden (veranderen van ruimtelijke schaal). Veranderen van ruimtelijke schaal wordt gebruikt om globale geografische beelden te detailleren (concretiseren) en om van gedetailleerde geografische beelden de essentie weer te geven (abstraheren). De betreffende denkvaardigheid is een onderscheid maken tussen globale en gedetailleerde ruimtelijke patronen. Verschijnselen en gebieden beschrijven en analyseren door het bijzondere en algemene te onderscheiden en relaties daartussen te leggen (inductief en deductief redeneren), doen we om te zien hoe algemene processen een specifieke vorm krijgen afhankelijk van het land of de regio waarin zij zich afspelen. De denkvaardigheid is het algemene en bijzondere van een verschijnsel of gebied onderscheiden en de samenhangen daartussen opsporen. Subdomein A2: Geografisch onderzoek 2. De kandidaat kan een geografisch onderzoek opzetten, uitvoeren, presenteren en evalueren: a. op basis van een geografische onderzoeksvraag en een gestructureerd plan van aanpak; b. met gebruikmaking van de geografische werkwijzen en primaire data; c. aansluitend op onderdelen van het examenprogramma, met name de domeinen B, C en E. In dat verband kan hij: Specificatie: In het kader van het schoolexamen: 1. Een plan van aanpak maken voor een aardrijkskundig onderzoek in de eigen regio. Een plan van aanpak bevat: - een korte introductie op het onderzoeksthema, gebaseerd op bronnenonderzoek en op concepten en werkwijzen uit het examenprogramma; - een onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen die blijk geven van een geografische benadering van het onderzoeksthema (voor vraagtypen zie 1b en de toelichting); - een voor het onderzoek relevante manier van dataverzameling. 24

2. Op basis van een plan van aanpak een aardrijkskundig onderzoek in de eigen regio uitvoeren, gebruik makend van geografische werkwijzen (voor werkwijzen zie 1c en de toelichting). Bij het uitvoeren van een aardrijkskundig onderzoek in de eigen regio gaat het om: - het verzamelen van primaire data (via observatie, metingen, enquêtes en/of interviews); - het verzamelen van secundaire data (kaartmateriaal, ambtelijk statistisch materiaal of rapporten); - onderzoeksgegevens te bewerken en te analyseren; - de vooraf gestelde deelvragen te beantwoorden op een methodische wijze (zie: subdomein A1, eindterm 1b en de toelichting) op basis van de analyse van de onderzoeksgegevens. 3. Rapporteren over een zelf uitgevoerd aardrijkskundig onderzoek in de eigen regio. Bij een rapportage over een uitgevoerd aardrijkskundig onderzoek in de eigen regio gaat het om: - een rapportage (schriftelijk, mondeling, visueel) waarin opgenomen de onderzoeksvraag, de onderzoeksopzet, de onderzoeksresultaten, een discussie over de resultaten en een conclusie in het licht van de onderzoeksvraag; - functionele grafische en cartografische weergave van de onderzoeksresultaten; - een kritische beschouwing van de eigen aanpak met aandacht voor sterke en zwakke punten. Voor een toelichting op dit domein, zie bijlage 3. 25

Domein B: WERELD Subdomein B1: Gebieden op de grens van arm en rijk 3. De kandidaat kan de situatie in een nader door de school te kiezen gebied waar een of meer rijke landen en een of meer arme landen aan elkaar grenzen 1, beschrijven en analyseren. Het betreft: a. economische, demografische en sociaal-culturele gebiedskenmerken en de relaties daartussen; b. de (grensoverschrijdende) relaties tussen beide soorten landen en de gunstige en ongunstige effecten daarvan. 3a. Het beschrijven van economische, demografische en sociaal-culturele kenmerken van de gebieden aan weerszijden van de Mexicaans-Amerikaanse grens. De leerling kan: De economische, demografische en sociaal-culturele kenmerken van de gebieden aan weerszijden van de Mexicaans-Amerikaanse grens beschrijven op nationaal-, regionaal- (de grensregio in ruime zin) en lokaal niveau (dubbelsteden). Aandachtspunten: Waar een of meer rijke landen grenzen aan een of meer arme landen bestaan grote economische, demografische en sociaal-culturele verschillen vlak naast elkaar. In grensgebieden bestaat vaak een unieke, grensoverschrijdende identiteit. Belangrijke werkwijzen: Gebieden op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven. 1 Conform het KNAG Rapport 'Gebieden in perspectief' is deze eindterm uitgewerkt voor het Mexicaans- Amerikaanse grensgebied. 26

Belangrijke begrippen: Economie: - bruto nationaal product - (gemiddeld) inkomen - koopkracht - beroepsbevolking - formele/informele sector Bevolking: - bevolkingsspreiding - bevolkingsdichtheid - bevolkingsgroei - leeftijdsopbouw Cultuur: - taal - identiteit - godsdienst Ruimtelijke verschillen Sociale verschillen Dubbelstad Grensregio 3b 1. Het beschrijven en verklaren van de relaties tussen Mexico en de Verenigde Staten wat betreft migratie, handel en investeringen. De leerling kan: De grensoverschrijdende relaties ten aanzien van migratie, handel en investeringen, voor zover deze zichtbaar zijn in de grensregio in ruime zin, beschrijven en verklaren. Aandachtspunten: Liberalisering heeft invloed op de samenstelling en locatie van de werkgelegenheid en daarmee op migratieprocessen binnen en tussen landen. Verschillen in loonkosten hebben sterke invloed op migratieprocessen binnen en tussen landen. Belangrijke werkwijzen: Grensoverschrijdende relaties verklaren met behulp van factoren op verschillende ruimtelijke schalen. 27

Belangrijke begrippen: Liberalisering Assemblagebedrijven Internationale arbeidsverdeling Loonkosten Arbeidsmarkt Centrum- (semi)periferie Migratie Legale/illegale migratie 3b 2. het beschrijven van de effecten van grensoverschrijdende relaties (tussen Mexico en de Verenigde Staten) op verschillende ruimtelijke schalen. De leerling kan: Positieve en negatieve economische effecten op nationale schaal (Mexico en de Verenigde Staten) beschrijven. Positieve en negatieve sociale-, culturele- en milieueffecten op lokale schaal (dubbelsteden) beschrijven. Aandachtspunten: Als er geen afspraken en beschermende maatregelen zijn, worden negatieve effecten afgewenteld op zwakke groepen en gebieden en op het milieu. Belangrijke werkwijzen: Het betrekken van economische, sociale, culturele en milieuaspecten bij het beschrijven van de effecten van grensoverschrijdende relaties. Belangrijke begrippen: Werkgelegenheid Geldzendingen Verdringing op de arbeidsmarkt Etnische spanning Ecologische draagkracht Voorzieningen (water, onderwijs, gezondheidszorg) 28

Subdomein B3: Mondiale processen en lokale effecten 5. De kandidaat kan aan de hand van een nader door de school te kiezen voorbeeld aangeven en beoordelen hoe mondialisering uitwerkt in een lokale context. De kandidaat kan - aan de hand van een nader door de school te kiezen voorbeeld 2 - aangeven en beoordelen wat de uitbreiding van de EU betekent voor mens, bedrijvigheid en landschap in Nederland en een nieuwe EU lidstaat. Hij betrekt hierbij: a. sociaal- en fysisch-geografische aspecten; b. actoren op verschillende analyseniveaus. Suggesties voor onderzoeksopdrachten: 1. Ontwerp een schetskaart van een Pools of Nederlands landbouwbedrijf. Zet in de schetskaart de factoren die van belang zijn aan de inputzijde en outputzijde. Beschrijf en verklaar verschillen en overeenkomsten tussen Poolse en Nederlandse landbouwbedrijven. 2. Beschrijf voor landbouwbedrijven in Polen en Nederland twee toekomstscenario's. Geef daarbij aan welke gevolgen die scenario's hebben voor mens en landschap in beide landen. 3. Ontwerp een schetskaart om te laten zien wat de gevolgen voor consumenten, landbouwbedrijven en landschap in Nederland en Polen zijn van de uitbreiding van de EU en de vrijhandel in landbouwproducten. 4. Ontwerp een rollenspel om duidelijk te maken dat verschillende actoren in Nederland en Polen verschillend reageren op de bedreigingen van landbouw en landschap, die het gevolg zijn van de uitbreiding van de EU en vrijhandel in landbouwproducten. Het betreft: 5a/b 1. De gevolgen van de uitbreiding van de EU en van de vrijhandel in landbouwproducten voor mens, landbouwbedrijven en landschap. De leerling kan: Globaal beschrijven wat de gevolgen zijn van de uitbreiding van de EU en van de vrijhandel in landbouwproducten voor consumenten, landbouwbedrijven en landschap in Nederland en Polen. 2 Conform het KNAG Rapport 'Gebieden in perspectief' wordt deze eindterm hier uitgewerkt voor de landbouw in Nederland en Polen. 29

Aandachtspunten: Een groter speelveld en grotere vrijhandel schept enerzijds mogelijkheden voor nieuwe initiatieven, maar zet anderzijds mensen, bedrijven en landschap onder druk. Belangrijke werkwijzen: Verandering in tijd en ruimte beschrijven en verklaren. Relaties tussen gebieden beschrijven en verklaren. Voor en tegens van nieuwe ontwikkelingen in de landbouwsector vanuit verschillende dimensies analyseren Belangrijke begrippen: Agri-business Grondgebonden landbouw Vrijhandel Gemeenschappelijke Landbouwbeleid EU Concurrentie Productiekosten Zelfvoorzieningsgraad Protectie Subsidie - inkomenssubsidie - productiesubsidie Landschappelijke kwaliteit Het betreft: 5a/b 2. De reactie van de samenleving op de bedreigingen van landbouw en landschap, die het gevolg zijn van de groei van de EU en de vrijhandel in landbouwproducten. De leerling kan: Aan de hand van voorbeelden uit Nederland en Polen beoordelen hoe de samenleving reageert op de bedreigingen van landbouw en landschap, die het gevolg zijn van de uitbreiding van de EU en vrijhandel. Aandachtspunten: De perspectieven voor mens, landbouw en landschap zijn sterk afhankelijk van de macht van actoren en van de regionale mogelijkheden tot verandering. Belangrijke werkwijzen: Nederland en Polen vergelijken wat betreft perspectieven voor landbouw en landschap. De ontwikkelingsperspectieven voor landbouw en landschap vanuit verschillende dimensies analyseren. 30

Belangrijke begrippen: Bedrijfsbeëindiging Specialisatie Intensivering Schaalvergroting Natuurbeheer Verduurzaming Actoren: - boeren - consumenten - grootwinkelbedrijven - agri-business - overheden 31

Domein C: AARDE Subdomein C1: Samenhangen en verschillen op aarde op regionaal niveau 6. De kandidaat kan voor een nader door de school te kiezen fysisch-geografische regio 3: a. spreidingspatronen van natuurlijke en landschappelijke verschijnselen beschrijven; b. relaties leggen tussen natuurlijke processen en landschappelijke verschijnselen. 6a. spreidingspatronen van natuurlijke en landschappelijke verschijnselen in het Middellandse Zeegebied beschrijven 4 6a 1. Regionale verschillen in klimaat, landschap en natuurlijke gevaren. De leerling kan: Het Middellandse Zeegebied typeren ten aanzien van klimaat, landschap en natuurlijke gevaren, met aandacht voor regionale verschillen. De voor het onderwerp relevante topografische elementen in het Middellandse Zeegebied plaatsen. Aandachtspunten: Het systeem Middellandse Zee kenmerkt zich door gering getijverschil als gevolg van de nauwe verbinding met de Atlantische Oceaan. Bewegingen van de Afrikaanse en Euraziatische plaat leiden tot vulkanische ketens, aardbevingen en gebergtegordels. De concentratie in de kuststrook van bewoning en economische activiteiten leidt tot een grote druk op het milieu. Belangrijke werkwijzen: Vergelijken van fysisch-geografische verschijnselen in het Middellandse Zeegebied en deze in hun geografische context plaatsen. 3 Dit subdomein is conform het KNAG-rapport 'Gebieden in Perspectief' uitgewerkt voor het Middellandse Zeegebied en wordt beschouwd als opstap naar de generieke stof over 'systeem Aarde' in subdomein C2. Met subdomein C1 bouwen de leerlingen een beeld op van de fysisch-geografische aspecten van het Middellandse Zeegebied en de spreiding van een aantal fysisch-geografische verschijnselen. In dit subdomein worden alleen die elementen uit systeem Aarde geëxpliciteerd die specifiek zijn voor het Middellandse Zeegebied. 4 Deze oriënterende eindterm is bedoeld om leerlingen de regio in kaart te laten brengen en de diversiteit en spreidingspatronen ten aanzien van de genoemde aspecten te laten zien. 32

Belangrijke begrippen: Alpien plooiingsgebied Subtropische landschapszone Mediterrane vegetatie Mediterrane landbouw (Grond)waterproblematiek 6b. relaties leggen tussen natuurlijke processen en landschappelijke verschijnselen 6b 1. Het mediterrane klimaat en de relaties tussen de factoren onderling. De leerling kan: Het Middellandse Zeeklimaat beschrijven. De verschillen tussen zomer en winter in het Middellandse Zeegebied verklaren. Aandachtspunten: Het Csa-klimaat wordt veroorzaakt door de seizoensverschuiving van hoge en lage drukgebieden. Intensieve en wisselende neerslag leidt tot aardverschuivingen en overstromingen. Belangrijke werkwijzen: Vergelijken en relateren van klimatologische verschijnselen in het Middellandse Zeegebied en deze in hun geografische context plaatsen. Belangrijke begrippen: Csa-klimaat of Mediterraan klimaat. 6b 2. De samenhang tussen klimaat, waterhuishouding, natuurlijke begroeiing en landgebruik. De leerling kan: De invloed beschrijven van het klimaat op de waterbalans in het Middellandse Zeegebied en de invloed op vegetatie en landbouw. 33

Aandachtspunten: Grote verschillen tussen de seizoenen doen de kwetsbaarheid van het ecosysteem toenemen. Belangrijke werkwijzen: Vergelijken en relateren van klimaat, vegetatie en landbouw in het Middellandse Zeegebied en deze in hun geografische context plaatsen. Belangrijke begrippen: Waterbalans Variabiliteit van de neerslag Intensiteit van neerslag Mediterrane vegetatie Duurzaam gebruik 6b 3. De vorming van reliëf en de factoren die hierop van invloed zijn: vulkanisme, (platen)tektoniek, verwering, erosie en sedimentatie. De leerling kan: Reliëfvorming beschrijven als gevolg van het explosief vulkanisme, samenhangend met de platentektoniek. Beschrijven op welke manieren verwering, erosie en sedimentatie het reliëf versterken of verminderen. Aandachtspunten: Explosief vulkanisme leidt tot de vorming van een stratovulkaan. Beweging van aardplaten leidt tot aardbevingen. De gebergtes in het Middellandse Zeegebied zijn ontstaan als gevolg van de platentektoniek in deze regio. Verstoring van de natuurlijke plantengroei door menselijke activiteit leidt in semi-aride gebieden vaak tot sterke geulerosie. Belangrijke werkwijzen: Reliëfvorming relateren aan endogene en exogene processen in het Middellandse Zeegebied en de aan reliëfvorming gerelateerde verschijnselen in hun geografische context plaatsen. 34

Belangrijke begrippen: Stratovulkaan Explosief eruptietype Convergente plaatgrens Caldera Lava Basalt Tuf Landvormen / Geomorfologie Afspoeling Geulerosie 6b 4. De samenhang tussen menselijke activiteiten enerzijds en milieuproblemen in de kustzone en de zee anderzijds, rekening houdend met verschillen tussen landen in het gebied. De leerling kan: De verbanden beschrijven tussen intensief landgebruik en landdegradatie. De verbanden beschrijven tussen de toegenomen bevolkingsdruk en de milieuproblemen in de kuststrook en de zee. Aandachtspunten: De geringe verversing van het zeewater in de Middellandse Zee leidt tot een concentratie van vervuiling aan de kust. De mate van landdegradatie is afhankelijk van lokale natuurlijke omstandigheden en lokaal beleid. Hoe kwetsbaarder het ecosysteem, hoe lastiger duurzaam gebruik te realiseren is. Duurzaam gebruik van beschikbare watervoorraden kan zorgen voor een balans tussen beschikbaarheid van water en het menselijke gebruik ervan. Belangrijke werkwijzen: Beschrijven en analyseren hoe algemene processen uitwerken in (delen van) het Middellandse Zeegebied en daarbij relaties leggen tussen fysisch- en sociaalgeografische processen. 35

Belangrijke begrippen: Versnelde bodemerosie Aardverschuivingen Landdegradatie - verwoestijning - verzilting Irrigatielandbouw Duurzaam gebruik 36

Subdomein C3: De aarde als natuurlijk systeem en lokale effecten 8. De kandidaat kan aan de hand van een nader door de school te kiezen voorbeeld aangeven hoe natuurlijke processen uitwerken in een lokale context. Hij betrekt hierbij fysisch- en sociaalgeografische aspecten en actoren in de lokale context. 8a. Natuurlijke gevaren in de Verenigde Staten De leerling kan: De natuurlijke gevaren in de VS beschrijven en verklaren. Aandachtspunten: De lokale fysische omstandigheden bepalen de aard en intensiteit van natuurlijke gevaren. Belangrijke werkwijzen: Relaties leggen tussen natuurlijke factoren (plaattektoniek, klimaatsysteem, riviersysteem) en hun effecten op lokale of regionale schaal. Belangrijke begrippen: Natuurlijke gevaren - intensiteit - frequentie - ruimtelijke spreiding - reikwijdte Aardbeving Hurricane 8b. Hoe de samenleving reageert op de risico's die samenhangen met natuurlijke gevaren. De leerling kan: Aan de hand van voorbeelden uit de VS beoordelen hoe de samenleving reageert op de risico's die samenhangen met natuurlijke gevaren. Aandachtspunten: In rijke gebieden veroorzaken natuurrampen in de regel meer materiële schade en minder mensenlevens dan in arme gebieden. 37