Er werd een meisje vermist. Ze was veertien. Deze feiten vernam Meindert Oosting voor het eerst toen hij in de rij stond in het belachelijk kleine



Vergelijkbare documenten
Van Johan Faber verschenen eerder bij Nijgh & Van Ditmar: Wat bezielde Volkert van der G.? (non-fictie, 2008) Wende (roman, 2012)

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

Verhaal: Jozef en Maria



Verloren grond. Murat Isik. in makkelijke taal

Het tweede avontuur van Broer Vos en Broer Konijn

Soms ben ik eens boos, en soms wel eens verdrietig, af en toe eens bang, en heel vaak ook wel blij.

Hij had dezelfde soort helm op als in het beeld vooraf...2 Mijn vader was verbaasd dat ik alles wist...3 Ik zat recht overeind in mijn bed te

Eerste druk, september Tiny Rutten

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

Geelzucht. Toen pakte een vrouw mijn arm. Ze nam me mee naar de binnenplaats van het huis. Naast de deur van de binnenplaats was een kraan.

Suzanne Peters. Blijf bij me! liefdesroman

Er was eens een meisje dat zich heel alleen voelde. Haar naam was Sterre. Ze hield van lezen, maar ze had maar één boek:

Water Egypte. In elk land hebben mensen hun eigen gewoontes. Dat merk je als je veel reist. Ik zal een voorbeeld geven.

rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005

De week van Springmuis.

Gijsje zonder staart geschreven door Henk de Vos (in iets gewijzigde vorm) Er was eens een klein lief konijntje, dat Gijs heette. Althans, zo noemden

KINDEREN VAN HET LICHT

De steen die verhalen vertelt.

Een gelukkige huisvrouw

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Een van de agenten komt naar hem toe. Nou, het is me het dagje wel, zegt hij. Nu zijn er toch rellen in de stad.

Vlinder en Neushoorn

Klein Kontakt. Jarigen. in april zijn:

We hebben verleden week nog gewinkeld. Toen wisten we het nog niet. De kinderbijslag was binnen en ik mocht voor honderd euro kleren uitkiezen.

IK BEN TROTS OP MIJN SNOR!

Edward van de Vendel. De grote verboden zolder

Het lam. Arna van Deelen

Vertel de kinderen, of praat met hen over het verschil tussen film, tv kijken of naar het theater gaan.

Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven - leerboek - 1

De kleine wildebras. Th. Storm. Magda Stomps. Zie voor verantwoording:

Het oolijke dierenboek

IK OVERLEEFDE AUSCHWITZ

Hans Kuyper. F-Side Story. Tekeningen Annet Schaap. leopold / amsterdam

Ik ben maar een eenvoudige ezel, maar ik wil je graag een mooi verhaal vertellen

Het Verloren Ei. Geschreven door. Judie McEwen Illustraties van. Dick Rink

Sprookjes. groep 5. les 15. Bijlage 1: Het lelijke jonge eendje. 3 de leerjaar. Het lelijke jonge eendje (Afbeelding 1)

Ik besloot te verder te gaan en de zeven stappen naar het geluk eerst helemaal af te maken. We hadden al:

Natuurburen. In samenwerking met Stichting Welzijn Zorgcentra Basisscholen NME Centrum. Doel Saamhorigheid in de wijk versterken Elkaar leren kennen

Ahlberg en Tellegen :29 Pagina 1. Brieven aan bijna niemand anders

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

TONEELSTUK Marama en de krokodillenrivier.

Hoe ik talent voor het leven kreeg

Spreekbeurt Dag. Oglaya Doua

Het paaltje van Oosterlittens Er stond weer een pot met bonen! Elke avond kreeg de schoenmaker van Oosterlittens bonen te eten. Maar de schoenmaker

Johanna Kruit. Gedichten, geïnspireerd door bomen. Geheimen

D Artagnan gaat naar Parijs

Op hun knieën blijven ze wachten op het antwoord van Maria. Maar het beeld zegt niets terug.

Kinderkerstfeest van de Kindernevendienst 26 december Kerstverhaal

Een moeilijk woord voor Natuurbrug is Ecoduct. Wat dat nu precies is, legt de schrijver Frank van Pamelen hieronder nog eens uit.

Het. Boekenliefje. Helen Docherty & Thomas Docherty. Clavis

Het feest van Koning Beer

ROSANNE. Oh, oh, oh. Van Aemstel Produkties - De leukste uitjes van Amsterdam -

De brug van Adri. Rollen: Verteller Martje Adri Wim

Ik ben geen vis! riep hij nu tegen Konijn. Dat was tenminste al een opluchting. Hij ging zitten en staarde wat voor zich uit. Nee, zei Konijn breed

Bert staat op een ladder. En trekt aan de planten die groeien in de dakgoot. Hij verstopt de luidspreker en het stopcontact achter de planten.

Mijn mond zat vol aarde

3.5. Vertellenderwijze, niet moraliseren! Verkenning van het verhaal " #

De redding van Zacheüs Meditatie ds. Gerard Rinsma zondag 30 oktober e zondag na Trinitatis

De twee zaken waarover je in dit boek kunt lezen, zijn de meest vreemde zaken die Sherlock Holmes ooit heeft opgelost.

Copyright Beertje Anders

Eerste druk, Arinka Linders AVI E5 M6 Illustraties: Michiel Linders

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

Niet in slaap vallen hoor!

Projectlijn A Meelopen met de Meute? Hellig Hart

Planten en dieren in de duinen. Interactief verhaal

Edward van de Vendel Toen kwam Sam. Met tekeningen van Philip Hopman

Noach bouwt een ark Genesis 6-8

Maria, de moeder van Jezus

Neus correctie Aanleiding. Intake gesprek. Stap 1: Wat gaan we doen

Voor Cootje. de vuurtoren

Voorwoord. Daarna ging ik praten met Chitra, een Tamilvrouw uit Sri Lanka. Zij zette zich in voor de Tamilstrijd.

LES 4. Handelingen 12:1-19; Van Jeruzalem tot Rome: Verlost uit de gevangenis blz

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

Heer, U kent mij als geen ander U weet of ik zit of sta en U kent ook mijn gedachten voordat ik iets zeggen ga

Het verhaal van. de bomen

Ik heb geen zin om op te staan

Verre vrıenden. nieuwe pennen en penselen. in de jeugdliteratuur. samengebracht door Michael De Cock & Gerda Dendooven

't gummybeertje le journal D' Hoge School redactie: Tom & Senne jaargang 3 nr. 7 frankieweyns@hotmail.

De eekhoorn. œ œ œ œ œ. Ó Œ œ œ. œ œ œ œ. œ j. œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ Œ. œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ. œ J. - hoorn, de eek - hoorn eet.

Bijzondere vakantie op Cyprus Ans van den Helm

De gelukkige olifant

Krabbie Krab wordt Kapper

2

Lotte is er erg blij mee. Ik wilde altijd al een huisdier voor mezelf, zegt ze tegen opa. En nu heb ik er opeens een heleboel.

Op een avond besloot Dolfje naar de dierentuin te gaan. Er stond een mooie volle maan aan de hemel, dus Dolfje was geen gewone jongen.


tje was saai. Haar ouders hadden een caravan, waarmee ze ieder jaar in de zomer naar Frankrijk gingen. Ook voor deze zomer was de camping al

Kastelen in Nederland

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Toen ze opkeek, zag ze dat ze niet meer alleen was. Bij de koeien stond een jongen met een stok. Hij had blond haar, dat rood leek in het late

De tijd die ik nooit meer

Het feest van de olifant

Een greep uit een presentatieviering met als thema: Licht zijn voor anderen

wat is dat eigenlijk? Denk mee over acht grote vragen

Er zijn mensen nodig met nieuwe fantasie

Inhoud. Een nacht 7. Voetstappen 27. Strijder in de schaduw 51

7.5 Script en plaatjes post-test

Transcriptie:

1 Er werd een meisje vermist. Ze was veertien. Deze feiten vernam Meindert Oosting voor het eerst toen hij in de rij stond in het belachelijk kleine supermarktje van Neerloo, dat ook dienstdeed als postagentschap. Ze stegen op uit de fluisteringen van de twee vrouwen vóór hem. Een moeder en een dochter: twee dezelfde Saksische kaaklijnen. Meindert besteedde geen aandacht aan het gesprek en toen alles achter de rug was zou hem dat nog spijten, want misschien had hij zich heel wat onheil kunnen besparen als hij eerder van de details op de hoogte was geweest. Maar er waren veel geluiden die om aandacht vroegen, zelfs hier in de supermarkt van Neerloo, waar het licht van de zoemende, oude tl-buizen alle levensmiddelen in dezelfde onappetijtelijke glans zetten. Vooral de metaalklanken vond Meindert hinderlijk opdringerig: de ouderwetse winkelbel, die schel opklonk als de deur openging; het gerammel van een boodschappenmandje; de harde klap van een blik bruine bonen dat op de grond viel. Zelfs het tikken van kleingeld dat in de kassalade werd uitgeteld drong zijn hersens binnen, waar het zich hechtte op plekken die hij liever niet bezocht. Zijn beurt. Oosting, zei hij. De roodharige jongen was de zoon van de eigenaar van de supermarkt, een zure, dikke kerel die naar de naam Schilling luisterde. Supermarkt Schilling: twee gangpaden, één kassa, een postagentschap en een inzamelpunt voor oud papier. Onbetwist zenuwcentrum van Neerloo, een knooppunt van bedrijvigheid vergeleken met het verkrotte dorpshuis en het droevige gemeentehuis, waar twee piepjonge deeltijdambtenaren elkaar om de dag aflosten. 5

Het pakket was zo grondig met tape verstevigd dat het witte karton er vrijwel geheel onder verdween. Maar het pakket was niet alles, er was ook een brief. Hij keek eens goed. M. Oosting, Neerloo, las hij. Geen vergissing. Hij moest tekenen, dus tekende hij, en zonder verder iets te zeggen kloste hij naar buiten op zijn lompe, gevoerde rubberlaarzen. Meindert had een auto, maar er mankeerde iets aan de startmotor. Menno had toegezegd dat hij het zou fiksen, maar Meindert had zijn voormalige wapenbroeder al weken niet gezien. Met het pakket onder zijn arm en de brief in de binnenzak van zijn oude legerjas liep hij door de Hoofdstraat. Zijn vrije hand zat diep in de linkersteekzak, waar zijn vingers het heft vonden van het spectaculaire legermes. Uitgeklapt zag het mes er vervaarlijk uit, maar het meest schokkende wat Meindert er de laatste tijd mee had gedaan was geknakte takken afsnijden. Even verderop in de Hoofdstraat was een bushalte, maar sinds enige jaren stopten er geen bussen meer in Neerloo. Meindert herinnerde zich dat hij als kind, toen het vijftien graden vroor en de sneeuw in metershoge duinen tegen de gevels van de boerderijen was gewaaid, een keer de bus naar school had genomen. Het was een ouderwets walmende, ludiek verende bus geweest, propvol mensen en zo ontstellend warm gestookt dat hij op de eindbestemming in Kanaal hevig zwetend weer in de vrieskou was getuimeld. Tegenwoordig ging de bus met een wijde boog om Neerloo heen. Twintig kilometer verderop liep de snelweg die Neerloo lang geleden had gedevalueerd tot het soort dorp waar niemand kwam die er niets te zoeken had. Als Neerloo niet op de kaart had gestaan, als er niet aantoonbaar mensen woonden zou je kunnen denken dat het gebied radioactief besmet was, of louter bestond uit ondoordringbare moerassen. In feite lag het dorp midden in een uit weidegebied en heidevelden bestaande vlakte, waar de wind alleen werd gebroken door dunne berkenbosjes en houtwallen, en de verspreid over het landschap uitgestrooide boerderijtjes. Geen grote, trotse stolpen, maar nederige stallen en schuren,

die zich van verlegenheid achter elkaar verscholen. Daardoorheen slingerde zich een handvol smalle, door bomenrijen geflankeerde wegen, die voor het grootste deel het spoor van de oude middeleeuwse paden volgden. De enige, echte trekpleister van de streek was het meer, simpelweg het Meer geheten, waar een kwijnend jachthaventje in de zomer net genoeg aanloop kreeg uit de omgeving om een soort nette armoede te handhaven, die de definitieve neergang tot nu toe altijd een handbreedte voor wist te blijven. Op de werf ter grootte van een krant werden nog schepen onderhouden; bij Meerzicht, de cafetaria, wapperde op zomerse dagen een vlag. Hier lag het motorbootje van Meindert. Soms ging hij samen met Menno uit vissen op het Meer. Veel vaker tufte Meindert zonder Menno langs de dichte, brede rietkragen die het Meer voor zwemmers en zonnebaders vrijwel ontoegankelijk maakten. Het was niet erg om alleen te zijn. Het land was klein, de horizon was dichtbij, maar des te groter was de hemel boven Neerloo, die op zeldzame dagen onbewolkt was, en het Meer dan omtoverde van een leigrijze watermassa in een fonkelende, lichtblauwe spiegel die het hemelgewelf op zijn kop zette. Op dat soort dagen was het moeilijk te geloven dat het landschap deel uitmaakte van dezelfde aarde als de Aziatische steenwoestijn waarin Kamp Nederland had gelegen. Dit was misschien de reden dat Meindert Oosting zelden terugdacht aan Kamp Nederland als een reëel bestaande plek, en meer en meer als een oude droom. Kamp Nederland bestond trouwens niet meer, het was al een tijdje geleden opgedoekt, maar Neerloo bestond nog altijd, dus in zoverre klopte het. Ter hoogte van de glasbak kwam Wolf aanlopen. Ze duwde haar snuit tegen de vuile spijkerbroek van Meindert en keek verwachtingsvol naar hem op. Wolf was zwart, op een paar vuilwitte vegen op de schoften na. Een onaanzienlijk dier, benig en klein, met vlassige pels en vochtige kinderogen. Meindert had haar verworven tijdens de onderhandelingen over de tweedehands auto die 7

de boer aan de Oude Steenweg te koop aanbood, en die nu mokkend op het erf stond van het vakantiehuisje buiten het dorp waar Meindert bivakkeerde. Uiteindelijk mocht hij de auto een bejaarde Simca, geel van ouderdom voor driehonderd euro overnemen, op voorwaarde dat hij de hond op de koop toe nam. Nam hij de hond niet, dan ging de prijs omhoog naar vijfhonderd euro. Hij nam de hond. Wolf was destijds een paar maanden oud, de laatst overgeblevene van een bastaardnest. De boer had er goede zaken mee gedaan. Alle acht broertjes en zusjes waren al wegonderhandeld bij diverse transacties. Hoe ga je haar noemen? vroeg de boer het was geen kwaaie vent. Meindert dacht na. Wolf, zei hij ten slotte, hoewel het dier er verre van wolfachtig uitzag. Ze heet Wolf. De dag na de aankoop wilde de Simca niet starten. Menno had het euvel snel verholpen, maar de auto bleef zich uiterst nukkig gedragen, alsof hij zich had voorgenomen zijn nieuwe eigenaar dwars te zitten wanneer het maar kon. Een verlaten weg op een regenachtige avond zag hij als een uitgelezen mogelijkheid voor een lekke band of haperende ruitenwissers, en de motor zelf schiep er een duivels genoegen in op onvoorspelbare momenten te gaan tegensputteren. De Simca was, kortom, een portret. Hij hield niet van regen en hij hield niet van zonneschijn. Hij vond het dan weer te warm en dan weer te koud. Zelfs van een flinke tankbeurt knapte zijn humeur niet op. Het enige wat hij echt wilde, het enige waar hij altijd tijd voor inruimde, was thuisblijven. Ga jij maar, klonk door in het kansloze gekuch van de motor, ik blijf hier. Wolf was daarentegen een zeldzame voltreffer. Als hij niet beter wist, zou Meindert denken dat het dier smoorverliefd op hem was. Hij kon haar geen groter plezier doen dan s ochtends vroeg simpelweg in de deur van het vakantiehuisje te verschijnen. Alsof ze hem in maanden niet had gezien sprong ze tegen hem op en drukte ze haar spitse neus ruw in zijn kruis, waar die ene, univer- 8

sele pijn had plaatsgemaakt voor een meer recente, particuliere pijn. In tegenstelling tot de auto was Wolf nooit ziek en leek haar enthousiasme over haar baas met de dag groter te worden. Een riem bezat Meindert niet. De gedachte dat hij Wolf zou moeten aanlijnen kwam niet eens bij hem op. Wolf volgde hem overal, behalve als Meindert ergens naar binnen ging, want niets boezemde haar meer vrees in dan deuren en gesloten ruimtes. Op het erf van het vakantiehuisje had Meindert uiteindelijk maar een soort halfopen hondenhok voor haar getimmerd, bekleed met stro, want zelfs als het sneeuwde of hagelde weigerde Wolf binnen te komen. Het hok leek nergens naar, het was een krot in het klein, maar het dier bleef tenminste droog. Wolf was ook doodsbang voor vuurwerk. Op zekere dag tussen kerst en oud en nieuw, toen Wolf en Meindert door de Hoofdstraat van Neerloo liepen, was twintig meter achter hen een muggenscheet afgegaan. Een korte sis, meer was het niet, maar Wolf lag drie dagen trillend in haar hondenhok, wilde niet eten en keek de wereld in met de blik van een eenzaam kind op de eerste dag van het zomerkamp. Meindert was niet bang voor vuurwerk. Als er een rotje afging, dacht hij: kinderspel. Volgens de kalender was het bijna zomer, maar het weer trok zich daar niets van aan. Het was koud en al dagen kwam een ziekelijke, ragfijne regen naar beneden. De rommelige, aan flarden geschoten wolkenlucht trok alle kleur uit het dorp. Meindert boog het hoofd en veegde de nattigheid uit zijn snor. Hij dacht niet aan het pakket onder zijn arm. Hij dacht aan een gebeurtenis van een paar dagen terug, toen hij met Wolf over het heideveld aan de andere kant van het Meer liep. Wolf was al een tijdje ongewoon nerveus en drentelde zachtjes jankend om haar baas heen, tot ze plotseling bevroor één poot bleef daadwerkelijk in de lucht hangen. Meindert bleef ook staan. Honderd meter verderop liep een wolf. Het was geen hond, dat 9

zag Meindert direct, het was een hoogpotige, grijze, magere wolf. Het beest draafde kalmpjes in een rechte lijn over het heideveld, in de richting van de houtwallen bij het Meer, en keek geen moment opzij, alsof hij de indringers allang had gezien. Wolf was muisstil. Wat zag zij? Iets onbekends dat toch vertrouwd was, zoals de vreemde types die Meindert en zijn kameraden langs de stoffige Afghaanse wegen hadden zien lopen. Een mens, jazeker, maar was het een vriend of een vijand? Droeg hij een bomgordel onder dat gewaad, of was hij een doodgewone geitenhoeder of papaverteler? Je wist het nooit zeker. Je kwam er nooit achter. Meindert kende de verhalen over wolven die vanuit Duitsland de grens passeerden en een tijdje over de velden zwierven. Niemand in de omgeving had daadwerkelijk een wolf gezien, maar de verhalen waren er, want in het vergeten gebied rond Neerloo verwilderde het land en kwam de natuur, die een tijdlang verslagen in de touwen had gehangen, met verdubbelde kracht terug. De boeren trokken weg en de dieren namen hun plaats in: roofvogels en herten; dassen en vossen; hazen, zwijnen en konijnen. De dieren wisten niet hoe ze het hadden, op het grote heideveld konden ze weken rondzwerven zonder een mens te ontmoeten, als ze Meindert Oosting niet meerekenden. Maar Meindert was zo n vertrouwde verschijning dat de fauna van Neerloo hem allang had getaxeerd als een ongevaarlijke zonderling. Het was een wolf, geen twijfel mogelijk. De wolf was terug in Neerloo. En op het moment dat het dier verdween in het kreupelhout had Meindert al besloten dat hij zijn ontdekking voor zichzelf zou houden. Niet omdat hij niet zeker van zijn zaak was, niet omdat hij bang was voor gek te worden versleten, maar omdat de zekerheid zich opdrong dat de wolf ongezien moest blijven, en in stilte benoemde hij zichzelf tot de enige, officiële beschermheer van de Wolf van Neerloo. Op het plein met de klinkers passeerde Meindert het hunebed. Het stond sinds jaar en dag vast dat dit de enige bezienswaardig- 10

heid van Neerloo was en Meindert verbaasde zich allang niet meer over de enormiteit ervan. Niemand in Neerloo keek trouwens nog op van het hunebed, behalve misschien de kleine kinderen, maar die keken overal van op (een auto! een vogel!) dus dat telde niet. Daarbij woonden er niet veel kinderen in Neerloo. Jessica, de driejarige dochter van Menno, was een van de weinigen. Waarover zij zich verbaasde, daar viel je mond van open. Op een keer, toen ze met Menno was meegekomen en op het erf voor het vakantiehuisje in de plassen stampte met haar regenlaarsjes, had ze opeens omhoog gewezen: Kijk! Meindert keek. Hij zag niets bijzonders. Kijk! Er was werkelijk niets te zien. Een! Boom! Er stond inderdaad een boom bij het vakantiehuisje, een oude beuk. Met zijn ogen volgde Meindert de gladde stam naar boven, waar de takken zich vertakten in kleinere takken, en de kleinere takken in nog kleinere takken en takjes, met duizenden blaadjes die trilden in het bleke licht, maar hij kon er met geen mogelijkheid een groot mysterie in ontdekken en hij dacht bij zichzelf dat Jessica waarschijnlijk iets zag wat hij niet zag. Jessica had meer ondoorgrondelijke interesses. Met bestudeerde nuffigheid negeerde ze spectaculaire bliksemschichten aan de horizon, maar ze kon minutenlang gebiologeerd blijven kijken naar een door de wind opgejaagde plastic zak. Hazen en roofvogels interesseerden haar niet, maar ze kraaide van levensblijheid bij het zien van een doodgewone merel, die mechanische sprongen maakte door het gras. Met een stok in de grond porren behoorde tot haar favoriete bezigheden. Hoe vreemd zijn de levens van kinderen, dacht Meindert. Sprookjesachtig en onvoorspelbaar, bezield door grillige ingevingen. Dat, zei ze een keer ernstig, is mijn vader. Ze wees op de benen van Menno, die onder de Simca uitstaken. Er kwamen holle klopgeluiden onder de auto vandaan, afgewisseld met het metalen ge- 11

kletter van vallend gereedschap. Plaats van handeling: de stoep voor het huis van Menno en Aafke. Aafke was net in verwachting van hun tweede kind, ze zat om de haverklap op het toilet en rende soms midden in een gesprek naar de keuken om over te geven in een emmertje. Dat weet ik, zei Meindert somber. Jessica keek hem bedachtzaam aan en zei toen: Hij heeft gevecht. Nee, wilde Meindert zeggen, je vader heeft niet gevochten. Wees blij. Vechten is niet goed. Er komen ongelukken van. Maar in plaats daarvan zei hij: Ja, dat weet ik. Heb jij gevecht? vroeg Jessica. Ja, antwoordde Meindert. Vechten mag niet. Dan komt de politie. Ik weet het, zei Meindert. Het was een tijdje stil. Ze keken naar Menno, die onverdroten verder sleutelde. Heb je pijn? vroeg Jessica onverwacht. Soms, antwoordde Meindert en daar leek ze genoegen mee te nemen. In een ander leven, zijn kinderleven, was Meindert een keer op het hunebed geklommen. Hij was toen acht of negen geweest, met genoeg inbeeldingsvermogen om te bedenken wat er zou gebeuren als de krankzinnig grote deksteen plotseling onder zijn voeten zou splijten. De kei moest wel zo zwaar zijn dat hij de aarde open zou ploegen en de beenderen van de prehistorische doden naar boven zou stuwen. Hoeveel zouden er liggen? Hoeveel beenderen van mensen die allemaal hadden geleefd, die vaders en moeders hadden gehad, kinderen, kleinkinderen, ooms en tantes, vrienden? Dat waren de vragen die hem als kind bezighielden. Nu vroeg Meindert zich af wie de eigenaar was van de auberginekleurige Volvo, die schijnbaar achteloos aan de rand van het plein gepar- 12

keerd stond. Hij kende die auto en toch wist hij zeker dat hij de Volvo niet eerder in Neerloo had gezien, bovendien reed niemand hier in zo n moderne gezinsauto, wat je voornamelijk zag waren de oude, vergeten modellen: de Datsuns, de Dafjes en de Lada s, de gedeukte bussen en de bemodderde crosswagens. Maar er was niemand te zien en Meindert liep door zonder er nog een gedachte aan te wijden. En omdat er verder geen mens op straat liep, was er niemand die zag dat Meindert heel licht met zijn been sleepte. Het zou te ver gaan Neerloo lelijk te noemen. In de Hoofdstraat stonden een paar oude huisjes met scheve pronkgevels die zonder meer het aanzien waard waren. De leilindes gaven het dorp een antiek accent en de tussen de woonhuizen liggende boerderijen, met hun rieten daken en ouderwetse hooibergen brachten je terug in een romantische, negentiende-eeuwse plattelandswereld. Aan de andere kant was het dorpshuis een uit grijze bakstenen opgetrokken verschrikking uit de jaren tachtig dat er volstrekt verwaarloosd bij stond. Het aan vele bouwkundige ziektes lijdende gemeentehuis aan het plein was gebouwd in dezelfde periode en had als voornaamste eyecatcher een oranje geldautomaat in de gevel. Hij bereikte de rand van het dorp, waar de school stond. De school had twee lokalen. In het ene lokaal kregen alle kinderen van vier tot twaalf les. In het andere lokaal was geen verwarming en werd gymnastiek gegeven. Deze situatie bestond al in de tijd dat Meindert naar de school ging, en nu hij er voor misschien wel de honderdduizendste keer langskwam herinnerde hij zich hoe ze zich na de gymles wasten bij het fonteintje van de enige wc het dunne straaltje water; het opgedroogde zweet, dat de hele middag op je rug prikte. De juf was nog steeds dezelfde: juffrouw Van Zaanen, een boezemloze, magere, zacht sprekende vrouw met een stalen bril, die al oud was toen Meindert bij haar in de klas kwam, en nu bijna bejaard. Hij kwam haar nog weleens tegen in het dorp, zij groette 13

hem en hij groette haar, maar hij wist niet zeker of ze hem nog herkende sinds hij zijn snor had laten staan, zo rond de tijd dat hij zich had aangesloten bij de krijgsmacht. Het was geen modieuze, ironische snor. Het was een echte snor, zo een die Meindert minstens vijf jaar ouder maakte dan hij in werkelijkheid was. In Afghanistan waren de baarden verschenen. Opeens lieten de jongens van Kamp Nederland allemaal hun baard staan, alsof ze zich wilden aanpassen aan het woeste uiterlijk van de lokale bevolking. Ze hadden die gewoonte overgenomen van de Amerikanen, die het misschien weer van de Britten hadden. Op den duur werden de baarden zo lang en zo onverzorgd, dat de leiding ingreep. Maar Meindert was zich altijd blijven scheren, zelfs in de meest primitieve schuilplaatsen en op de meest vereenzaamde, vooruitgeschoven posten. Meindert was negenentwintig. Hij voelde zich jong noch oud, en dat kwam voornamelijk omdat hij niet verder dan één of twee dagen vooruitkeek, en zelden over zichzelf nadacht. Dit had hem nooit gehinderd in het leven, behalve misschien toen hij na zijn diensttijd in Afghanistan een tijdje onder behandeling was geweest van een legerpsycholoog. De legerpsycholoog viel op door zijn kale schedel en zijn karakterloze trekken, waardoor zijn hoofd een ei leek. Hij was een aanhanger van de theorie dat een patiënt uit zichzelf moest gaan praten, bij voorkeur ook óver zichzelf. Meindert op zijn beurt praatte zelden uit zichzelf, en helemaal nooit óver zichzelf. Een sessie duurde een uur. Wekenlang nam hij iedere ochtend plaats op de bank, wazig van de pijnstillers. De psycholoog keek naar Meindert en Meindert keek naar buiten, waar de wind stuifzand voortjoeg over het kazerneterrein. Om de stilte te breken maakte hij soms een opmerking over het weer, de vogels, over buiten wandelen, over zijn bootje bij het Meer, maar meestal deed hij er het zwijgen toe, terwijl hij de waterblauwe, humorloze ogen van de legerpsycholoog op zich voelde rusten. 14

Het werd geen gunstig rapport. Hij had het nooit gelezen, maar het was hem verteld. De weg waarover Meindert liep, was dezelfde weg waarover de oudere kinderen van Neerloo naar de middelbare school in Kanaal fietsten. Het was de enige middelbare school in de wijde omtrek en hij lag vijftien kilometer verderop. Ze fietsten in een grote groep, de kleintjes voorop om de wind te breken, de groten achteraan, sloom trappend. Hij kende al deze kinderen van gezicht. s Ochtends zag hij ze in alle vroegte voorbijkomen; in de middag keerden ze terug in kleine groepjes en soms alleen. De kleintjes hadden tassen zo groot als hun romp en ernstige, witte gezichten van het vele huiswerk dat hun te wachten stond. De groten leken meer ontspannen, bijna nonchalant, misschien omdat ze het allemaal niet meer zo serieus namen. De winter was hard en lang geweest, de middagen waren kort, en als de kinderen van school terugkwamen schemerde het al. Het was op zo n middag koud en zonloos dat hij Mieke Nanninga had leren kennen. Meindert sloeg het modderige pad in. Verscholen achter berkenbosjes lag het vakantiehuisje waar hij woonde sinds zijn terugkeer. Het was geen modern vakantiehuisje en het was ook geen comfortabel vakantiehuisje. Het was een oude, vochtige barak, een eenmansgetto waar geen mens ooit vakantie in zou willen vieren. Waarom uitgerekend op die eenzame, gure plek een vakantiehuisje stond, zou een onopgelost raadsel blijven er stonden geen andere huisjes in de buurt en je moest goed zoeken naar wipkip, schommel of zandbak. Wolf rende vooruit en ging liggen op het stro voor het hondenhok. Meindert opende de deur, die nooit op slot was, en trok zijn laarzen uit. In het piepkleine woonvertrek zette hij het pakket op de plastic tuintafel. Hij nam het legermes uit zijn zak en met één beweging sneed hij de brief open. Het was een uitnodiging. 15

Meindert was uitgenodigd voor een reünie van de jongens van Kamp Nederland. De feestelijke bijeenkomst zou plaatsvinden over een paar weken. Hij was een jongen van Kamp Nederland, dat was zeker, en de legerpsycholoog zou hem waarschijnlijk hebben aangemoedigd om te gaan Praten, Meindert, herbeleven, accepteren Maar Meindert was geen prater. Meindert was een vergeter. Hij legde de brief op tafel, trok de legerjas uit en begon met het mes voorzichtig de tape om het pakket los te snijden. 16