Hof van Cassatie van België



Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

6 MAART 2009 C.08.0138.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.08.0138.N D.C. G., eiseres, vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Brederodestraat 13, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen 1. D. L., verweerder, vertegenwoordigd door mr. Ludovic De Gryse, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de verweerder woonplaats kiest, 2. CODRECA, naamloze vennootschap, met zetel te te 2000 Antwerpen, Mechelsesteenweg 12, bus 15,

6 MAART 2009 C.08.0138.N/2 en in aanwezigheid van DREESSEN Werner, wonende te 2890 Sint-Amands, Meir 97/C000, verweerder, minstens opgeroepen tot bindendverklaring van het arrest. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, gewezen op 18 december 2007 door het Hof van Beroep te Antwerpen. Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDELEN De eiseres voert in haar verzoekschrift twee middelen aan. Eerste middel Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 1213, 1214, 1251, 3, 2011 tot 2016, 2028, 2029 en 2033 van het Burgerlijk Wetboek; - artikel 1560 van het Gerechtelijk Wetboek. Aangevochten beslissingen De appelrechters verwerpen de vordering van de eiseres die ertoe strekte de lopende procedure van uitvoerend beslag op het onroerend goed gelegen te 2530 Boechout, Binnensteenweg 202, ten kadaster gekend sectie D nr. 435/E, voor een grootte van 17 are 50 centiaren, opgestart op verzoek van de verweerder met onmiddellijke ingang te schorsen, derhalve zowel het bevel voorafgaand aan het onroerend beslag dat op 12 oktober 2006 op verzoek van de verweerder werd betekend door gerechtsdeurwaarder Peter De Neef, met standplaats te Antwerpen, als het uitvoerend beslag op onroerend goed dat op 13 november 2006 op verzoek van de verweerder werd betekend door gerechtsdeurwaarder Peter De Neef, met standplaats te Antwerpen, alsook de beschikking van de beslagrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen van 26 december 2006 waarbij op verzoek van de verweerder notaris Caroline De Cort aangesteld voor het verkopen van het onroerend goed, nietig te verklaren, en verwerpen het verweer van de eiseres dat de verweerder niet over een uitvoerbare titel ten aanzien van de eiseres beschikt op grond van de volgende motieven:

6 MAART 2009 C.08.0138.N/3 2. Beoordeling: 2.1. (De verweerder) zou niet over een uitvoerbare titel beschikken ten aanzien van (de eiseres) 2.1.1. (De verweerder) heeft ingevolge subrogatie een vordering op de nv Codreca en niet op (de eiseres). De nv Codreca heeft als vruchtgebruiker, tot waarborg van haar verplichtingen ten aanzien van de nv KBC Bank, het onroerend goed te Boechout, Binnensteenweg 202 gehypothekeerd ten gunste van de bank. (De eiseres) en W.D. hebben als naakte eigenaars hun naakte eigendom op dit onroerend goed eveneens gehypothekeerd tot waarborg van de verplichtingen van de nv Codreca ten aanzien van de bank. Deze hypotheken werden gevestigd op 9 augustus 1996 in eerste rang voor een bedrag van 5.000.000 frank (thans 123.946,76 euro) en op 17 april 1998 in tweede rang voor een bedrag van 10.000.000 frank (thans 247.893,52 euro). (De verweerder) heeft zich bij akte van 5 november 1997 alleen borg gesteld ten aanzien van de bank voor terugbetaling van de bedragen die de nv Codreca aan de bank verschuldigd was en dit ten bedrage van 5.000.000 frank (thans 123.946,76 euro). Na ingebrekestelling door de bank heeft (de verweerder) deze borgsom op 2 juli 1998 aangezuiverd. Op dat moment was dit bedrag door de nv Codreca verschuldigd aan de bank en was dit bedrag opeisbaar. (De verweerder) werd dan ook gesubrogeerd in de rechten van de bank en beschikte vanaf dat ogenblik dan ook over een zekere vaststaande en opeisbare vordering ten aanzien van de nv Codreca. Door het verlijden van de notariële akte van 3 december 2001 waarbij (de verweerder) in de plaats werd gesteld van de nv KBC Bank en in de rechten, rechtsvorderingen, voorrechten en hypotheken trad die de nv KBC Bank bezat ten aanzien van de nv Codreca werd deze subrogatie tegenstelbaar aan derden. Deze akte vermeldt duidelijk het hoofdbedrag van 5.000.000 frank (thans 123.946,76 euro), voorwerp van het hypothecair vorderingsrecht van (de verweerder) en bevat alle elementen om het bestaan, de eisbaarheid en het bedrag van de schuld te bepalen. De eerste rechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat de vordering die (de verweerder) heeft op de nv Codreca vanaf dan ten opzichte van derden gewaarborgd is door een zakelijke zekerheid, namelijk een hypotheek op het onroerend goed te Boechout, Binnensteenweg 202, verstrekt door de nv Codreca,(de eiseres) en W.D. (De verweerder) beschikt dus over een zekere, vaststaande en opeisbare titel ten aanzien van zijn schuldenaar, de nv Codreca. Aangezien deze schuldenaar niet in staat is om de vordering van (de verweerder) te voldoen, gaat deze laatste over tot uitwinning van de zakelijke zekerheid waarover hij beschikt. Daartoe gaat hij over tot betekening aan de nv Codreca, (de eiseres) en W.D. van de uitgifte van de notariële subrogatieakte, het bevel tot betalen en een afrekening. In tegenstelling tot hetgeen (de eiseres) blijft voorhouden, heeft (de verweerder) op geen enkel ogenblik gesteld dat hij over een vordering ten aanzien van (de eiseres) beschikt.

6 MAART 2009 C.08.0138.N/4 Het betreft een vordering van (de verweerder) op de nv Codreca, die haar recht van vruchtgebruik op voormeld onroerend goed in hypotheek gaf en ook de naakte eigenaars bereid vond hetzelfde te doen, zodat het onroerend goed in zijn volle eigendom in hypotheek werd gegeven. De betekening van het bevel voorafgaand uitvoerend beslag, van het uitvoerend beslag en van de aanstelling van een notaris aan de nv Codreca, aan (de eiseres) en aan W.D. gebeurt in het kader van de uitwinning van de zakelijke zekerheid waarover (de verweerder) beschikt op het kwestieus goed. 2.1.2. (De eiseres) argumenteert ook in graad van hoger beroep zeer uitvoerig met betrekking tot de afrekening tussen borgen onderling ten aanzien van een gemeenschappelijke schuldeiser, doch zoals de eerste rechter terecht heeft gesteld is deze rechtsverhouding te dezen niet van toepassing. (De verweerder) heeft op 5 november 1997 een borgverbintenis, beperkt tot een bedrag van 5.000.000 frank (thans 123.946,76 euro), op zich genomen, en niet samen met andere borgen. (De eiseres) en W.D. zijn dus geen medeborgen; zij hebben enkel een zakelijke zekerheid verstrekt aan de bank in het kader van de akten van kredietopening toegekend aan de nv Codreca. Deze zakelijke zekerheid werd overgedragen aan (de verweerder). Het gaat niet om een afrekening tussen borgen onderling ten opzichte van een gemeenschappelijke schuldeiser, maar om een uitvoerend beslag ingevolge een hypothecair gewaarborgde schuldvordering van oorspronkelijk de nv KBC Bank, door subrogatie overgegaan op (de verweerder) die de zakelijke rechten van oorspronkelijk de nv KBC Bank uitoefent. (De verweerder) spreekt noch (de eiseres) noch W.D.aan in het kader van een recuperatie ten laste van medeborgen, maar krachtens een eigen zakelijk recht dat hij heeft verworven voor de schuld van de nv Codreca aan de nv KBC Bank te betalen binnen de perken van de door hem opgenomen verplichtingen (5.000.000 frank of thans 123.946,76 euro). Partijen zijn geen medeborgen in de zin van artikel 2033 van het Burgerlijk Wetboek. De uitwinningsperiode die (de verweerder) voert is dan ook niet onderhevig aan enige inkorting ten voordele van (de eiseres). 2.1.3. (De eiseres) houdt nog steeds voor dat zij haar aandeel reeds zou voldaan hebben. (De verweerder) als hypothecaire schuldeiser heeft geen uitstaans met de verdeling van het onroerend goed tussen de naakte eigenaars onderling noch met de betalingen verricht door een mede-eigenaar met betrekking tot een andere schuld (met name deze die werd vermeld in het akkoord van 31 augustus 1998) dan deze die de gesubrogeerde schuldeiser ten opzichte van de oorspronkelijke schuldenaar had.

6 MAART 2009 C.08.0138.N/5 Of en wat (de eiseres) al zou betaald hebben aan anderen dan (de verweerder) heeft geen belang. Dit heeft immers geen betrekking op hetgeen (de verweerder) op 2 juli 1998 betaald heeft aan de nv KBC Bank en wat de basis is van zijn uitwinningsrecht. Opnieuw dient gesteld te worden dat (de verweerder) niets vordert van (de eiseres), doch alleen overgaat tot uitwinning van een onroerend goed dat zijn schuldenaar de nv Codreca samen met (de eiseres) en W.D. in pand heeft gegeven. Uit de stukken blijkt ook dat de betalingen die (de eiseres) heeft gedaan kaderen in het akkoord met de nv KBC Bank, zoals blijkt uit het schrijven van deze laatste van 31 augustus 1998. Dit schrijven handelt over de resterende schuld van 10.914.228 frank (thans 270.556,64 euro), hetzij exclusief het door (de verweerder) op 2 juli 1998 betaalde bedrag van 5.000.000 frank (thans 123.946,76 euro). 2.1.4. (De verweerder) beschikt over een zakelijke zekerheid die beperkt wordt door de prijs die bij uitwinning van het onroerend goed wordt bekomen. Indien deze prijs lager ligt dan de verzekerde vordering, houdt de schuldeiser slechts een niet-bevoorrechte schuldvordering over ten opzichte van zijn schuldenaar, zijnde de nv Codreca, die enkel kan uitgeoefend worden op de andere patrimonia van deze laatste. (De verweerder) beschikt dus over een zekere vaststaande en opeisbare titel ten opzichte van zijn schuldenaar, de nv Codreca en deze titel is gewaarborgd door een zakelijke zekerheid, namelijk een hypotheek op het onroerend goed te Boechout. Omdat de schuldenaar, de nv Codreca, niet kan voldoen aan de vordering van (de verweerder) kan deze overgaan tot uitwinning van de zakelijke zekerheid waarover hij beschikt. De appelrechters verwerpen nog het verweer van de eiseres dat zij niets verschuldigd is aan de verweerder op grond van de volgende motieven: 2.3. (De eiseres) zou niets verschuldigd zijn aan (de verweerder) Zoals de eerste rechter terecht heeft vastgesteld gaat het hier niet over een schuldvordering van (de verweerder) maar over de uitwinning van een zakelijke zekerheid omdat zijn schuldenaar, de nv Codreca, te kennen heeft gegeven niet over de nodige middelen te beschikken om de vordering van (verweerder) te voldoen. De vordering van (de verweerder) is het saldo van de hoofdschuld van de nv Codreca. Zolang aan deze vordering niet is voldaan, behoudt (de verweerder) de volheid van zijn rechten ten aanzien van het onroerend goed, aan wie dit ook toebehoort, wat ook het aandeel is van de mede-eigenaars en de vruchtgebruiker onderling, welk andere schulden ook de oorspronkelijke schuldeiser de nv KBC Bank zouden zijn betaald. Grieven De derde die tot zekerheid van andermans schuld aan de schuldeiser een zakelijke zekerheid verschaft, is een borg in de zin van de artikelen 2011 tot 2016 van het

6 MAART 2009 C.08.0138.N/6 Burgerlijk Wetboek. De regels inzake de borgtocht zijn derhalve op deze zakelijke borg van toepassing inzoverre zij verenigbaar zijn met de aard ervan. Anders dan de borg, is de zakelijke borg echter niet tot schuld gehouden met zijn gehele vermogen, maar heeft hiervoor slechts in te staan tot beloop van het zakelijk zekerheidsrecht. Overeenkomstig de artikelen 2028 en 2029 van het Burgerlijk Wetboek, heeft de borg die de schuld betaald heeft, op de hoofdschuldenaar verhaal om door hem terugbetaald te worden en treedt hij te dien einde in de rechten die de schuldeiser had tegen de schuldenaar. Wanneer verscheidene personen zich hebben borg gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, heeft, overeenkomstig artikel 2033 van het Burgerlijk Wetboek, de borg die de schuld heeft voldaan, verhaal op de overige borgen, evenwel slechts ieder voor zijn aandeel. Voor zoveel als nodig, geschiedt verder krachtens artikel 1251, 3, van het Burgerlijk Wetboek, indeplaatsstelling van rechtswege ten voordele van hem die, met anderen of voor anderen tot betaling van een schuld gehouden zijnde, er belang bij had deze te voldoen. Ook in de hypothese dat de in de rechten van de schuldeiser gesubrogeerde betalende borg overeenkomstig artikel 1251, 3, van het Burgerlijk Wetboek, de overige borgen aanspreekt, dient de betalende borg zijn verhaal te verdelen (de artikelen 1251, 3, 1213 en 1214 van het Burgerlijk Wetboek). Bijgevolg dient de borg die de schuld heeft voldaan overeenkomstig artikel 1560 van het Gerechtelijk Wetboek over een uitvoerbare titel te beschikken om de uitwinning te vervolgen van zijn medeborg. Uit het bestreden arrest blijkt dat: - de nv Codreca zich op 8 augustus 1996 schuldenaar verklaard heeft voor een bedrag van 5 miljoen frank ten opzichte van de nv KBC Bank en dat op 27 oktober 1997, de kredietopening tussen de nv Codreca en de nv KBC Bank verhoogd werd tot 16 miljoen frank; - op 9 augustus 1996 door de eiseres en de heer W.D. als naakte eigenaars en de nv Codreca als vruchtgebruiker een hypotheek in eerste rang ten voordele van de nv KBC Bank werd gevestigd op het onroerend goed gelegen te Boechout, Binnensteenweg 202, en dat op 17 april 1998 door dezelfde partijen als waarborg voor de kredietopening ook een hypotheek in tweede rang werd verleend aan de nv KBC Bank tot zekerheid van 10 miljoen frank en 1 miljoen frank voor aanhorigheden op voormeld onroerend goed; - de verweerder zich bij akte van 5 november 1997 ten overstaan van de nv KBC Bank borg stelde voor de terugbetaling van alle bedragen die de nv Codreca aan de bank verschuldigd is en dit voor een bedrag van 5 miljoen frank, interesten en kosten inbegrepen; - de verweerder op 2 juli 1998 de borgsom heeft aangezuiverd.

6 MAART 2009 C.08.0138.N/7 De eiseres, die aldus tot zekerheid van de door de nv Codreca aangegane schuld aan de schuldeiser een zakelijke zekerheid heeft verschaft, is een borg in de zin van de artikelen 2011 tot 2016 van het Burgerlijk Wetboek, zij het dat zij niet met haar gehele vermogen tot de schuld gehouden is, maar hiervoor slechts in te staan heeft tot beloop van het zakelijk zekerheidsrecht. Gezien uit de vaststellingen van het bestreden arrest blijkt dat niet alleen de verweerder zich borg heeft gesteld, maar ook de eiseres en de tot bindend verklaring van het arrest opgeroepen partijen zich borg hebben gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, zijn partijen te beschouwen als medeborgen in de zin van artikel 2033 van het Burgerlijk Wetboek. De verweerder, die de schuld voldaan heeft, heeft, overeenkomstig artikel 2033 van het Burgerlijk Wetboek, dus slechts verhaal op de overige borgen, en meer bepaald op de eiseres, voor zover vast staat dat hij meer betaald heeft dan zijn aandeel. Ook bij de uitoefening van het subrogatoir verhaal tegen zijn medeborgen diende de verweerder zijn verhaal te verdelen, ondanks de subrogatie (de artikelen 1251, 3, 1213 en 1214 van het Burgerlijk Wetboek). Door te beslissen dat de betekening van het bevel voorafgaand uitvoerend beslag, van het uitvoerend beslag en van de aanstelling van een notaris aan de nv Codreca, aan de eiseres en aan W.D. gebeurt in het kader van de uitwinning van de zakelijke zekerheid waarover de verweerder beschikt op het kwestieus goed, en dat het in deze derhalve niet gaat om een afrekening tussen borgen onderling ten opzichte van een gemeenschappelijke schuldeiser, zodat artikel 2033 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is en de verweerder kan uitwinnen zonder over een uitvoerbare titel te beschikken, schenden de appelrechters de artikelen 2011 tot 2016, 2028, 2029 en 2033 van het Burgerlijk Wetboek en 1560 van het Gerechtelijk Wetboek. Door verder te beslissen dat ingevolge de subrogatie de verweerder zijn verhaal tegen de eiseres niet dient te verdelen en derhalve kan uitwinnen zonder over een uitvoerbare titel te beschikken, schenden de appelrechters de artikelen 1251, 3, 1213 en 1214 van het Burgerlijk Wetboek en 1560 van het Gerechtelijk Wetboek. Door op grond van deze beoordeling verder na te laten te onderzoeken of de eiseres nog iets aan de verweerder verschuldigd is, schenden de appelrechters eveneens de in dit middel genoemde bepalingen. Tweede middel Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 2011 tot 2016 van het Burgerlijk Wetboek; - de artikelen 96 tot 107 en in het bijzonder artikel 99 van de Hypotheekwet van 16 december 1851.

6 MAART 2009 C.08.0138.N/8 Aangevochten beslissingen De appelrechters verwerpen de vordering van de eiseres die ertoe strekte de lopende procedure van uitvoerend beslag op het onroerend goed gelegen te 2530 Boechout, Binnensteenweg 202, ten kadaster gekend sectie D nr. 435/E, voor een grootte van 17 are 50 centiaren, opgestart op verzoek van de verweerder met onmiddellijke ingang te schorsen, derhalve zowel het bevel voorafgaand aan het onroerend beslag dat op 12 oktober 2006 op verzoek van de verweerder werd betekend door gerechtsdeurwaarder Peter De Neef, met standplaats te Antwerpen, als het uitvoerend beslag op onroerend goed dat op 13 november 2006 op verzoek van de verweerder werd betekend door gerechtsdeurwaarder Peter De Neef, met standplaats te Antwerpen, alsook de beschikking van de beslagrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen van 26 december 2006 waarbij op verzoek van de verweerder notaris Caroline De Cort aangesteld voor het verkopen van het onroerend goed, nietig te verklaren, en verwerpen het verweer van de eiseres dat de verweerder niet over een uitvoerbare titel ten aanzien van de eiseres beschikt op grond van de volgende motieven: 2.2. (De verweerder) zou de onjuiste procedure volgen. (De eiseres) stelt dat (de verweerder) de procedure vervat in artikel 99 van de Hypotheekwet had moeten volgen. Artikel 99 van de Hypotheekwet bepaalt: Voldoet de derde-bezitter niet geheel aan een van deze verplichtingen, dan heeft ieder hypothecair schuldeiser het recht om het met hypotheek bezwaarde goed tegen hem te doen verkopen, dertig dagen na bevel te hebben gedaan aan de oorspronkelijke schuldenaar, en na aanmaning aan de derde-bezitter om de opeisbare schuld te betalen of van het erf afstand te doen. In de aanmaning wordt de mogelijkheid van de derde-bezitter vermeld om, op straffe van onontvankelijkheid, binnen de acht dagen die volgen op de betekening van het op hem verrichte beslag, aan de rechter ieder koopaanbod uit de hand van zijn onroerend goed over te maken. De eerste rechter heeft terecht geoordeeld dat het begrip derde-bezitter in de zin van artikel 99 van de Hypotheekwet niet van toepassing is op (de eiseres) en W. D.. Dit blijkt uit de verwijzing die in artikel 97 van de Hypotheekwet wordt gemaakt naar de artikelen 109 en volgende, namelijk de wijze waarop eigendommen van de voorrechten en hypotheken worden gezuiverd en die betrekking heeft op derde-bezitters, zijnde nieuwe eigenaars die een eigendom verkrijgen waarop een voorrecht of een hypotheek is gevestigd. Artikel 99 van de Hypotheekwet verwijst uitdrukkelijk naar het niet voldoen van de derde-bezitter aan die verplichtingen (van artikel 109 en volgende). De eerste rechter heeft hieruit terecht afgeleid dat (de eiseres) en W.D. geen derde-bezitter in de zin van voormeld artikel 99 van de Hypotheekwet zijn en dat (de verweerder) derhalve deze procedure niet kan volgen. De andere argumenten van partijen desbetreffend dienen derhalve niet verder onderzocht te worden.

6 MAART 2009 C.08.0138.N/9 Grieven De derde die tot zekerheid van andermans schuld aan de schuldeiser een zakelijke zekerheid verschaft, is een borg in de zin van de artikelen 2011 tot 2016 van het Burgerlijk Wetboek. De schuldeiser die overgaat tot uitwinning van de zakelijke borg, dient de regels van de artikelen 96 tot 107 van de hypotheekwet na te leven. Artikel 99 van de Hypotheekwet bepaalt dat indien de derde-bezitter niet geheel aan één van de vooraf bepaalde verplichtingen voldoet, ieder hypothecair schuldeiser het recht heeft om het met hypotheek bezwaarde goed tegen hem te doen verkopen, 30 dagen na bevel te hebben gedaan aan de oorspronkelijke schuldenaar, en na aanmaning aan de derde-bezitter om de opeisbare schuld te betalen of van het erf afstand te doen. In de aanmaning wordt de mogelijkheid van de derde-bezitter vermeld, om, op straffe van onontvankelijkheid, binnen de acht dagen die volgen op de betekening van het op hen verrichte beslag, aan de rechter ieder koopaanbod uit de hand van zijn onroerend goed over te maken. Deze bepaling is niet enkel van toepassing op de derde aan wie het gehypothekeerde goed werd overgedragen, maar eveneens op de zakelijke borg. De appelrechters stellen vast dat: - de nv Codreca zich op 8 augustus 1996 schuldenaar verklaard heeft voor een bedrag van 5 miljoen frank ten opzichte van de nv KBC Bank en dat op 27 oktober 1997, de kredietopening tussen de nv Codreca en de nv KBC Bank verhoogd werd tot 16 miljoen frank; - op 9 augustus 1996 door de eiseres en de heer W.D. als naakte eigenaars en de nv Codreca als vruchtgebruiker een hypotheek in eerste rang ten voordele van de nv KBC Bank werd gevestigd op het onroerend goed gelegen te Boechout, Binnensteenweg 202, en dat, op 17 april 1998, door dezelfde partijen als waarborg voor de kredietopening ook een hypotheek in tweede rang werd verleend aan de nv KBC Bank tot zekerheid van 10 miljoen frank en 1 miljoen frank voor aanhorigheden op voormeld onroerend goed; - de verweerder zich bij akte van 5 november 1997 ten overstaan van de nv KBC Bank borg stelde voor de terugbetaling van alle bedragen die de nv Codreca aan de bank verschuldigd is en dit voor een bedrag van 5 miljoen frank, interesten en kosten inbegrepen. Door te beslissen dat eiseres geen derde-bezitter in de zin van voormeld artikel 99 van de Hypotheekwet is en dat de verweerder derhalve de in deze bepaling voorgeschreven procedure niet diende te volgen, schenden de appelrechters de artikelen 2011 tot 2016 en 96 tot 107 en in het bijzonder artikel 99 van de Hypotheekwet.

6 MAART 2009 C.08.0138.N/10 III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Tweede middel 1. Artikel 99, eerste lid, van de Hypotheekwet bepaalt dat wanneer de derdebezitter niet voldoet aan de in de artikelen 96 en 97 bedoelde verplichtingen, ieder hypothecair schuldeiser het recht heeft om het hypotheek met bezwaarde goed tegen hem te doen verkopen, dertig dagen na bevel te hebben gedaan aan de oorspronkelijke schuldenaar, en na aanmaning aan de derde-bezitter om de opeisbare schuld te betalen of van het erf afstand te doen. Volgens het tweede lid van deze bepaling wordt in de aanmaning de mogelijkheid van de derde-bezitter vermeld om, op straffe van onontvankelijkheid, binnen de acht dagen die volgen op de betekening van het op hem verrichte beslag, aan de rechter ieder koopaanbod uit de hand van zijn onroerend goed over te maken. Deze bepaling is ook van toepassing op diegene die op zijn onroerend goed een hypotheek heeft toegestaan voor andermans schuld. Een hypothecaire schuldeiser kan bijgevolg slechts beslag leggen op het onroerend goed dan nadat hij de zakelijke borg heeft aangemaand overeenkomstig artikel 99 van de Hypotheekwet. 2. Het arrest stelt vast dat: - de eiseres aan de bank een hypotheek heeft toegestaan op de naakte eigendom van haar onroerend goed tot waarborg van de schuld van de nv Codreca ten aanzien van de bank; - de verweerder als borg de schuld van de nv Codreca aan de bank gedeeltelijk heeft voldaan en in die mate is gesubrogeerd in de rechten van de bank als hypothecaire schuldeiser; - op 12 oktober 2006 door de verweerder een bevel tot betalen werd betekend aan de nv Codreca en de eiseres;

6 MAART 2009 C.08.0138.N/11 - door de verweerder uitvoerend beslag werd gelegd op het onroerend goed bij exploot van 13 november 2006 dat werd betekend aan de nv Codreca en de eiseres; - de eiseres tegen de tenuitvoerlegging in verzet is gekomen voor de beslagrechter. 3. Het arrest verwerpt het door de eiseres gevoerde verweer dat de tenuitvoerlegging niet rechtsgeldig is omdat zij als zakelijke borg niet werd aangemaand overeenkomstig artikel 99 van de Hypotheekwet, op de gronden dat de eiseres geen derde-bezitter is in de zin van voormeld artikel 99 van de Hypotheekwet en dat (de verweerder) derhalve deze procedure niet diende te volgen. 4. Door aldus te oordelen, schendt het arrest artikel 99 van de Hypotheekwet. Het middel is gegrond. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest. Beveelt dat van dit arrest melding wordt gemaakt op de kant van het vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Gent. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Ernest Waûters, als voorzitter, en de raadsheren Eric Dirix, Eric Stassijns, Albert Fettweis en Beatrijs Deconinck, en in openbare terechtzitting van 6 maart 2009 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Ernest Waûters, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van griffier Philippe Van Geem.

6 MAART 2009 C.08.0138.N/12 Ph. Van Geem B. Deconinck A. Fettweis E. Stassijns E. Dirix E. Waûters