Monstername van eindproducten bij de verwerking van dierlijke bijproducten



Vergelijkbare documenten
Monstername van eindproducten bij de verwerking van dierlijk afval

Verwerkte mest Bemonstering

Verwerkte mest Bemonstering

BIJLAGE 1: CHECKLIST AANVRAAG ERKENNING IN HET KADER VAN VERORDENING EG Nr. 1774/2002 ART COMPOSTEERINSTALLATIES

Monsterneming van gerecycleerde granulaten m.b.t. milieu-analyses en asbest en het CMA

SCHEPMONSTER IN ZWEMBADEN

Waterbodem. Ministerieel besluit van 10 maart Belgisch Staatsblad van 3 april 2014

Granulaten/as en slakken

Waterbodem. Ministerieel besluit van 06 februari Belgisch Staatsblad van 08 maart 2018

Bodem. Ministerieel besluit van 10 januari Belgisch Staatsblad van 28 februari 2017

Shredder. Ministerieel besluit van 4 maart Belgisch Staatsblad van 25 maart 2016

MONSTERNEMINGSSTRATEGIE VOOR VASTE EN PASTEUZE AFVALSTOFFEN

OGENBLIKKELIJK MONSTER VAN AFVALWATER AAN EEN KRAAN

Bodem. Ministerieel besluit van 14 februari Belgisch Staatsblad van 11 april 2019

Afvalstoffen grondstoffen Monsternemingstechnieken vaste materialen

Vlottende, niet-vlottende verontreinigingen en glas op fijnkorrelig granulaire materialen

WATERBODEM. Ministerieel besluit van 12 januari Belgisch Staatsblad van 25 januari DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED

Afvalstoffen grondstoffen Monsternemingstechnieken (vloeibare) pasteuze materialen

WATERBODEM. Indien er een VOC bepaling dient te gebeuren, moet er een afzonderlijk monster voorzien worden.

MONSTERNEMINGSTECHNIEKEN VOOR VASTE EN PASTEUZE AFVALSTOFFEN IN STATISCHE BEMONSTERINGSSITUATIES

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor vloeibare dierlijke mest in het kader van het mestdecreet Vloeibare dierlijke mest Bemonstering

Vaste mest en vaste behandelde mest Monstervoorbehandeling

Provinciale dienst van : Datum : Veranwoordelijke controleur : Nr : Operator : N uniek : Adres :

Vloeibare mest en vloeibare behandelde mest Monstervoorbehandeling

TRA 3132 petfoodfabrikant - DIERLIJKE BIJPRODUCTEN NHC [3132] v1

Gearchiveerd op 01/01/2017

Ogenblikkelijke monstername (aan kraan) van water voor menselijke consumptie

Ogenblikkelijke monstername (aan kraan) van water

Vlottende, niet-vlottende verontreinigingen en glas op granulaire materialen

Houtafval. Ministerieel besluit van 10 maart Belgisch Staatsblad van 3 april 2014

Vlottende, niet-vlottende verontreinigingen en glas op sorteer- en brekerzeefzand

Afvalstoffen grondstoffen Monsternemingstechnieken vaste materialen

COMPENDIUM VOOR MONSTERNEMING EN ANALYSE IN HET KADER VAN BODEMBESCHERMING

Tekst Inhoudstafel Begin

Infoblad dierlijke bijproducten in de eiersector

Afvalstoffen grondstoffen Monsternemingstechnieken vaste materialen

Afvalstoffen grondstoffen Inleiding, definities en referenties

Technische fiche activiteit TRA ACT 125 versie n 2 11/06/2015

HET NEMEN, VERPAKKEN EN CONSERVEREN VAN GRONDMONSTERS

Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Toelatingsvoorwaarden voor opslagbedrijven voor producten afkomstig van categorie 2- en 3 materiaal

COMPENDIUM VOOR MONSTERNEMING EN ANALYSE IN HET KADER VAN BODEMBESCHERMING. VERSIE januari 2008

Bepaling van totaal kiemgetal

Afvalstoffen secundaire grondstoffen Inleiding, definities en referenties

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor vaste dierlijke mest in het kader van het mestdecreet Vaste dierlijke mest Bemonstering

TRA 3190 oleochemie - DIERLIJKE BIJPRODUCTEN NHC [3190] v1

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor bodem in het kader van het mestdecreet Bodem Bepaling van snel vrijkomende organische stikstof

Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Hierbij gaat voor de delegaties document D043211/04 ANNEX 1.

Algemene informatie monsternemingsplan 1

Publicatieblad van de Europese Unie COMMISSIE

Monsterneming van zoet oppervlaktewater ten behoeve van de bepaling van chlorofyl, fytoplankton en zoöplankton

PRI 3238 Fabrieksvaartuig (garnalenkotters) - INFRASTRUCTUUR, INRICHTING EN HYGIËNE [3238] v1

Meting ter plaatse van temperatuur, ph, elektrische geleidbaarheid, opgeloste zuurstof, vrije chloor en gebonden chloor

November Infoblad dierlijke bijproducten in de zuivelsector. Wettelijk kader

Vaste mest Bemonstering

Stenen en bodemvreemde materialen in uitgegraven bodem

Gearchiveerd op 01/01/2017

Afvalstoffen - grondstoffen Monstervoorbehandeling ter plaatse

Max. 10 % in relatieve waarde van de bepaalde waarde of 0,5 g per 100 g monster in absolute waarde indien dit groter is -

(Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Afvalstoffen / secundaire grondstoffen - Monstervoorbehandeling ter plaatse

Omzendbrief met betrekking tot materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen.

TRA 3193 Levensmiddelen ZONDER erkenningsplicht - INFRASTRUCTUUR, INRICHTING EN HYGIENE [3193] v1

UNIZO UCM FEDIS FWA BOERENBOND ABS. Wateronderzoek bij bedrijven in de voedingssector

(VO 183/2005 Bijlage III) De productie-eenheid is zo ontworpen dat zij adequaat kan worden gereinigd.

Afvalstoffen grondstoffen Algemene richtlijnen monsterneming

AUTOMATEN 1 voor de distributie van rauwe, onverpakte melk: hygiënevereisten

Protocol detectie zwemmersjeuk m.b.v. edna

Bewaren en transporteren van gebruikt instrumentarium

Stenen en bodemvreemde materialen in uitgegraven bodem

Veevoeder Vochtgehalte

(Voor de EER relevante tekst)

gebruikers (verzamelaars) vervoerders

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor veevoeder in het kader van het mestdecreet Veevoeder Droge stof gehalte

Gearchiveerd op 02/02/2015

BT-13. Controle Salmonella. Ver BT-07 v0.2

PRI 3263 Sorteren en/of verzamelen van eieren - INFRASTRUCTUUR, INRICHTING EN HYGIËNE [3263] v1

VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

Richtlijnen wateronderzoek

Checklist salmonellabestrijding versie 1.0

AFVALSTOFFEN / SECUNDAIRE GRONDSTOFFEN - MONSTERVOORBEHANDELING TER PLAATSE

Gearchiveerd op 01/01/2017

United States Food Safety and Washington, DC Department of Inspection Service Agriculture

BIJLAGE 15 : DRINKWATERONDERZOEK IKB KIP

Informatieblad Transport van levensmiddelen, diervoeders en dierlijke bijproducten.

Export van verwerkte dierlijke eiwitten en producten die verwerkte dierlijke eiwitten bevatten

Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Omzendbrief betreffende de dioxinemonitoring van voor de diervoeding bestemde risicovolle producten

Vaste mest Bemonstering

Afvalstoffen secundaire grondstoffen Monsternemingstechnieken vaste materialen

Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

TRA 3205 Groothandel levensmiddelen - INFRASTRUCTUUR, INRICHTING EN HYGIENE [3205] v1

Richtlijnen wateronderzoek

Bepaling van totaal kiemgetal

Inleiding, definities en referenties

Vlottende, niet-vlottende verontreinigingen en glas op fijnkorrelige granulaire materialen

DIS 2289 Detailhandel ambulant in brood en patisserie: Infrastructuur, inrichting en hygiëne [2289] v7

Gearchiveerd op 02/01/2012

Transcriptie:

Compendium voor monsterneming en analyse in uitvoering van het Materialendecreet en het Bodemdecreet Monstername van eindproducten bij de verwerking van dierlijke bijproducten Versie december 2014 CMA/1/A.21

INHOUD Inhoud 1 DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED 3 2 PRINCIPE 3 3 APPARATUUR EN MATERIAAL 4 4 MONSTERNEMINGSTECHNIEKEN 5 4.1 Clostridium perfringens 5 4.1.1 DB1: (ogenblikkelijke) monsterneming van vaste materialen aan het einde van de warmtebehandeling 5 4.1.2 DB2: (ogenblikkelijke) monsterneming van vetten aan het einde van de warmtebehandeling 6 4.2 Salmonella spp. en Enterobacteriaceae 7 4.2.1 DB3: puntmonsters van vaste materialen (meel) in voorraadhopen 7 4.2.2 DB4: puntmonsters van vaste materialen (meel) in silo s (stortstroom) 8 4.2.3 DB5: puntmonsters van vetten in opslageenheden (silo s) 9 5 AANDACHTSPUNTEN BIJ DE MONSTERNEMING VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN 10

1 DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED Deze procedure vervangt de procedure CMA/1/A.21 van september 2012. zijn een brede groep van producten, die zowel grondstoffen als afvalstoffen kunnen omvatten. Deze procedure omvat de monstername van de eindproducten bij de verwerking van dierlijke bijproducten bestemd voor microbiologische analyses. De methode is toepasbaar voor de monsterneming van afgeleide producten die vrijkomen bij verwerkers van dierlijke bijproducten: vaste fracties (beendermeel, verenmeel, bloedmeel,.) en vloeibare fracties (vet). Deze methode wordt uitgevoerd conform de implementatie Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 en de Verordening (EG) Nr. 1069/2009 van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten: bijlage X hoofdstuk I van Verordening 142/2011, voor de algemene microbiële normen voor afgeleide producten bijlage IV hoofdstuk III G voor validatie van methode 7 Voor de definities inzake monsterneming wordt verwezen naar CMA/1/A.13. Voor de algemene richtlijnen en instructies voor het bemonsteren van afvalstoffen en andere materialen wordt verwezen naar CMA/1/A.14. De specifieke instructies bij de monsterneming m.b.t. microbiologische parameters worden in deze procedure vermeld. Voor de monstervoorbereiding en de bepaling van het aantal Enterobacteriaceae, de detectie van Salmonella spp. en de bepaling van Clostridium perfringens wordt verwezen naar CMA/4/A. 2 PRINCIPE In tegenstelling tot de monsternemingstechnieken voor andere milieuparameters, zoals beschreven in CMA/1/A.14, wordt bij de monsterneming van dierlijke bijproducten m.b.t. microbiologische parameters, afgeweken van het principe dat er één mengmonster (cfr. veldmonster) wordt samengesteld uit verschillende puntmonsters. Bij de monsterneming van dierlijke bijproducten wordt er namelijk één of meerdere enkelvoudige puntmonsters afzonderlijk van elkaar genomen (géén mengmonster(s)). Zo n puntmonster wordt in één handeling op één welbepaalde locatie in de partij (monsternamepunt) of moment in de materiaalstroom, genomen. Het aantal puntmonsters dat moet genomen worden, alsook de situering van de monstername in de verwerkingsmethode, worden per parameter vastgelegd door de implementatie Verordening voor dierlijke bijproducten. Volgens de voormelde Verordening keurt de bevoegde autoriteit de verwerkingsmethode goed waarvoor aan haar is aangetoond dat het eindproduct, gedurende één maand dagelijks bemonsterd, voldoet aan de volgende microbiologische normen: a) Materiaalmonsters die onmiddellijk na de warmtebehandeling worden genomen: Clostridium perfringens: geen in 1 g. b) Materiaalmonsters die op het verwerkingsbedrijf genomen worden uit de opslag van de eindproducten of bij vrijgave ervan voor gebruik: versie december 2014 3 van 10 CMA/1/A.21

Salmonella spp.: geen in 25 g: n = 5, c = 0, m = 0, M = 0 Enterobacteriaceae: n = 5, c = 2, m = 10, M = 300 in 1 g waarbij n = m = M = c = aantal te testen (punt)monsters; drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel monster groter is dan m; maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in één of meer monsters gelijk is aan of hoger ligt dan M; en aantal (punt)monsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige monsters niet hoger is dan m. Gezien de implementatie Verordening voor de afzonderlijke puntmonsters een drempelwaarde (m) en een maximumwaarde (M) voor het aantal bacteriën vermeldt, mogen de puntmonsters, verspreid over de partij, niet worden samengesteld. Het samenstellen van individuele puntmonsters kan een verdunning van het aantal aanwezige bacteriën tot gevolg hebben, waardoor een puntmonster dat oorspronkelijk de normen overschrijdt door de verdunning onder de normen wordt vastgesteld. In deze Verordening staan ook specifieke hygiëne-eisen voor het verwerken en het in handel brengen van verwerkte dierlijke eiwitten en andere afgeleide producten die als voedermiddel gebruikt kunnen worden. In bijlage X, hoofdstuk I staan dezelfde microbiologische normen beschreven waaraan afgeleide producten, bestemd voor voedermiddelen, moeten voldoen. De monsterneming wordt uitgevoerd volgens de in 4 beschreven monsternemingstechnieken. 3 APPARATUUR EN MATERIAAL Een selectie van veel gebruikte monsternemingsapparatuur en benodigdheden wordt hieronder opgelijst. Meer details en werking kunnen geraadpleegd worden in Bijlage A van CMA/1/A.15. De gebruikte apparatuur moeten (aantoonbaar) steriel zijn: steriel aangekocht, gesteriliseerd door natte of droge sterilisatie, of vlak voor de monstername met een desinfectans (3.5) worden gereinigd en ontsmet. De monsterrecipiënten moeten (aantoonbaar) steriel zijn via een nat of droog sterilisatieproces. 3.1. (Hand)schep* met opstaande randen, gekend volume (minimaal 200 ml) en met opening minimaal 3 keer groter dan de maximale korrelgrootte in de partij (D95) 3.2. Steekboor of gutsboor* met boorlichaam dia 30 mm en nuttige lengte 30 à 60 cm (inhoud minimaal 200 ml). Eventueel met spatel om de inhoud uit de boor te schrapen. 3.3. Afsluitbare steriele plastic monsternamezakken of monsterrecipiënten met deksel met een inhoud welke 200 ml droog materiaal (meel) of vloeibaar materiaal (vet) kan bevatten*. Deze dienen tevens water- en vetbestendig, onoplosbaar, bestand tegen hoge temperatuur en nietabsorberend te zijn. versie december 2014 4 van 10 CMA/1/A.21

3.4. Afsluitbare steriele monsterrecipiënt met deksel met een inhoud welke 1 liter vloeibaar materiaal (vet) kan bevatten*. Dit recipiënt dient tevens water- en vetproef, onoplosbaar, bestand tegen hoge temperatuur en niet-absorberend te zijn. 3.5. Ethanol, vochtige ethanoldoekjes of gelijkwaardig* 3.6. (RVS) opvangschaal of -emmer voor monsterneming van vetten* 3.7. Persoonlijke beschermingsmiddelen, afhankelijk van de omstandigheden van de bemonstering: wegwerphandschoenen, warmtebestendige handschoenen, laarzen, indien vereist veiligheidsschoenen en of helm 3.8. Koelbox met ijs of koelelementen, of gekoeld transport conform CMA/1/B * 3.9. Adsorberend papier * basisuitrusting 1 4 MONSTERNEMINGSTECHNIEKEN In deze paragraaf worden de monsternemingstechnieken van de meest voorkomende bemonsteringssituaties voor dierlijke bijproducten besproken. Indien een voorkomende bemonsteringssituatie niet herleid kan worden naar één van de beschreven situaties/technieken, moeten alle bepalende parameters bij de monsterneming (d.w.z. informatie m.b.t. partij, monstergrootte, aantal (punt)monsters / bemonsteringslocaties) als afwijking beschreven worden in monsternemingsformulier en -verslag. De hoeveelheid monster in de beschreven technieken is voldoende groot om de vereiste analyses minstens twee maal te kunnen doen. 4.1 CLOSTRIDIUM PERFRINGENS Clostridium perfringens moet worden bepaald op het materiaal aan de afvoer van de warmtebehandeling. Het materiaal kan hier bij verhoogde temperatuur voorkomen; gebruik van warmtebestendige handschoenen is hier aangewezen. Omdat deze monsterneming beperkt is tot het nemen van één of twee puntmonster uit de materiaal- of stortstroom, spreekt men hier van een ogenblikkelijk monster. 4.1.1 DB1: (OGENBLIKKELIJKE) MONSTERNEMING VAN VASTE MATERIALEN AAN HET EINDE VAN DE WARMTEBEHANDELING (OF MOGELIJKS IETS VERDER IN HET PRODUCTIEPROCES) Werkwijze: 1. Lokaliseer in het productieproces de materiaalstroom onmiddellijk aan de uitgang van de warmtebehandeling. 2. Vraag aan de exploitant of productieverantwoordelijke om de schroef of transportband op die locatie stil te zetten, of vraag naar een monstername punt waar veilig kan worden bemonsterd. Indien deze locatie van de hete materiaalstroom niet als veilig beschouwd wordt, neem dan 1 Deze basisuitrusting moet ter beschikking zijn van elke bevoegde monsternemer, en kan aangewend worden in functie van de geplande monsternames. versie december 2014 5 van 10 CMA/1/A.21

één ongescheiden of twee puntmonsters (meel en vet apart) na een persing verder in het productieproces. 3. Neem met een (hand)schepje (dat steriel verpakt is, of vlak voor de monstername gedesinfecteerd wordt met ethanol(doekjes)) één puntmonster van minimaal 200 ml uit de schroef of van de transportband. Verwijder het overtollige materiaal op de schep (bijv. door afschrapen met gedesinfecteerde spatel). De monstername kan ook uitgevoerd worden rechtstreeks met een steriele monsternamerecipiënt (monsternamezak of monsternamepot, zie 3.3). Opmerking 1: Indien in een plastic zak wordt bemonsterd kan de zak met de buitenkant als een soort handschoen over de hand worden geschoven, en kan op die wijze een puntmonster rechtstreeks in de zak genomen worden. Het materiaal vlak na de warmtebehandeling kan nog wel een hoge temperatuur hebben. Bij gebruik van een (hand)schep: breng het monster onmiddellijk over in een monsterrecipiënt, en sluit de recipiënt onmiddellijk af. 4. Indien er ook een monster voor tegenanalyse moet worden genomen, wordt de hoeveelheid vast materiaal voor tegenanalyse vlak naast het monster voor analyse genomen. Dit mag met eenzelfde schepje uitgevoerd worden. De uitvoering is dezelfde als beschreven onder punt 3. Opmerking 2: Monsters voor analyse en tegenanalyse kunnen ook genomen worden door één grote puntmonster op een schep in de lengte op te splitsen: de ene helft wordt opgevangen in een recipiënt voor analyse, de andere helft wordt opgevangen in een recipiënt voor tegenanalyse. 5. Noteer het exacte tijdstip van de ogenblikkelijke monstername. 6. Laat de schroef of transportband opnieuw opstarten. 7. Koel (3.8) de monsters onmiddellijk na de monstername. 4.1.2 DB2: (OGENBLIKKELIJKE) MONSTERNEMING VAN VETTEN AAN HET EINDE VAN DE WARMTEBEHANDELING Werkwijze 1. Lokaliseer in het productieproces het bemonsteringspunt (kraan) met de vetstroom onmiddellijk na de uitgang van de warmtebehandeling. Indien dit punt niet aanwezig in en productieproces, noteer deze afwijking op het monsternemingsformulier. 2. Identificeer en noteer eenduidig de te bemonsteren situatie (leidingcircuit, opslageenheid, ) en het exacte tijdstip van monstername. 3. Indien het een buitenopslag van vetten betreft, wordt de kraan vlak voor de monsterneming geflambeerd, op voorwaarde dat de exploitant of productieverantwoordelijke toelating heeft gegeven voor deze handeling. Zoniet wordt zoals altijd in binnenopslag van vetten de kraan schoongemaakt en gedesinfecteerd met ethanol(doekjes). 4. Open de kraan en vang een hoeveelheid vet op in een emmer ( spoelen ); deze hoeveelheid maakt géén deel uit van de monstername. 5. Vang vervolgens een eerste puntmonster van minimaal 200 ml op, rechtstreeks in een steriele monsternamerecipiënt. Opmerking 3: Indien het debiet van of druk op de kraan te hoog is, kan eventueel een grotere hoeveelheid vet opgevangen worden in een (gedesinfecteerde) opvangschaal of -emmer, van waaruit met een (gedesinfecteerde) scheplepel minimaal 200 ml wordt overgeschept in een (steriele) monsterrecipiënt. Door deze bijkomende handelingen wordt de kans op bacteriële contaminatie tijdens de monstername mogelijk verhoogd. 6. Indien er ook monsters voor tegenanalyse moeten worden genomen, worden het puntmonster voor tegenanalyse vlak na elk puntmonster voor analyse genomen volgens de richtlijn in punt versie december 2014 6 van 10 CMA/1/A.21

5. Tussen het nemen van een monster en monster voor tegenanalyse dient de vetkraan open gelaten te worden. 7. Koel (3.8) de monsters onmiddellijk na de monstername. 8. Voer de spoelvolumes op gepaste wijze af. 4.2 SALMONELLA SPP. EN ENTEROBACTERIACEAE Salmonella spp. en Enterobacteriaceae moet worden bepaald op materiaalmonsters die tijdens de opslag bij het verwerkingsbedrijf of bij de vrijgave ervan uit het verwerkingsbedrijf worden genomen. Om de evaluatie van de voorwaarden opgesteld in de Verordening mogelijk te maken, wordt van elke stroom geproduceerde eindproducten van verwerkt dierlijke bijproducten voor de Enterobacteriaceae en Salmonella spp. analyses, vijf onafhankelijke en afzonderlijke puntmonsters genomen. Het bemonsteren van afgesloten of half afgesloten opslageenheden zoals vrachtwagens, containers, bunkers of silo s, zorgt voor een extra moeilijkheid inzake toegankelijkheid / bereikbaarheid en homogene spreiding van de puntmonsters. Vrachtwagens, trailers, containers zijn slechts langs één zijde toegankelijk (dikwijls de bovenkant). Deze kunnen bereikbaar worden met behulp van een ladder. 4.2.1 DB3: PUNTMONSTERS VAN VASTE MATERIALEN (MEEL) IN VOORRAADHOPEN Werkwijze: 1. Noteer het lotnummer van de te bemonsteren partij en bepaal de grootte, uitgedrukt in volume (in m³). Beschrijf desgevallend de voor de monsterneming onbereikbare of afgesloten delen van de partij of duid deze aan op een schets bij het monsternemingsformulier. 2. Verdeel de partij (denkbeeldig) in 5 volumetrisch gelijke segmenten (horizontaal of verticaal). Duid de segmenten aan op een schets bij het monsternemingsformulier. 3. Neem centraal per segment één puntmonster van minimaal 200 ml. De monstername kan uitgevoerd worden rechtstreeks met een steriele monsternamerecipiënt (monsternamezak of monsternamepot, zie 3.3) of met een schep (3.1) of een steekboor (3.2) (dat steriel verpakt is, of vlak voor de monstername gedesinfecteerd wordt met ethanol(doekjes)). De steriele monsterrecipiënt, schep of steekboor wordt in het materiaal gedrukt, zonder dat het oppervlakkige materiaal wordt weggeschept. Verwijder het overtollige materiaal op de schep of gutsboor (bijv. door afschrapen met gedesinfecteerde spatel). Opmerking 4: Indien in een plastic zak wordt bemonsterd kan de zak met de buitenkant als een soort handschoen over de hand worden geschoven, en kan op die wijze een puntmonster rechtstreeks in de zak genomen worden. Bij gebruik van een (hand)schep of steekboor: breng het puntmonster onmiddellijk over in een monsterrecipiënt, en sluit de recipiënt onmiddellijk af. Duid de locatie van het puntmonster aan op de schets. 4. Herhaal punt 3 voor de overige 4 segmenten. Gebruik telkens een nieuw monsterrecipiënt, schep (3.1) of steekboor (3.2) (rein en steriel). 5. Indien er ook monsters voor tegenanalyse moeten worden genomen, worden de puntmonsters voor tegenanalyse in elk segment vlak naast het puntmonster voor analyse genomen. Dit mag met eenzelfde schepje uitgevoerd worden. De uitvoering is dezelfde als beschreven onder punt 3. versie december 2014 7 van 10 CMA/1/A.21

Opmerking 5: Monsters voor analyse en tegenanalyse kunnen ook genomen worden door één puntmonster op een schep in de lengte op te splitsen: de ene helft wordt opgevangen in een recipiënt voor analyse, de andere helft wordt opgevangen in een recipiënt voor tegenanalyse. 6. Koel (3.8) de monsters onmiddellijk na de monstername. 4.2.2 DB4: PUNTMONSTERS VAN VASTE MATERIALEN (MEEL) IN SILO S (STORTSTROOM) Het bemonsteren van afgesloten opslageenheden zoals tankwagens, bunkers of silo s, zorgt voor een extra moeilijkheid inzake toegankelijkheid / bereikbaarheid en homogene spreiding van de puntmonsters. Werkwijze: 1. Identificeer eenduidig de te bemonsteren silo, tankwagen, etc.: kenmerk (bijv. silonummer, nummerplaat wagen, ) en tijdstip. Noteer tevens de inhoud, en indien relevant (bijv. silo), de vulgraad van de partij, uitgedrukt in volume (in m³). 2. Open de losklep van de silo, tankwagen, etc., en vang een hoeveelheid materiaal (minstens 50 à 100 liter) op in een schone opvangbak (hoeft niet gesteriliseerd te worden) (zie Figuur 1). Figuur 1: locatie van wraklozing met opvang in bak 3. Neem 5 afzonderlijke puntmonsters van minimaal 200 ml (in geen geval mogen puntmonsters gemengd worden met elkaar). De monstername kan uitgevoerd worden rechtstreeks met een monsternamerecipiënt (monsternamezak of monsternamepot, zie 3.3) of met een steriele schep (zie 3.1). Spreid de 5 puntmonsters ruimtelijk gelijkmatig over het bovenoppervlak van het materiaal in de opvangbak (zie Figuur 2). Vermijd hierbij aanraking met de bodem en de randen van de (mogelijk gecontamineerde) opvangbak. Opmerking 6: Indien in een plastic zak wordt bemonsterd kan de zak met de buitenkant als een soort handschoen over de hand worden geschoven, en kan op die wijze een puntmonster rechtstreeks in de zak genomen worden. versie december 2014 8 van 10 CMA/1/A.21

Figuur 2: Locaties van puntmonsters bij bemonstering van één partij. 4. Bij gebruik van een schep: breng het puntmonster onmiddellijk over in een monsterrecipiënt, en sluit af. Gebruik voor elk puntmonster een nieuwe monsterrecipiënt; de schep wordt tussen 2 puntmonsters schoongemaakt en gedesinfecteerd met ethanol(doekjes), of gebruik een sterile voorverpakte schepje. 5. Indien er ook monsters voor tegenanalyse moeten worden genomen, worden de puntmonsters voor tegenanalyse vlak naast elk puntmonster voor analyse genomen (zie Figuur 3). Dit mag met eenzelfde schepje uitgevoerd worden. De uitvoering is dezelfde als beschreven onder punt 3 en 4. Figuur 3: locaties aangegeven door pijltjes van puntmonsters te nemen bij bemonstering van één partij voor analyse (bruine pijltjes) en tegenanalyse (blauwe pijltjes). Opmerking 7: Monsters voor analyse en tegenanalyse kunnen ook genomen worden door één puntmonster op een schep in de lengte op te splitsen: de ene helft wordt opgevangen in een recipiënt voor analyse, de andere helft wordt opgevangen in een recipiënt voor tegenanalyse. 6. Koel (3.8) de monsters onmiddellijk na de monstername. 4.2.3 DB5: PUNTMONSTERS VAN VETTEN IN OPSLAGEENHEDEN (SILO S) Vetten kunnen tijdens de opslag bij verhoogde temperatuur voorkomen. Het gebruik van warmtebestendige handschoenen is hier aangewezen. Werkwijze 1. Identificeer eenduidig de te bemonsteren opslageenheid: kenmerk (bijv. silonummer) en tijdstip. Noteer tevens de inhoud, en indien relevant (bijv. silo), de vulgraad van de partij, uitgedrukt in volume (in m³). 2. Indien het een buitenopslag van vetten betreft, wordt de kraan vlak voor de monsterneming geflambeerd, op voorwaarde dat de exploitant of productieverantwoordelijke toelating heeft gegeven voor deze handeling. Zoniet wordt zoals altijd in binnenopslag van vetten de kraan schoongemaakt en gedesinfecteerd met ethanol(doekjes). 3. Open de kraan en vang een hoeveelheid vet op in een emmer ( spoelen ); deze hoeveelheid maakt géén deel uit van de monstername. versie december 2014 9 van 10 CMA/1/A.21

4. Vang vervolgens een eerste puntmonster van minimaal 200 ml op, rechtstreeks in een steriele monsternamerecipiënt. Opmerking 8: Indien het debiet van of druk op de kraan te hoog is, kan eventueel een grotere hoeveelheid vet opgevangen worden in een (gedesinfecteerde) opvangschaal of -emmer, van waaruit met een (gedesinfecteerde) scheplepel minimaal 200 ml wordt overgeschept in een (steriele) monsterrecipiënt. Door deze bijkomende handelingen wordt de kans op bacteriële contaminatie tijdens de monstername mogelijk verhoogd. 5. Indien er ook monsters voor tegenanalyse moeten worden genomen, worden het puntmonster voor tegenanalyse vlak na elk puntmonster voor analyse genomen volgens de richtlijn in punt 4 (zonder spoelen tussen het eerste koppel recipiënten, dan wel spoelen vóór het volgende koppel recipiënten enz.). Tussen het nemen van een monster en monster voor tegenanalyse dient dus de vetkraan open gelaten te worden. 6. Herhaal punt 4 t.e.m. 5 voor de overige 4 puntmonsters. Gebruik voor elk puntmonster een nieuwe steriele monsterrecipiënt. Opmerking 9: Indien het niet mogelijk is om tussen de 5 puntmonsters te spoelen, wordt in één keer een hoeveelheid van 1 liter opgevangen in een grotere monsterrecipiënt (3.4). Op het monsternemingsformulier en monsternemingsverslag moet de vermelding ogenblikkelijke monstername als opmerking/afwijking vermeld worden. Tevens dient de monsternemer duidelijke instructies aan het analyselabo over te maken i.v.m. deelmonstername en analyse van 5 deelmonsters uit de 1 liter monsterrecipiënt. Indien het debiet van of druk op de kraan te hoog is, kan eventueel een grotere hoeveelheid vet opgevangen worden in een (gedesinfecteerde) opvangschaal of -emmer, van waaruit met een (gedesinfecteerde) scheplepel minimaal 1000 ml wordt overgeschept in een (steriele) monsterrecipiënt. Door deze bijkomende handelingen wordt de kans op bacteriële contaminatie tijdens de monstername mogelijk verhoogd. 7. Koel (3.8) de monsters onmiddellijk na de monstername. 8. Voer de spoelvolumes op gepaste wijze af. 5 AANDACHTSPUNTEN BIJ DE MONSTERNEMING VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN De maximale bewaartermijn van 24 uur van monsters bestemd voor bacteriologische analyses is van toepassing vanaf het tijdstip (datum/uur) van de bemonstering. De monsters dienen dan ook tijdig aan het analyselaboratorium geleverd te worden zodat de houdbaarheid gerespecteerd kan worden. versie december 2014 10 van 10 CMA/1/A.21