Verdiepte ligging N18 ter hoogte van de Museumbuurtspoorlijn/ Geukerdijk Effecten natuur projectnr. 0249737.04 revisie 03 12 december 2013 auteur(s) Drs. B.J.M. Fit Opdrachtgever Gemeente Haaksbergen - Cluster Ruimte Postbus 102 7480 AC Haaksbergen datum vrijgave beschrijving revisie 03 goedkeuring vrijgave 12-12-2013 definitief M. Korthorst R. Bronckers
Colofon Projectgroep bestaande uit: Tekstbijdragen: Fotografie: Vormgeving: Datum van uitgave: 12 november 2013 Contactadres: Zutphenseweg 31D 7418 AH DEVENTER Postbus 321 7400 AH DEVENTER Copyright Ingenieursbureau Oranjewoud Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de auteurs.
Inhoud 1 Inleiding...2 1.1 Doel...2 2 Uitwerking...3 2.1 Huidige situatie en natuurwaarden...3 3 Effecten van de verdiepte ligging...5 3.1 Aanlegfase...5 3.2 Gebruiksfase...5 3.3 Effectbeoordeling...6 3.4 Maatregelen...6 4 Conclusie...8 blz. blad 1 van 8
1 Inleiding In het TB N18 Varsseveld-Enschede dat is vastgesteld op 20 augustus 2013 kruist de N18 noordoostelijk van Haaksbergen ter hoogte van de Geukerdijk de museumbuurtspoorlijn Haaksbergen - Boekelo bovenlangs. In het Tracébesluit N18 (2014) is gekozen om de N18 middels een verdiepte ligging de museumbuurtspoorlijn en de Geukerdijk te laten passeren. Voor de redenen waarom deze keuze alsnog is gemaakt wordt verwezen naar paragraaf 1.2 van de toelichting van het Tracebesluit N18 Varsseveld - Enschede (2014) 1.1 Doel Aan de hand van deze rapportage worden de effecten van de verdiepte ligging van de N18 ter hoogte van de Geukerdijk op de aanwezige natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet in beeld gebracht en kort beschreven. Op grond daarvan dienen eventueel maatregelen te worden voorgesteld om negatieve effecten te mitigeren. Daarnaast is onderzocht wat de gevolgen in het kader van de Boswet zijn. Omdat dit tracégedeelte van de N18 buiten de EHS valt en er ook geen externe effecten van dit alternatief op Natura 2000 gebieden worden verwacht, is toetsing aan de EHS en de Natuurbeschermingswet 1998 niet aan de orde. blad 2 van 8
2 Uitwerking Over een afstand van ca. 650 meter komt de N18 onder het maaiveld te liggen. Daarbij wordt successievelijk akkerland, een weg, de museumbuurtspoorlijn geflankeerd door een bomenrij (met name berk en essen), opnieuw een weg, grasland, een bouwperceel en het bos langs de Hazenweg (gemengd loofbos van o.a. es, eik, berk) doorsneden (zie figuur 1). In deze rapportage worden de (in)directe effecten van de verdiepte N18 ter plaatse van de Geukerdijk beschreven en beoordeeld ten opzichte van de huidige situatie die als referentie wordt beschouwd. Figuur 1: locatie waar de N18 onder de Geukerdijk komt te liggen vanaf B (= Begin) tot E (= Einde) 2.1 Huidige situatie en natuurwaarden Het plangebied bestaat grotendeels uit agrarisch grasland en deels uit bos. Wat betreft functionaliteit van het gebied zullen de bomenrijen langs de Hazenweg en de Geukerdijk en het aanwezige bos dienst doen als begeleidende structuren voor (kleine) landgebonden zoogdieren en vleermuizen (vlieg- en migratieroutes). Het gemengd loofbos functioneert als broed- en foerageerhabitat voor met name vogels. Er zijn geen jaarrond waterdragende poelen of watergangen in het plangebied aanwezig. Wat betreft het voorkomen van soorten gaat het per groep om: Zoogdieren: het bos aan de Hazenweg en het omliggende agrarische land vormt het leefgebied van diverse algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren. Strikt beschermde grondgebonden soorten zijn niet aanwezig. Strikt beschermde vleermuizen waaronder de Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Gewone grootoorvleermuis, Vale vleermuis en Baardvleermuis zijn in en rondom het bos van de Hazenweg wel (foeragerend) waargenomen (Kruijt 2009, Regelink 2011). In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen noch vliegroutes van vleermuizen aangetoond. Vogels: in het bos langs de Hazenweg zijn de Grote bonte specht en Boomklever aanwezig (Kuijt et al., 2009). In het bos langs de Hazenweg (HM 255.200) is een horst van de Buizerd aanwezig. blad 3 van 8
Reptielen: in het plangebied komen geen reptielen voor (Kruijt 2009). Amfibieën: het plangebied vormt mogelijk het leefgebied voor een aantal algemeen beschermde (tabel 1) en wijdverspreid voorkomende soorten (Bruine kikker, Gewone pad). In het plangebied komen geen overige en strikt beschermde (tabel 2 en 3) amfibieën voor (Kruijt 2009). Vissen: er zijn geen beken, poelen of watergangen in het plangebied aanwezig. (Strikt) beschermde vissoorten komen niet in het plangebied voor. Overige soortgroepen (vlinders, libellen, ongewervelden): overige soortgroepen die beschermd worden in de Flora- en faunawet zijn o.a. libellen en vlinders. Binnen het plangebied ligt geen geschikt biotoop voor (strikt) beschermde soorten uit de soortgroepen libellen en vlinders en overige ongewervelden (Kruijt et al., 2009). Flora: er zijn geen groeiplaatsen van tabel 2 of 3 soorten in het plangebied aanwezig (Kruijt 2009). blad 4 van 8
3 Effecten van de verdiepte ligging Als gevolg van de verdiepte ligging zijn de volgende (tijdelijke) effecten als gevolg van dit alternatief te verwachten: 1. versnippering van de landschappelijke structuur en leefgebieden van soorten 2. ruimtebeslag op de huidige natuurwaarden 3. hinder als gevolg van licht en geluid, optische verstoring en verdroging/vernatting 4. en met 2 samenhangend bomenkap De betekenis hiervan in zowel de aanleg- als de gebruiksfase wordt hieronder kort beschreven. 3.1 Aanlegfase In deze fase wordt ten behoeve van de bouw van de tunnelbak een werkterrein ingericht. Dat betekent dat er een afrastering komt, keten worden neergezet, bouwlicht wordt gevoerd en er lawaai optreedt als gevolg van de inzet van graafmaterieel en het transport van materiaal. De verdiepte ligging van de N18 doorsnijdt het leefgebied van kleine landgebonden zoogdieren als muizen, egels, kleine marterachtigen en reeën. Zoogdieren ondervinden een negatief effect van de aanleg omdat het werkterrein een barrière vormt. Met name in het voorjaar tijdens de voortplanting zullen de uitwisselingsmogelijkheden voor deze soortgroep worden beperkt. Het bos aan de Hazenweg en het open agrarische (gras)land zal door de aanleg worden doorsneden. Vleermuizen zijn in het algemeen gevoelig voor licht en voor onderbreking van bestaande landschappelijke structuren als bomensingels waarlangs ze foerageren en zich verplaatsen. Omdat de singel langs de museumbuurtspoorlijn en Geukerdijk tijdens de aanleg verdwijnt wordt de kwaliteit van het leefgebied van vleermuizen aangetast. Ook het doorsnijden van het bos van de Hazenweg is ongunstig voor de aldaar aanwezige foeragerende vleermuizen. Als gevolg van het verdwijnen van een gedeelte van het bosperceel treedt er ruimtebeslag op het leefgebied van vogels, kleine zoogdieren en amfibieën (algemene soorten) op. Ook heeft dit een negatief effect op potentieel leefgebied van vleermuizen. Bosvogels zullen verstoord worden tijdens de aanleg door geluidhinder en optische verstoring als gevolg van de bouwwerkzaamheden. Het ruimtebeslag op het bosperceel resulteert in een afname van geschikt broedgebied voor de aanwezige bosvogels en de Buizerd. In de aanlegfase wordt bronbemaling toegepast. De mate waarin bemalen wordt hangt af van de gekozen realisatiemethode. Indien in de natte gebouwd wordt, hoeft er alleen bemaling plaats te vinden ter plekke van de bouwput ten behoeve van de bouw van het viaduct. Wanneer er gekozen wordt voor een droge realisatievariant dan zal er ook aan weerszijde van het viaduct bemalen worden. In de natte variant vindt er helemaal geen en in de droge geen noemenswaardig effect op de waterhuishouding (grondwater) plaats. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat er als gevolg van de gekozen bouwmethode geen negatieve effecten op de natuurwaarden optreden door hydrologische effecten. 3.2 Gebruiksfase In de gebruiksfase ligt er een verdiepte N18 onder de tunnelbak waarover de spoorlijn en Geukerdijk opnieuw is aangelegd. Te verwachten effecten zijn vergelijkbaar met die in de aanlegfase en bestaan uit: barrièrewerking voor kleine landgebonden zoogdieren en amfibieën (algemene soorten) langs het gehele traject en een onderbreking van een potentiële migratieroute voor vleermuizen (-) ter hoogte van de spoorlijn, blad 5 van 8
ruimtebeslag op het broed- en foerageerhabitat van vogels, op het leefgebied van kleine zoogdieren en vleermuizen en op het bosareaal, een (worst case) berekening naar de effecten van de verdiepte ligging op de waterhuishouding laat een geringe verlaging van de grondwaterstand aan de ene en een verhoging aan de andere kant van de verdiepte weg zien (model geeft hierover geen eensluidende resultaten omdat de stroomrichting en verhang niet geheel duidelijk is). Dit levert geen noemenswaardige effecten op voor de aanwezige vegetatie en bospercelen (essen en berken). Gezien de verdiepte ligging en de groene inrichting van de weg (aanplant nieuwe bospercelen), treden er geen negatieve effecten op als gevolg van geluid- en lichthinder en optische verstoring. 3.3 Effectbeoordeling In onderstaande resultaattabel zijn de te verwachten effecten als gevolg van een verdiepte ligging samengevat: Tabel 1: resultaattabel effecten (0 = geen effect, - = negatief effect, (-) potentieel neg. effect) en eventuele maatregelen Barrièrewerking Ruimtebeslag Verstoring Maatregelen Aanlegfase landgebonden zoogdieren - - 0 ja vleermuizen (-) (-) (-) nee vogels 0 - - ja amfibieën - - 0 ja overige faunasoorten 0 0 0 nee vegetatie/bos 0-0 nee Gebruiksfase landgebonden zoogdieren - - 0 ja vleermuizen (-) (-) 0 ja vogels 0-0 nee amfibieën - - 0 ja overige faunasoorten 0 0 0 nee vegetatie/bos 0-0 ja 3.4 Maatregelen Op grond van het zorgbeginsel van de Flora- en faunawet dienen de negatieve effecten in tabel 1 zoveel mogelijk te worden gemitigeerd. In de aanlegfase geschiedt dit door: in het bos ter hoogte van de Rutbekerveldweg een 'kunstmatige' passage in stand te houden (m.n. in de meest gevoelige periode) om de aaneengeslotenheid van het bosleefgebied van grondgebonden zoogdieren en amfibieën te handhaven (geen barrière), bomen buiten de broedperiode te kappen waardoor negatieve effecten op broedvogels en grondgebonden zoogdieren worden beperkt. In de gebruiksfase dienen de volgende maatregelen worden genomen om de negatieve effecten te mitigeren: aanleg van een droge ecoduiker ter hoogte van het bosperceel (km 255,2) waar de N18 weer op maaiveldniveau komt om de uitwisseling tussen de leefgebieden van kleine zoogdieren en amfibieën te herstellen, dusdanig inrichting van het spoorviaduct dat kleine zoogdieren het kunstwerk bovenlangs kunnen passeren. De eerste optie is om de beide ruimtes tussen spoor en weg met ruigtekruiden te laten 'verwilderen' of een haagbeuk te plaatsen. Een andere optie is om i.p.v. breuksteen in het ballastbed van het spoor gebruik te maken van een laagdekkende kruidenlaag (bijvoorbeeld sedum). blad 6 van 8
Deze groenstructuren vergemakkelijken de passage van kleine dieren (zoogdieren, insecten). De reling langs het kunstwerk dient bij voorkeur dicht te zijn. Dit is gunstig voor alle dieren die van het spoorviaduct gebruik maken, dus ook vleermuizen. Dieren die van het viaduct gebruik maken worden hierdoor namelijk afgeschermd van licht dat afkomstig is van de weg. in het kader van de Boswet dienen de gekapte bomen te worden gecompenseerd. Het bosoppervlakte dat verdwijnt als gevolg van de verdiepte aanleg van de N18 is vergelijkbaar met de hoge ligging. Het oppervlakte nieuw aan te planten bomen is in geval van de verdiepte ligging kleiner. Omdat het oppervlakte bos dat verdwijnt vergelijkbaar is met de hoge ligging en er in geval van het TB N18 Varsseveld-Enschede beduidend meer bomen aangeplant worden dan er verdwijnen, hoeft er ondanks het feit dat er in de directe omgeving van de verdiepte ligging minder bomen aangeplant worden, geen (extra) compensatie plaats te vinden. blad 7 van 8
4 Conclusie In het tracé waar de N18 verdiept komt te liggen zijn geen (strikt) beschermde soorten aanwezig. Er behoeft daarom geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Wel dienen er mitigerende maatregelen te worden uitgevoerd in zowel de aanleg- als gebruiksfase, om zorgvuldig met de aanwezige natuurwaarden om te gaan (zorgplicht Flora- en faunawet). Voor algemene (tabel 1) soorten grondgebonden zoogdieren (muizen, egel, e.d.) en amfibieën (Bruine kikker, Gewone pad) komt de gunstige staat van instandhouding niet in het geding. Er is voldoende alternatief leefgebied (weiland, bossen) in de omgeving van het plangebied aanwezig. Aanbevolen wordt zoveel mogelijk voorbereidende werkzaamheden in de winterperiode uit te voeren. blad 8 van 8