GEZONDHEIDSENQUETE 2013



Vergelijkbare documenten
Toegankelijkheid van gezondheidszorgen

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Uitgaven voor Gezondheidszorgen Gezondheidsenquête, België, 1997

Gezondheid en samenleving

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête, België, Informatie over het huishouden

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Resultaten voor België Toegang tot de gezondheidszorg Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Toegang tot Gezonheidszorg Gezondheidsenquête, België, 1997

Gezondheidsenquête, België Methodologie. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Leefstijl en preventie

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Gezondheid en Samenleving

Ongelijkheden in gezondheidstoestand, levensstijl en preventie

Houdingen ten aanzien van het levenseinde

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Contacten met paramedische zorgverstrekkers

Gezondheidsenquête, België Gezondheidstoestand. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Sabine Drieskens, Lydia Gisle (ed.)

Belg tevreden over arts Transparantie en kostprijs blijven pijnpunt

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Gezondheidsenquête 1997 Informatie over het huishouden

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Socio-economische ongelijkheden in gezondheid in het Vlaams Gewest

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Belangrijkste resultaten Sociaal-Economische Ongelijkheden in Gezondheid

Diensten voor thuiszorg en sociale en preventieve diensten

Preventie van wiegendood bij zuigelingen

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

Vaccinatie. Jean Tafforeau

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Gezondheidsenquête, België Medische consumptie. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Vlaams Patiëntenpanel

Onderzoek kosten Vlaams Patiëntenpanel Ontwerp vragenlijst

Het Inkomen van Chronisch zieke mensen

Contacten met de huisarts

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Beperkingen Gezondheidsenquëte, België, 1997

VOORSTEL VAN RESOLUTIE. over het verbeteren van de betaalbaarheid van tandzorg. (ingediend door Karin Jiroflée)

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Ereloonsupplementen buiten ziekenhuizen stijgen met 15 procent

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde

Ambulante contacten met de specialist

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Resultaten voor Brussels Gewest Beperkingen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

De verhoogde tegemoetkoming en de sociale maximumfactuur

Resultaten voor België Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997

De Belgische kinesitherapeut verdient euro per jaar, een tandarts en een huisarts

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Gezondheidsenquête, België Gezondheidsstatus. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Inleiding. Sabine Drieskens

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Wacheul Magali - HZIV - Vorming gezondheidszorg 25/09/08 afdeling maatschappelijk welzijn 1

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Contacten met de Huisarts Gezondheidsenquête, België, 1997

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

De honden en katten van de Belgen

Contacten met beoefenaars van niet-conventionele geneeswijzen

Barometer kinesitherapie 2013

TOELICHTING BIJ DE OPNAMEVERKLARING: kamerkeuze & financiële voorwaarden voor een opname in een psychiatrisch ziekenhuis

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Ongelijkheden in gezondheidstoestand, levensstijl en preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

De verhoogde tegemoetkoming en de sociale maximumfactuur

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Ongelijkhenden in gezondheidstoestand, levensstij en preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997

Beperkingen. Stefaan Demarest

Gezondheidsenquête, België, Informatie over het huishouden

Studiepopulatie. Gezondheidsenquête, België, 1997.

Concentratie van de gezondheidsuitgaven: bewijs met behulp van gegevens van het IMA

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

TOELICHTING BIJ DE OPNAMEVERKLARING:

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Het gebruik van tabak

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997

Opname in het ziekenhuis

Inleiding. Bespreking pagina 1

Contacten met de tandarts

Patiëntentevredenheid

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Resultaten voor België Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Contraceptie Gezondheidsenquête, België, 1997

DE INHOUD, VOORWAARDEN EN DE PROCEDURE OM DE MEDISCHE KOSTEN VIA DE ZIEKTEVERZEKERING TE LATEN BETALEN

De verhoogde verzekeringstegemoetkoming

Omnio en RVV onder de loep!

30 augustus blauw. Toelatingsexamen arts en tandarts. Informatie verwerven en verwerken (IVV) STILLEESTEKST 2

De honden en katten van de Belgen

Transcriptie:

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 3: GEBRUIK VAN GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSDIENSTEN

Sabine Drieskens, Lydia Gisle (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat 14 B-1050 Brussel +32 2 642 50 25 E-mail: sabine.drieskens@wiv-isp.be Depotnummer: D/2015/2505/01 Intern referentienummer PHS Report 2015-002

12. Financiële toegankelijkheid van gezondheidszorgen AUTEUR Stefaan DEMAREST

Gelieve bij het verwijzen naar resultaten van dit hoofdstuk de volgende referentie te gebruiken: Demarest S. Financiële toegankelijkheid van gezondheidszorgen. In: Drieskens S, Gisle L (ed.). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 3: Gebruik van gezondheidsen welzijnsdiensten. WIV-ISP, Brussel, 2015

INHOUDSTAFEL Samenvatting...783 1. Inleiding...785 2. Vragen...787 3. Indicatoren...789 4. Resultaten...791 4.1. Absolute en relatieve uitgaven voor gezondheidszorgen...791 4.2. Perceptie rond (eigen) uitgaven voor gezondheid...797 4.3 Uitstel van medische consumptie...803 5. Discussie...811 6. Bibliografie...813 7. Tabellen...815 FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID Inhoudstafel 781

SAMENVATTING In dit onderdeel wordt ingegaan op de financiële toegankelijkheid van gezondheidszorgen. Eerst worden de uitgaven voor gezondheidszorgen ingeschat en het relatief belang ervan binnen het huishoudbudget. Dan wordt ingegaan op de vraag hoe huishoudens de eigen uitgaven voor gezondheidszorgen percipiëren. Tenslotte wordt nagegaan in welke mate huishoudens genoodzaakt zijn medische consumptie uit te stellen vanwege financiële redenen. Alle indicatoren die hier worden voorgesteld, werden berekend op het niveau van het huishouden en hebben enkel betrekking op niet-geïnstitutionaliseerde huishoudens. Maandelijks besteden huishoudens in België gemiddeld 108 aan gezondheidsverstrekkers, voorgeschreven en niet-voorgeschreven geneesmiddelen, aan een verblijf in een verzorgingsinstelling en/of aan medische hulpmiddelen. Het aandeel van deze uitgaven in het huishoudbudget wordt geschat op 5%. De gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen hangen niet samen met het inkomen van het huishouden. Dit impliceert dat in relatieve termen, uitgaven voor gezondheidszorgen zwaarder doorwegen voor die huishoudens, die slechts een beperkt inkomen hebben; voor de 20% laagst verdienende huishoudens gaat het om 7% van het inkomen, bij de 20% meest verdienende huishoudens om 3%. Hetgeen huishoudens dienen te besteden aan uitgaven voor gezondheidszorgen blijft zowel in absolute termen als in relatieve termen grosso modo gelijk over de verschillende enquêtejaren heen. In België geeft 26% van de huishoudens aan dat de bijdragen voor gezondheidszorgen (zeer) moeilijk passen binnen het beschikbare huishoudbudget. De perceptie dat gezondheidszorgen hoog zijn vertoont een nauwe samenhang met het inkomensniveau van de huishoudens: bij de laagst verdienende huishoudens stelt niet minder dan 53% dat de uitgaven van gezondheidszorgen moeilijk om dragen zijn, bij de meest verdienende huishoudens gaat het om slechts 7% van de huishoudens. Er kan worden vastgesteld dat het percentage huishoudens dat het moeilijk heeft met uitgaven voor gezondheidszorgen sinds de start van de organisatie van gezondheidsenquêtes significant gedaald is. In België geeft 8% van de huishoudens aan dat financiële belemmeringen er de oorzaak van waren dat ze in de loop van de afgelopen 12 maanden medische zorgen, tandverzorging, (voorgeschreven) geneesmiddelen, een bril en/of mentale zorgen moesten uitstellen. Dit is, in vergelijking met de resultaten van de Gezondheidsenquête 2008, een substantiële vermindering, die echter niet in alle gewesten terug te vinden is: in zowel het Vlaams als het Waals Gewest daalt het percentage dat medische consumptie diende uit te stellen (respectievelijk van 11% tot 5% en van 14% tot 9% ). Voor het Brussels Gewest waar het percentage huishoudens dat medische consumptie diende uit te stellen historisch steeds het hoogst was is de daling in relatieve termen minder uitgesproken: van 26% tot 22%, een niet statistisch significante daling. FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID Samenvatting 783

1. INLEIDING België kan buigen op een zeer ver doorgedreven organisatie van de gezondheidszorgen die althans in principe een vrije keuze van behandelende arts door de patiënt, een therapeutische vrijheid voor de praktiserende artsen en de universele toegankelijkheid garandeert. Om dit te bewerkstelligen werd een complexe ziekteverzekering georganiseerd die zich richt tot werknemers, zelfstandigen en ambtenaren, maar ook tot werklozen, gepensioneerden, rechthebbenden op bestaansminimum, gehandicapten, studenten, wezen, plus de personen die zij ten laste hebben en die aan de voorwaarden voldoen om persoon ten laste te kunnen zijn: echtgenoten, samenwonenden, kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, enz. In de praktijk kan worden gesteld dat de hele bevolking in België, enkele uitzonderingen daargelaten, toegang heeft tot de gezondheidsprestaties, mits het voldoet aan een aantal voorwaarden. Een universele toegankelijkheid van gezondheidszorgen betekent niet dat er geen drempels zouden zijn die deze toegankelijkheid, althans deels, in gevaar zou brengen. Eén van de mogelijke drempels betreft de kosten die gepaard gaan met het beroep doen op gezondheidszorgen. Deze kosten moeten worden beschouwd in het kader van het verzekeringskarakter dat in België aan het gezondheidssysteem ten grondslag ligt: het gaat in essentie om het verzekerd zijn tegen (gezondheids-) risico s die aanleiding kunnen geven tot een verlies van inkomen en/of meeruitgaven ten gevolge van ziekte of invaliditeit. Het principe hierbij is dat de patiënt het gehele honorarium van de zorgverstrekker waarop hij beroep doet, betaalt. De mutualiteit waartoe hij behoort, betaalt echter een deel van dit honorarium terug. Het deel dat niet terugbetaald wordt, wordt opgesplitst in remgelden (het verschil tussen de door het RIZIV gehanteerde vergoedingsbasis en het terugbetalingstarief) en supplementen (het verschil tussen het honorarium of de prijs die werkelijk betaald werd door de patiënt en de door het RIZIV gehanteerde vergoedingsbasis). Daarnaast dienen patiënten ook het volledige bedrag van de medische kosten die niet in het pakket van de verplichte ziekteverzekering zijn opgenomen te betalen. Onder deze laatste categorie vallen zowel de medische kosten buiten de ziekteverzekering (zoals sommige implantaten en geneesmiddelen in categorie D) als de diverse persoonlijke kosten voor niet-medische producten en diensten op de ziekenhuisfactuur, zoals televisie en telefoon (1). In oorsprong zoals voorzien in de Wet op de Ziekteverzekering van 9 augustus 1963 werd het remgeld bepaald op 25%, terwijl vanaf 1974 het recht op verhoogde verzekeringstegemoetkoming werd opgenomen voor kwetsbare groepen. Via de verhoogde verzekeringstegemoetkoming genieten de rechthebbende van een verminderd persoonlijk aandeel voor gezondheidszorg. Budgettaire problemen die opdoken in de jaren 80 van de vorige eeuw waren er de aanleiding van dat remgelden meer en meer gedifferentieerd werden, waarbij de algemene tendens was de eigen financiële inbreng van patiënten te verhogen. Meer recent worden remgelden ook aangepast om het medisch consumptiegedrag te beïnvloeden; zo werden maatregelen genomen om huisbezoeken te ontmoedigen (hogere remgelden bij huisbezoek), om het gebruik van het Globaal Medisch Dossier (GMD) te stimuleren (lagere remgelden bij raadpleging bij een GMD-houdende huisarts), (2). De noodzaak het honorarium van zorgverstrekkers voor te schieten én het aanpassen lees verhogen van het financieel aandeel van patiënten in de gezondheidszorgen, maakt dat de financiële toegankelijkheid van gezondheidszorg bedreigd kon worden. Daarom werd vanaf 1 januari 1994 het systeem van sociale en fiscale franchise ingevoerd, dat het remgeld dat mensen op jaarbasis betalen, begrenst. De sociale en fiscale franchises werden vanaf 2001 geleidelijk vervangen door de maximumfactuur (MAF). FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 1. Inleiding 785 De maximumfactuur zorgt ervoor dat de eigen bijdragen van de leden van eenzelfde huishouden voor verzekerde en noodzakelijke kosten, remgelden en persoonlijke bijdragen voor erelonen van artsen, verpleegkundigen en technische prestaties, noodzakelijke geneesmiddelen, het persoonlijk aandeel in de ligdagprijs en materiaalsupplementen bij hospitalisatie op jaarbasis een bepaalde grens niet overschrijden. Wordt deze grens overschreden, dan krijgt het huishouden automatisch een snelle terugbetaling van wat ze boven het plafond hebben betaald. Deze grenzen worden bepaald door het inkomen van het huishouden en zijn lager voor huishoudens met een bescheiden inkomen. Naast de maximumfactuur werden nog specifieke maatregelen afgekondigd met als doel de eigen bijdragen van patiënten binnen perken te houden, vooral dan voor kwetsbare groepen. Zo werd vanaf 2014 een nieuwe regeling van

verhoogde tegemoetkomingen ingevoerd, gericht op personen met een laag inkomen. In deze regeling werden de al bestaande systemen van verhoogde tegemoetkoming (RVV-statuut) en het OMNIO-statuut tot één eenvormige regeling samengevoegd (de naam OMNIO kwam dan ook te vervallen). Personen die een specifieke uitkering krijgen (leefloon, tegemoetkoming van personen met een handicap ) of onder een specifieke hoedanigheid zijn ingeschreven bij een mutualiteit (wezen) of die een beperkt inkomen hebben (met specifieke criteria voor gepensioneerden, minder-validen, weduwen/weduwnaars...) betalen minder remgelden. Daarnaast werd o.a. voor personen met langdurige en systematische hoge remgelden het statuut chronisch zieken ingevoerd. Dit statuut voorziet in een verlaging van het remgeldplafond voor de maximumfactuur. FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 1. Inleiding Naast het beperken van de persoonlijk bijdragen voor gezondheidszorgen, werd vanaf 1987 de zogenaamde regel van de derde betaler ingevoerd voor wat betreft de terugbetalingen in het kader van hospitalisatie. Hierbij dient de patiënt enkel het remgeld te betalen en wordt het overige deel van het honorarium rechtstreeks door de mutualiteit aan de zorgverstrekker betaald. Voor specifieke kwetsbare groepen bestaat de mogelijkheid beroep te doen op de derdebetalersregeling bij consultaties, bezoeken en raadplegingen en voor het grootste deel van de tandzorg (3). Niettemin kan worden vastgesteld dat deze regeling weinig wordt toegepast en dat de toepassingswijzen zeer ingewikkeld zijn (4). Sinds 1 mei 2014 kunnen artsen en tandartsen de derdebetalersregeling ook toepassen voor de rechthebbenden op het statuut chronisch zieken (al dan niet met RVV-statuut). Het gaat hier enkel om een mogelijkheid, niet om een verplichting. De opeenvolgende Gezondheidsenquêtes toonden aan dat ondanks alle beschermende maatregelen een substantieel hoog percentage huishoudens aangeeft medische consumptie uit te moeten stellen vanwege financiële redenen en dat dit percentage stijgend was: de resultaten van de Gezondheidsenquête 2008 gaven aan dat 14% van de huishoudens in dit geval waren. Reden genoeg om dit fenomeen van naderbij te bestuderen. Een diepgaande studie van de resultaten van de Gezondheidsenquête 2008 (en de voorafgaande enquêtes), in opdracht van het RIZIV, liet toe een profiel te schetsen van de huishoudens die aangaven medische consumptie te moeten uitstellen vanwege financiële redenen; het gaat relatief meer om eenouderhuishoudens, alleenstaanden, huishoudens met een beperkt opleidingsniveau, huishoudens waarvan de referentiepersoon buiten de EU geboren is, huishoudens woonachtig in het Brussels Gewest of, meer algemeen, in stedelijke gebieden. Het gaat bovendien om huishoudens met (relatief) lage inkomens en (relatief) hoge kosten voor gezondheidszorgen. Deze kosten kunnen worden verklaard door het feit dat (de leden van) deze huishoudens relatief meer met gezondheidsproblemen (chronische aandoeningen, beperkingen) geconfronteerd worden (5). 786

2. VRAGEN Voor het berekenen van de uitgaven voor gezondheidszorgen werd aan de huishoudens gevraagd (a) of ze uitgaven hebben gedaan voor specifieke zorgen en, indien dit het geval was, (b) hoeveel zij hebben uitgegeven. Belangrijk is te melden dat het hier enkel gaat om uitgaven, niet om eventuele terugbetalingen. In de Gezondheidsenquête 1997 werd gepoogd, naast de uitgaven, ook een idee te krijgen van de terugbetalingen. Dergelijke aanpak bleek evenwel niet haalbaar; in vele gevallen werden de aanvragen voor terugbetalingen gericht aan de ziekenfondsen gegroepeerd binnengebracht en gegroepeerd terugbetaald. Als gevolg hiervan bleken de terugbetalingen (die betrekking hadden op verschillende maanden) in sommige gevallen (veel) hoger te zijn dan de uitgaven voor de maand voorafgaand aan het interview. AC01 Aan de hand van de volgende vragen willen we graag een idee hebben van de uitgaven die uw huishouden de afgelopen maand voor gezondheidszorgen had. Hierbij moet geen rekening gehouden worden met eventuele terugbetalingen door een mutualiteit. Heeft uw huishouden de afgelopen maand uitgaven gehad voor... AC0101 AC0102 AC0103 AC0104 een huisarts, een specialist, een tandarts of een andere gezondheidszorgverstrekker? (Ja/Neen) voorgeschreven en niet-voorgeschreven geneesmiddelen? (Ja/Neen) het verblijf in een verzorgingsinstelling, zoals een ziekenhuis of een rusthuis? (Ja/Neen) medische hulpmiddelen zoals verbanden, injectiemateriaal of zuurstofflessen? (Ja/Neen) Telkenmale een huishouden aangaf uitgaven voor een huisarts, geneesmiddelen, verblijf in een verzorgingsinstellingen of medische hulpmiddelen gehad te hebben, werd gepeild hoeveel hieraan werd uitgeven. AC0201 AC0204 AC03 Hoeveel werd hieraan uitgegeven? Indien u dit bedrag niet juist kunt aangeven, geef dan een schatting. In het algemeen, vindt u dat uw persoonlijke bijdrage voor gezondheidskosten, dit is het geld dat u zelf moet betalen, (makkelijk in uw budget past/moeilijk in uw budget past/onmogelijk in uw budget past). FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 2. Vragen AC04 AC0401 AC0402 AC0403 AC0404 AC0405 Mensen hebben het soms moeilijk om een beroep te doen op de gezondheidszorg, terwijl ze het wel nodig hebben. Aan de hand van de volgende vragen willen we nagaan of u hiermee de afgelopen 12 maanden werd geconfronteerd. Is het de afgelopen 12 maanden voorgekomen dat u of iemand in uw huishouden de volgende zorgen nodig had, maar niet kon betalen? Medische zorgen of een operatie (Ja/Neen) Tandverzorging (Ja/Neen) Voorgeschreven geneesmiddelen (Ja/Neen) Een bril of contactlenzen (Ja/Neen) Mentale zorgen, zoals van een psycholoog of psychiater (Ja/Neen) 787

3. INDICATOREN AC_1: Absolute uitgaven voor gezondheidszorgen Met deze indicator wordt weergegeven hoeveel huishoudens (in de afgelopen maand) geld hebben uitgegeven aan gezondheidszorgen (gezondheidsverstrekkers, geneesmiddelen, kosten gepaard gaand met opname in een instelling, technische hulpmiddelen). Bij de berekening ervan worden enkel niet-geïnstitutionaliseerde huishoudens weerhouden. Om een vergelijking van de uitgaven in de tijd mogelijk te maken, werden deze uitgaven geïndexeerd met als basis de prijsindex van (december) 2013. AC_2: Relatieve uitgaven voor gezondheidszorgen AC_3: AC_4: Absolute uitgaven voor gezondheidszorgen zijn slechts één kant van de medaille. Om de impact ervan op het gezinsbudget in te schatten, worden de relatieve uitgaven per huishouden berekend. Hierbij worden de totale uitgaven voor gezondheidszorgen gedeeld door het maandelijks beschikbaar inkomen van het huishouden. De indicator geeft dus het aandeel weer (in %) in het beschikbaar budget van huishoudens van uitgaven voor gezondheidszorgen in de afgelopen maand. Perceptie van (eigen) uitgaven voor gezondheid Aan de hand van deze indicator wordt aangegeven wat het percentage huishoudens is dat vindt dat uitgaven voor gezondheidszorgen moeilijk passen in het huishoudbudget. Hierbij wordt zowel abstractie gemaakt van het beschikbare inkomen als van de hoogte van de uitgaven voor gezondheidszorgen. Uitstel van medische consumptie vanwege financiële redenen Aan de hand van deze indicator wordt weergegeven wat het percentage is van huishoudens die medische consumptie dienden uit te stellen in de afgelopen 12 maanden. Van zodra een huishouden aangeeft dat omwille van financiële redenen, voor minstens een van haar leden, het gebruik van gezondheidszorgen (medische zorgen of een operatie, tandverzorging, de aankoop van geneesmiddelen, een bril of mentale zorgen) moest uitstellen, wordt dit beschouwd als een huishouden dat de medische consumptie diende uit te stellen vanwege financiële redenen. FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 3. Indicatoren De indicatoren met betrekking tot de toegankelijkheid van gezondheidszorgen worden berekend op het niveau van het huishouden. De aantallen en percentages vermeld in de basistabellen hebben dan ook betrekking op huishoudens. Voor de interpretatie van de basistabellen heeft dit een aantal gevolgen: 789 De indicatoren geslacht en leeftijd hebben betrekking op respectievelijk het geslacht en de leeftijd van de referentiepersoon. Wie de referentiepersoon van een huishouden is, is een strikt administratieve aangelegenheid: de referentiepersoon is deze persoon die als dusdanig is aangeduid in het Rijksregister. In principe wordt als referentiepersoon de persoon genomen die werkelijk de belangen van het gezin behartigt of die voor het grootste deel in het onderhoud van het huishouden voorziet. Toch zal in werkelijkheid de referentiepersoon degene zijn die zich in het huishouden bezighoudt met de administratieve zaken. Er werd voor geopteerd in deze basistabellen ook de resultaten van de indicatoren voor te stellen in functie van het equivalent inkomen van het huishouden en het huishoudtype: Het equivalent inkomen van het huishouden is het door het huishouden vermeld maandelijks netto-inkomen gecorrigeerd voor de huishoudgrootte en samenstelling. Het doel van deze

FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 3. Indicatoren correctie is inkomens, als proxy voor de socio-economische status van huishoudens - vergelijkbaar te maken: het is immers niet correct een huishouden van bijvoorbeeld 2 volwassen personen, met een netto inkomen van 5.000 te vergelijken met een huishouden van 2 volwassen personen, met 4 inwonende kinderen, met een netto inkomen van 5.000. Om het inkomen van huishoudens te vergelijken worden de vermelde inkomens gedeeld door de volgende som: 1 voor de referentiepersoon +0,5 voor elke bijkomende volwassene binnen het huishouden +0,3 voor elk kind binnen het huishouden Het equivalent inkomen wordt voorgesteld in kwintielen. Hiervoor werden alle equivalente inkomens van alle huishoudens geordend van laag naar hoog en daarop opgesplitst in 5 groepen die elk 20% van alle huishoudens omvatten. Het eerste kwintiel omvat de 20% huishoudens met de laagste equivalente inkomens, het vijfde kwintiel omvat de 20% huishoudens met de hoogste equivalente inkomens. Deze kwintielen werden berekend op het niveau van België en onveranderd ook toegepast wanneer de resultaten per gewest worden voorgesteld. Vier typen huishoudens worden onderscheiden en dit op basis van de samenstelling van het huishoudens en de verwantschap met de referentiepersoon: alleenstaanden, éénouder met kind, koppels zonder en met kinderen, ander (of niet gekend). Als ander huishouden worden die huishoudens bedoeld die niet ressorteren onder één van de andere typen huishoudens. 790

4. RESULTATEN 4.1. ABSOLUTE EN RELATIEVE UITGAVEN VOOR GEZONDHEIDSZORGEN 4.1.1. BELGIË Gemiddeld spendeert een (niet-geïnstitutionaliseerd) huishouden in België 108 per maand aan gezondheidsverstrekkers, voorgeschreven en niet-voorgeschreven geneesmiddelen, een verblijf in een verzorgingsinstelling en/of medische hulpmiddelen. Het gaat hierbij enkel om uitgaven zonder rekening te houden met eventuele terugbetalingen achteraf. Zoals elk gemiddelde, zijn ook de gemiddelde uitgaven aan gezondheidszorgen gevoelig voor extreme waarden (lage of geen uitgaven versus zeer hoge uitgaven). De mediaanwaarde voor de absolute uitgaven voor gezondheidszorgen ligt op 45 (d.i. 50% van de huishoudens heeft in de maand voorafgaand aan het interview minder dan 45 uitgegeven aan gezondheidszorgen, 50% meer dan 45). Een schatting van het belang van uitgaven voor gezondheidszorgen in het huishoudbudget kan worden gemaakt door deze uitgaven te delen door het beschikbaar inkomen van het huishouden. Op basis van deze oefening kan het aandeel van uitgaven voor gezondheidsuitgaven in het huishoudbudget geschat worden op 5%. Analyse volgens leeftijd en geslacht Zoals vermeld, gaat het hier telkens om het geslacht en de leeftijd van de referentiepersoon. Huishoudens met een mannelijke referentiepersoon geven per maand gemiddeld meer uit voor gezondheidszorgen ( 113) dan huishoudens met een vrouwelijke referentiepersoon ( 95). Na correctie voor leeftijd (van de referentiepersoon) is dit verschil echter niet significant. In relatieve termen d.i. de uitgaven voor gezondheidszorgen in functie van het inkomen van het huishouden - kan een omgekeerd beeld teruggevonden worden: huishoudens met een vrouwelijke referentiepersoon geven gemiddeld 6% van hun beschikbaar maandelijks inkomen uit aan gezondheidszorgen, bij huishoudens met een mannelijke referentiepersoon gaat het om gemiddeld 5%. Na correctie voor leeftijd is ook dit verschil niet significant. Figuur 1 Aandeel (%) van de uitgaven voor gezondheidszorgen in het beschikbaar inkomen van huishoudens in de afgelopen maand, volgens leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon), Gezondheidsenquête, België 2013. FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten 791

Zowel in absolute als in relatieve termen lijken de gemiddelde maandelijkse uitgaven voor gezondheidszorgen grosso modo met de leeftijd (van de referentiepersoon) te stijgen (Figuur 1). Waar een jong huishouden (huishouden met een referentiepersoon van 15-24 jaar) stelt per maand gemiddeld 31 uit te geven aan gezondheidszorgen (gemiddeld 2% van het beschikbare inkomen), gaat het bij oudere huishoudens (huishoudens met een referentiepersoon van 75 jaar en ouder) om 120 of, gemiddeld, 8% van het beschikbare inkomen. Na correctie voor geslacht (van de referentiepersoon), kan worden vastgesteld dat zowel in absolute als in relatieve termen de uitgaven voor gezondheidszorgen zwaarder doorwegen voor de oudere dan voor de jongere huishoudens. FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten Analyse volgens socio-economische achtergrondkenmerken De gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen vertonen geen samenhang met de opleidingscategorie van het huishouden. In relatieve termen daalt het aandeel uitgaven voor gezondheidszorgen naarmate het opleidingsniveau stijgt. De 114 gemiddelde uitgaven bij de laagst opgeleide huishoudens betekent wel een aandeel van 8% in het totale huishoudbudget, terwijl de 123 gemiddelde uitgaven bij de hoogst opgeleiden, maar 4% betekent van het huishoudbudget. In relatieve termen zijn de uitgaven voor gezondheidszorgen bij de laagst opgeleide huishoudens significant hoger dan bij de hoogst opgeleide huishoudens. De gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen vertonen geen samenhang met het equivalent inkomen van de huishoudens. Voor wat de gemiddelde relatieve uitgaven betreft, is er evenwel sprake van een uitgesproken sociale gradiënt: in het laagste inkomenskwintiel (dus bij de 20% huishoudens met de laagste equivalente inkomens) besteedt een huishouden gemiddeld 7% van het inkomen aan uitgaven voor gezondheidszorgen; bij huishoudens behorend tot het hoogste inkomenskwintiel (dus bij de 20% huishouden met de hoogste equivalente inkomens) gaat het om 3% van het equivalent inkomen. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) zijn de verschillen in gemiddelde relatieve uitgaven voor gezondheidszorgen tussen de laagste (2) inkomenskwintielen en de hoogste (2) inkomenskwintielen statistisch significant. Het is logisch dat de gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen variëren in functie van het type huishouden: voor een alleenstaande gaat het om 87 (of 5% van het beschikbaar inkomen), voor een koppel met kinderen om 148 (of 5% van het beschikbaar inkomen). Speciale aandacht dient uit te gaan naar eenoudergezinnen: in relatieve termen zijn de uitgaven voor gezondheidszorgen er het hoogst (6% in vergelijking met 5% bij koppels met kinderen, een verschil dat weliswaar niet significant is na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon). Er kan geen, of althans geen systematische, samenhang vastgesteld worden tussen de gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen en de urbanisatiegraad. 792 Evolutie over de tijd De gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen, gebaseerd op geïndexeerde bedragen, wijst op een systematische weliswaar niet statistisch significante daling over de jaren heen (Figuur 2). Terwijl, in geïndexeerde termen, de gemiddelde maandelijkse uitgave voor gezondheidszorgen in 1997 142 was, gaat het in 2013 om gemiddeld 108 (verschil niet significant na correctie voor leeftijd en geslacht van de referentiepersoon). In relatieve termen dus in functie van het maandelijks beschikbaar inkomen is het aandeel dat aan gezondheidszorgen licht, maar statistisch niet significant, gedaald over de tijd (van 6 % in 1997 tot 5% in 2013).

4.1.2. GEWESTEN Huishoudens woonachtig in het Vlaams Gewest geven gemiddeld - per maand meer uit aan gezondheidszorgen ( 111) dan huishoudens woonachtig in het Brussels of het Waals Gewest ( 104 voor beide gewesten). Na correctie voor leeftijd en geslacht van de referentiepersoon, zijn deze verschillen echter niet significant. In relatieve termen dus in verhouding tot het maandelijks beschikbaar inkomen nemen de uitgaven voor gezondheidszorgen in de verschillende gewesten quasi eenzelfde aandeel in het huishoudbudget in beslag (5%). Figuur 2 Aandeel (%) van de uitgaven voor gezondheidszorgen in het beschikbaar inkomen van huishoudens in de afgelopen maand, volgens gewest en jaar, Gezondheidsenquête, België 2013. Vlaams Gewest Gemiddeld spendeert een (niet-geïnstitutionaliseerd) huishouden woonachtig in het Vlaams Gewest 111 per maand aan gezondheidsverstrekkers, voorgeschreven en niet-voorgeschreven geneesmiddelen, een verblijf in een verzorgingsinstelling en/of medische hulpmiddelen. Het gaat hierbij enkel om uitgaven zonder rekening te houden met eventuele terugbetalingen achteraf. Zoals elk gemiddelde, zijn ook de gemiddelde uitgaven aan gezondheidszorgen gevoelig voor extreme waarden (lage of geen uitgaven versus zeer hoge uitgaven). De mediaanwaarde voor de absolute uitgaven voor gezondheidszorgen ligt op 45 (d.i. 50% van de huishoudens heeft in de maand voorafgaand aan het interview minder dan 45 uitgegeven aan gezondheidszorgen, 50% meer dan 45). Een schatting van het belang van uitgaven voor gezondheidszorgen in het huishoudbudget kan worden gemaakt door deze uitgaven te delen door het beschikbaar inkomen van het huishouden. Op basis van deze oefening kan het aandeel van uitgaven voor gezondheidsuitgaven in het huishoudbudget geschat worden op 5%. FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten 793 De maandelijkse uitgaven voor gezondheidszorgen zowel in absolute als in relatieve termen stijgen met de leeftijdsgroep (van de referentiepersoon) (Figuur 3). Beiden zijn het laagst in de jongste leeftijdsgroep (gemiddeld 24 per maand of 1% van het beschikbaar inkomen) en stijgen weliswaar niet lineair - tot 136 (9% van het beschikbaar inkomen) in de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder. Na correctie voor geslacht (van de referentiepersoon), kan worden vastgesteld dat zowel in absolute als in relatieve termen de uitgaven voor gezondheidszorgen significant hoger zijn bij de oudere dan bij de jongste huishoudens.

Figuur 3 Aandeel (%) van de uitgaven voor gezondheidszorgen in het beschikbaar inkomen van huishoudens in de afgelopen maand, volgens leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon), Gezondheidsenquête, België 2013 Vlaams Gewest FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten 794 Tussen de gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen en de opleidingscategorie van het huishouden (het hoogste opleidingsniveau binnen het huishouden na vergelijking van het hoogste diploma van de referentiepersoon met deze van zijn/haar partner) kan geen systematische samenhang worden onderkend. Uitgedrukt in relatieve termen dus in functie van het beschikbaar inkomen daalt het relatief aandeel van uitgaven voor gezondheid naarmate het opleidingsniveau stijgt: van een aandeel van 10% bij laagst opgeleide huishoudens tot 4% bij de hoogst opgeleide huishoudens. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) kunnen evenwel geen statistisch significante verschillen tussen de opleidingsgroepen worden vastgesteld voor wat het relatief belang van gezondheidsuitgaven betreft. De gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen vertonen geen systematische samenhang met het equivalent inkomen van huishoudens. Voor wat de gemiddelde relatieve uitgaven betreft, is er evenwel sprake van een uitgesproken sociale gradiënt: in het laagste inkomenskwintiel (dus bij de 20% huishoudens met de laagste equivalente inkomens) besteedt een huishouden gemiddeld 8% van het inkomen aan uitgaven voor gezondheidszorgen; bij huishoudens behorend tot het hoogste inkomenskwintiel (dus bij de 20% huishouden met de hoogste equivalente inkomens) gaat het om 3% van het equivalent inkomen. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) zijn de gemiddelde relatieve uitgaven voor gezondheidszorgen van huishoudens behorend tot het hoogste inkomenskwintiel significant lager dan bij de laagste (3) kwintielen. Het is logisch dat de gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen variëren in functie van het type huishouden: voor een alleenstaande gaat het om 75 (of 6% van het beschikbaar inkomen), voor een koppel met kinderen om 138 (of 4% van het beschikbaar inkomen). Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) kunnen geen significante verschillen volgens huishoudtype worden vastgesteld. Er kan geen, of althans geen systematische, samenhang vastgesteld worden tussen de gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen en de urbanisatiegraad. De gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen, gebaseerd op geïndexeerde bedragen, zijn in 2013 in vergelijking met alle voorgaande jaren gedaald. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de refe-

rentiepersoon) gaat het echter niet om een statistisch significante daling. In relatieve termen dus in functie van het maandelijks beschikbaar inkomen is het aandeel dat aan gezondheidszorgen wordt besteed, onveranderd gebleven over de tijd (5%). Brussels Gewest Gemiddeld spendeert een (niet-geïnstitutionaliseerd) huishouden woonachtig in het Brussels Gewest 104 per maand aan gezondheidsverstrekkers, voorgeschreven en niet-voorgeschreven geneesmiddelen, een verblijf in een verzorgingsinstelling en/of medische hulpmiddelen. Het gaat hierbij enkel om uitgaven zonder rekening te houden met eventuele terugbetalingen achteraf. Zoals elk gemiddelde, zijn ook de gemiddelde uitgaven aan gezondheidszorgen gevoelig voor extreme waarden (lage of geen uitgaven versus zeer hoge uitgaven). De mediaanwaarde voor de absolute uitgaven voor gezondheidszorgen ligt op 40 (d.i. 50% van de huishoudens heeft in de maand voorafgaand aan het interview minder dan 40 uitgegeven aan gezondheidszorgen, 50% meer dan 40). Een schatting van het belang van uitgaven voor gezondheidszorgen in het huishoudbudget kan worden gemaakt door deze uitgaven te delen door het beschikbaar inkomen van het huishouden. Op basis van deze oefening kan het aandeel van uitgaven voor gezondheidsuitgaven in het huishoudbudget geschat worden op 5%. De maandelijkse uitgaven voor gezondheidszorgen zowel in absolute als in relatieve termen kent een grillig verloop over de leeftijdsgroepen (van de referentiepersoon) heen (Figuur 4). Beiden zijn het laagst in de jongste leeftijdsgroepen (gemiddeld 65 per maand of 4% van het beschikbaar inkomen in de leeftijdsgroep van 25-34 jaar) en stijgen weliswaar niet lineair - tot 121 of 8% van het beschikbaar inkomen in de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder. Na correctie voor geslacht (van de referentiepersoon), kan worden vastgesteld dat, noch in absolute, noch in relatieve uitgaven significante verschillen tussen de verschillende leeftijdsgroepen teruggevonden kunnen worden. Figuur 4 Aandeel (%) van de uitgaven voor gezondheidszorgen in het beschikbaar inkomen van huishoudens in de afgelopen maand, volgens leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon), Gezondheidsenquête, België 2013 Brussels Gewest FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten 795 Tussen de gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen en de opleidingscategorie van het huishouden (het hoogste opleidingsniveau binnen het huishouden na vergelijking van het hoogste diploma van de referentiepersoon met deze van zijn/haar partner) kan geen samenhang worden onderkend. Uitgedrukt in relatieve termen dus in functie van het beschikbaar inkomen daalt het relatief aandeel van uitgaven voor gezondheid naarmate het opleidingsniveau stijgt. De verschillen in relatieve uitgaven

voor gezondheid tussen de opleidingscategorieën zijn echter niet significant na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon). De gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen vertonen een systematische samenhang met het equivalent inkomen van huishoudens. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) zijn de verschillen in gemiddelde relatieve uitgaven voor gezondheidszorgen tussen de laagste (2) inkomenskwintielen en de hoogste (2) inkomenskwintielen statistisch significant. Het is logisch dat de gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen variëren in functie van het type huishouden: voor een alleenstaande gaat het om 69 (of 5% van het beschikbaar inkomen), voor een koppel met kinderen om 166 (of 6% van het beschikbaar inkomen). FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten De gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen, gebaseerd op geïndexeerde bedragen, wijst op een weliswaar niet lineaire daling over de jaren heen. Terwijl, in geïndexeerde termen, de gemiddelde maandelijkse uitgave voor gezondheidszorgen in 1997 139 was, gaat het in 2013 om gemiddeld 104. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon), lijken de gemiddelde uitgaven gerapporteerd in 2013 significant lager te zijn dan deze bekomen in de eerste enquêtejaren (1997, 2001). De relatieve uitgaven daarentegen, lijken onveranderd te zijn gebleven over de tijd. Waals Gewest Gemiddeld spendeert een (niet-geïnstitutionaliseerd) huishouden woonachtig in het Waals Gewest 104 per maand aan gezondheidsverstrekkers, voorgeschreven en niet-voorgeschreven geneesmiddelen, een verblijf in een verzorgingsinstelling en/of medische hulpmiddelen. Het gaat hierbij enkel om uitgaven zonder rekening te houden met eventuele terugbetalingen achteraf. Zoals elk gemiddelde, zijn ook de gemiddelde uitgaven aan gezondheidszorgen gevoelig voor extreme waarden (lage of geen uitgaven versus zeer hoge uitgaven). De mediaanwaarde voor de absolute uitgaven voor gezondheidszorgen ligt op 45 (d.i. 50% van de huishoudens heeft in de maand voorafgaand aan het interview minder dan 45 uitgegeven aan gezondheidszorgen, 50% meer dan 45). Een schatting van het belang van uitgaven voor gezondheidszorgen in het huishoudbudget kan worden gemaakt door deze uitgaven te delen door het gemiddeld inkomen van het huishouden. Op basis van deze oefening kan het aandeel van uitgaven voor gezondheidsuitgaven in het huishoudbudget geschat worden op 5% Figuur 5 Aandeel (%) van de uitgaven voor gezondheidszorgen in het beschikbaar inkomen van huishoudens in de afgelopen maand, volgens leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon), Gezondheidsenquête, België 2013 Waals Gewest 796

De maandelijkse uitgaven voor gezondheidszorgen zowel in absolute als in relatieve termen kent een grillig verloop over de leeftijdsgroepen (van de referentiepersoon) heen (Figuur 5). Beiden zijn het laagst in de jongste leeftijdsgroep (gemiddeld 13 per maand of 2% van het beschikbaar inkomen) en stijgen weliswaar niet lineair tot 90 of 6% in de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder. Na correctie voor geslacht (van de referentiepersoon), kan worden vastgesteld dat in relatieve termen de uitgaven gezondheidszorgen zwaarder doorwegen voor de oudere dan voor de jongere huishoudens. Tussen de gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen en de opleidingscategorie van het huishouden (het hoogste opleidingsniveau binnen het huishouden na vergelijking van het hoogste diploma van de referentiepersoon met deze van zijn/haar partner) kan geen samenhang worden onderkend. Uitgedrukt in relatieve termen dus in functie van het beschikbaar inkomen is het relatief aandeel van uitgaven voor gezondheid quasi gelijk in alle opleidingscategorieën (5% à 7%). De gemiddelde uitgaven voor gezondheidszorgen vertonen geen samenhang met het equivalent inkomen van huishoudens. Voor wat de gemiddelde relatieve uitgaven betreft, is er evenwel sprake van een sociale gradiënt: waar in het laagste inkomenskwintiel (dus bij de 20% huishoudens met de laagste equivalente inkomens) een huishouden gemiddeld 6% van het inkomen besteedt aan uitgaven voor gezondheidszorgen, daalt dit aandeel tot 2% voor een huishouden behorend tot het hoogste inkomenskwintiel. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) zijn de verschillen in gemiddelde relatieve uitgaven voor gezondheidszorgen tussen het laagste inkomenskwintiel en de hoogste 2 inkomenskwintielen statistisch significant. Het is logisch dat de gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen stijgen in functie van het type huishouden: voor een alleenstaande gaat het om 61 (of 5% van het beschikbaar inkomen), voor een koppel met kinderen om 162 (of 5% van het beschikbaar inkomen). Er kan geen, of althans geen systematische, samenhang vastgesteld worden tussen de gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen en de urbanisatiegraad. De gemiddelde (relatieve) uitgaven voor gezondheidszorgen, gebaseerd op geïndexeerde bedragen, wijst op een weliswaar niet lineaire daling over de jaren heen. Terwijl, in geïndexeerde termen, de gemiddelde maandelijkse uitgave voor gezondheidszorgen in 1997 151 was, gaat het in 2013 om gemiddeld 104. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon), zijn de gemiddelde uitgaven gerapporteerd in 2013 significant lager dan deze bekomen in de eerste enquêtejaren (1997, 2001 en 2004). De relatieve uitgaven daarentegen lijken eerder stabiel te zijn over de tijd. 4.2. PERCEPTIE ROND (EIGEN) UITGAVEN VOOR GEZONDHEID FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten 4.2.1. BELGIË In België geeft 26% van de huishoudens aan dat de bijdragen voor gezondheidszorgen (zeer) moeilijk passen binnen het beschikbare huishoudbudget. Het gaat hier om een subjectieve inschatting die huishoudens erop nahouden, waarbij abstractie gemaakt wordt van wat deze huishoudens effectief aan gezondheidszorgen dienen te besteden. 797 Analyse volgens leeftijd en geslacht Huishoudens waarvan een vrouw de referentiepersoon is, geven in hogere mate (35%) dan huishoudens met een man als referentiepersoon (22%) aan dat ze de eigen uitgaven voor gezondheidszorgen te hoog te vinden. Na correctie voor leeftijd (van de referentiepersoon) blijft dit verschil statistisch significant. Van een hechte samenhang tussen de leeftijd van het huishouden (geïndiceerd aan de hand van de leeftijd van de referentiepersoon) en de perceptie aangaande de bijdragen voor gezondheidszorgen is er weinig sprake: behoudens voor de oudste huishoudens (waar 32% van de huishoudens aangeeft dat deze uitgaven moeilijk om dragen zijn), variëren de percentages nauwelijks in functie van de leeftijd van het huishouden (Figuur 6).

Figuur 6 Percentage huishoudens dat aangeeft dat bijdragen voor gezondheidszorgen moeilijk passen binnen het huishoudbudget, volgens leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon), Gezondheidsenquête, België, 2013 FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten 798 Analyse volgens socio-economische achtergrondkenmerken Er kan een uitgesproken samenhang vastgesteld worden tussen het opleidingsniveau van de huishoudens en de perceptie van de eigen uitgaven voor gezondheid. Waar de helft van de huishoudens (49%) behorend tot het laagste opleidingsniveau de eigen uitgaven voor gezondheid te hoog vindt, daalt dit percentage stelselmatig over de hoger opleidingsniveaus heen. In het hoogste opleidingsniveau percipieert slechts 14% van de huishoudens deze uitgaven als te hoog. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) kan worden vastgesteld dat het percentage huishoudens dat de uitgaven voor gezondheidszorgen zwaar om dragen vindt, significant stijgt naarmate het opleidingsniveau daalt. Mogelijks nog scherper is de samenhang tussen het inkomenskwintiel en de perceptie over de eigen uitgaven voor gezondheidszorgen. Waar in het laagste inkomenskwintiel 50% van de huishoudens de eigen uitgaven te hoog vindt, daalt dit percentage systematisch over de hogere inkomenskwintielen heen. In het hoogste inkomenskwintiel gaat het nog om 5% van de huishoudens. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) kan worden vastgesteld dat het percentage huishoudens dat de uitgaven voor gezondheidszorgen zwaar om dragen vindt, significant stijgt naarmate het inkomenskwintiel daalt. Bij eenoudergezinnen kan het hoogste percentage huishoudens teruggevonden worden dat de eigen uitgaven voor gezondheidszorgen moeilijk te betalen vindt (45%). Opmerkelijk is dat bij koppels met kinderen relatief het laagste percentage (17%) huishoudens teruggevonden kan worden dat het moeilijk heeft om uitgaven voor gezondheidszorgen te verrichten. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) blijft het percentage huishoudens dat de uitgaven voor gezondheidszorgen te hoog vindt, significant hoger bij de eenoudergezinnen in vergelijking met alleenstaanden en koppels met of zonder kinderen. Huishoudens woonachtig in stedelijke gebieden vinden relatief meer (30%) dan huishoudens in halfstedelijke of landelijke gebieden (respectievelijk 22% en 24%) dat uitgaven voor gezondheidszorgen moeilijk om dragen zijn. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) is enkel het verschil tussen de percepties van huishoudens in stedelijke gebieden en deze woonachtig in halfstedelijke gebieden statistisch significant.

Evolutie over de tijd Het percentage huishoudens dat aangaf dat bijdragen voor gezondheidszorgen moeilijk passen in het huishoudbudget, kent een grillig verloop over de verschillende jaren van de enquête (Figuur 7). Globaal genomen met uitzondering van de resultaten bekomen in 2008 daalt dit percentage over de tijd (33% in 1997, 26% in 2013). Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) is het verschil tussen de resultaten bekomen in 1997 en deze bekomen in 2013 statistisch significant: het percentage huishoudens dat in 2013 aangeeft dat de eigen bijdragen voor gezondheidszorgen moeilijk passen binnen het huishoudbudget is significant lager dan in 1997. 4.2.2. GEWESTEN In 2013 vindt 36% van de huishoudens woonachtig in het Brussels Gewest de uitgaven voor gezondheid te hoog, voor het Waals Gewest gaat het om 31%, voor het Vlaams Gewest om 21%. Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon). Figuur 7 Percentage huishoudens dat aangeeft dat bijdragen voor gezondheidszorgen moeilijk passen binnen het huishoudbudget, volgens gewest en jaar, Gezondheidsenquête, België, 2013 FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten Vlaams Gewest In het Vlaams Gewest geeft 21% van de huishoudens aan dat de bijdragen voor gezondheidszorgen (zeer) moeilijk passen binnen het beschikbare huishoudbudget. Het gaat hier om een subjectieve inschatting die huishoudens erop nahouden, waarbij abstractie gemaakt wordt van wat deze huishoudens effectief aan gezondheidszorgen dienen te besteden. 799 Huishoudens waarvan een vrouw de referentiepersoon is (29%), geven in hogere mate dan huishoudens met een man als referentiepersoon (18%) aan dat ze de eigen uitgaven voor gezondheidszorgen te hoog te vinden. Na correctie voor leeftijd (van de referentiepersoon) blijft dit verschil statistisch significant. Van een hechte samenhang tussen de leeftijd van het huishouden (geïndiceerd aan de hand van de leeftijd van de referentiepersoon) en de perceptie aangaande de bijdragen voor gezondheidszorgen is weinig sprake (Figuur 8). Met uitzondering van huishoudens behorend tot de leeftijdsgroep van 45-54 jaar (waar het percentage huishoudens dat aangeeft dat bijdragen voor gezondheidszorgen relatief het laagst is, 14%) en tot de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder (met het hoogste percentage van dergelijke huishoudens, 30%), variëren de percentages nauwelijks in functie van de leeftijd van het huishouden.

Figuur 8 Percentage huishoudens dat aangeeft dat bijdragen voor gezondheidszorgen moeilijk passen binnen het huishoudbudget, volgens leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon), Gezondheidsenquête, België, 2013 Vlaams Gewest FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten 800 Er kan een uitgesproken samenhang vastgesteld worden tussen het opleidingsniveau van de huishoudens en de perceptie van de eigen uitgaven voor gezondheid. Waar bijna de helft van de huishoudens (46%) behorend tot het laagste opleidingsniveau de eigen uitgaven voor gezondheid te hoog vindt, daalt dit percentage stelselmatig over de hogere opleidingsniveaus heen. In het hoogste opleidingsniveau percipieert slechts 9% van de huishoudens deze uitgaven als te hoog. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) kan worden vastgesteld dat huishoudens in het hoogste opleidingsniveau significant minder dan alle andere huishoudens de uitgaven voor gezondheidszorgen zwaar om dragen vinden. Mogelijks nog scherper is de samenhang tussen het inkomenskwintiel en de perceptie over de eigen uitgaven voor gezondheidszorgen. Waar in het laagste inkomenskwintiel 45% van de huishoudens de eigen uitgaven te hoog vindt, daalt dit percentage systematisch over de hogere inkomenskwintielen heen. In het hoogste inkomenskwintiel gaat het nog om 3% van de huishoudens. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) kan worden vastgesteld dat huishoudens in de laagste 2 inkomenskwintielen significant meer dan huishoudens in de hoogste 2 inkomenskwintielen de uitgaven voor gezondheidszorgen zwaar om dragen vinden. Bij eenoudergezinnen kan het hoogste percentage huishouden teruggevonden worden dat de eigen uitgaven voor gezondheidszorgen moeilijk te betalen vindt (37%). Opmerkelijk is dat bij koppels met kinderen relatief het laagste percentage (17%) huishoudens teruggevonden kan worden dat het moeilijk heeft om uitgaven voor gezondheidszorgen te verrichten. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) blijft het percentage huishoudens dat de uitgaven voor gezondheidszorgen te hoog vindt, significant hoger bij de alleenstaanden en eenoudergezinnen in vergelijking met alleenstaanden en koppels met of zonder kinderen. Er kunnen geen verschillen terug gevonden worden voor wat de perceptie van uitgaven voor gezondheidszorgen betreft in functie van de urbanisatiegraad. Het percentage huishoudens dat aangaf dat bijdragen voor gezondheidszorgen moeilijk passen in het huishoudbudget kent een grillig verloop over de verschillende enquêtejaren. Globaal genomen met uitzondering van de resultaten bekomen in 2008 daalt dit percentage over de tijd (25% in 1997, 21% in

2013). Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) is het verschil tussen het resultaat bekomen in 2013 significant lager dan deze bekomen in alle voorgaande enquêtejaren. Brussels Gewest In het Brussels Gewest geeft 36% van de huishoudens aan dat de bijdragen voor gezondheidszorgen (zeer) moeilijk passen binnen het beschikbare huishoudbudget. Het gaat hier om een subjectieve inschatting die huishoudens erop nahouden, waarbij abstractie gemaakt wordt van wat deze huishoudens effectief aan gezondheidszorgen dienen te besteden. Huishoudens waarvan een vrouw de referentiepersoon is (41%), geven in hogere mate dan huishoudens met een man als referentiepersoon (33%) aan dat ze de eigen uitgaven voor gezondheidszorgen te hoog te vinden. Na correctie voor leeftijd (van de referentiepersoon) is dit verschil statistisch significant. Van een hechte samenhang tussen de leeftijd van het huishouden (geïndiceerd aan de hand van de leeftijd van de referentiepersoon) en de perceptie aangaande de bijdragen voor gezondheidszorgen is weinig sprake (Figuur 9). Tot de leeftijdsgroep van 55-64 jaar stijgt het percentage huishoudens waarbij de kosten voor gezondheidszorgen moeilijk liggen, daarna dalen deze percentages (er moet hier wel aan toegevoegd worden dat deze percentages in vergelijking met de andere gewesten al relatief hoog liggen). Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) kunnen evenwel geen significante verschillen in prevalenties tussen de verschillende leeftijdsgroepen worden vastgesteld. Figuur 9 Percentage huishoudens dat aangeeft dat bijdragen voor gezondheidszorgen moeilijk passen binnen het huishoudbudget, volgens leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon), Gezondheidsenquête, België, 2013 Brussels Gewest FINANCIËLE TOEGANKELIJKHEID 4. Resultaten 801 Er kan een uitgesproken samenhang vastgesteld worden tussen het opleidingsniveau van de huishoudens en de perceptie van de eigen uitgaven voor gezondheid. Waar één op drie huishoudens (66%) behorend tot het laagste opleidingsniveau de eigen uitgaven voor gezondheid te hoog vindt, daalt dit percentage stelselmatig over de hoger opleidingsniveaus heen. In het hoogste opleidingsniveau percipieert 24% van de huishoudens deze uitgaven als te hoog. Na correctie voor leeftijd en geslacht (van de referentiepersoon) kan worden vastgesteld dat huishoudens in beide hoogste opleidingsniveaus significant minder dan huishoudens in het laagste opleidingsniveau de uitgaven voor gezondheidszorgen zwaar om dragen vinden. Mogelijks nog scherper is de samenhang tussen het inkomenskwintiel en de perceptie over de eigen uitgaven voor gezondheidszorgen. Waar in het laagste inkomenskwintiel 59% van de huishoudens de eigen uitgaven te hoog vindt, daalt dit percentage systematisch over de hogere inkomenskwintielen