1.2 Integrale beoordeling (milieu)



Vergelijkbare documenten
BIJLAGEN OBM Melkvee- en loonbedrijf De Molswaerd Heulenslag 36 A 2971 VG BLESKENSGRAAF. Projectleider Bouw Rundvee C. de Ruijter

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

Bijlagen Obm. Rasing - Kuijpers V.O.F. Kanaalstraat RP LIESSEL. Locatie: Kanaalstraat RP LIESSEL

Bijlage 2 Milieuneutraal veranderen

Bijlage Melding Activiteitenbesluit. Oude Neerkantseweg 7 te Liessel

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

Vormvrije m.e.r. versie 30 november 2016

Toelichting op aanvraag om omgevingsvergunning activiteit milieu. Locatie: Oosterterpweg SJ WIERINGERWERF

Bijlagen bij de aanvraag

AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

Milieu inventarisatie afdeling Milieu ten behoeve van plan- en projectadvisering. Datum: 4 november 2009

Motivering woon- en leefklimaat (geluid, geur en fijnstof)

Besluit Omgevingsvergunning

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

Bijlage 12a Berekening voorgrond geur vergunde situatie

Het Veluws Ontwerpburo heeft Omgeving Manager opdracht gegeven de bovengenoemde aspecten te onderzoeken.

Omgevingsvergunning OV

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Te verwachte ontwikkelingen Activiteitenbesluit Beste beschikbare technieken Naam document Jaartal

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

TOELICHTING OP AANVRAAG

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

O M G E V I N G S V E R G U N N I N G U I T G E B R E I D E P R O C E D U R E (1 e fase)

Aanvullende gegevens WABO Voor de activiteit milieu

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

BIJLAGE HOOFDLIJNEN NIEUWE AMMONIAKWETGEVING

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Binnen een straal van 1000 meter rondom het plangebied schijfsebaan 4a zijn 9 stuks veehouderijen gelegen, te weten aan de:

Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets Vormvrije mer-beoordeling Fijn stof Tevens toelichting op melding op grond van het Activiteitenbesluit

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Beschikking Wet milieubeheer

uw kenmerk uw bericht van ons kenmerk datum Z / D tel:

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Beschikking. Besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen op de aanvraag van:

Advies lucht. Intern Advies

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Onderzoek geurbelasting. Opdrachtgever: maatschap Otten Parallelweg PB IJSSELMUIDEN. Datum: 15 november Status: definitief (aangepast)

Onderzoek geurbelasting in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Achterstraat 13a en 15, Randwijk

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

1. Aanleiding en doel. 2. Wettelijk kader. Memo. Geuremissiefactoren. Vaste afstanden. betreft Geuronderzoek. Camping Bergzicht van

Locatie: Bloemenkamp PP BEEMTE BROEKLAND. Auteur: J.G.P. (Sjaak) van Schaik Versie: 2

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 28 maart 2013

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ADVIES REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU VOOR HET MILIEUEFFECTRAPPORT (MER) BETREFFENDE HET PLUIMVEEBEDRIJF AAN DE BARNEVELDSEWEG 21A EN 21C IN LUNTEREN

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Toetsing van de Wet geurhinder en veehouderij (wgv) Poortplan in samenhang met Bergvlietse bossen. Datum: Projectnummer:

Memo. Burg. J. Schipperkade 10A 8321 EH Urk Tel Fax

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ADVIES. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 9 oktober 2015 Gemeente Bronckhorst nr

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Melding Activiteiten besluit Milieubeheer + OBM

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Agrarische inrichtingen en het Activiteitenbesluit. Paul Bodden Hekkelman Advocaten

ADVIES. Geur veehouderijen

Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets MeR-beoordeling. Tevens toelichting op melding op grond van het Activiteitenbesluit

Ontwerp besluit UV

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN REIMERSWAAL

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Vormvrije MER-rapportage

ECLI:NL:RVS:2012:BV9444

Programma. Activiteitenbesluit. Introductie Activiteitenbesluit (landbouw) Inhoud. Landbouwbedrijven in het Activiteitenbesluit

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Van agrarische bedrijfsbestemming naar bedrijfsbestemming met bedrijfswoning.

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Directoraat-Generaal Milieu en Internationaal; Directie Duurzaamheid

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

NOTITIE VORMVRIJE M.E.R.

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Milieu Omgevingsvergunning beperkte milieutoets

Q,dbn. Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Omgevingsdienst Brabant Noord

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Omgevingsdienst Brabant Noord

Transcriptie:

1.2 Integrale beoordeling (milieu) Behoort bij het ontwerpbesluit d.d. 23 september 2011, artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van de nieuwe de gehele inrichting omvattende omgevingsvergunning (activiteit milieu), voor de inrichting aan de Benedenste Kruisweg 8 en 8a te 7397 NJ Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Voorst. Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2011-000293. Inhoudsopgave 1. INLEIDING... 2 2. VERGUNDE SITUATIE... 2 2.1 Laatst vergunde rechten... 2 2.2 Vigerende rechten... 2 3. AANGEVRAAGDE SITUATIE... 2 4. MER(-BEOORDELINGS)PLICHT / IPPC-RICHTLIJN... 2 4.1 MER... 2 4.2 IPPC... 4 5. BEOORDELING AMMONIAK... 5 5.1 Directe ammoniakschade... 5 5.2 Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)... 5 5.3 Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij / BBT... 6 5.4 Natuurbeschermingswet 1998/Vogel- en Habitatrichtlijn... 6 5.5 Conclusie inzake ammoniak... 7 6. BEOORDELING GEURHINDER... 7 6.1 Conclusie inzake geurhinder... 8 7. BEOORDELING GELUID... 8 7.2 Wijzigingen ten aanzien van geluidsbronnen... 9 7.3 Omgeving in relatie tot de wijzigingen... 9 7.4 Conclusie inzake geluid... 9 8. OVERIGE ASPECTEN... 9 8.1 Water... 9 8.2 Bodem... 9 8.3 Afval... 9 8.4 Luchtkwaliteitseisen... 9 8.5 Energie... 10 8.6 Veiligheid... 10 9. SLOTCONCLUSIE... 11-1 - Z-HZ_WABO-2011-000293

Integrale beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de inrichting aan de Benedenste Kruisweg 8 en 8a te Nijbroek. 1. INLEIDING In deze bijlage vindt een integrale beoordeling plaats van de vergunningaanvraag. Deze beoordeling maakt integraal onderdeel uit van de motivering van de beschikking. Allereerst gaan we in op de eventuele onderliggende vergunning en schetsen we de aangevraagde situatie in hoofdstuk 2 en 3. Vervolgens geven we in hoofdstuk 4 en verder een beoordeling van de diverse te toetsen (milieu)aspecten: MER(-beoordelings)plicht, IPPC-richtlijn, ammoniak, BBT, geurhinder, geluid en overige aspecten. 2. VERGUNDE SITUATIE 2.1 Laatst vergunde rechten Op 20 augustus 2004 (nummer M-04089) is voor de inrichting aan de Benedenste Kruisweg 8 en 8a te Nijbroek een nieuwe de gehele inrichting omvattende omgevingsvergunning verleend voor het exploiteren van een veehouderij. De omgevingsvergunning is op 24 augustus 2004 gepubliceerd en heeft vanaf 25 augustus 2004 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Dit betekent dat de omgevingsvergunning op 7 oktober 2004 onherroepelijk is geworden. De in 2004 verleende vergunning is naast de opslag van diverse (grond)stoffen, machines en materialen verleend voor de volgende veestapel: Diersoort Stalsysteem Staatscourant 11 februari 2011 Aantal Dieren NH 3 factor Totaal Kg NH 3/jr. Geurfactor Staatscourant 29 juni 2010 Totaal geur odour Vleeskalveren tot 8 (A 4.100) 1.858 2,5 4.645,0 35,6 66.144,8 maanden Totaal 4.645,0 66.144,8 De afstand gemeten vanaf de uiterste rand van het dichtstbijzijnde dierenverblijf tot aan het dichtstbijzijnde punt van een zeer kwetsbaar gebied is meer dan 250 meter. De inrichting bevindt zich buiten een 250-meterzone die om een zeer kwetsbaar gebied is gelegen. 2.2 Vigerende rechten De laatst verleende omgevingsvergunning (2004) heeft rechtskracht gekregen, omdat de beoogde wijzigingen binnen 3 jaar naar het onherroepelijk worden de vergunning zijn gerealiseerd. De in 2004 vergunde omgevingsvergunning is derhalve als vigerend te beschouwen. 3. AANGEVRAAGDE SITUATIE De vergunning wordt aangevraagd voor de opslag van mest, (kuil)voer, dieselolie, smeermiddelen, diergeneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen, machines, werktuigen, (grond)stoffen, materialen en vanuit de eigen inrichting afkomstige afvalstoffen en het houden van de volgende veestapel: Diersoort Stalsysteem Staatscourant 11 februari 2011 Aantal Dieren NH 3 factor Totaal Kg NH 3/jr. Geurfactor Staatscourant 29 juni 2010 Totaal geur odour Vleeskalveren tot 8 (A 4.100) 1.998 2,5 4.995,0 35,6 71.128,8 maanden Totaal 4.995,0 71.128,8 De afstand gemeten vanaf de uiterste rand van het dichtstbijzijnde dierenverblijf tot aan het dichtstbijzijnde punt van een zeer kwetsbaar gebied is meer dan 250 meter. De inrichting bevindt zich buiten een 250-meterzone die om een zeer kwetsbaar gebied is gelegen. 4. MER(-BEOORDELINGS)PLICHT / IPPC-RICHTLIJN 4.1 MER Voorafgaand aan deze vergunningprocedure is nagegaan of er een kans is op belangrijke gevolgen voor het milieu. Het Besluit m.e.r., zoals gewijzigd per 1 april 2011, geeft een uitwerking van de regeling uit hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven in welke gevallen een milieu-effectrapport voor het oprichten of veranderen van een veehouderij verplicht is, te weten categorie C 14, en in welke gevallen het bevoegd gezag moet beoordelen of - 2 - Z-HZ_WABO-2011-000293

vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder deze activiteit wordt ondernomen een milieueffectrapport noodzakelijk is, te weten categorie D 14. Hieronder zijn de genoemde categorieën nader weergegeven. Onderdeel C. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. Onderdeel Kolom 1 Activiteiten Kolom 2 Gevallen Kolom 3 Plannen Kolom 4 Besluiten C 14 De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan: 1. 85.000 stuks mesthoenders (Rav¹ cat. E 3 t/m 5), 2. 60.000 stuks hennen (Rav cat. E 1 en E2), 3. 3.000 stuks mestvarkens (Rav cat. D3) of 4. 900 stuks zeugen (Rav cat. D 1.2 en D 1.3). De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het reconstructieplan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden. De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn. Onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de Wet van toepassing is. Onderdeel Kolom 1 Activiteiten Kolom 2 Gevallen Kolom 3 Plannen Kolom 4 Besluiten D 14 De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan: 1. 40.000 stuks pluimvee (Rav¹ cat. E, F, G en J), 2. 2000 stuks mestvarkens (Rav cat. D.3), 3. 750 stuks zeugen (Rav cat. D.1.2, D.1.3 en D.3 voor zover het opfokzeugen betreft), 4. 2700 stuks gespeende biggen (biggenopfok) (Rav cat. D.1.1), 5. 5000 stuks pelsdieren (fok-teven) (Rav cat. H.1 t/m H.3), 6. 1000 stuks voedsters of 6000 vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd (Rav cat. I.1 en I.2), 7. 200 stuks melk-, kalfof zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav cat. A.1 en A.2), 8. 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 3), 9. 340 stuks melk-, kalf- De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de Artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het reconstructieplan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden. De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn. - 3 - Z-HZ_WABO-2011-000293

en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwlijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 1, A 2 en A 3), 10.1200 stuks vleesrunderen (Rav cat. A.4 t/m A.7), 11. 2000 stuks schapen of geiten (Rav cat. B.1 en C.1 t/m C.3), 12. 100 stuks paarden of pony s (Rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld (Rav cat. K.2 en K.4), of 13. 1000 stuks struisvogels (Rav cat. L.1 t/m L.3). Rav¹ = Regeling ammoniak en veehouderij. Dit is de Regeling op grond van artikel 1 van de Wet ammoniak en veehouderij. Allereerst moet voldaan zijn aan de omschrijving van kolom 1 en moet er sprake zijn van een plan in kolom 3 of een besluit in kolom 4. Dan wordt kolom 2, waar de drempelwaarden in beschreven staan, bekeken. In kolom 2 van de onderdelen C en D staan de 'gevallen' benoemd die bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is. De aangevraagde oprichting/wijziging/uitbreiding van of aan nieuwe c.q. bestaande installaties binnen de inrichting blijven onder de drempelwaarden uit categorie C14 en D14. Dit betekent dat er in principe geen Milieueffectrapportage of Milieueffectbeoordeling verplicht is. Hoe om te gaan met een plan of besluit beneden de drempelwaarden voor activiteiten uit onderdeel D van het Besluit m.e.r.? Er is dan sprake van het hanteren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft z n intrede gedaan bij het in werking treden van het gewijzigde MER-besluit per 1 april 2011 en is een nieuwe benadering, waarvoor geen vereisten van vorm, maar wel voor de inhoud bestaan. Omdat de beoordeling moet worden toegepast bij alle activiteiten van de D-lijst onder de drempelwaarde, ongeacht de omvang, is het niet mogelijk om algemene richtlijnen te geven over de diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling 'ontaard' in een uitgebreid onderzoek naar mogelijke milieugevolgen! We hebben naar alle relevante Europese criteria gekeken en achten een uitgebreide motivering niet noodzakelijk. In deze beschikking hebben we de verschillende milieuaspecten afzonderlijk van elkaar beoordeeld, waarbij het ons helder is geworden dat de beoogde activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (grote afstand tot gevoelige gebieden, de locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten, relatief gezien klein ruimtebeslag e.d.). Dit betekent dat wij geen milieueffectrapportage of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk achten. 4.2 IPPC Artikel 4, lid 2 en artikel 6, lid 2 van de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV) handelen over de Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC-) richtlijn (96/61/EG van de Raad van 24 september 1996). De richtlijn is van toepassing op de in bijlage 1 van de richtlijn aangewezen lijst met categorieën van industriële activiteiten. Ook grote intensieve varkens- en pluimveehouderijen zijn als zodanig aangewezen. De richtlijn hanteert als uitgangspunt dat emissies (naar bodem, water en lucht) moeten worden voorkomen en, wanneer dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Derhalve speelt de toepassing van de beste beschikbare technieken (BAT s) in de IPPC-richtlijn een belangrijke rol. - 4 - Z-HZ_WABO-2011-000293

Het onderhavige bedrijf valt niet onder categorie 6.6 van bedoelde lijst: installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: 40.000 plaatsen voor pluimvee, 2.000 plaatsen voor vleesvarkens (van meer dan 30 kg) of 750 plaatsen voor zeugen. Binnen de inrichting worden voornoemde diersoorten überhaupt niet gehouden. Dit betekent dat er geen toets in het kader van de IPPC-richtlijn heeft plaatsgevonden. Onder punt 5.3 (Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij/'interne saldering'/bbt) van deze integrale beoordeling komen we nader op de toetsing aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij, de 'interne saldering' en de Best Beschikbare Technieken (BBT) terug. 5. BEOORDELING AMMONIAK Bij het houden van dieren komt ammoniak vrij. Onder omstandigheden kan dit leiden tot directe ammoniakschade. Daarnaast dient de ammoniakemissie in relatie tot het milieuthema "Verzuring" in ogenschouw te worden genomen. Om te bepalen of de aangevraagde soorten en aantallen te houden dieren vergund kunnen worden is de aanvraag getoetst aan: het Rapport Stallucht en Planten 1981; de Wet ammoniak en veehouderij 2002 (Wav) en de recentste Wijziging Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) (Staatscourant 29 juni 2010, nummer 9996); Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij, Best Beschikbare technieken (BBT/BREF); mogelijke effecten ammoniak op Natura 2000-gebieden. 5.1 Directe ammoniakschade Directe ammoniakschade is schade die wordt veroorzaakt aan planten en bomen door de directe opname van ammoniak uit de lucht. Deze schade blijkt in de praktijk vooral plaats te vinden bij coniferen en fruitbomen. Andere gewassen zijn er echter ook gevoelig voor. Op grond van het rapport Stallucht en Planten moeten de volgende minimum afstanden vanaf de stallen tot bepaalde plantensoorten worden aangehouden: minimaal 50 meter tot gevoelige plantensoorten (coniferen en fruitbomen), minimaal 25 meter tot de minder gevoelige plantensoorten (tuinbouwgewassen) en 0 meter tot akkerbouwgewassen en grasland. In de directe omgeving van de inrichting zijn binnen de hiervoor genoemde afstanden geen van de aangegeven bedrijfsmatig gekweekte en/of bedrijfsmatig geteelde plantensoorten / gewassen aanwezig bij andere inrichtingen dan de inrichting waarvoor thans deze vergunning wordt aangevraagd. 5.2 Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) De beoordeling van de aanvaardbaarheid van de door de veehouderij veroorzaakte ammoniakemissie bij beslissingen op een aanvraag om een omgevingsvergunning te verlenen vindt plaats aan de hand van de Wav. Op 1 mei 2007 is de gewijzigde Wav in werking getreden. De gewijzigde Wav omvat onder andere een inperking van de te beschermen natuurgebieden. Op grond van artikel 2, lid 1 van de gewijzigde Wav dienen Provinciale Staten de gebieden aan te wijzen die als zeer kwetsbaar worden aangemerkt en hierover een besluit te nemen. Provinciale Staten hebben de zeer kwetsbare gebieden op 1 juli 2009 vastgesteld. Het besluit zoals hiervoor genoemd is op 23 november 2009 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurd. Artikel 3, eerste lid van de Wav bepaalt dat bij beslissingen op een aanvraag om een omgevingsvergunning te verlenen voor de veranderingen van een veehouderij de gevolgen van de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dieren verblijven uitsluitend worden betrokken op de wijze die is aangegeven bij of op grond van de artikelen 6 en 7 van de Wav. Op 1 februari 2006 is het gewijzigde derde lid van artikel 3 in werking getreden. Door deze aanpassing van de Wav geldt de Wav niet meer als exclusieve toetsingskader voor gevallen dat een vergunning geweigerd wordt met toepassing van artikel 2.14, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dat artikel gaat onder meer over de best beschikbare techniek (BBT). Hieronder wordt deze aanvraag aan het gestelde in deze alinea getoetst. Artikel 6 van de Wav bepaalt dat de vergunning moet worden geweigerd als de verandering betrekking heeft op het uitbreiden van het aantal dieren van één of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied. - 5 - Z-HZ_WABO-2011-000293

Artikel 7 van Wav stelt dat in afwijking van artikel 6, een vergunning niet wordt geweigerd voor zover de ammoniakemissie uit de dierenverblijven na uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding zou mogen veroorzaken indien de emissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde (emissieplafond) of lager of gelijk is aan de ammoniakemissie die veroorzaakt mocht worden op grond van eerder verleende vergunningen. Artikel 7 van de Wav stelt dus dat voor bestaande veehouderijen waarvan de dierenverblijven geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen een kwetsbaar gebied of een zone van 250 meter daaromheen op grond van de Wav bij uitbreiding van één of meer diercategorieën een emissieplafond geldt. Dit emissieplafond is in beginsel gelijk aan de ammoniakemissie die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding zou mogen veroorzaken indien de emissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde. De maximale emissiewaarden zijn opgenomen in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Voornoemd Besluit is op 1 april 2008 in werking getreden. Opgemerkt moet worden dat de maximale emissiewaarden alleen gelden voor toepassing van de Wav en niet kunnen worden gebruikt voor toepassing van artikel 2.22, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de zogenaamde BBT-afweging. De gevels van de dierenverblijven van de inrichting waarvoor deze vergunning wordt aangevraagd liggen niet in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel binnen een zone van 250 meter daarom heen. Het berekenen van een emissieplafond is daarom niet nodig. De aanvraag kan op basis van de Wav vergund worden. Wel dient de aanvraag nog getoetst te worden aan BBT en de IPPC richtlijn. Deze toets vindt op een andere plaats in deze integrale beoordeling plaats. 5.3 Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij / BBT Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) is op 1 april 2008 in werking getreden. In het Besluit huisvesting zijn geen maximale emissiewaarde voor vleeskalveren vastgesteld. We beschouwen alle aanwezige stalsystemen derhalve als BBT. 5.4 Natuurbeschermingswet 1998/Vogel- en Habitatrichtlijn Sinds de invoering van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) met ingang van 1 oktober 2005 is deze wet tevens van kracht voor gebieden die reeds zijn aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Sinds 1 februari 2009 is de Natuurbeschermingswet gewijzigd en vallen de Habitatrichtlijngebieden ook onder deze regelgeving. Op grond van de Nbw zijn Gedeputeerde Staten van Gelderland dus het bevoegd gezag om te beoordelen of de activiteiten in de inrichting schadelijk kunnen zijn voor Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Het dichtst bij de inrichting gelegen Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied is de IJsseluiterwaarden langs de oostgrens van de gemeente Voorst. Recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is voor wat betreft de beoordeling van het gestelde in de Vogel- en Habitatrichtlijn duidelijk. Met de Nbw is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren. Het beoordelen van significant negatieve effecten op Vogelrichtlijngebieden, alsmede Habitatrichtlijngebieden die samenvallen met Vogelrichtlijngebieden moet aan de orde komen bij de vraag of een vergunning ingevolge de Nbw is vereist en zo ja, of die vergunning kan worden verleend en onder welke voorwaarden. Er bestaat daarom geen ruimte voor het beoordelen van mogelijke significant negatieve effecten op deze gebieden in het kader van vergunningverlening ingevolgde de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De ammoniakemissie breidt de nieuw aangevraagde situatie uit ten opzichte van de vigerende situatie. Met de huidige aanvraag kan dus sprake zijn van significante negatieve effecten op Vogelen Habitatrichtlijn gebieden. De aanvrager heeft de aanvraag met bijbehorende stukken, ter verkrijging van een natuurbeschermingsvergunning c.q. Verklaring van geen bedenkingen (VVGB), - 6 - Z-HZ_WABO-2011-000293

ter beoordeling aan de Provincie toegezonden. De Provincie dient aan te geven of er (eventueel) een Natuurbeschermingswetvergunning noodzakelijk wordt geacht. 5.5 Conclusie inzake ammoniak Wat de gemeentelijke ammoniakbeoordeling betreft kan de gevraagde omgevingsvergunning worden verleend. 6. BEOORDELING GEURHINDER Bij het houden van dieren komt tevens geur vrij. De aard en omvang van de veebezetting bepalen de geurbelasting. Het toetsingskader voor geurhinder is de Wet geurhinder en veehouderij en de Regeling geurhinder en veehouderij (Stcrt. 9998 van 29 juni 2010). Om te bepalen of de aangevraagde soorten en aantallen te houden dieren vergund kunnen worden is de aanvraag getoetst aan de hiervoor genoemde regelgeving. Binnen de inrichting is een nieuwe stal voor de huisvesting van vleeskalveren gepland, waarvoor een bestaand gebouw wordt gesloopt. De omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en slopen moet nog worden aangevraagd en wordt niet gelijktijdig in de huidige procedure betreffende de activiteit milieu meegenomen. De beoogde veranderingen geven, ten opzichte van de vigerende situatie, een verhoging van de geurbelasting op de omgeving te zien. De emissiepunten binnen de inrichting zijn in de nu aangevraagde situatie allen op meer dan 50 meter geplaatst van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde en meer dan 100 meter geplaatst van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Ook wordt er in alle gevallen voldaan aan de vereiste ruimtelijke scheiding (25 meter buiten de bebouwde kom en 50 meter binnen de bebouwde kom) tussen de stallen en de dichtst bijgelegen geurgevoelige objecten. Het dichtstbijzijnde geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is op ± 130 meter en binnen de bebouwde kom (Nijbroek) op ± 1.600 meter vanaf de muur van het dichtstbijzijnde dierenverblijf gelegen. Binnen de inrichting worden alleen dieren gehouden (zie paragraaf 3 van deze integrale beoordeling) waarvoor een geuremissiefactor geldt, die is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Stcrt. 9998 van 29 juni 2010). Om aan te tonen dat er geen sprake is van een overbelaste situatie hebben we de door aanvrager aangeleverde gegevens gecheckt, waar nodig gecorrigeerd en onderstaande geurberekening uitgevoerd op basis van het KEMA-rekenmodel, V-stacks vergunning. Berekende ruwheid: 0,06 m Meteo station: Eindhoven Brongegevens: Volgnr. BronID X-coord. Y-coord. EP Hoogte Gem.geb. hoogte EP Diam. EP Uittr. snelh. E-Aanvraag 1 stal-d 199 927 479 945 9,3 6,1 0,50 0,40 33 891 2 stal-f 199 847 479 918 6,4 3,9 0,80 4,00 16 732 3 stal-g 199 842 479 938 5,1 4,0 0,80 4,00 4 557 4 stal-e 199 901 479 921 6,9 4,2 0,35 4,00 15 949 Geur gevoelige locaties: Volgnummer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting 5 ben.kruisweg 7 199 857 479 769 veehouderij Vaste afstand 6 ben.kruisweg 9 199 699 479 818 Art. 3, lid 2 Vaste afstand 7 ben.kruisweg 11 199 644 479 809 14,0 13,8 8 kampweg 5 200 065 479 591 14,0 7,5 9 veluwsedijk 47 199 626 479 979 14,0 10,2 10 veluwsedijk 47a 199 601 479 979 14,0 9,1-7 - Z-HZ_WABO-2011-000293

Topografische weergave geurbronnen (blauw) en geurgevoelige locaties (voldoet = groen, overbelast = rood) Uit bovenstaande berekening blijkt dat er bij geen enkel meetpunt sprake is van een overbelaste situatie. Ook voor wat de beoordeling van de geurbelasting op geurgevoelige objecten betreft voldoet de aanvraag. 6.1 Conclusie inzake geurhinder Op basis van de beoordeling van geurhinder kan de aangevraagde vergunning worden verleend. 7. BEOORDELING GELUID De geluidsemissie van dit bedrijf wordt getoetst aan de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 uitgegeven door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen plaatsvinden. De omvang van de in de inrichting aanwezige geluidproducerende bronnen (ventilatoren) wordt in de nieuw te vergunnen situatie enigszins uitgebreid ten opzichte van de vigerende situatie. De meeste - 8 - Z-HZ_WABO-2011-000293

stallen (waaronder de nieuw te bouwen stal-g) zijn gebaseerd op het principe van mechanische ventilatie. Eén bestaande stal-d is gebaseerd op het principe van natuurlijke ventilatie. De ventilatoren zitten op ruime afstand van geluidgevoelige objecten in de omgeving van de inrichting. De aan- en afvoerbewegingen vinden in hoofdzaak in de dagperiode plaatst. Incidenteel vindt er een veetransport in de avond- of nachtperiode plaats. De norm waaraan moet worden voldaan is een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,Lt ) van 40 db(a) etmaalwaarde ter plaatse van de gevel van woningen van derden en andere geluidgevoelige bestemmingen en - voor zover binnen een afstand van 50 meter van de grens van de inrichting geen woningen van derden of geluidgevoelige objecten aanwezig zijn - op enig punt 50 meter van de grens van de inrichting. Voor het maximale geluidsniveau (LAmax) wordt uitgegaan van 60 db(a) etmaalwaarde. 7.2 Wijzigingen ten aanzien van geluidsbronnen Zie punt 7.1. 7.3 Omgeving in relatie tot de wijzigingen De inrichting is gelegen in het landelijke buitengebied van het dorp Nijbroek. Hiermee is rekening gehouden met het vaststellen van de geluidniveau s in de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Naar verwachting kan aan de gestelde norm van 40 db(a) etmaalwaarde worden voldaan. 7.4 Conclusie inzake geluid De aangevraagde activiteiten kunnen onder normale bedrijfsomstandigheden voldoen aan de geluidsnormen die als voorschriften bij deze vergunning zijn opgenomen. 8. OVERIGE ASPECTEN 8.1 Water Het spoelwater van het reinigen van de stallen en de spoelplaats wordt samen met de mest diffuus over het land verspreid. Ten aanzien van het aspect (afval)water zijn (aanvullende) voorschriften in deze vergunning opgenomen. 8.2 Bodem Als gevolg van de aangevraagde vergunning worden ondermeer mest, (kuil)voer, dieselolie, smeermiddelen, diergeneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen, machines, werktuigen, (grond)stoffen, materialen en vanuit de eigen inrichting afkomstige afvalstoffen opgeslagen. Ten aanzien van het aspect bodem zijn in deze vergunning voorschriften opgenomen. 8.3 Afval De leidraad Afval- en emissiepreventie spreekt bij een verbruik van meer dan 50.000 m³ leidingwater per jaar van een aanzienlijke omvang, en bij een gebruik tussen de 5.000 m³ en 50.000 m³ per jaar van redelijke omvang. Een verbruik beneden de 5.000 m³ geldt als gering. Binnen het bedrijf wordt in geringe mate gebruik gemaakt van leidingwater. Dit betekent dat we preventie op het verbruik van leidingwater niet relevant achten. De aangevraagde activiteiten hebben geen consequenties voor het aspect afval. 8.4 Luchtkwaliteitseisen 8.4.1 Fijnstof Bij de ventilatie van veestallen en het afleveren van veevoeder kan ook stof vrijkomen. Bij het afvullen van de voersilo's wordt gebruik gemaakt van doekfilters. Omdat de lucht in de ruimte vóór en in de filters zelf tot rust komt, slaat het grootste gedeelte van het stof neer en zal de stofemissie bij deze activiteit beperkt blijven. De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit de (Europese) - 9 - Z-HZ_WABO-2011-000293

luchtkwaliteitseisen en stelt grenswaarden voor de concentratie van fijn stof. De luchtkwaliteit wordt in hoge mate bepaald door de achtergrondconcentraties. Lokale bronnen kunnen zorgen voor een extra bijdrage aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit. De belangrijkste lokale bronnen voor de emissie van fijn stof (PM10) zijn het wegverkeer, het luchtverkeer, het scheepvaartverkeer, het treinverkeer en lokale puntbronnen. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 in de lucht is 40 µg/m³. De dagnorm voor PM10 bedraagt 50 µg/m³. Deze norm mag niet meer dan 35 keer per jaar worden overschreden. Per diercategorie is de emissiefactor van fijn stof in grammen per jaar berekend. Dit is op basis van de vigerende situatie van 2004 totaal 1.858 X 33 = 61.314 gram per jaar. In de aangevraagde situatie is de totale emissie van fijn stof 1.998 X 33 = 65.934 gram per jaar. De emissiefactoren van fijn stof die gebruikt zijn, zijn afkomstig uit de lijst 'emissiefactoren fijn stof voor veehouderij' welke te vinden is op de website van het ministerie van I en M. De totale uitstoot van fijn stof van het bedrijf bedraagt dus 65.934 gram per jaar. In de handreiking fijn stof en veehouderijen wordt beschreven welke projecten Niet In Betekenende Mate Bijdragen (NIBM) aan de luchtverontreiniging. Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee aangetoond kan worden dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Deze staan in de tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL. In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst van het Ministerie van I en M kan uitgerekend worden of de totale toename in emissie onder de NIBM grens blijft. De hoeveelheid nieuwe dieren dient dan te worden vermenigvuldigd met de emissiefactor en te worden vergeleken met de waarden uit de tabel. Uit de tabel blijkt dat op een afstand van 70 meter de uitbreiding van fijn stof 324.000 gram per jaar mag bedragen om NIBM te zijn. De totale uitstoot van fijnstof van het bedrijf is bij vergunningverlening ± 20,35% van de hoeveelheid die is toegestaan om NIBM te zijn. Het bedrijf is om die reden NIBM. Er kan worden gesteld dat de bedrijfsaanpassing in het kader van de fijnstofbeoordeling als 'niet in betekenende mate' kan worden beschouwd en er geen (uitgebreide) fijnstofberekening noodzakelijk wordt geacht. 8.5 Energie De onderhavige inrichting kan niet worden aangemerkt als meerjarenafspraken (MJA) bedrijf. Om te beoordelen of er toch energievoorschriften in de vergunning moeten worden opgenomen, is tevens gebruik gemaakt van de circulaire Energie in de omgevingsvergunning van de ministeries van VROM en EZ. Op pagina 17 en volgende van de voornoemde circulaire staat vermeld welke aanpak gevolgd moet worden. Het informatieblad Veehouderijen (E11 Energie) van Infomil beschrijft de stand der techniek ten aanzien van energiebesparing bij veehouderijen. Er wordt meer dan 50.000 kwh per jaar aan elektriciteit en meer dan 25.000 m³ aan aardgas verbruikt. Ten aanzien van het aspect energie zijn aanvullende voorschriften aan deze vergunning verbonden. 8.6 Veiligheid De aangevraagde veranderingen hebben verder in verhouding met de vergunde situatie geen consequenties voor het aspect veiligheid. - 10 - Z-HZ_WABO-2011-000293

9. SLOTCONCLUSIE Wij hebben besloten de gevraagde nieuwe de gehele inrichting omvattende omgevingsvergunning (activiteit milieu) te verlenen voor het: - bedrijfsmatig houden van de volgende veestapel (Regeling ammoniak en veehouderij Staatscourant 11 februari 2011, nummer 2435): 1.998 stuks vleeskalveren tot 8 maanden (A 4.100); - opslaan van mest, (kuil)voer, dieselolie, smeermiddelen, diergeneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen, machines, werktuigen, (grond)stoffen, materialen en vanuit de eigen inrichting afkomstige afvalstoffen. onder de bepalingen: - dat de bij de aanvraag ingediende en gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning; - dat de aangehechte integrale beoordeling en voorschriften, inclusief de begrippenlijst deel uitmaken van de vergunning; - dat de Provincie positief beslist op de in het kader van de Natuurbeschermingswet aangevraagde vergunning c.q. Verklaring van geen bedenkingen. - 11 - Z-HZ_WABO-2011-000293