Predictoren van slachtofferschap van pesten. op school



Vergelijkbare documenten
Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Citation for published version (APA): Sarkova, M. (2010). Psychological well-being and self-esteem in Slovak adolescents. Groningen: s.n.

Betrokkenheid bij pesten op de basisschool en het sociaal functioneren in het voortgezet onderwijs. Een longitudinale studie.

Vormen Premorbide Persoonlijkheidskenmerken die Samenhangen met Neuroticisme een Kwetsbaarheid voor Depressie en Apathie bij Verpleeghuisbewoners?

Persoonlijkheidskenmerken en cyberpesten onder jongeren van 11 tot 16 jaar:

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Pesten (op school) bij kinderen met een autismespectrum stoornis 6/12/2017

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Bullying in Schools for Special Education: Who Are the Defenders?

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F.

Inhoudsopgave Samenvatting Summary Inleiding Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende. Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Samenvatting, conclusies en discussie

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

samenvatting Opzet van het onderzoek

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

SLACHTOFFER CYBERPESTEN, COPING, GEZONDHEIDSKLACHTEN, DEPRESSIE. Cyberpesten: de implicaties voor gezondheid en welbevinden van slachtoffers en het

SAMENHANG TUSSEN ZINGEVING, RESILIENCY EN PSYCHOSOCIALE PROBLEMATIEK BIJ ADOLESCENTEN

Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5)

Validatie van de Depressie lijst (DL) en de Geriatric Depression Scale (GDS-30) bij Verpleeghuisbewoners

Pesten. Ouderavond Basisschool Brakkenstein Prof. dr. Ron Scholte (Radboud Universiteit Nijmegen, Praktikon)

Het Verband Tussen Negatieve Levensgebeurtenissen, 5-HTTLPR en Reactieve. Agressie. Pien S. Martens. Open Universiteit Heerlen

(SOCIALE) ANGST, GEPEST WORDEN EN PSYCHOLOGISCHE INFLEXIBILITEIT 1

Nederlandse samenvatting

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive

Nederlandse samenvatting

van Werknemers Well-being Drs. P.E. Gouw

De Invloed van Familie op

6 Psychische problemen

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Citation for published version (APA): Verbakel, N. J. (2007). Het Chronische Vermoeidheidssyndroom, Fibromyalgie & Reuma.

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Opvoeding op school en in het gezin. Onderzoek naar de samenhang tussen opvoeding en de houding van jongeren ten opzichte van sociale grenzen

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Moderatie van de Big Five Persoonlijkheidsfactoren op de Relatie tussen. Gepest worden op het Werk en Lichamelijke Gezondheidsklachten en

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie of Children with a Severe Form of Dyslexia Ans van Velthoven

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch)

BISEKSUALITEIT: DE ONZICHTBARE SOCIALE IDENTITEIT. Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

Nederlandse samenvatting

Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1. Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende

Preventie van pesten op basisscholen volgens de PRIMA antipestmethode

Samenvatting. Summary in Dutch

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

De relatie tussen depressie- en angstsymptomen, diabetesdistress, diabetesregulatie en. proactieve copingvaardigheden bij type 2 diabetespatiënten

Facts & Figures: Slachtofferschap van (cyber)pesten

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Stress, neuroticism, bias towards negative emotions, positive and. negatief affect als voorspellers van (sub)klinische depressie

Nederlandse samenvatting

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Psychological Determinants of Absenteeism at Work by Pregnant Women. Psychologische determinanten van uitval uit het arbeidsproces door zwangere

Sociaal teruggetrokken gedrag in de onderbouw: het longitudinale verband met sociometrische status en betrokkenheid bij pesten in de middenbouw

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten

Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij

Stabiliteit in pesten en gepest worden: associaties met sociaal functioneren op de basisschool en middelbare school

Richtlijn JGZ-richtlijn Pesten

The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

Samenvatting (Summary in Dutch)

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

Proefschrift. Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems. Merel Griffith - Lendering. Samenvatting

Samenvatting. (Dutch Summary)

De Relatie tussen Hechting en Welbevinden bij Ouderen: De mediërende Invloed van Mindfulness en Zingeving

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

Op welke manier wordt Online Pestgedrag beïnvloed door de Zelfwaardering van de Pester?

Mentaal Weerbaar Blauw

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Sociometrische status en populariteit; de sleutels naar het sociaal en geestelijk welbevinden van sociaal teruggetrokken kinderen?

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

De zelfwaardering van teruggetrokken kinderen; de invloed van gepest worden

Nederlandse Samenvatting

Running Head EXECUTIEVE FUNCTIES EN EXTERNALISEREND GEDRAG BIJ ADOLESCENTEN

Participation in leisure activities of children and adolescents with physical disabilities Maureen Bult

Nationaal geluksonderzoek. Deel 3: opvoeding en onderwijs

Transcriptie:

Predictoren van slachtofferschap van pesten op school Bachelorthesis Klinische Gezondheidspsychologie Lianne Abeling, ANR 747096 Begeleider: Mr. drs. M. J. J. Kunst Intervict, Universiteit van Tilburg Uitgifte: juli 2008

Inhoudsopgave Samenvatting...3 Abstract...4 1. Inleiding...5 2. Methode...7 3. Resultaten...8 3.1 Gedragsstijl en sociometrische status als predictoren... 9 3.1.1 Sociaal teruggetrokken gedrag in de onderbouw: het longitudinale verband met sociometrische status en betrokkenheid bij pesten in de middenbouw 3.2 Persoonlijkheid en zelfwaardering als predictoren... 14 3.2.2 Problemen bij de betrokkenheid van pesten en de relatie met de persoonlijkheidsdimensies van Eysenck bij kinderen in de leeftijdscategorie van 8 tot 13 jaar 3.2.3 Vergelijking studies 3.3 Depressie en sociale angst als predictoren... 20 3.3.1 Slachtofferschap van pesten en de relatie met depressie onder basisschoolkinderen in Australië. 3.3.2 De relatie tussen pesten, slachtofferschap, depressie, angst en agressie onder basisschoolkinderen 3.3.3 Vergelijking studies 4. Conclusie...25 5. Discussie...27 Literatuur...31 Bijlagen...36 Bijlage 1. Zoektermen en resultaten... 36 Bijlage 2. Belangrijkste kenmerken studies... 39 Bachelorthesis juli 2008 2

Samenvatting Slachtoffers van pesten lijken te worden gekenmerkt door bepaalde persoonlijke eigenschappen. Ook andere predictoren lijken een rol te spelen. Vanwege de gevolgen die slachtofferschap van pesten kan hebben is het van groot belang dat hier meer duidelijkheid over komt. Door meer inzicht te hebben in de determinanten van pesten kunnen leerkrachten en verzorgers een preventieve functie vervullen. Het doel van deze studie was om met behulp van een systematische review te inventariseren welke predictoren van slachtofferschap van pesten op school momenteel in de literatuur worden onderscheiden. De studies werden onderverdeeld in studies over 1) gedragsstijl en sociometrische status, 2) persoonlijkheid en zelfwaardering en 3) depressie en sociale angst. Uit de onderzoeksresultaten van de studies kon worden afgeleid dat kinderen die kunnen worden aangemerkt als socially-active/aggressive vaker slachtoffer van pesten werden dan andere kinderen. Bovendien neigden slachtoffers van pesten naar introversie en scoorden zij lager op zelfwaardering. Ten slotte ging slachtofferschap samen met een laag psychosociaal welbevinden in termen van angst en depressie. Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen, met enige voorzichtigheid, de volgende predictoren van slachtofferschap van pesten worden aangewezen: gedragsstijl, sociometrische status (populariteit), introversie, een lagere zelfwaardering en een lager psychosociaal welbevinden in termen van depressieve symptomen en sociale angst. Sleutelwoorden: Review, pesten, predictoren, gedrag, slachtofferschap, schoolkinderen Bachelorthesis juli 2008 3

Abstract It seems victims of bullying are characterized by certain personal characteristics. Furthermore, several other factors appear to be predictive of being bullied. From a prevention perspective, it is important to identify additional predictors of bullying. Knowledge of determinants enables teachers and caregivers to succesfully prevent bullying victimization. The aim of this study was to identify additional predictors of bulling victimization by performance of a systematic literature review. The studies were subdivided in studies on 1) style of behavior and sociometric status, 2) personality and self-esteem and 3) depression and social anxiety. From the research outcomes it appeared that children who can be considered socially-active/aggressive were more often victimized than other children. Besides, victims of bullying tend to introversion and scored lower on self-esteem. Finally, victimization was accompanied by low psychosocial wellbeing in terms of anxiety and depression. Based on the research outcomes, with a little caution, the following predictors of victimization by bullying can be distinguished: style of behaviour, sociometric status (popularity), introversion, a lower self-esteem and a lower psychosocial wellbeing in terms of depressive symptoms and social anxiety. Key words: Review, bullying, predictors, behaviour, victimization, schoolchildren Bachelorthesis juli 2008 4

1. Inleiding Het aantal meldingen over pesten op school is in 2007 in Nederland met 11 procent gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor. In 2006 kreeg Pestweb, een hulplijn voor kinderen, ouders en leerkrachten die met pesten te maken hebben, 5816 meldingen over pesten op school binnen. Blijkens een artikel in De Telegraaf van 5 april 2008 is dat aantal in 2007 gestegen naar 6467. Recent is onderzoek naar de betrokkenheid van kinderen bij pesten op school steeds meer in de belangstelling komen te staan (Bokhorst, Goossens, Bokhorst, Dekker, & De Ruyter, 2002). Volgens Olweus, één van de meest vooraanstaande onderzoekers op het gebied van pesten, wordt pesten door drie factoren gekenmerkt: (i) een onevenwichtigheid in kracht, fysiek en/of mentaal, tussen de pester en het slachtoffer; (ii) het herhaaldelijk uitoefenen van negatieve acties door de pester jegens het slachtoffer; en (iii) een opzettelijke intentie om de ander pijn te doen zonder enige aanleiding (Olweus, 1989a). Voorbeelden van gedragingen die onder pesten vallen, zijn: schelden, lichamelijke mishandeling, bedreiging, stelen, vandalisme, laster, uitsluiting en hekelen (Beale, 2001). Slachtoffers van pesten lijken te worden gekenmerkt door bepaalde persoonlijke eigenschappen. Olweus (1991) omschrijft het slachtoffer als een individu met een angstig persoonlijkheidspatroon gecombineerd met fysieke zwakheid. Dit beeld van slachtoffers van pesten wordt door meerdere studies bevestigd. Robins (1966), Olweus (1978) en Perry, Williard, & Perry (1990) stellen dat slachtoffers van pesten zeer angstige individuen zijn. Brockenbrough, Cornell, & Loper (2002) en Kaltiala-Heino, Rimpela, & Pampela (2000) suggereren dat slachtofferschap een significante positieve correlatie heeft met verschillende internaliserende stoornissen, zoals angst en depressie. Bachelorthesis juli 2008 5

McNamara & McNamara (1997) stellen vast dat het slachtoffer fysiek smal gebouwd is en zwak en tenger in vergelijking met degene die pest. Zij concluderen hieruit dat slachtoffers vaak niet in staat zijn zichzelf te beschermen tegen misbruik. Ook uit onderzoeksresultaten van de studies van Batsche & Knoff (1994), Olweus (1993a), Schwartz, Dodge & Coie (1993) en Slee (1995) blijkt dat slachtoffers vaker angstig en fysiek zwakker zijn dan anderen. Bovendien stellen O Moore & Kirkham (2001) dat slachtoffers neigen te lijden onder een lage zelfwaardering. Perry, Kusel, & Perry (1988) ten slotte, stellen dat slachtoffers minder vrienden en sociale steun hebben waardoor zij het risico lopen afgewezen te worden door leeftijdgenoten. Naast het aanwijzen van bepaalde persoonlijke eigenschappen waar slachtoffers van pesten door gekenmerkt lijken te worden, zijn ook andere predictoren aan te wijzen voor het slachtoffer worden van pesten. Egan & Perry (1998) stellen dat een negatief zelfbeeld een centrale rol speelt bij het slachtoffer worden en blijven. Uit onderzoek van Olweus (1994) blijkt dat het de relatief jongste kinderen zijn die vaker slachtoffer zijn van pesten. Dit kan duiden op hun relatief kwetsbare positie in de groep, mogelijk veroorzaakt doordat zij wellicht ook fysiek zwakker zijn dan de andere kinderen. Boivin, Hymel, & Bukowski (1995), Olweus (1993b) en Schwartz et al. (1993) stellen dat kinderen die regelmatig onderdanig of sociaal teruggetrokken gedrag vertonen, een grote kans lopen om door leeftijdsgenootjes gepest te worden. De meerderheid (ongeveer tweederde) van de slachtoffers van pesten vertoont passief of onderdanig gedrag (Olweus, 1978). De overige eenderde van de slachtoffers van pesten wordt gekarakteriseerd door een agressief en opvliegend gedragspatroon (Schwartz, Dodge, Pettit, & Bates, 1997). Schwartz, McFadyen-Ketchum, Dodge, Pettit, & Bates (1999) stellen dat voor deze laatste groep slachtoffers vroege Bachelorthesis juli 2008 6

verstoorde, agressieve en hyperactief-impulsieve gedragsproblemen aangewezen kunnen worden als predictor van slachtofferschap. Vanwege de enorme gevolgen die pesten in de ontwikkeling en het latere leven van het kind kan hebben (e.g., Stassen-Berger, 2007) is het van groot belang dat er meer duidelijkheid komt over predictoren die aangewezen kunnen worden voor slachtofferschap van pesten op school. Dit geeft leerkrachten en hulpverleners meer mogelijkheden om preventief hulp te bieden aan kinderen die een vergroot risico lopen slachtoffer te worden van pesten. Door een vroeg ingrijpen kan een negatieve sociometrische status van het kind mogelijk worden voorkomen, waardoor het zich op een gezonde manier sociaal kan ontwikkelen (Bokhorst, Goossens, Bruinsma, & Van Boxtel, 2001). Sociometrische status heeft betrekking op de populariteit van een leerling onder klasgenoten (Asher & Dodge, 1986). Het doel van deze studie is het overzichtelijk weergeven van de belangrijkste onderzoeksresultaten van studies die onderzoek hebben gedaan naar predictoren die aangewezen kunnen worden voor slachtofferschap van pesten op school. 2. Methode Met behulp van een systematische review is een literatuurstudie uitgevoerd naar mogelijke predictoren van slachtofferschap van pesten op school. Een systematische review betreft een procedure waarbij resultaten van verschillende studies worden gecombineerd, getest en beschreven (Heiman, 2002). Meer in het bijzonder gaat het om het formuleren van een onderzoeksvraag, het zoeken van relevante literatuur aan de hand van een aantal methodologische criteria en het systematisch weergeven van de belangrijkste onderzoeksresultaten van de gevonden studies. Bachelorthesis juli 2008 7

In de volgende databases, gerangschikt op alfabetische volgorde, is gezocht naar literatuur die van toepassing is op dit onderwerp: ERIC (gelijktijdig zoeken in meerdere bestanden), Google Scholar, IBSS (International Bibliography of the Social Sciences), Online Contents Tijdschriftartikelen UvT (Universiteit van Tilburg), Online Contents Landelijk, PsychINFO, PubMed, Social Services Abstracts en Sociological Abstracts. De zoektermen die voor dit zoekproces zijn gebruikt zijn: pesten, bully, bully* and victim*, predict* and victim* and bully* en predictors and bullying and victimization and children. In bijlage 1 wordt het zoekproces in detail weergegeven. In deze tabel worden de bron, de zoekterm(en), de treffer / treffers totaal en de referentie behorend bij het desbetreffende artikel weergegeven. De onderzoeken waarop de artikelen betrekking hebben zijn beoordeeld aan de hand van de volgende methodologische criteria: het onderzoeksdesign, kenmerken van de onderzoekspopulatie zoals de grootte, de manier waarop de respondenten verkregen zijn, het significantieniveau van de gevonden effecten, de grootte van deze effecten (proportie verklaarde variantie) en de psychometrische kwaliteiten van de meetinstrumenten die de onderzoekers hebben gebruikt. 3. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van de belangrijkste studies uitgewerkt. De studies zijn onderverdeeld in predictoren die aangewezen kunnen worden voor slachtofferschap van pesten op school. Dit zijn 1) gedragsstijl en sociometrische status, 2) persoonlijkheid en zelfwaardering en 3) depressie en sociale angst. Een samenvatting van de belangrijkste resultaten is opgenomen in bijlage 2. Bachelorthesis juli 2008 8

Voorafgaand aan de bespreking van de studies wordt een korte inleiding gegeven. Vervolgens worden de studies kritisch besproken waarbij ook enkele kanttekeningen worden geplaatst. Ten slotte worden enkele studies met elkaar vergeleken. 3.1 Gedragsstijl en sociometrische status als predictoren De onderlinge relaties van leerlingen op school zijn van belang voor het verwerven van status in de groep. Populaire kinderen genieten meer aanzien dan de zondebok van de klas en kinderen die een ondergeschikte positie aannemen zullen weinig tot geen inbreng hebben op het schoolplein. Gedragsstijl lijkt een belangrijke rol te spelen bij het tot stand komen van de sociometrische status van de leerlingen. De uitkomsten van een longitudinaal onderzoek uitgevoerd door Bokhorst,Goossens, Dekker, & De Ruyter (2000) laten zien dat gedragsstijl en sociometrische status belangrijke predictoren kunnen vormen voor slachtofferschap van pesten op school. Bokhorst et al. (2000) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen gedragsstijl en populariteit in de onderbouw van het basisonderwijs en betrokkenheid bij pesten in de middenbouw. Samengevat zijn de belangrijkste resultaten die Bokhorst et al. (2000) hebben gevonden dat een teruggetrokken gedragsstijl negatief samenhangt met later slachtofferschap en internaliserend gedrag en dominant gedrag bij voornamelijk jonge kinderen het risico op later slachtofferschap verhoogt. In 2002 heeft Bokhorst samen met Goossens, Bokhorst, Dekker, & De Ruyter de relatie tussen gedragsstijl, sociometrische status en betrokkenheid bij pesten op school nogmaals onderzocht. Bachelorthesis juli 2008 9

3.1.1 Sociaal teruggetrokken gedrag in de onderbouw: het longitudinale verband met sociometrische status en betrokkenheid bij pesten in de middenbouw Bokhorst, Goossens, Bokhorst, Dekker, & De Ruyter hebben in 2002 een longitudinaal onderzoek verricht naar het verband tussen enerzijds sociaal teruggetrokken gedrag in de onderbouw en sociometrische status en anderzijds betrokkenheid bij pesten in de middenbouw. Zij hebben hiervoor deels dezelfde steekproef en meetinstrumenten gebruikt als in het onderzoek van Bokhorst et al. uit 2000. De drie doelen die Bokhorst et al. (2002) met hun onderzoek voor ogen hadden waren 1) het bevestigen van het onderscheid in drie subtypen van sociaal teruggetrokken gedrag, namelijk active-isolates, passive-anxious en unsociable, 2a) het onderzoeken van de samenhang tussen de drie subtypen van sociaal teruggetrokken gedrag en sociometrische status, 2b) nagaan of kinderen die sociaal teruggetrokken gedrag vertonen een grotere kans lopen om slachtoffer te worden van pesten, 3a) onderzoeken of er ook een onderscheid in subgroepen gemaakt kan worden van kinderen die wel sociaal betrokken zijn, namelijk average, sociallyactive/timid en socially-active/aggressive en 3b) het onderzoeken van het verband tussen sociometrische status en daderschap en slachtofferschap bij pesten. Bokhorst et al. (2002) hebben voor hun studie gekozen voor een multiinformant benadering. Dit wil zeggen dat de onderzoekers gebruik hebben gemaakt van meerdere bronnen om aan hun informatie te komen. Naast vragenlijsten hebben zij gebruik gemaakt van observaties, rating- en nominatieprocedures en zelfrapportage. In totaal zijn er drie vragenlijsten tweemaal aan de leerkrachten voorgelegd om de gedragsstijl van de kinderen in kaart te brengen. Dit zijn: de Vragenlijst voor Sociaal Functioneren (VSF; factor dominantie meetmoment 1 =. 80, meetmoment Bachelorthesis juli 2008 10

2 =.77; factor teruggetrokken gedrag meetmoment 1 =.69, meetmoment 2 =.83), de onderbouwversie van de Leerkracht Beoordelingen voor Sociale Angst (LBSA-O; Bokhorst, Goossens, & De Ruyter, 1998; =.90) en de Gedrags Vragenlijst voor Peuters en Kleuters (GVPK; Goossens, Dekker, Bruinsma, & De Ruyter, 2000; factor 1 agressief/storend meetmoment 1 =.94, meetmoment 2 =.91; factor 2 angstig/teruggetrokken meetmoment 1 =.83, meetmoment 2 =.87). Daarnaast hebben de leerkrachten de Child Behavior Check List (CBCL; Achenbach & Edelbrock, 1986) ingevuld. De CBCL is uitgebreid onderzocht en is een betrouwbaar en valide instrument gebleken (Verhulst, Koot, Akkerhuis, & Veerman, 1990; = niet gegeven). Voor het meten van de sociometrische status (populariteit) van de leerlingen is gebruik gemaakt van een rating- en nominatieprocedure. Een ratingprocedure houdt in dat elk kind zijn of haar medeleerlingen een positieve, neutrale of negatieve score geeft. Bij een nominatieprocedure nomineren de kinderen hun medeleerlingen positief of negatief. Voor elke leerling worden de gekregen nominaties bij elkaar opgeteld met als eindresultaat een somscore. Hoe hoger de somscore, hoe groter de populariteit. Aan de hand van deze somscore zijn de leerlingen ingedeeld in de volgende vijf sociometrische statusgroepen: populair, verworpen, genegeerd, controversieel en gemiddeld. Door middel van zelfrapportage is bij de kinderen gemeten in hoeverre zij zichzelf als slachtoffer van pesten zien. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Klasgenoten Relatie Vragen Lijst Junior (KRVL-J; Liebrand, Van IJzendoorn, & Van Lieshout, 1991). Deze vragenlijst meet de volgende drie factoren: geïsoleerd (veel gemeden worden of zich alleen voelen; deze factor heeft men niet meer Bachelorthesis juli 2008 11

meegenomen in het onderzoek vanwege een te lage alpha), slachtoffer (veel gepest worden; =.51) en dader (veel pesten; =.65). Oordelen van medeleerlingen over de betrokkenheid bij pesten is gemeten aan de hand van KRVL-J-nominaties. De samenhang tussen de rating- en nominatieprocedure en de nominaties van de KRVL-J zijn matig (r =.15 en r =.26; p <.01). De kinderen werden in een periode van vier maanden vijf keer gedurende één minuut geobserveerd op het schoolplein. Voor de observaties is gebruikt gemaakt van de schaal van Parten (1932; = niet gegeven). Deze schaal onderscheidt zes niveaus van sociale participatie. Bokhorst et al. (2002) hebben daar nog drie categorieën aan toegevoegd, namelijk stoeien, agressief gedrag en naar of bij de leerkracht. De observatiescores zijn over de volgende categorieën gemiddeld: 1) omstander, 2) solitair spel, 3) parallel spel, 4) associatief spel en 5) coöperatief spel. De onderzoekers hebben de scores van de categorieën omstander en solitair spel opgeteld en als algemene maat voor teruggetrokken gedrag gebruikt. Kinderen die op deze maat boven het gemiddelde scoorden werden als sociaal teruggetrokken beschouwd. Deze groep bestond uit 81 kinderen. De andere 92 kinderen werden als sociaal betrokken beschouwd. Beide groepen konden na clusteranalyse worden ingedeeld in één van de zes gedragsclusters die in de tabel op de volgende pagina zijn opgenomen (Tabel 1). Bachelorthesis juli 2008 12

Tabel 1. Indeling en kenmerken gedragsclusters Gedragscluster N Kenmerken 1. active-isolate 20 agressief, dominant gedrag, weinig interactie 2. passive-anxious 21 sociaal angstig, trekken zich terug uit contacten 3. unsociable 40 spelen het liefst alleen 4. average 50 leggen normaal contact met anderen 5. socially-active/timid 28 verlegen, sociaal betrokken 10 agressief, sociaal betrokken 6. sociallyactive/aggressive Bokhorst et al. (2002) hebben een verband gevonden tussen de gedragsclusters, sociometrische status en betrokkenheid bij pesten in de middenbouw. Het belangrijkste resultaat wat de onderzoekers gevonden hebben is dat kinderen die ingedeeld kunnen worden in gedragsclusters 1 active-isolate en 6 sociallyactive/aggressive het grootste risico liepen om in de middenbouw betrokken te zijn bij pesten en/of afgewezen te worden door hun medeleerlingen. Samenvattend wijzen de data niet op een risicostatus voor kinderen die zich uit vrije wil onttrekken aan sociale contacten met leeftijdgenoten, maar wel voor de active-isolates die door de anderen uit de groep gestoten zijn en blijven (Bokhorst et al., 2002). Er zijn een aantal belangrijke kanttekeningen bij het onderzoek van Bokhorst et al. (2002) te plaatsen. Ten eerste zijn de analyses die de onderzoekers hebben uitgevoerd enkel gebaseerd op de onafhankelijke observaties van de leerlingen. Indien deze observaties, ondanks de hoge mate van betrouwbaarheid (alle s >.80), niet juist blijken te zijn is het gehele onderzoek hierdoor vertekend. Bachelorthesis juli 2008 13

Ten tweede bestond de groep kinderen die ingedeeld kon worden in gedragscluster 6 socially-active/aggressive slechts uit 10 kinderen. Dit zijn erg weinig respondenten waardoor men voorzichtig moet zijn met het verbinden van conclusies aan de onderzoeksresultaten. Ten slotte bevatte de steekproef net als in het onderzoek van Bokhorst et al. (2000) leerlingen van slechts twee protestants-christelijke basisscholen in respectievelijk Badhoevedorp en Hoofddorp. Het gevolg van deze keuze is dat de steekproef niet geheel representatief is voor de algemene populatie van schoolgaande kinderen. Dit betekent dat voorzichtigheid is geboden bij de generalisatie van de onderzoeksresultaten. 3.2 Persoonlijkheid en zelfwaardering als predictoren Rigby & Slee hebben in 1991 een studie uitgevoerd onder studenten in de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar, waarbij zij significante negatieve correlaties hebben gevonden tussen zelfwaardering en slachtofferschap. Voor dit onderzoek hebben zij gebruik gemaakt van de Rosenberg s Self-Esteem Scale (Rosenberg, 1986). In 1994 heeft Byrne gevonden dat slachtoffers van pesten hoog scoren op het persoonlijkheidskenmerk neuroticisme en bovendien zich meer teruggetrokken opstellen dan andere kinderen. Uit een internationaal onderzoek onder kinderen die gedurende de leeftijd van 3 tot 23 jaar intensief zijn gevolgd, blijkt dat de persoonlijkheid van jonge kinderen een belangrijke indicator is voor hun latere karakter en maatschappelijk functioneren (Dennissen, Asendorph, & Van Aken, 2008). Deze onderzoeksresultaten impliceren Bachelorthesis juli 2008 14

dat de vroege persoonskenmerken van kinderen een belangrijke rol spelen in hun verdere ontwikkeling. Mynard & Joseph (1997) zijn van mening dat Eysenck s persoonlijkheidsdimensies een bruikbaar conceptueel raamwerk vormen om de relatie tussen persoonlijkheid en pesten te onderzoeken. Slee & Rigby (1993) en Mynard & Joseph (1997) hebben beide de relatie tussen introversie, neuroticisme en slachtofferschap onderzocht. 3.2.1 De relatie van de persoonlijkheidsfactoren van Eysenck en zelfwaardering in pestgedrag onder basisschooljongens in Australië Slee & Rigby (1993) onderzochten de persoonlijkheidskenmerken van jongens die pesten en jongens die slachtoffer zijn van pesten in relatie tot de factoren extraversie (E), neuroticisme (N) en psychoticisme (P) (Eysenck & Eysenck, 1975) en de psychologische welzijnsfactor zelfwaardering. De onderzoekers verwachtten dat slachtoffers van pesten relatief gezien meer introvert zijn, hoog scoren op N en een lage zelfwaardering hebben. Onder introverte individuen verstaan Eysenck & Eysenck (1975) en Corcoran (1981) personen die zich rustig en teruggetrokken opstellen, die de voorkeur geven aan alleen zijn in plaats van samen met anderen en die zelden signalen van agressief gedrag uitstralen. Personen die hoog scoren op N zijn angstige individuen met een lage zelfwaardering die worden gekenmerkt door obsessief gedrag, een gebrek aan autonomie en bezorgdheid over hun gezondheid en schuldgevoelens. Voor deze studie hebben Slee & Rigby (1993) gebruik gemaakt van 214 jongens in de leeftijdscategorie van 7 tot 13 jaar met een gemiddelde leeftijd van Bachelorthesis juli 2008 15

10,90 jaar. De jongens zijn afkomstig van drie basisscholen uit de lage tot middenklasse van de stad Adelaide in Australië. De jongens hebben de volgende vragenlijsten ingevuld: de Junior Eysenck Personality Questionnaire (EPQ Junior; Eysenck & Eysenck, 1975) en de Coopersmith Self-Esteem Inventory (SEI; Coopersmith, 1987). Beide vragenlijsten beschikken over een goede interne betrouwbaarheid (EPQ Junior: E ( =.82), P ( =.78), N ( =.81) en de liegschaal ( =.83); SEI: algemeen ( =.83); sociaal ( =.58); school ( =.31); thuis ( =.72); liegen ( =.34) en totaal ( =.88)). Het onderscheid tussen kinderen die pesten, kinderen die slachtoffer zijn van pesten en kinderen die niet betrokken zijn bij pesten is gemaakt met behulp van nominaties van leerkrachten en een vragenlijst van Rigby & Slee (1991) met een voldoende interne betrouwbaarheid ( = niet gegeven). Hieruit volgde een selectie van 87 kinderen, van wie 29 kinderen uit elk van bovengenoemde subgroep. Samengevat zijn de belangrijkste resultaten van de studie van Slee & Rigby (1993) dat slachtoffers van pesten neigden naar introversie en zij significant lager scoorden op algemene en totale zelfwaardering dan andere kinderen (p < 0.05). De onderzoekers vonden echter geen significante verschillen op de N schaal, terwijl individuen die hoog scoren op N angstige individuen zijn met een lage zelfwaardering. Bovendien scoorden slachtoffers van pesten significant hoger op de liegschaal van de EPQ Junior dan kinderen die pesten (p < 0.05). Slee & Rigby (1993) geven hier geen verklaring voor. De resultaten van Slee & Rigby (1993) komen niet overeen met de uitkomsten van onderzoek van Robins (1966), Olweus (1978) en Perry et al. (1990). Deze onderzoekers concludeerden eerder dat slachtoffers van pesten zeer angstige individuen waren. Slee & Rigby (1993) suggereren dat niet neuroticisme de Bachelorthesis juli 2008 16

persoonlijkheidsfactor is waarin slachtoffers van pesten van andere kinderen verschillen, maar dat introversie dit is. Er zijn een aantal onderzoeksbeperkingen aan te wijzen bij het onderzoek van Slee & Rigby (1993). Ten eerste hebben slechts 87 jongens deelgenomen aan het onderzoek. Dit is een kleine groep participanten. Daarnaast hebben de onderzoekers geen meisjes in hun steekproef opgenomen met als gevolg dat de onderzoeksresultaten niet generaliseerbaar zijn naar de algemene populatie schoolgaande kinderen. Ten tweede mogen Slee & Rigby (1993) geen uitspraak doen over eventuele causale verbanden tussen introversie, neuroticisme, zelfwaardering en slachtofferschap, omdat zij hebben gekozen voor een correlationeel onderzoek. 3.2.2 Problemen bij de betrokkenheid van pesten en de relatie met de persoonlijkheidsdimensies van Eysenck bij kinderen in de leeftijdscategorie van 8 tot 13 jaar Het doel van de studie van Mynard & Joseph (1997) was het repliceren van de onderzoeksresultaten van de studie van Slee & Rigby (1993) in combinatie met een toegevoegde subgroep, namelijk die van kinderen die zowel slachtoffer zijn van pesten als zelf pesten. De steekproef van de studie van Mynard & Joseph (1997) bestond uit 179 basisschoolkinderen (104 meisjes en 75 jongens) van twee scholen in Warwickshire, in Engeland. De kinderen kwamen uit de leeftijdscategorie van 8 tot 13 jaar en hadden een gemiddelde leeftijd van 10,70 jaar met een standaarddeviatie van 1,50 jaar. Bachelorthesis juli 2008 17

De vragenlijsten waar de onderzoekers gebruik van hebben gemaakt zijn: de Bullying-Behaviour Scale, de Peer-Victimization Scale (Austin & Joseph, 1996), de Self-Perception Profile Children (SPPC; Harter, 1985) en de Junior Eysenck Personality Questionnaire (EPQ Junior; Eysenck & Eysenck, 1975). Er wordt geen uitspraak gedaan over de interne betrouwbaarheid van deze vragenlijsten. Uit de resultaten van de Bullying-Behaviour Scale en de Peer-Victimization Scale bleek dat 49% van de 179 kinderen betrokken was bij pesten. Deze 49% kon opgesplitst worden in de subgroepen 1) kinderen die pestten (11%), 2) kinderen die slachtoffer waren van pesten (20%) en 3) kinderen die zowel slachtoffer waren van pesten als zelf pestten (18%). Mynard & Joseph (1997) hebben een associatie gevonden tussen introversie en slachtofferschap. Kinderen met een hoge score op de Peer-Victimization Scale bleken een lage score te hebben op de extraversie schaal (r = -.23, p <.01). Mynard & Joseph (1997) hebben geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in pestgedrag en slachtofferschap van pesten. Daarnaast hebben de onderzoekers geen significante verschillen gevonden in neuroticisme. Ten slotte hebben zij geen associatie gevonden tussen scores op de Peer-Victimization Scale en de liegschaal (r = -.15, NS). Er zijn een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het onderzoek van Mynard & Joseph (1997). Ten eerste geven de onderzoekers geen toelichting bij de Bullying- Behaviour Scale en de Peer-Victimization Scale. Ten tweede doen Mynard & Joseph (1997) geen uitspraak over de interne betrouwbaarheid van de gebruikte vragenlijsten, waardoor het niet duidelijk wordt of de gegeven antwoorden als consistent mogen worden beschouwd. Ten slotte hebben Mynard & Joseph (1997) gekozen voor een correlationeel onderzoek. Het gevolg van deze keuze is dat er geen uitspraken mogen worden Bachelorthesis juli 2008 18

gedaan over eventuele causale verbanden tussen introversie, neuroticisme en slachtofferschap. 3.2.3 Vergelijking studies De resultaten van beide studies komen grotendeels overeen. Zowel Slee & Rigby (1993) als Mynard & Joseph (1997) hebben een associatie gevonden tussen slachtofferschap en introversie en beide studies konden de verwachte associatie tussen slachtofferschap en neuroticisme niet bevestigen. In tegenstelling tot Slee & Rigby (1993) hebben Mynard & Joseph (1997) geen associatie gevonden tussen slachtofferschap en een hogere score op de liegschaal van de EPQ Junior. Slee & Rigby (1993) hebben aan de hand van nominaties van leerkrachten en een vragenlijst van Rigby & Slee (1991) de steekproef van hun studie onderverdeeld in de volgende subgroepen: 1) kinderen die pesten, 2) kinderen die slachtoffer zijn van pesten en 3) kinderen die niet betrokken zijn bij pesten. Mynard & Joseph (1997) hebben deze onderverdeling gemaakt aan de hand van de uitkomsten van de Bullying- Behaviour Scale en de Peer-Victimization Scale. Bovendien hebben Mynard & Joseph (1997) een vierde subgroep aan hun onderzoek toegevoegd, namelijk kinderen die zowel slachtoffer zijn van pesten als zelf pesten. De steekproef van beide studies is grotendeels vergelijkbaar, met als grote verschil dat Slee & Rigby (1993) alleen jongens in hun onderzoek hebben opgenomen. De onderzoeksresultaten van de studie van Slee & Rigby (1993) mogen dus niet zonder meer worden gegeneraliseerd naar meisjes. De resultaten van Mynard & Joseph (1997) duiden echter niet op verschillen tussen jongens en meisjes in pestgedrag en slachtofferschap van pesten. Bachelorthesis juli 2008 19

Ten slotte moet worden opgemerkt dat beide studies een cross-sectioneel design hebben. Er mogen geen causale verbanden worden gelegd tussen introversie, neuroticisme, zelfwaardering en pesten. Noch mag er een uitspraak worden gedaan over de richting van deze correlationele verbanden. 3.3 Depressie en sociale angst als predictoren Er bestaat een relatie tussen kinderen die slachtoffer zijn van pesten en het niveau van psychologisch welbevinden. Uit onderzoek van Rigby (1996) bleek dat kinderen die slachtoffer zijn van pesten meer gezondheidsproblemen rapporteerden dan kinderen die geen slachtoffer zijn van pesten. Onder deze gezondheidsproblemen vielen onder andere ziekte in zijn algemeenheid, somatische klachten, angst, depressie en suïcidale gedachten. Besag (1989) suggereert dat depressie geassocieerd kan zijn met slachtofferschap op school. Neary & Joseph (1994) vonden dat slachtoffers van pesten hogere niveaus van angst ervaren dan andere kinderen. Depressie en sociale angst zouden wellicht aangewezen kunnen worden als predictoren van slachtofferschap van pesten op school. Zo is de kans om buitengesloten te worden voor depressieve kinderen groter en stralen kinderen met een sociale angst een bepaalde kwetsbaarheid uit waardoor zij bij anderen het beeld oproepen van een gemakkelijk slachtoffer, dat niet terugslaat, maar zich de problemen erg aantrekt (Bokhorst et al., 2000). Ook Slee (1995) en Craig (1998) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen slachtofferschap van pesten op school en het niveau van psychologisch welbevinden. Bachelorthesis juli 2008 20

3.3.1 Slachtofferschap van pesten en de relatie met depressie onder basisschoolkinderen in Australië. Slee (1995) heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen de neiging om gepest te worden, de neiging om te pesten en de neiging om prosociaal gedrag te vertonen enerzijds en depressie anderzijds. Onder 353 basisschoolkinderen (165 meisjes en 188 jongens met een gemiddelde leeftijd van 10,30 jaar) zijn diverse vragenlijsten afgenomen om de mate van psychologisch welbevinden van de kinderen te kunnen bepalen. De kinderen waren afkomstig uit de lage tot middenklasse van de stad Adelaide in Australië. Om de onderlinge relaties van de leerlingen vast te stellen is gebruik gemaakt van de Peer Relations Questionnaire (PRQ), samengesteld door Rigby & Slee (1992). De interne betrouwbaarheid van deze vragenlijst is voldoende ( = niet gegeven). De Depression Self Rating Scale (DSRS) is door Birleson (1981) speciaal ontwikkeld om depressie te meten bij kinderen in de leeftijdscategorie van 7 tot 13 jaar. De interne betrouwbaarheid van de DSRS bedraagt.86, de test-hertest betrouwbaarheid bedraagt.80 en de validiteit met de Children s Depression Inventory (Birleson, 1981) bedraagt.81. Het welbevinden van de kinderen op school is gemeten aan de hand van zeven gezichten (Andrews & Withey, 1976), waarbij een brede glimlach gelijk stond aan de score 7 en een zware frons gelijk stond aan de score 1. Er wordt geen uitspraak gedaan over de interne betrouwbaarheid van deze methode. Of de kinderen het leuk vonden op school is gemeten met een schaal uiteenlopend van score 1 helemaal niet tot score 5 helemaal wel. Door aan de kinderen een serie vragen voor te leggen is de frequentie en de duur van pesten op school gemeten. Ten slotte lazen de leerkrachten de leerlingen de door Olweus (1989a) gegeven definitie van pesten voor. Bachelorthesis juli 2008 21

Uit de resultaten van de studie van Slee (1995) is af te lezen dat 26% van de kinderen uit de steekproef gepest werd. Het merendeel van deze pesterijen duurde een paar dagen, 25.9% van deze pesterijen duurde 6 maanden of langer. Voor meer dan 16% van de leerlingen bleek dit laatste het geval te zijn. Leerlingen die bijna alle dagen of vaker werden gepest (6.8%) scoorden op de DSRS hoger op depressieve symptomen dan leerlingen die minder vaak werden gepest. Slee (1995) heeft een significante relatie gevonden tussen de neiging om gepest te worden enerzijds en depressie en ongelukkig zijn op school anderzijds, voor zowel jongens als meisjes (p <.001). De bevindingen suggereren dat slechtere uitkomsten in termen van psychosociaal welbevinden samengaan met slachtofferschap. Meer onderzoek is nodig om vast te kunnen stellen in welke richting dit effect wijst. Een onderzoeksbeperking bij het onderzoek van Slee (1995) is dat er weinig informatie wordt gegeven over de interne betrouwbaarheid van de gebruikte vragenlijsten. Hierdoor kan niet worden vastgesteld hoe betrouwbaar de metingen waren. Bovendien is het niet duidelijk welke vragen aan de kinderen zijn voorgelegd om te meten of zij het leuk vinden op school en welke vragen gebruikt zijn om vast te stellen wat de frequentie en duur van het pesten is. Ten slotte mogen aan de hand van de onderzoekresultaten van Slee (1995) geen uitspraken worden gedaan over (de richting van) causale relaties, omdat het een correlationeel onderzoek betreft. Bachelorthesis juli 2008 22

3.3.2 De relatie tussen pesten, slachtofferschap, depressie, angst en agressie onder basisschoolkinderen Craig (1998) heeft in haar studie de relatie tussen pesten, slachtofferschap, depressie, angst en agressie onderzocht. Doel van de studie was het onderzoeken van 1) sekse- en schoolklasverschillen in fysieke, verbale, indirecte agressie en slachtofferschap, 2) sekse- en schoolklasverschillen in depressie en angst en 3) de relatie tussen fysieke, verbale, indirecte agressie, slachtofferschap, depressie en angst. Er zal alleen op de tweede doelstelling van de studie worden ingegaan. De steekproef van de studie bestond uit 546 kinderen (292 meisjes en 254 jongens met een gemiddelde leeftijd van 11,24 jaar en een standaarddeviatie van 1,60 jaar) van vijf basisscholen uit de middenklasse van een kleine stad. De steekproef bestond grotendeels uit blanke kinderen (67%), maar andere etnische achtergronden zoals Aziatische (16%) en zwarte (11%) waren ook vertegenwoordigd. Met behulp van een verkorte versie van de Bully/Victim Questionnaire (Olweus, 1989b) heeft Craig de kinderen onderverdeeld in vier subgroepen: 1) kinderen die pesten, 2) kinderen die slachtoffer zijn van pesten, 3) kinderen die zowel slachtoffer zijn van pesten als zelf pesten en 4) kinderen die niet betrokken zijn bij pesten, de controlegroep. De interne betrouwbaarheid van de Bully/Victim Questionnaire is.76. Sociale angst is gemeten met de Social Anxiety Scale (SAS) van Franke & Hymel (1984) en depressie is gemeten met de Children s Depression Inventory (CDI) van Kovacs (1985). De interne betrouwbaarheid voor beide schalen is respectievelijk.93 en.73. Bachelorthesis juli 2008 23

Craig (1998) heeft gevonden dat meisjes in de lagere schoolklassen significant hoger scoorden op sociale angst dan jongens in de lagere schoolklassen. In de hogere schoolklassen zijn er geen verschillen gevonden in angstscore tussen jongens en meisjes. Slachtoffers van pesten gaven aan significant hogere niveaus van sociale angst te ervaren dan kinderen die pesten en dan de controlegroep. Bovendien gaven slachtoffers van pesten aan meer depressieve symptomen te ervaren dan de controlegroep. Meisjes en oudere kinderen rapporteerden meer depressie dan jongens en jongere kinderen. Craig (1998) speculeert dat de depressieve symptomen van slachtoffers van pesten ofwel een gevolg kan zijn van eerder slachtofferschap, dan wel een gevolg is van algemeen welbevinden, niet speciaal gerelateerd aan pesten en slachtofferschap en daardoor ook kan worden bepaald door andere factoren. Een belangrijke kanttekening bij het onderzoek van Craig (1998) is het gebruik van zelfrapportage. Het meten van externe problemen zoals indirecte agressie door middel van zelfrapportage geeft een vertekend beeld, doordat het niet sociaal wenselijk is agressie te gebruiken, agressie vaak niet herkend wordt door degene die het gebruikt en in sommige gevallen zelfs onbewust plaatsvindt. Door dit alles kan indirecte agressie in zelfrapportages ondergerapporteerd worden (Bjorkqvist, Osterman, & Kaukiainen, 1992). Het meten van de tendens sociaal wenselijke antwoorden te geven zou in dit geval een mogelijke oplossing zijn geweest. Een tweede kanttekening bij het onderzoek van Craig (1998) is dat er geen conclusie mag worden getrokken over eventuele causale verbanden tussen slachtofferschap en sociale angst en depressie, omdat het een correlationeel onderzoek betreft. Er mag daarom niet worden geconcludeerd dat sociale angst en/of depressie een predictor is van slachtofferschap van pesten op school. Bachelorthesis juli 2008 24

3.3.3 Vergelijking studies Zowel Craig (1998) als Slee (1995) hebben een relatie gevonden tussen slachtofferschap van pesten en een lager psychosociaal welbevinden voor zowel jongens als meisjes. Het onderzoek van Slee (1995) beperkt zich tot de relatie tussen pesten en depressie, waar Craig (1998) naast deze twee factoren ook angst en agressie in haar onderzoek betrekt. Beide studies beschikken over een grote steekproef, een gelijke verdeling van geslacht en een gemiddelde leeftijd van de participanten van rond de 11 jaar. Hetgeen waar de steekproeven van de studie van Slee (1995) en de studie van Craig (1998) in verschillen, is dat Craig (1998) kinderen afkomstig van verschillende etnische achtergronden in haar studie heeft meegenomen. De uitkomsten van de studie van Craig (1998) zouden om deze reden een hogere generaliseerbaarheid hebben naar andere populaties dan de uitkomsten van de studie van Slee (1995). Een belangrijke kanttekening voor beide studies is het gebruik van zelfrapportage met behulp van vragenlijsten. Beide onderzoekers hebben de tendens om sociaal wenselijke antwoorden te geven bij de leerlingen niet onderzocht. Dit betekent dat de uitkomsten van de vragenlijsten wellicht een vertekend beeld van de werkelijkheid kunnen geven. 4. Conclusie In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag Welke predictoren zijn aan te wijzen voor slachtofferschap van pesten op school?. Dit gebeurt aan de hand van de conclusies die getrokken mogen worden uit de onderzoeksresultaten van de besproken studies. Bachelorthesis juli 2008 25

Bokhorst et al. (2000) concluderen dat de gedragsstijl en populariteit van kinderen in de onderbouw van het basisonderwijs van invloed zijn op een betrokkenheid bij pesten in de middenbouw. Een teruggetrokken gedragsstijl hangt negatief samen met later slachtofferschap en internaliserend gedrag en dominant gedrag bij voornamelijk jonge kinderen verhoogt het risico op later slachtofferschap. Hiermee bevestigen Bokhorst et al. dat al op jonge leeftijd predictoren zijn aan te wijzen voor een latere betrokkenheid bij pesten. Bokhorst et al. (2002) concluderen dat het onderscheid in zes gedragsclusters uitwijst dat verschillen in gedragsstijl en populariteit samenhangen met een verschillende sociale ontwikkeling. Zo lopen kinderen die ingedeeld kunnen worden in de gedragsclusters active-isolate en socially-active/aggressive het grootste risico om in de middenbouw betrokken te zijn bij pesten en/of afgewezen te worden door hun medeleerlingen. De data wijzen niet op een risicostatus voor kinderen die zich uit vrije wil onttrekken aan sociale contacten met leeftijdgenoten, maar wel voor de active-isolates die door de anderen uit de groep gestoten zijn en blijven. Slee & Rigby (1993) en Mynard & Joseph (1997) stellen beide vast dat slachtoffers van pesten neigen naar introversie en Slee & Rigby (1993) constateren dat slachtoffers van pesten significant lager scoren op algemene en totale zelfwaardering dan andere kinderen. Zowel Slee (1995) als Craig (1998) merken op dat slachtoffers van pesten hoger scoren op depressieve symptomen dan andere kinderen. Craig (1998) ten slotte concludeert dat slachtoffers van pesten significant hogere niveaus van sociale angst ervaren dan andere kinderen. Deze bevindingen suggereren dat slechtere uitkomsten in termen van psychosociaal welbevinden samengaan met slachtofferschap. Bachelorthesis juli 2008 26

Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen, met enige voorzichtigheid, de volgende predictoren van slachtofferschap van pesten worden aangewezen: gedragsstijl, sociometrische status (populariteit), introversie, een lagere zelfwaardering en een lager psychosociaal welbevinden in termen van depressieve symptomen en sociale angst. 5. Discussie In dit hoofdstuk zullen de onderzoeksresultaten worden bediscussieerd. Begonnen zal worden met een bespreking van de voor- en nadelen van een systematische review. Vervolgens zullen de beperkingen van de gebruikte studies nogmaals worden belicht. Daarnaast zullen ook de sterke punten van de gebruikte studies worden besproken. Ten slotte zullen er suggesties voor vervolgonderzoek worden aangereikt. Het doel van deze studie was om met behulp van een systematische review te inventariseren welke predictoren van slachtofferschap van pesten op school momenteel in de literatuur worden onderscheiden. In een systematische review worden resultaten van verschillende studies gecombineerd, getest en beschreven met als doel een betrouwbaar overzicht van onderzoeksresultaten op te stellen om een antwoord te kunnen geven op een vooraf opgestelde onderzoeksvraag (Heiman, 2002). Over de onderzoeksresultaten van een systematische review mag alleen in algemene termen worden gesproken, omdat deze zich baseert op een grote diversiteit aan studies (Heiman, 2002). Bachelorthesis juli 2008 27

Een systematische review heeft een aantal voordelen boven een gewone review. Ten eerste zijn de onderzoeksresultaten van een systematische review beter generaliseerbaar naar de populatie dan de onderzoeksresultaten van een gewone review. Dit is het gevolg van het grote aantal en de grote diversiteit van respondenten waarover je in een systematische review uitspraken doet (Heiman, 2002). Ten tweede beschik je bij een systematische review over een hoge mate van betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten. Een systematische review heeft meer statistische power dan een gewone review. Het antwoord op de onderzoeksvraag wordt immers gebaseerd op de resultaten van meerdere studies die met behulp van gevarieerde methoden zijn uitgevoerd (Heiman, 2002). Een onderzoeksbeperking van de longitudinale studie van Bokhorst et al. (2002) is dat de onderzoeksresultaten vertekend kunnen zijn door externe gebeurtenissen die tijdens de duur van de studie plaats hebben gevonden en die niet generaliseerbaar zijn over tijd (Heiman, 2002). Een voordeel van de longitudinale studie van Bokhorst et al. (2002) is dat het effect van het verloop van de tijd op gedragsstijl, sociometrische status en betrokkenheid bij pesten is geobserveerd (Heiman, 2002). De studies van Slee & Rigby (1993), Mynard & Joseph (1997), Slee (1995) en Craig (1998) hebben een cross-sectioneel design. Een nadeel van een cross-sectioneel design is dat er vaak slechts één meetmoment plaatsvindt, waardoor je onderzoeksresultaten een vertekend beeld kunnen geven. Het is immers niet gezegd dat je gevonden effect stabiel blijft over de tijd (Heiman, 2002). Een tweede nadeel van een cross-sectioneel design is dat de onderzoekers aan de hand van de onderzoeksresultaten alleen correlationele verbanden mogen Bachelorthesis juli 2008 28

beschrijven tussen de onderzochte factoren; er mogen geen causale verbanden worden gelegd en/of uitspraken worden gedaan over de richting van de gevonden verbanden. Er zijn een aantal opmerkingen te plaatsen bij de representativiteit en de grootte van de steekproeven van de gebruikte studies. Bokhorst et al. (2002) leidden uit hun onderzoeksresultaten af dat kinderen die kunnen worden aangemerkt als socially-active/aggressive vaker slachtoffer van pesten werden dan andere kinderen. Echter, in het onderzoek bestond deze groep slechts uit 10 kinderen. Daarnaast bevatte de steekproef leerlingen van slechts twee protestants-christelijke basisscholen. Dit betekent dat de steekproef niet geheel representatief was voor de algemene populatie van schoolgaande kinderen en voorzichtigheid is geboden bij de generalisatie van de onderzoeksresultaten van de studie van Bokhorst et al. (2002). Ook de steekproef van de studie van Slee & Rigby (1993) was niet geheel representatief voor de algemene populatie van schoolgaande kinderen. Slechts 87 respondenten hebben deelgenomen aan het onderzoek. Bovendien hadden de onderzoekers alleen jongens in hun steekproef opgenomen. De resultaten van een replicatiestudie van Mynard & Joseph (1997) waarbij zowel jongens als meisjes in het onderzoek zijn meegenomen, duiden echter niet op verschillen tussen jongens en meisjes in pestgedrag en slachtofferschap van pesten. In de studies van Mynard & Joseph (1997), Slee (1995) en Craig (1998) is gebruik gemaakt van een grote steekproef en een gelijke verdeling van jongens en meisjes. Craig (1998) heeft bovendien kinderen van verschillende etniciteiten in haar steekproef opgenomen. Het gevolg van een grote en representatieve steekproef is dat de onderzoeksresultaten beter generaliseerbaar zijn naar de algemene populatie van schoolgaande kinderen. Bachelorthesis juli 2008 29

Een belangrijke kanttekening voor de studies van Bokhorst et al. (2002), Slee & Rigby (1993), Slee (1995) en Craig (1998) is het gebruik van zelfrapportage door middel van vragenlijsten. De onderzoekers hebben de tendens om sociaal wenselijke antwoorden te geven ter controle van de betrouwbaarheid niet onderzocht. Dit heeft als gevolg dat de uitkomsten van de vragenlijsten wellicht een vertekend beeld van de werkelijkheid geven. De samenhang tussen de rating- en nominatieprocedure en de nominaties van de KRVL-J in het onderzoek van Bokhorst et al. (2002) bleek bovendien matig te zijn (r =.15 en r =.26; p <.01). Een sterk punt van de studie van Bokhorst et al. (2002) is de keuze voor een multi-informant benadering. De onderzoekers hebben naast vragenlijsten gebruik gemaakt van observaties, rating- en nominatieprocedures en zelfrapportage. Een zwak punt van de studie van Mynard & Joseph (1997) en Slee (1995) is dat zij weinig uitspraken doen over de interne betrouwbaarheid van de gebruikte vragenlijsten. Hierdoor is het niet vast te stellen of de metingen betrouwbaar waren. De vragenlijsten uit de studies van Bokhorst et al. (2002), Slee & Rigby (1993) en Craig (1998) beschikken over een goede interne betrouwbaarheid. Slee (1995) heeft voor zijn studie gebruik gemaakt van een speciaal door Birleson (1981) ontwikkelde vragenlijst om depressie te meten bij kinderen in de leeftijdscategorie van 7 tot 13 jaar. Vanwege de gevolgen die slachtofferschap van pesten kan hebben is het zeer belangrijk dat er meer onderzoek wordt gedaan naar eventuele predictoren die aangewezen kunnen worden voor slachtofferschap van pesten op school. Indien er meer inzicht is in deze predictoren geeft dit meer mogelijkheden om tijdig in te grijpen en kunnen leerkrachten en verzorgers een preventieve functie vervullen. Op school-, groeps- en individueel niveau kunnen maatregelen worden getroffen gericht op de preventie van pesten (Bokhorst et al., 2001). Bachelorthesis juli 2008 30

Voor vervolgonderzoek op het gebied van slachtofferschap van pesten op school is het van belang te achterhalen of slachtoffers van pesten voordat zij gepest werden ook al significant verschilden van andere kinderen, zodat er een uitspraak kan worden gedaan over de richting van het gevonden verband. Het is nu bijvoorbeeld niet duidelijk of slachtoffers van pesten voordat zij gepest werden significant hogere niveaus van angst hebben ervaren dan andere kinderen. Er mag dus geen uitspraak worden gedaan over de causale relatie tussen slachtofferschap van pesten en hogere niveaus van angst. Ten slotte zal in vervolgonderzoek niet alleen moeten worden gekeken naar het gedrag en de relaties van kinderen op school, ook zal er de nodige aandacht besteed moeten worden aan sociale- en omgevingsfactoren. Sociale- en omgevingsfactoren kunnen namelijk van grote invloed zijn op het gedrag van de kinderen die later slachtoffer worden van pesten (Bokhorst et al., 2002). Literatuur Achenbach, T. M., & Edelbrock, C. S. (1986). Manual for the Teacher Report Form and Teacher Version of the Child Behavior Profile. Burlington, VT: University of Vermont Department of Psychiatry. Andrews, F. M., & Withey, S. B. (1976). Social indicators of well-being. New York: Plenum. Asher, S. R., & Dodge, K. A. (1986). Identifying children who are rejected by their peers. Developmental Psychology, 22, 444-449. Austin, S., & Joseph, S. (1996). Assessment of bully/victim problems in 8- to 11-year-olds. British Journal of Educational Psychology, 66, 447-456. Batsche, G. M., & Knoff, H. M. (1994). Bullies and their victims: Understanding a pervasive problem in the schools. School Psychology Review, 23, 165-174. Bachelorthesis juli 2008 31