Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2011D56821 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Datum 4 november 2016 Schriftelijk overleg over het SO over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie. Vastgesteld 22 december 2011

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Oprichting Stichting Nederlandse Veteranendag. Staten-Generaal. Vastgesteld 18 november De voorzitter van de commissie, Van Baalen

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 5 december 2018 Beantwoording aanvullende vragen voorhang Besluit bekostiging gvo en hvo op openbare scholen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 800 VIII Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2007 27 451 Koers BVE Nr. 116 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 16 april 2007 Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 1 hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van Bijsterveldt-Vliegenthart d.d. 20 maart 2007 inzake het nieuwe leren en onderwijstijd (Kamerstuk 30 800 VIII en 27 451, nr. 106). Bij brief van13 april 2007 hebben de minister en staatssecretaris, Van Bijsterveldt- Vliegenthart, deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Van de Camp Adjunct-griffier van de commissie, Arends 1 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Verdonk (VVD), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GL). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill ard (PvdA), Anker (CU), Weekers (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Ten Broeke (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van Bommel (SP), Langkamp (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Azough (GL). KST106458 0607tkkst30800VIII-116 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2007 Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 2007, 30 800 VIII en 27 451, nr. 116 1

Inhoudsopgave blz. I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2 1. Inleiding 2 2. Het nieuwe leren 4 3. Onderwijstijd 6 II Reactie van de minister en staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart 8 I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES 1. Inleiding De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de korte brief over de lopende activiteiten rond het nieuwe leren en de onderwijstijd. De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister en staatssecretaris van onderwijs inzake de activiteiten die zij ondernemen met betrekking tot het «nieuwe leren» en de onderwijstijd. De leden van de GroenLinks-fractie realiseren zich na lezing van de brief van de minister en staatssecretaris van 20 maart 2007 dat competentiegericht leren een containerbegrip is waarover geen algemeen oordeel geveld kan worden. Het is voor studenten van belang dat de kennis en vaardigheden die zij in het moderne onderwijs opdoen, aansluiten bij het vervolgonderwijs en de eisen van een veranderende arbeidsmarkt, zo menen deze leden. Zij zijn daarom niet per definitie tegen het nieuwe leren. 2. Het nieuwe leren De leden van de SP-fractie vragen wat voor het kabinet de vigerende definitie is van «het nieuwe leren» en dito voor «competentiegericht onderwijs». Ook vragen zij of het kabinet nog steeds achter het standpunt staat dat de discussie rond het nieuwe leren «een zaak is tussen de student en de instelling», zoals verwoord in de antwoorden van 27 december 2006 op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk 1. Deze leden vragen of exact uitgelegd kan worden wat de reikwijdte is van het kabinet als het gaat om de handhaving van de kwaliteit van het (hoger) onderwijs. De minister heeft op 4 maart 2007 in het programma Buitenhof aangegeven dat het nieuwe leren is «doorgeschoten». Deze leden vragen welke consequenties hieraan worden verbonden, mede in het licht van de opmerking dat het nieuwe leren een zaak zou zijn tussen student en instelling. Deze leden vragen of exact kan worden aangegeven hoe het ervoor staat met de mbo-brede invoering van het competentiegericht onderwijs. Is hiervoor een definitieve datum vastgesteld, zo vragen deze leden. Tevens vragen zij of het juist is dat staatssecretaris Rutte hiertoe besloot in 2004 2 en zo neen, hoe is dit besluit dan wel tot stand gekomen? 1 Aanhangsel Handelingen II, 2006 2007, nr. 557. 2 NRC-Handelsblad, Zaterdags Bijvoegsel van 3 februari 2007. De leden van de VVD-fractie hechten zeer aan een zorgvuldig onderzoek met betrekking tot genoemde onderwerpen, omdat deze de kwaliteit van het onderwijs rechtstreeks raken. Ook achten zij het van belang dat deze onderwerpen voortvarend worden opgepakt. Daarom is het noodzakelijk duidelijke deadlines te verbinden aan de te ondernemen activiteiten. De gestelde termijn voor de inventarisatie van klachten en de analyse Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 2007, 30 800 VIII en 27 451, nr. 116 2

daarvan, die is gesteld op mei 2007, achten deze leden een redelijke termijn, die echter niet overschreden mag worden. De leden van de GroenLinksfractie hebben vernomen dat onder het mom van «wij willen leren, geef ons ook de kans!» het Landelijk Aktiekomitee Scholieren (LAKS), de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) en JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs (JOB) aan het begin van dit jaar de noodklok hebben geluid over het nieuwe competentiegericht leren. De verbasterde versie van die leus «wij willen doceren, geef ons ook de kans!» had goed gepast vanuit de optiek van de leraren, zo menen deze leden. Volgens deze leden zijn de geuite klachten ondubbelzinnig: de docent is zijn vak kwijt, het salaris is te laag, de doorgroeimogelijkheden zijn gering en de erkenning is zoek. Een te groot deel van het budget gaat structureel niet naar het onderwijs zelf, zo menen deze leden. Tevens zijn zij van mening dat het onderwijs in dienst staat van het management en niet omgekeerd en dat er onvoldoende zeggenschap is over de inrichting van het onderwijs bij leraren, docenten en ouders. Deze klachten zijn de uitwassen van het nieuwe competentiegerichte leren, zo menen deze leden. Deze leden zijn van mening dat de aanhoudende klachtenstroom dwingt tot handelen. Zij zijn van mening dat dit kabinet weigert snelle actie te ondernemen. Dit spijt hen en velen met hen uit het onderwijsveld. Deze leden constateren daarentegen dat het kabinet, zoals zij aangeeft in haar brief van 20 maart 2007, bezig is met een uitgebreide klachteninventarisatie uitgevoerd door scholieren- en studentenorganisaties. Vrijdag 30 maart a.s. zal de klachteninventarisatie aan de minister worden aangeboden. De enige toezegging die het kabinet in haar brief doet, is dat zij de Kamer in mei zal informeren over de uitkomsten van de inventarisatie en de reactie van de instellingen daarop, zo stellen zij vast. Het lijkt volgens deze leden erop dat elk gevoel van urgentie bij het kabinet ontbreekt. Dat bevreemdt deze leden omdat de minister zelf in een aflevering van het programma Buitenhof van 4 maart 2007 het volgende aangaf: «ik heb de indruk dat het nieuwe competentiegerichte leren hier en daar is doorgeschoten». Welke consequentie verbindt de minister aan deze uitspraak zo vragen deze leden. Tevens vragen zij waarom het kabinet twee maanden de tijd nodig heeft om de Kamer te informeren over de klachteninventarisatie en de reactie van de instellingen daarop. Deze leden verzoeken het kabinet met klem vóór dinsdag 10 april a.s. de Kamer te informeren over de klachteninventarisatie en de reactie van de instellingen daarop. Tevens vragen zij of het kabinet hen kan toezeggen dat de nieuwe lichting scholieren en studenten niet de dupe worden van de uitwassen van het nieuwe leren en zo ja, welke actie het kabinet zal ondernemen en zo neen waarom niet. 3. Onderwijstijd De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de termijn die het kabinet stelt om de Kamer te berichten over het voorjaarsonderzoek met betrekking tot de urennorm, oktober 2007, te ruim is. Zij vragen het kabinet dit onderzoek te bespoedigen en de Kamer hierover te berichten vóór het zomerreces. Graag vernemen zij een reactie van het kabinet hierop. De leden van de GroenLinksfractie zijn verheugd over de toezegging dat de inspectie in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs zal onderzoeken of instellingen daadwerkelijk voldoende onderwijstijd realiseren en dat volgens het kabinet er tevens aanvullende acties zullen worden ondernomen om de naleving een extra impuls te geven. Deze leden vragen of het kabinet concreet kan aangeven welke acties worden ondernomen om de naleving een extra impuls te geven. Deze leden constateren dat de aanhoudende klachtenstroom over het nieuwe leren zich niet beperkt tot het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepson- Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 2007, 30 800 VIII en 27 451, nr. 116 3

derwijs en dat ook studenten in het hoger onderwijs aan de bel trekken. De leus «wij willen leren, geef ons ook een kans» is ook op hen van toepassing, zo menen deze leden. Deze leden willen niet dat instellingen in het hoger onderwijs gelijk worden beknot in hun vrijheid het onderwijs in te richten. Het hoger onderwijs moet niet gelijkgeschakeld worden aan het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, maar ook hier geldt dat de kennisoverdracht van docent op student gewaarborgd dient te zijn, zo menen zij. Deze leden vragen of het kabinet bereid is te onderzoeken of het aantal contacturen in het hoger onderwijs moet worden gewaarborgd. II REACTIE VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN BIJSTERVELDT-VLIEGENTHART Het nieuwe leren Goed onderwijs is in het belang van leerlingen en van de samenleving. Goed onderwijs is een essentiële voorwaarde om van Nederland een sterke kennissamenleving te maken. Onderwijsinstellingen vervullen daarbij een cruciale rol, en hebben de opdracht om samen met leerlingen, studenten en andere belanghebbenden tot onderwijs van hoogwaardige kwaliteit te komen. De opmerking van onze ambtsvoorgangers dat dit een aangelegenheid is tussen instelling en student moet dan ook in die context worden verstaan. Het wordt een ander verhaal als studenten en leerlingen de noodklok luiden over het nieuwe leren, zoals ze dat begin februari hebben gedaan, en meer recent met het aanbieden van een groot aantal klachten. Dan is kennelijk sprake van een probleem dat niet in het verkeer tussen student en instelling kan worden opgelost. De wijze waarop de school het onderwijs uitvoert, dient te voldoen aan wettelijke eisen van kwantiteit en kwaliteit. Zo dient de hand te worden gehouden aan de urennorm voor begeleide onderwijstijd en dient de kwaliteit van het onderwijs te voldoen aan de normen die daarvoor in de verschillende sectoren gelden. Wet- en regelgeving geven dus per sector bepalingen over de inhoud van het onderwijs, examinering, minimumomvang van onderwijstijd (met uitzondering van het hoger onderwijs), begeleiding van studenten, examinering en inspraak en medezeggenschap van studenten en docenten. In het hoger onderwijs geldt specifiek het accreditatiestelsel en het toezicht van de Inspectie. Met mijn opmerking in Buitenhof dat het nieuwe leren hier en daar is doorgeschoten heb ik, als minister mijn zorg geuit en deze opmerking mag als een aansporing aan instellingen worden opgevat, om zich serieus rekenschap te geven van de kwaliteit van het aanbod en te zorgen voor goede kwaliteitszorg. Ook de recente brief d.d. 5 april 2007 van mij als staatssecretaris aan de Tweede Kamer over competentiegericht onderwijs en examens in het mbo geeft blijk van onze opstelling. Nu hebben de drie studentenorganisaties op 30 maart ruim 7500 klachten bij ons ingediend. Deze verdienen een zorgvuldige behandeling. De procedure is daarbij als volgt. De Inspectie zal de klachten inventariseren en analyseren en in dat verband ook het hoor en wederhoor toepassen zoals dat eerder al door onze ambtsvoorgangers is toegezegd. De Inspectie zal zonodig ook met individuele instellingen overleggen. Tevens zullen we spreken met de drie betrokken sectororganisaties om te vernemen welke initiatieven vanuit de sectoren worden genomen om de problematiek aan te pakken. De bevindingen van de Inspectie en de resultaten van deze reguliere overleggen worden gecombineerd. Dit geheel en de vervolgstappen, afhankelijk van deze resultaten, gaat in de tweede helft van mei Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 2007, 30 800 VIII en 27 451, nr. 116 4

naar de Tweede Kamer. Dit is in lijn met de toezegging die onze ambtsvoorgangers in het vragenuurtje van 30 januari 2007 gedaan hebben. Ten aanzien van de vraag van de leden van de SP-fractie naar de vigerende definitie van «het nieuwe leren» en «competentiegericht onderwijs» het volgende. Van nieuw leren en competentiegericht leren zijn vele definities in omloop; het zijn inderdaad containerbegrippen. Het nieuwe leren verwijst naar vormen van onderwijs die worden gekenmerkt door zelfsturend leren door de leerling, in realistische leeromgevingen (b.v. de beroepspraktijk), waarin samen leren centraal staat en veel gewerkt wordt met ict-toepassingen. Competentiegericht onderwijs gaat in eerste instantie in op «wat» geleerd moet worden. Het gaat om het kunnen uitvoeren van zowel specifieke (beroeps-) taken (waar dus kennis en vaardigheden voor nodig zijn) als de ontwikkeling van beroepsoverstijgende competenties (bijvoorbeeld leidinggeven). In het middelbaar onderwijs of voortgezet onderwijs zie je dat bij de vormgeving van competentiegericht onderwijs (dus het «hoe») gebruik wordt gemaakt van onderwijskundige en pedagogisch-didactische principes uit het nieuwe leren. De vormgeving van het onderwijs is de verantwoordelijkheid van de school die dat onderwijs verzorgt, binnen de zojuist genoemde kaders. De school is echter gehouden aan kwaliteitszorg, wat onder meer betekent dat de school zich nadrukkelijk rekenschap geeft van de wensen en aanspraken van studenten, leerlingen en andere belanghebbenden, zoals het bedrijfsleven. Voor de vragen over het competentiegerichte leren in het mbo verwijzen we naar de brief die hierover op 5 april jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd is. De besluitvorming over een competentiegerichte kwalificatiestructuur dateert al van voor staatssecretaris Rutte. Toenmalig minister Hermans heeft besloten tot de ontwikkeling hiervan. Ik deel als minister de zorgen van de leden van de GroenLinksfractie over de positie van de leraar en over de mate van inspraak bij de inrichting van het onderwijs. Dit zal een van de elementen zijn in de taakopdracht van de commissie die in het coalitieakkoord is afgesproken. Deze commissie zal bouwstenen aanleveren voor een actieplan om de positie van de leraar te verbeteren. In de afgelopen jaren zijn er op deze thema s al veel onderzoeken gedaan en maatregelen genomen. De commissie zal ik daarom vragen gebruik te maken van reeds beschikbaar materiaal en te adviseren over implementatie van maatregelen. Welke aanpak kan de positie en kwaliteit van de leraar versterken? Hoe zorgen we ervoor dat scholen professionele en inspirerende organisaties worden, voor leerlingen, studenten en medewerkers? Daarnaast rijst de vraag hoe we het leraarsberoep aantrekkelijker kunnen maken om nieuw personeel aan te trekken en zittend personeel te behouden. Uit onderzoek blijkt dat de arbeidsvoldoening onder leraren hoog is, maar er ontevredenheid is over het management. Onderwijsvernieuwingen worden veelal door instellingen top down vormgegeven. In de besturingsfilosofie van OCW («goed bestuur») is het de kerntaak van het bestuur de onderwijskundige professionals in staat te stellen hun vak uit te oefenen én verantwoordelijkheid te nemen, respectievelijk verantwoording af te leggen over de genomen besluiten. Het betrekken van het personeel bij de inrichting van het onderwijs hoort hier mijns inziens ook bij. Kennelijk gebeurt dit nog onvoldoende en is nog onduidelijk wat de positie van de leraar in «goed bestuur» is. Daarom heb ik de Onderwijsraad gevraagd mij hierover uiterlijk 1 oktober aanstaande advies uit te brengen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 2007, 30 800 VIII en 27 451, nr. 116 5

Onderwijstijd Zoals u weet, is in het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs in 2006 een zeer verontrustend beeld geschetst over de onderwijstijd in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Er is gebleken dat lang niet alle onderwijsinstellingen de minimale urennormen voor de begeleide onderwijstijd naleven. In reactie op deze constatering hebben onze voorgangers in een brief d.d. 7-9-2006 (Kamerstuk 2005 2006, 27 451, nr. 60, Tweede Kamer) aan uw Kamer maatregelen aangekondigd om de naleving op orde te brengen. Eén van de aangekondigde maatregelen betrof een extra onderzoek in het voorjaar van de 2007. In de brief van 12 februari 2007 (Kamerstuk 2006 2007, 27 451, nr. 63) hebben zij u nader geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen, en over de resultaten van een tussentijdse quick scan. Voldoende tijd en begeleiding om de leerstof eigen te maken, is een cruciaal aspect van de kwaliteit van het onderwijs. De naleving van de urennormen heeft voor ons dan ook hoge prioriteit. Het eerder genoemde extra onderzoek in het voorjaar van 2007 zal belangrijke informatie opleveren. Gezien de aanhoudende klachtenstroom vanuit ouders, leerlingen en studenten zouden wij net als de leden van de VVD-fractie en van de GroenLinksfractie graag zo snel mogelijk feitelijke en actuele informatie over de naleving tot onze beschikking willen hebben. De leden van de VVD-fractie vragen ons om het onderzoek te bespoedigen en de Kamer hierover vóór het zomerreces te berichten. Helaas is het niet mogelijk om voor begin oktober de Kamer al te berichten. Dit heeft de volgende reden. De Inspectie en voor wat betreft de mbo-sector ook de Auditdienst van OCW (AD) zullen het onderzoek naar de naleving van de urennormen in de vo- en mbo-sector in de periode vanaf mei tot eind juni uitvoeren. Pas in de loop van juli kunnen de Inspectie en de AD hun definitieve oordeel over de onderzochte scholen en opleidingen vaststellen. Vervolgens stellen zij op basis van de individuele oordelen een totaaloverzicht op van de urennaleving in beide onderwijssectoren. In deze overkoepelende analyse zullen zij ook de resultaten van de eerdere onderzoeken betrekken. Het eindrapport ontvangen wij in de maand september. Na bestudering ontvangt u het rapport en onze reactie zo snel mogelijk, maar in elk geval uiterlijk in oktober. Het doel van het onderzoek is om een representatief beeld te krijgen van de naleving van urennormen in beide onderwijssectoren in studiejaar 2006 2007. Dat betekent dat de Inspectie en de AD niet het aantal geprogrammeerde contacturen, maar de feitelijke realisatie onderzoeken. In gevallen waarbij de realisatie van het minimale aantal contacturen dicht in de buurt komt van de norm, kunnen de inspectie en AD pas aan het einde van het studiejaar daadwerkelijk vaststellen of voldaan is aan de norm. Vervolgens krijgen onderwijsinstellingen de gelegenheid om binnen 10 dagen te reageren op het conceptrapport. Dit is in het belang van zorgvuldigheid en is een standaardprocedure bij elk onderzoek van de Inspectie en AD. Pas na hoor- en wederhoor kan het definitieve oordeel worden vastgesteld. Dit betekent dat de individuele oordelen in de loop van juli gereed zullen zijn. Om die reden kan de afronding van het onderzoek niet vervroegd worden. Naast de uitvoering van het onderzoek naar de realisatie van onderwijstijd in het lopende studiejaar, zijn ook andere acties ondernomen om de naleving op orde te brengen. In reactie op de vraag van de leden van Groen- Linksfractie naar deze aanvullende acties verwijzen wij u naar de genoemde maatregelen in de hierboven genoemde brieven van 7-9-2006 en 12-2-2007. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 2007, 30 800 VIII en 27 451, nr. 116 6

Tot slot willen we ingaan op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks over de eventuele noodzaak van de borging van het aantal contacturen in het hoger onderwijs. Gezien de aard en verscheidenheid van opleidingen in het hoger onderwijs valt de wijze waarop instellingen van hoger onderwijs deze inrichten onder de verantwoordelijkheid van de instellingen. Dit met inachtneming van de desbetreffende onderwijs- en examenregelingen en het bepaalde daaromtrent in het studentenstatuut en de geldende medezeggenschapsregelingen. De hoger onderwijswetgeving bevat dan ook geen bepalingen waarin het aantal contacturen voor het wo en hbo vastligt. Naar aanleiding van eerdere klachten van studenten over gebrek aan contacttijd en begeleiding hebben wij de Inspectie van het Onderwijs verzocht de contacttijd in het hoger onderwijs in kaart te brengen. Momenteel loopt dit onderzoek, waarin de volgende vragen aan de orde zijn: Wat is de geprogrammeerde onderwijstijd per studiejaar in het bekostigde hoger onderwijs?wat is de gerealiseerde onderwijstijd per studiejaar in het bekostigde hoger onderwijs? Voor dit onderzoek wordt onder meer een representatieve steekproef onder 600 opleidingen genomen, verdeeld over alle bekostigde hbo- en wo-instellingen. Naar verwachting is dit onderzoek begin mei afgerond. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 2007, 30 800 VIII en 27 451, nr. 116 7