AFGESTUDEERDEN EN DE KENNISSAMENLEVING



Vergelijkbare documenten
Aantal respondenten Aantal benaderd

Resultaten WO-monitor 2013

De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hoger beroepsonderwijs. HBO-Monitor G.W.M. Ramaekers

Facts & Figures. Aansluiting arbeidsmarkt

Resultaten WO-monitor 2011

Van de 367 Wageningse respondenten zijn er 156 man (43%) en 211 vrouw (57%). De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 27 jaar.

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

EEN LEVEN LANG LEREN

Jongeren op de arbeidsmarkt

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Van de 293 Wageningse respondenten zijn er 109 man (37%) en 184 vrouw (63%). De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 28 jaar.

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

* 1. Wat is uw geslacht? Beste oud-studenten,

Factsheet. Samenvatting

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Rapportage Kunsten-Monitor 2014

Cijfermatige achtergrondinformatie ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

Studieloopbaan en Loopbaanorientatie. Nieke Campagne Studenten Loopbaan Service Universiteit Leiden

Samenvatting onderzoek Medewerkers in het MBO

Veranderen van opleiding

Onderzoek Alumni Bètatechniek

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

Instroom en inschrijvingen

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Langdurige werkloosheid in Nederland

Alumnionderzoek opleiding Bedrijfseconomie Hogeschool Arnhem en Nijmegen 2009

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers

Studenten aan lerarenopleidingen

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

POP. Persoonlijk ontwikkelingsplan. Robin van Heijningen

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Factsheet Toelatingstoets PABO

Analyse instroom

céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013

De hbo er aan het werk

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2012

Uitval en studiesucces van Avans studenten vergeleken met de landelijke cijfers in 2017

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

De totale bruikbare landelijke respons onder de master- en doctoraalalumni was 18%. WUR is goed vertegenwoordigd met een respons van 23%.

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils

Factsheet. Samenvatting

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. April 2015

SELECTIE EN TOEGANKELIJKHEID VAN HET HOGER ONDERWIJS SAMENVATTING EERSTE 2 RAPPORTEN:

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

5. Onderwijs en schoolkleur

Presentatie onderzoeksverslag Plaatje 1 Welkom bij mijn presentatie. Mijn naam is Monica Heikoop en ik ben docent aan de opleiding Communicatie van

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2013: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juni 2014

Studieloopbaan en Loopbaanorientatie

8. Werken en werkloos zijn

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2015: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. Juni 2016

Meerdere keren zonder werk

en de studiekeuze van jongeren

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Geen tekort aan technisch opgeleiden

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4149, pagina 344, 24 april 1998 (datum) De arbeidsmarkt voor informatici is krap en zal nog krapper worden.

Summary in Dutch. Samenvatting

Uit huis gaan van jongeren

Figuur 1: Aantal gediplomeerde studenten lerarenopleidingen studiejaar (bronnen: hbo-raad en vsnu, bewerkt door sbo)

Notitie Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

NTERVIEW. In Bedrijf.Bite Coaching, loopbaan & studiekeuze. Doen waar je goed in bent

Doorstroom mbo-studenten naar lerarenopleidingen op de Hogeschool Rotterdam: de stand van zaken

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs

Deeltijdwerken in het po, vo en mbo

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017

Persoonlijk ontwikkelingsplan

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

Vragenlijst HBO-Monitor deeltijd 2016

Contact. particuliere hogeschool voor beroepsonderwijs. bezoekadres Handelskade 75. postadres Postbus AC Deventer

Voltijd hbo ers sinds twee jaar weer vaker een baan binnen achttien maanden

Deelname aan post-initieel onderwijs,

In 2015 is NV schade opnieuw goed beoordeeld door werknemers en werkgevers

Subsector pedagogische opleidingen

Allochtone afgestudeerden van de lerarenopleiding

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer. FEZ/IR/2001/24182 van Rijn 13 juni 2001

Arbeidsmarkt. Bedrijfskunde. Technische bedrijfskunde

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017

Vakantiewerk onderzoek 2015 FNV Jong. Hans de Jong & Leon Pouwels Juni 2015

Tevredenheid over start en ontwikkeling op de arbeidsmarkt

Dutch Interview Protocols Vraagstellingen voor interviews

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Het arbeidsmarktperspectief van sociologie studenten in Tilburg. Matthijs Kalmijn. Beroependag April 2009

Subsector sociale wetenschappen

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

Samenvatting Benchmark O&O beleid gemeenten. Tweede meting werkgevers en werknemers

LOOPBAANVAARDIGHEID LOOPBAANLEREN HOOFDSTUK 1

Vrouwen op de arbeidsmarkt

PORTFOLIOPLAN 1/5. Student: Tim van Dartel Student nr: Datum: Maart 2011 Plaats: Eindhoven

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2010: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2011

Transcriptie:

AFGESTUDEERDEN EN DE KENNISSAMENLEVING Rapport WO-monitor 2002-2003 Kengetallen en Analyses Dr. Uulkje de Jong Drs. Fred Verbeek M.m.v. Drs. Heidi Zandbergen 2005

Inhoudsopgave Managementsamenvatting 3 Deel I Afgestudeerden en de kennissamenleving: Op weg naar Lissabon 1 Inleiding 9 1.1 Aanleiding tot dit rapport 9 1.2 Inleiding op thema kennissamenleving 9 1.3 Opbouw van het rapport 12 2 Een leven lang leren en de arbeidsmarktintrede van speciale groepen 15 3 Diversiteit en de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt 25 4 Verbreding van opleidingen 29 5 Functies met een R&D component 33 6 Mobiliteit 43 7 Doorstroming naar kennisintensieve functies 49 8 Belang van metacognitieve en probleemoplossingsvaardigheden op de arbeidsmarkt 61 9 Samenvatting en conclusies Deel 1 65 Deel II Stand van zaken afgestudeerden in het wetenschappelijk onderwijs 69 10 Kengetallen 71 Literatuur 77 Bijlagen 78 1

Leden begeleidingscommissie Prof. dr. R.J. Bosker (RuG, vz), Prof. dr. J. Enders (UT) Mw. dr. J.C.M. van Eijndhoven (EUR Prof. dr. H.B.G. Ganzeboom (VU) Mw. dr. E. Stiekema (VSNU) Prof. dr. M.J.M. Vermeulen (OU) 2

Managementsamenvatting In dit rapport wordt het thema kennissamenleving toegelicht voor zover dat betrekking heeft op de relatie tussen het wetenschappelijk onderwijs en de arbeidsmarkt. Uit de literatuur rijst het beeld op van een samenleving die in rap tempo verandert en waarin de nadruk steeds meer op kennis komt te liggen. In de Lissabon-verklaring is voor de Europese Unie een zeer ambitieuze doelstelling vastgesteld, namelijk om te streven dat in 2010 de EU de meest competitieve economie zal zijn van de wereld. In de meeste rapporten over dit onderwerp wordt nader ingegaan op de consequenties die de kenniseconomie moet hebben voor het (wetenschappelijk) onderwijs. Er worden achtereenvolgens een zestal consequenties behandeld waarover het mogelijk is uitspraken te doen in verband met de intrede op de arbeidsmarkt van pas afgestudeerden uit het wetenschappelijk onderwijs. Als de uitkomsten van dit onderzoek aansluiten bij deze consequenties kan men zeggen dat het wetenschappelijk onderwijs in Nederland op weg is om de Lissabon-doelstelling te helpen verwezenlijken. 1 Een leven lang leren Dit rapport introduceert het begrip levenlangleren studenten. Het gaat hier om mensen die in hun leven periodes van werken afwisselen met periodes van studeren, of in deeltijd werken en daarnaast een deeltijdopleiding volgen. Het uitgangspunt in dit rapport is dat het intredeproces van deze levenlangleren studenten op de arbeidsmarkt niet slechter mag zijn dan het intredeproces van studenten die rechtstreeks van het VWO kwamen. Uit het onderzoek blijkt dat de levenlangleren studenten niet veel afwijken van de VWOgediplomeerden: instromers met een HBO-diploma of een ander diploma wijken niet af wat betreft functieniveau, het bekleden van een Research & Development-functie of het bruto uurloon. Wat betreft tevredenheid verschillen deze groepen ook niet van elkaar. Andere groepen zoals deeltijdstudenten en studenten die al eerder een WO-diploma hadden behaald hebben op één of meerdere aspecten een aantoonbaar betere positie. Ten opzichte van studenten die hun studie als voltijdstudent hebben gedaan (voltijders) hebben studenten die in deeltijd hebben gestudeerd (deeltijders) een hoger uurloon. Instromers met een eerder behaald WO-diploma hebben dat ook (in vergelijking met VWO ers) maar daarnaast hebben zij ook veel vaker een functie op WO-niveau. Deze groep trekt profijt uit de eerdere opleiding. Ook de bevinding dat afgestudeerden die werkervaring hebben opgedaan tijdens de opleiding daar voordeel uit halen op de arbeidsmarkt lijkt te wijzen op de veranderde werking van scholing. De Onderwijsraad (2003) wees al op de mogelijkheid dat niet alleen formele scholing bijdraagt aan het verbeteren van de competenties van het individu, maar ook dat leerervaringen tijdens het werk een bijdrage leveren. Al met al kan men spreken van een goed functionerend intredeproces van deze levenlangleren studenten. 2 Toegankelijkheid van de arbeidsmarkt Een belangrijke voorwaarde om Nederland te veranderen in een kennissamenleving is het vergroten van het aantal gekwalificeerden voor kennisintensieve functies. Hieruit volgt het uitgangspunt dat sociale selectie bij de doorstroming naar kennisintensieve functies ongewenst is. Iedereen die geschikt is zou dezelfde kans moeten hebben om door te stromen. Helaas moet geconstateerd worden dat deze situatie nog niet bestaat. Vrouwen en niet-westerse allochtonen stromen minder door naar dit soort functies. Dit betekent dat er óf in het functioneren van de arbeidsmarkt ongewenste selectiemechanismen optreden, óf dat het wetenschappelijk onderwijs er niet in is geslaagd deze groepen in gelijke mate op dit type functies voor te bereiden als hun counterparts. Niet-westerse allochtonen hebben ten opzichte van autochtonen en westerse allochtonen een kleinere kans op een baan op WO-niveau en een grotere kans op een baan lager 3

dan HBO-niveau. Vrouwen komen minder in AIO-functies of in een R&D-functie terecht dan mannen. Het bruto uurloon van vrouwen is lager, maar dat wordt verklaard door verschillende factoren: hun oververtegenwoordiging in sectoren met relatief lage lonen (Taal & Cultuur, bijvoorbeeld), doordat ze wat jonger zijn, relatief minder instromen met een eerder behaald HBO of WOdiploma en minder werken in het buitenland. Bij een gelijk functie niveau is het bruto uurloon van niet-westerse allochtonen zelfs iets hoger dan van autochtonen. Uit onderzoek onder AIO s en onder aankomende studenten is gebleken dat bij vrouwen al in het begin van hun (studie)loopbaan het idee heeft postgevat dat zij minder kans hebben dan mannen om hun ambities te realiseren (Need et al., 2001a; Need et al., 2001b). Of zich iets vergelijkbaars voordoet bij niet-westerse allochtonen is niet bekend. Het wetenschappelijk onderwijs zou hier iets aan kunnen doen door expliciet aandacht te besteden aan het ontwikkelen van de attitude van de studenten en daarbij rekening te houden met mogelijke culturele belemmeringen. Het is opvallend dat vrouwen en niet-westerse allochtonen in vergelijking met hun counterparts in vergelijkbare omstandigheden ook ontevredener zijn over de aansluiting van de opleiding bij de huidige functie. Hetzelfde geldt ongeveer voor afgestudeerden in de sector Taal & Cultuur. Zij maken minder kans op een functie op WO-niveau, bij vergelijkbaar functieniveau verdienen ze minder, en ze maken ook minder kans op AIO-banen of R&D-functies dan de afgestudeerden van de meeste andere sectoren. Daar weer bovenop, dus rekening houdend met hun positie op de arbeidsmarkt, zijn ze minder tevreden over de aansluiting tussen hun opleiding en huidige functie. 3 Het belang van multidisciplinariteit In vele publicaties over de kennissamenleving wordt de veronderstelling genoemd dat er een toenemend belang is van multidisciplinariteit in de kennisintensieve functies. Op deze veronderstelling wordt de verwachting gebaseerd dat afgestudeerden uit multidisciplinaire opleidingen een betere aansluiting op de arbeidsmarkt hebben dan afgestudeerden van monodisciplinaire opleidingen wat tot uitdrukking komt in een grotere doorstroom naar R&Dfuncties, een lager werkloosheidspercentage, meer WO-functies, een hoger bruto uurloon en een grotere tevredenheid over de aansluiting en de functie. Op één punt komt de verwachting overeen met de uitkomsten: multidisciplinair opgeleiden stromen in grotere mate door naar een functie met een R&D component. Maar voor de overige punten bevestigt dit onderzoek deze verwachtingen niet. Verbreding van opleidingen leidt niet tot een verbetering van de aansluiting van wetenschappelijke opleidingen op de arbeidsmarkt. In de meeste gevallen worden geen verschillen gevonden tussen de opleidingen waar verbreding heeft plaatsgevonden en traditionele opleidingen. Daar waar de verschillen wel significant zijn wijzen ze in de richting dat de aansluiting op de arbeidsmarkt van afgestudeerden van traditionele opleidingen iets beter is dan die van afgestudeerden van opleidingen die multidisciplinair zijn of volgens het major - minor systeem werken. 4 Research & Development Vanuit het perspectief van de kennissamenleving is het interessant om te weten welke van de afgestudeerden terechtkomt in functies met een Research & Development component (R&Dfuncties). In het rapport is een ruimere definitie ontwikkeld voor R&D-functies. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen de klassieke R&D en de nieuwere vormen van R&D. Hiermee kan een antwoord worden gegeven op de vraag welk deel van de afgestudeerden in het werk te maken heeft met R&D en welke kenmerken afgestudeerden hebben die functies met R&D vervullen. In totaal werkt 41 in een baan met een R&D component. De smalle definitie van R&D omvat alle onderzoeksbanen en de ontwerp- en ontwikkelbanen. Iets meer dan een kwart van de afgestudeerden valt onder deze smalle definitie. De meeste hiervan zijn 4

werkzaam als onderzoeker en eenderde is AIO. Andere innovatieve functies worden gemeten door de categorie R&D-ruim te definiëren. De functies van bijna 15 van de afgestudeerden behoren hiertoe. Deze groep is vooral afkomstig uit de sectoren Techniek, Economie en Gedrag & Samenleving. Er treedt bij de doorstroming naar R&D functies enige selectie op, want er stromen meer mannen dan vrouwen door. Het is moeilijk om op grond van de data af te leiden in hoeverre de werksoorten die gedefinieerd zijn als R&D-ruim inderdaad als R&D-functies kunnen worden gezien. Voor een deel zal dat zeker gelden, maar het is nodig dat er betere indicatoren worden ontwikkeld. Onze veronderstelling dat R&D functies beter betaald zouden worden werd niet bevestigd. De arbeidsmarkt toont hiermee niet aan dat er echt sprake is van een grote behoefte aan dit type kenniswerkers. 5 Het belang van mobiliteit / internationalisering In een goed functionerende kennissamenleving is mobiliteit en een internationale oriëntatie van groot belang. Uit het rapport blijkt dat in de periode 1999-2003 nauwelijks verandering is te constateren in de mate waarin studenten buitenlandervaring opdoen tijdens de opleiding en in de mate van mobiliteit na de opleiding. Gemiddeld doet 38 buitenlandervaring op en werkt 3 na de opleiding in het buitenland. Er is dus geen sprake van een positieve ontwikkeling op dit punt. Afgestudeerden die tijdens hun studie buitenlandervaring hebben opgedaan zijn na de opleiding iets vaker in het buitenland werkzaam. Vrouwen blijken iets minder mobiel te zijn dan mannen, hetgeen een verklaring kan zijn voor verschillen in het intredeproces tussen mannen en vrouwen. De mobiliteit bij niet-westerse allochtonen is geringer dan bij autochtonen, maar dit kan samenhangen met de regionale verdeling van allochtone studenten in Nederland. Zij studeren nl. vaker in de randstad en studenten uit de randstad vertonen geringere mobiliteit. Afgestudeerden uit de randstad krijgen veel vaker dan de rest een baan in de eigen provincie. Westerse allochtonen werken veel vaker in het buitenland dan autochtonen en niet-westerse allochtonen. Het is de vraag in hoeverre hier sprake is van terugkeer naar het moederland of dat het gaat om een groep mobiele Europeanen die bewust kiezen voor een opleiding in Nederland en vervolgens op zoek gaan naar het beste aanbod op de arbeidsmarkt. De verwachting dat afgestudeerden die tijdens hun studie buitenlandervaring hebben opgedaan een betere positie zouden hebben bereikt op de arbeidsmarkt dan degenen die dit niet hebben wordt door de uitkomsten van het onderzoek in grote lijnen bevestigd. De vraag of de kwaliteit van de functie toeneemt met een grotere mobiliteit moet genuanceerd beantwoord worden. Mobiliteit lijkt voor de afgestudeerden uitsluitend profijtelijk als het gaat om het werken in het buitenland: de kwaliteit van de functie en het eigen oordeel van de respondent over de functie is het beste als men in het buitenland werkt. 6 Metacognitieve vaardigheden 1 en probleemoplossingsvaardigheden 2 De verwachting dat het belang van metacognitieve en probleemoplossingsvaardigheden groter wordt naarmate het functieniveau hoger is wordt door de data ondersteund. Aangezien er tussen de afgestudeerden geen grote verschillen zijn in de mate van scholing van deze vaardigheden wordt ook het verschil tussen scholing en belang groter naarmate het niveau van de functie hoger is. Dit lijkt erop te wijzen dat deze vaardigheden nog geen sterke functie vervullen in het selectieproces 1 Onder metacognitieve vaardigheden wordt hier verstaan het kunnen reflecteren op het eigen gedrag en het verbinden van consequenties daaraan 2 De gebruikte formulering in het onderzoek was: Het kunnen oplossen van complexe nietvakspecifieke problemen. Vanwege de leesbaarheid wordt hier de term probleemoplossingsvaardigheden gebruikt. 5

voor het rekruteren van personeel voor functies op WO-niveau. Zowel het belang van metacognitieve vaardigheden als het belang van het probleemoplossingsvaardigheden is groter bij R&D werksoorten dan bij niet R&D werksoorten. Binnen de R&D werksoorten is het belang van metacognitieve vaardigheden het grootst bij sociaal-maatschappelijk adviseren en het belang van probleemoplossings-vaardigheden het grootst bij organisatorisch adviseren. Ook werd verwacht dat sectoren zullen verschillen in de mate waarin studenten van mening zijn dat hun functie bepaalde academische vaardigheden vereist en ook in de mate waarin zij de vaardigheden beheersen. Het belang van metacognitieve vaardigheden is bij alle sectoren groter dan dat van probleemoplossingsvaardigheden. Het verschil tussen scholing en belang is bij beide competenties het grootst bij de sector Recht en het kleinst bij de sector Natuur. Uit dit onderzoek blijkt niet dat het belang van metacognitieve vaardigheden en probleemoplossingsvaardigheden sinds het eind van de negentiger jaren is toegenomen in de functies die door afgestudeerden bekleed worden. Wellicht had deze ontwikkeling zich al eerder ingezet. Nog steeds geldt: De betere student in het voortgezet onderwijs heeft meer kans op een goede arbeidsmarktpositie dan de wat minder goed presterenden: gemiddeld eindexamencijfer heeft een positief effect op niveau van de functie, kans op AIO/OIO, kans op werk met een R&D component en op het uurloon. Deze uitkomst is ook bekend uit andere onderzoeken en duidt erop dat capaciteiten van individuen een blijvende werking hebben in de studie- en beroepsloopbaan. Samenvatting kengetallen In de WO-monitor 2003 wordt de respondenten voor het eerst gevraagd wat zij zelf vinden van de aansluiting van de functie op de opleiding. Bijna de helft van de respondenten vindt dat de opleiding goed aansluit en eenderde vindt dat voldoende. Ongeveer 14 van de beoordeelt de aansluiting als matig en 4 als slecht. De respondenten met een functie op minimaal HBO-niveau zijn van mening dat hun capaciteiten in vrij grote mate benut worden in de functie. Eén op de zeven respondenten vindt dat de capaciteiten niet benut worden. Van tekortschietende capaciteiten hebben de afgestudeerden naar eigen zeggen nauwelijks last. Slechts 5 zegt dat dit het geval is. De carrièremogelijkheden die de afgestudeerden in hun functie zien zijn redelijk. De tevredenheid met de functie is groot. De gevolgde opleiding in het wetenschappelijke onderwijs biedt volgens de afgestudeerden voldoende basis om te starten op de arbeidsmarkt. De opleiding biedt een goede basis voor het verder ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Zes op de tien respondenten vinden de breedte van de gevolgde WO-opleiding precies goed. Ruim een kwart vindt de opleiding te breed en 4 veel te breed. Tussen opleidingen bestaan hierin aanzienlijke verschillen. Iets meer dan de helft van de afgestudeerden vindt dat de opleiding precies genoeg diepgang heeft. Ongeveer eenderde vindt dat de opleiding te weinig diepgang of veel te weinig diepgang heeft. Een op de acht respondenten vindt dat de opleiding te veel diepgang heeft. Ook hier zijn er aanzienlijke verschillen tussen opleidingen. De afgestudeerden zijn niet erg tevreden met de voorlichting tijdens de opleiding over de beroepsmogelijkheden. Bij de kengetallen die al langer deel uitmaken van de WO-monitor is het mogelijk naar trends te kijken. 6

Het percentage afgestudeerden dat een functie heeft waarvoor de eigen of verwante opleidingsrichting vereist is schommelt vanaf 1999 rond de 71. In 2002 en 2003 is in het totaalbeeld weinig verandering gekomen. Wat opvalt is dat in de sectoren Gedrag en Maatschappij en Taal en Cultuur vanaf 1999 een licht stijgende trend te zien is van het aandeel afgestudeerden dat terecht komt in de eigen of verwante opleidingsrichting. Bij Recht en Gezondheidszorg doet zich na een jarenlange stabiele periode in 2003 een daling voor. Het is echter nog te vroeg om van een trendbreuk te spreken. Het percentage afgestudeerden met een functie waarvoor minimaal een WO-opleiding vereist is, is in 2003 ten opzichte van de drie daaraan voorafgaande jaren met ruim 1 gedaald. Bij de sectoren is het beeld wisselend. Economie en Techniek laten een dalende trend zien vanaf 2000 en Taal en Cultuur een licht stijgende trend. Het aantal maanden dat afgestudeerden werkloos waren voordat ze in hun eerste baan startten is in 2003 gestegen van bijna één maand naar anderhalve maand. Deze stijging doet zich in alle sectoren voor maar is zeer opvallend het sterkst bij Techniek. Het percentage werkloze beroepsbevolking onder afgestudeerden in het WO is van 2,6 in 2001 en 2,7 in 2002 gestegen tot 5,1 in 2003. Ter vergelijking: het werkloosheidspercentage van de totale beroepsbevolking in Nederland is gestegen van 3,4 in 2001 via 4,1 in 2002 tot 5,3 in 2003. Het werkloosheidspercentage is het hoogst bij Taal en Cultuur. De toename is het sterkst bij Natuur. Het deel van de afgestudeerden met een vaste aanstelling vertoont al sinds 1999 een dalende trend en dat is in 2002 en 2003 niet anders geworden. In 2003 heeft 47 van de afgestudeerden een vaste aanstelling, in 1999 was dat nog 54. Bij de sectoren is de trend vooral duidelijk te zien bij Economie en Techniek. Na een stijging van het bruto uurloon van 3,5 in 2002 t.o.v. 2001 is de loonstijging in 2003 afgenomen tot 1. Er doen zich hierbij geen grote verschillen voor tussen de sectoren. Slotconclusie De uitkomsten van de WO-monitor weerspiegelen de economische situatie in Nederland van de laatste jaren. Dit betekent dat de intrede op de arbeidsmarkt in een aantal opzichten iets minder gunstig is geworden. De tevredenheid over de aansluiting van de opleiding bij de huidige functie is over het algemeen goed. Is het Nederlandse wetenschappelijk onderwijs hiermee goed op weg om een bijdrage te leveren aan het behalen van de Lissabon-doelstellingen? In grote lijnen is het antwoord positief. Toch is er op enkele punten duidelijk verbetering nodig: - de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor vrouwen en niet-westerse allochtonen - de aandacht voor niet-vak specifieke vaardigheden zoals metacognitieve vaardigheden en probleemoplossen - de begeleiding van studenten die later (weer) instromen in het wetenschappelijk onderwijs, zodat zij de aansluiting tussen werk en opleiding beter gaan waarderen. De positieve punten kunnen misschien verder worden versterkt, maar er is sprake van een goede uitgangssituatie wat betreft: - Een groot aandeel van de afgestudeerden heeft een functie met een R&D component (41) - De (her)intrede van levenlangleren studenten op de arbeidsmarkt verloopt goed - Internationale ervaring opgedaan tijdens de opleiding draagt bij aan een goede start van de loopbaan na afstuderen. Het wetenschappelijk onderwijs levert hiermee beslist een bijdrage aan het tot stand brengen van de kennissamenleving in Nederland. 7

8

Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding tot dit rapport Vanaf 1998 benaderen alle Nederlandse universiteiten met uitzondering van de Open Universiteit jaarlijks hun afgestudeerden met een vragenlijst over het intredeproces op de arbeidsmarkt. Sinds 2001 worden de gegevens eens in de twee jaar naar buiten gebracht in de rapportage WO-monitor. De tweejaarlijkse rapportage over de WO-monitor bevat naast de actualisatie van de kengetallen over de voorgaande (twee) jaren ook altijd een thematisch gedeelte. Voor deze rapportage is door de VSNU gekozen voor het thema kennissamenleving. In het eerste deel van dit rapport wordt nagegaan welke aanwijzingen in de gegevens die binnen de WO-monitor beschikbaar zijn, gevonden kunnen worden over de vraag in welke mate het wetenschappelijk onderwijs tegemoet komt aan de eisen die de kennissamenleving stelt. We hebben het hier over aanwijzingen omdat de WO-monitor niet expliciet is opgezet om op deze vraag in te gaan. Het tweede deel van het rapport bevat de actualisatie van de kengetallen met een nadruk op de meest recente uit 2002 en 2003. In 2003 is voor het eerst een aantal nieuwe vragen opgenomen over de tevredenheid over de aansluiting van de opleiding bij de huidige positie op de arbeidsmarkt. Dit zijn belangrijke gegevens die inzicht bieden in de mate waarin het wetenschappelijk onderwijs aansluit bij de behoeften van de afgestudeerden. De oudere kengetallen bestaan inmiddels uit tijdreeksen die in de meeste geval betrekking hebben op de jaren 1999-2003 3. Het wordt nu beter zichtbaar welke indicatoren een stabiel beeld vertonen en welke een bepaalde ontwikkeling vertonen. Maar een reeks van vijf jaar is niet bijzonder lang en daarom zullen we nog voorzichtig moeten zijn met het doen van uitspraken over ontwikkelingen. In de rest van dit hoofdstuk wordt eerst een inleiding op het thema kennissamenleving gegeven waarna de onderwerpen worden geschetst die in het thematisch gedeelte aan de orde komen. 1.2 Inleiding op het thema Kennissamenleving In dit hoofdstuk wordt het thema kennissamenleving toegelicht, voorzover dat betrekking heeft op de relatie tussen het wetenschappelijk onderwijs en de arbeidsmarkt. Uit de literatuur op dit gebied rijst het beeld op van een samenleving die in rap tempo verandert en waarin de nadruk steeds meer op kennis komt te liggen. In de Lissabon-verklaring is voor de Europese Unie een zeer ambitieuze doelstelling vastgesteld, namelijk om te streven dat in 2010 de EU de meest competitieve economie zal zijn van de wereld 4. In de meeste rapporten over dit onderwerp wordt nader ingegaan op de consequenties die de kenniseconomie moet hebben voor het (wetenschappelijk) onderwijs. Wij behandelen achtereenvolgens een zestal consequenties waarover we in staat zijn uitspraken te doen in verband met de intrede op de arbeidsmarkt van pas afgestudeerden uit het wetenschappelijk onderwijs. Als de uitkomsten van dit onderzoek aansluiten bij deze consequenties kunnen we zeggen dat het wetenschappelijk onderwijs in Nederland op weg is om de Lissabon-doelstelling te helpen verwezenlijken. 3 Er is voor gekozen om de tijdreeksen in 1999 te laten beginnen omdat niet voor alle oudere kengetallen gegevens bekend waren over 1998. 4 De Europese Unie moet in 2010 become the most competitive and dynamic knowledge based economy in the world, capable of sustainable economic growth with more and better jobs and greater social cohesion. 9

1 Een leven lang leren Door de grotere omloopsnelheid van kennis moeten werknemers snel nieuwe kennis kunnen opdoen. Hiervoor is men zelf verantwoordelijk, want de werknemer moet werkondernemer worden. Hij/zij is zelf verantwoordelijk voor de eigen employability en moet ook zelf investeren in verdere scholing in competenties en kennis. (Onderwijsraad, 2003, pp 30). Het model van een initiële opleiding met later nog eens een enkele bijscholing voldoet niet meer. Dit betekent dat van universiteiten verwacht wordt dat zij opschuiven van een front end model naar een life-span onderwijsmodel (Enders, 2002, pp16). Mensen zullen in hun leven periodes van werken kunnen afwisselen met periodes van studeren, of in deeltijd werken en daarnaast een deeltijd opleiding volgen, kortom een leven lang leren. Het is daarom steeds minder gepast om ouderen of studenten die al over het hoger onderwijs diploma beschikken niet reguliere studenten te noemen. In dit rapport noemen we ze de levenlangleren studenten. Ons uitgangspunt hierbij is dat de arbeidsmarkt toegankelijk moeten zijn voor deze groepen. Wat we hieronder verstaan, wordt behandeld in de volgende paragraaf. 2 Toegankelijkheid van de arbeidsmarkt Om aan de vereisten van de Lissabon-verklaring tegemoet te komen moet de instroom in het hoger onderwijs sterk worden vergroot. Dit zal moeten gebeuren door het onderwijs toegankelijker te maken voor iedereen die de talenten heeft om het niveau te halen. Maar daarnaast betekent de Lissabon-verklaring ook dat de arbeidsmarkt toegankelijk moet zijn: afgestudeerden uit alle groepen moeten met hun verworven diploma een goede aansluiting vinden op de arbeidsmarkt (Van der Velden, 2001). In dit rapport zullen we aandacht besteden aan dit aspect van toegankelijkheid. Toegankelijkheid is ook van belang voor verschillende sociale groepen. De vraag die we stellen is of de arbeidsmarktintrede van pas afgestudeerde WO gediplomeerden ongewenste sociale selectie kent. Sociale selectie kan het gevolg zijn van discriminatie of van zelfselectie. Beide vormen van selectie zijn ongewenst, omdat ze de doorstroming van potentieel geschikten in de weg staan. Wij zijn niet in staat om in dit rapport onderscheid te maken tussen discriminatie en zelfselectie, want daarvoor zijn andere gegevens nodig. Wij kunnen alleen onderzoeken of de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor de levenlangleren studenten en voor allochtone groepen vrij is van selectie. 3 Het belang van multidisciplinariteit Een andere ontwikkeling die van belang is, wordt beschreven in het rapport van de Europese Unie Innovation Tomorrow (2003, pp 13). Deze publicatie noemt het belangrijk voor de moderne kenniswerker om zowel over kennis van een discipline te beschikken, als het vermogen te hebben om in multidisciplinaire teams te werken en over de grenzen van het eigen vakgebied te kunnen communiceren. De Onderwijsraad (2003, pp25) voorziet verder dat a) kennisproductie niet meer alleen uit fundamenteel onderzoek voortkomt en b) er steeds meer onderzoek door verschillende vakgebieden heen loopt. Wij leiden hieruit de verwachting af dat afgestudeerden uit multidisciplinaire opleidingen een betere aansluiting op de arbeidsmarkt hebben dan afgestudeerden van zuiver monodisciplinaire opleidingen wat tot uitdrukking komt in een lager werkloosheidspercentage, meer WO-functies, een hoger bruto uurloon en een grotere tevredenheid over de aansluiting en de functie. 4 Ontwikkelingen in Research & Development Het Innovatieplatvorm (febr. 2004) constateert dat innovatie in diensten niet wordt meegenomen in de meetmethode van de standaard R&D-indicator. Nieuwe programma s van Endemol, vernieuwde dienstverlening van een bank of een logistiek managementsysteem zien we vrijwel niet terug in de R&D-statistieken. Voor de Nederlandse economie, waar de dienstensector veruit de grootste economische sector is, bestaat het gevaar dat een groot deel van de innovatie buiten de statistieken valt. 10

Binnen een kennissamenleving moeten we een ruimere definitie vinden. Het betekent bijvoorbeeld dat ook het verkopen van nieuwe televisie-formats innovatief is, evenals spin-off bedrijven die uit onderzoek van studenten of universitair personeel voortkomen. In dit rapport zullen we proberen hiervoor een oplossing te vinden ook al zal dat met de huidige vraagstelling in de WO-monitor niet gemakkelijk zijn. Dan kunnen we een antwoord geven op vragen als hoeveel afgestudeerden hebben in hun werk te maken met R&D en wie zijn het die functies met R&D vervullen? Zijn het de betere studenten die in dit type werk terecht komt en is er een verschil tussen mannen en vrouwen? Onze verwachting is dat gezien het veronderstelde belang voor de kenniseconomie van dit soort werk het bruto-uurloon hoger ligt in dit soort werk zeker als we rekening houden met de relatief lage beloning van AIO s. 5 Het belang van mobiliteit / internationalisering Vele rapporten noemen de noodzaak dat instellingen hun studenten voorbereiden op de toenemende internationalisering. De Europese Raad besteedde in 2000 aandacht aan dit onderwerp en stelde dat de mobiliteit van studenten, docenten en opleidings- en onderzoekspersoneel moet worden bevorderd. De Europese Raad wil dit bereiken door optimaal gebruik te maken van de bestaande communautaire programma s (Socrates, Leonardo, Jeugd). Verder door obstakels weg te nemen, alsook door een grotere transparantie wat betreft de erkenning van kwalificaties en tijdvakken van studie en opleiding (Europese raad Lissabon 2000 pp 26). Wij leiden hieruit een drietal verwachtingen af voor de uitkomsten van het onderzoek. Ten eerste verwachten we dat er een toename te zien zal zijn van het aandeel studenten dat buitenlandervaring heeft opgedaan en van het aandeel dat na het afstuderen in het buitenland gaat werken. Ten tweede verwachten we bij afgestudeerden die tijdens hun studie buitenlandervaring hebben opgedaan dat zij een betere positie zullen hebben bereikt op de arbeidsmarkt dan degenen die dit niet hebben. Tenslotte verwachten we dat de kwaliteit van de functie verbetert naarmate de mobiliteit van de afgestudeerde toeneemt. 6 Meta-cognitieve vaardigheden en probleemoplossingsvaardigheden De Onderwijsraad (2003) stelt dat het soort kennis dat voor kennisontwikkeling van belang is aan het veranderen is. In plaats van kennis als weten gaat het tegenwoordig steeds meer over kennis als het kunnen interpreteren van kennis. Het gaat niet meer alleen om know what of know why, maar ook om know how en know who (2003, pp 21). Dat betekent dat een opleiding waarin traditionele kennisoverdracht centraal staat, tegenwoordig onvoldoende is. Volgens de Onderwijsraad zullen ook de arbeidsorganisaties veranderen en zich in toenemende mate kenmerken door een minder hiërarchische structuur, met als gevolg dat verantwoordelijkheden lager in de organisatie zullen komen te liggen. Werknemers krijgen daarmee meer autonomie en zullen moeten beschikken over een grotere besluitvaardigheid, mede doordat ze ook vaker zullen komen te werken in zelfsturende teams. Bovendien zullen functies vaker bestaan uit een integratie van uitvoering en kwaliteitscontrole. Teams zullen minder gaan bestaan uit monodisciplines doordat bijvoorbeeld onderzoekers en marketingmensen samen zullen werken aan productontwikkeling, of onderzoekers en adviseurs samen een probleem zullen moeten oplossen. Werknemers zullen door de snelle veranderingen in de economie moeten wisselen van functie en voorbereid zijn op leren leren. Voor de moderne kenniswerker is het van het belang om naast een solide kennis van een discipline te beschikken over algemene competenties in de vorm van samenwerkings- communicatieve, probleemsignalerings- en oplossingsvaardigheden en ictskills. Zelfstandigheid, creativiteit en het vermogen tot reflectie en leren zijn essentieel. In het kader van de WO-monitor is nog geen informatie opgebouwd waaruit kan worden afgeleid of afgestudeerden aan deze eisen tegemoet komen en in welke mate deze aspecten van belang zijn voor hun functie. In dit rapport kunnen slechts enkele verkennende analyses worden uitgevoerd op een deelbestand van een instelling. In dat bestand zijn gegevens voorhanden over het belang en de 11

scholing in metacognitieve vaardigheden 5 (Elshout-Mohr, 1992) en in probleemoplossingsvaardigheden. Deze vaardigheden kunnen als indicatief worden gezien voor de vraag of het wetenschappelijk onderwijs haar studenten voorbereidt op de nieuwe vereisten van de kennissamenleving. Onze verwachtingen zijn dat het belang van deze vaardigheden in de loop van de afgelopen zes jaar is toegenomen en dat zij van meer belang zullen zijn bij functies op WO-niveau en bij functies met een R&D component. Ook verwachten we dat sectoren zullen verschillen in de mate waarin studenten van mening zijn dat hun functie bepaalde vaardigheden vereist en ook in de mate waarin zij de vaardigheden beheersen. 1.3 Opbouw van het rapport Het rapport bestaat uit twee delen. Deel 1: Thematisch Gedeelte Over De Kennissamenleving Uit het materiaal dat binnen de WO-monitor voorhanden is kunnen de zes consequenties van de kennissamenleving voor het wetenschappelijk onderwijs worden behandeld. De onderwerpen komen in afzonderlijke hoofdstukken aan bod en worden hieronder toegelicht. Hoofdstuk 2: Een leven lang leren en de arbeidsmarktintrede van speciale groepen De reden om in het kader van de kennissamenleving apart naar studenten te kijken met een studieloopbaan die afwijkt van de 18-19 jarige VWO-student is dat hun motivatie om (opnieuw) aan een universiteit te gaan studeren kan zijn veroorzaakt door de nieuwe vereisten van de kenniseconomie. Hun studiekeuze kan zijn ingegeven door het leven lang leren uitgangspunt. In dit hoofdstuk zullen we ingaan op vragen als: verloopt het intredeproces van deze levenlangleren studenten eenvoudiger en is de aansluiting tussen opleiding en de huidige functie beter dan bij reguliere studenten; is er sprake van duidelijke opbrengsten van het volgen van een opleiding, ofwel oordelen de afgestudeerden positief over de aansluiting van de opleiding bij hun huidige functie? Hoofdstuk 3: Diversiteit in de studentenpopulatie en toegankelijkheid van de arbeidsmarkt In 2003 zijn er voor de eerste keer vragen gesteld aan de afgestudeerden over het geboorteland van de ouders en zichzelf, waardoor er aandacht kan worden geschonken aan het onderwerp diversiteit. In dit hoofdstuk worden de studiekeuze en instellingskeuze behandeld. Daarnaast gaan we in op de vraag of de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor allochtone afgestudeerden afwijkt van die van autochtonen. Hoofdstuk 4: Verbreding van opleidingen De verbreding van opleidingen tot multidisciplinaire opleidingen kan worden gezien als een poging de vereisten van een kennisintensieve samenleving beter tegemoet te komen. Is de verwachting juist dat bij multidisciplinaire opleidingen de aansluiting op de arbeidsmarkt beter is dan bij monodisciplinaire opleidingen? Hoofdstuk 5: R&D functies In een kennissamenleving waar Research en Development van doorslaggevend gewicht is, is het van groot belang te achterhalen op welke eisen die R&D-functies stellen door de opleiding voorbereid moet worden. We beperken ons niet tot de klassieke R&D-functies maar nemen ook andere functies mee die relevant zijn gezien vanuit het gezichtspunt kennisinnovatie (kennisintensief niet R&D). Welke verschillen zijn er tussen HOOP-gebieden in de mate dat 5 Onder metacognitieve vaardigheden wordt hier verstaan het kunnen reflecteren op het eigen gedrag en het verbinden van consequenties daaraan 12

afgestudeerden R&D functies bekleden en treedt er ongewenste selectie op bij de doorstroming naar R&D-functies? Hoofdstuk 6: Mobiliteit Mobiliteit wordt gezien als een essentieel onderdeel van de voorbereiding van de studenten op de kennissamenleving. In dit hoofdstuk bekijken we hoe de mobiliteit zich heeft ontwikkeld en of het samenhangt met de kwaliteit van de functie. Klopt het dat de kwaliteit van de functie toeneemt met een grotere mobiliteit? Hoofdstuk 7: De doorstroming naar kennisintensieve functies In een kennissamenleving is het van groot belang dat iedereen die de capaciteiten en de motivatie heeft om door te stromen naar kennisintensieve functies de mogelijkheid krijgt om dat te doen en dat er geen sociale selectiemechanismen optreden. In dit hoofdstuk gaan we na wat de stand van zaken is rondom deze doorstroming. Van alle aspecten die in de vorige hoofdstukken aan de orde zijn geweest wordt bekeken of ze van belang zijn voor de intrede op de arbeidsmarkt rekening houdend met de onderlinge samenhangen tussen die aspecten. Bijvoorbeeld: hebben mannen en vrouwen evenveel kans om AIO te worden, rekening houdend met verschillen in sectorkeuze, hun vooropleiding, hun internationale ervaring of mobiliteit na afstuderen? Hoofdstuk 8: Belang van metacognitieve vaardigheden en probleemoplossen In dit hoofdstuk zal nagegaan worden of er aanwijzingen zijn dat het belang en de scholing in metacognitieve vaardigheden en in probleemoplossende vaardigheden in de loop van de afgelopen zes jaren zijn toegenomen. Heeft het wetenschappelijke onderwijs daar voldoende op geanticipeerd of is er in de intrede op de arbeidsmarkt nog geen sprake van een aantoonbare behoefte aan deze vaardigheden? Hoofdstuk 9: Samenvatting en conclusies In dit laatste hoofdstuk van het themagedeelte worden de belangrijkste uitkomsten samengevat en opnieuw bekeken in het licht van de uitgangspunten en de verwachtingen die we in dit hoofdstuk hebben geformuleerd. Deel 2: De stand van zaken bij de aansluiting van het wetenschappelijk onderwijs op de arbeidsmarkt Hoofdstuk 10: Kengetallen Dit hoofdstuk bevat de beschrijving van de kengetallen met de nadruk op de cijfers uit de jaren 2002 en 2003. In 2003 is voor het eerst een aantal vragen gesteld over het oordeel van de afgestudeerde over de aansluiting en de kwaliteit van de functie. Daarmee wordt dit hoofdstuk begonnen. Ook wordt gekeken naar de relatie tussen deze nieuwe vragen en de traditionele kengetallen. 13

14

Hoofdstuk 2 Een leven lang leren en de arbeidsmarktintrede van speciale groepen 2.1 Inleiding In dit eerste hoofdstuk van het themagedeelte over de kennissamenleving zullen we ingaan op de vraag hoe werk en studie van een aantal speciale groepen op elkaar aansluiten in verhouding tot reguliere studenten. Wij beschouwen jonge VWO-gediplomeerden die een voltijd WO-opleiding hebben gevolgd als de reguliere studenten in het WO. De studenten die ingestroomd zijn met een HBO-diploma, een WO-diploma of een ander diploma, de groep die een deeltijdopleiding heeft gevolgd en de groep afgestudeerden die ouder noemen we levenlangleren studenten. De reden om in het kader van de kennissamenleving apart naar deze studenten te kijken is tweeledig. De eerste reden is de veronderstelde noodzaak om veel flexibeler te worden in het opleiden van mensen op oudere leeftijd of aansluitend op eerder genoten onderwijs, omdat er een grote behoefte bestaat aan mensen die ingezet kunnen worden op kennisintensieve functies. De tweede reden is dat het kan zijn dat de motivatie van deze studenten om (opnieuw) aan een universiteit te gaan studeren voortkomt uit ontbrekende kennis of vaardigheden die samenhangen met de ontwikkelingen van de kenniseconomie. Wij zullen nagaan of er verschillen zijn in het intredeproces en in aansluiting tussen opleiding en de huidige functie. We verwachten dat de arbeidsmarktintrede van de studenten met een speciale studieloopbaan beter verloopt dan die van de reguliere studenten, hetgeen zich onder andere zou moeten uiten in een geringere werkloosheid en een groter aandeel dat een functie op wo-niveau heeft. In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan bod: - beschrijvende informatie over de groep - de intrede op de arbeidsmarkt - de evaluatie achteraf van de opleiding - het oordeel over het nut van de opleiding in de huidige functie In paragraaf 2.3 wordt een aantal conclusies getrokken. Omdat we relatief weinig weten over het intredeproces van studenten die al een ho-diploma hadden bij aanvang van hun opleiding hebben we een aantal van deze afgestudeerden benaderd voor een interview. De verslagen van deze interviews zijn in kaders in dit hoofdstuk te vinden en gaan o.a. in op de motieven om aan een wetenschappelijke opleiding te beginnen en op de opbrengsten daarvan. 2.2 Veranderingen in het aandeel levenlangleren studenten De eisen die aan kenniswerkers worden gesteld brengen sommigen die al een hbo of een universitair diploma hebben er na verloop van tijd ertoe een (nieuwe) opleiding te beginnen aan een universiteit. Is er sprake van een verandering in de periode 1999 tot 2003? Tabel 2.2.1 Hoogste diploma voorafgaand aan opleiding waarin afgestudeerd naar cohort VWO HBO WO anders Totaal 1999 73.9 15.6 5.4 5.0 8666 2000 75.5 15.2 4.7 4.7 8782 2001 74.9 15.1 4.9 5.1 8641 2002 75.7 15.1 4.4 4.8 8625 2003 76.4 19.3 3.0 1.2 7975 Totaal 75.3 16.0 4.5 4.2 42689 15

SAID RAMDHANI (33 jaar) Als kind wilde ik al iets studeren dat met computers te maken had omdat ik dol op computerspelletjes was. Jammer genoeg zat ik echter op de Mavo. Daarom ben ik daarna MEAO gaan doen en daarna pas naar de HEAO gegaan. Die route had ik als veertienjarige al voor mezelf uitgestippeld. Op de HEAO ging er een wereld voor me open! Het fascineerde me dat computers geen opzichzelfstaande dingen waren. Het bleek dat er mensen achter zaten, die iets wilden met zo n computer of computerprogramma. Toen ik in 1995 afstudeerde was de IT-business booming. Diverse automatiseringsbedrijven waren dan ook naar mijn afstuderen gekomen om te vragen of ik bij hen wilde werken. Maar ik wilde eerst Bedrijfsinformatiesystemen aan de universiteit gaan studeren omdat dát nog een hogere opleiding was. De universiteit heeft toch status; ik vond het zo cool om daar rond te lopen en het was helemáál geweldig om doctorandus te worden. Want die hadden wij nog niet in de familie. Gemakkelijk ging het echter niet; vooral het afstuderen was een gebed zonder einde. Uiteindelijk heb ik er drie jaar over gedaan. Tot overmaat van ramp was in 2002, toen ik afstudeerde, de internetzeepbel uiteen gespat. Als kersverse doctorandus in de Bedrijfsinformatiesystemen kon ik nérgens werk vinden. Pas na een jaar slaagde ik er in om via een uitzendbureau een tijdelijke klus te doen bij ABN-AMRO. Met die werkervaring is het met gelukt om eindelijk een echte baan te vinden. Sinds kort ben ik consultant bij Cap Gemini, daar ben ik ontzettend blij mee. Ja, mijn studie is een goede basis. Ik begrijp snel waar het om gaat en kan snel mee draaien in een werksituatie. Maar kennis in de IT veroudert snel, daarom moet je bovenop je studie je vakliteratuur bijhouden, cursussen doen en soms eens een weekend opnieuw in de boeken duiken. En dan heb ik het niet alleen over IT, maar misschien moet je wel meer leren over werken in teams of projectmanagement. Ik vind het ook belangrijk om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in de branche waarin je gedetacheerd bent. Ik vind dat werken in een kenniseconomie, over meér dan alleen vakkennis gaat. REINIER VERLAAN (38) Na het VWO heb ik HTS elektrotechniek gedaan, gevolgd door een MBA-opleiding aan de universiteit van Twente. Vervolgens ben ik in 1992 gaan werken bij een installatiebedrijf. Daar werd ik de rechterhand van de directeur van een business unit, waar tien mensen werkte. We maakten automatiseringssystemen, die de communicatie tussen energiecentrales kunnen regelen. In 1994 begon ik, naast mijn werk, aan een deeltijdstudie Technische Bedrijfskunde, omdat ik door mijn MBA opleiding wel managementvakken had gehad, maar me daarin nog verder wilde verdiepen. In 1996 stapte ik over naar KPN. Daar werd ik binnen twee jaar manager van een afdeling van veertig mensen. We leverden computernetwerken aan het Midden- en Kleinbedrijf. Onder Scheepbouwer werd besloten mijn afdeling te sluiten. Ik moest onze werkzaamheden afronden en ik begeleidde mijn mensen bij het vinden van nieuw werk. Zelf kon ik bij KPN blijven als manager van een andere afdeling. Tegelijkertijd kreeg ik een aanbod om beleidsmedewerker worden bij Uneto-VNI, een werkgeversorganisatie van installateurs. In dié baan kwam voor mij alles samen. Zo kom ik uit een ondernemersnest dus ik heb wat met zelfstandigen. En het ging weer over elektrotechniek, dat sprak me ook aan. Dus ben ik nu sinds twee jaar beleidsmedewerker en heb daar veel plezier in. Ik zit in commissies, spreek met overheden en doe lobbywerk. Toen ik nog bij KPN werkte zag ik politieke vaardigheden als een verbeterpunt. Nu leer ik veel op dat gebied. Voor mij betekent werk elke dag bijleren. Zo ga ik binnenkort een cursus beleidsnota s schrijven volgen. Taalkundig ben ik niet slecht maar ik wil beter leren formuleren, zodat ik nota s kan schrijven die goed aansluiten bij de doelgroep en die niet abstract zijn. Jawel, tijdens mijn studie heb ik wél feedback op mijn schrijfstijl gehad. Als een paper of werkstuk een slechte structuur had of onleesbaar was, dan kreeg je het terug. Schrijven was ook een onderdeel van de becijfering, maar toch was het allemaal niet erg expliciet. Ik volg ook regelmatig trainingen in sociale-, communicatieve- en managementvaardigheden. Daar is tijdens mijn studies veel aandacht aan besteed maar op dat gebied raak je nooit uitgeleerd. 16

Het aandeel afgestudeerden met een HBO-diploma is in 2003 veel groter dan in de voorgaande jaren en het aandeel anders is veel kleiner. Dit is een gevolg van een iets andere vraagstelling in 2003 6. Het aandeel afgestudeerden dat reeds over een WO diploma of over een ander diploma beschikte is in de periode 1999 tot 2003 licht afgenomen en het aandeel VWO-gediplomeerden is licht gestegen. Tabel 2.2.2 Leeftijd van afgestudeerden naar cohort < 25 25-27 28 >28 Totaal 1998 11 57 17 14 12780 1999 13 55 17 15 10881 2000 15 55 15 15 9029 2001 14 56 15 15 8867 2002 15 57 14 14 8785 2003 18 56 14 13 7945 Totaal 14 56 16 14 58287 De afgestudeerden zijn in de loop van de jaren 1998 2003 iets jonger geworden. Dit is mogelijk een gevolg van de invoering van de tempobeurs (1994-1995) en van de prestatiebeurs (1996-1997). Omdat er in 2003 meer afgestudeerden zijn die al een HBO-diploma hadden zou men in dit jaar juist een leeftijdsstijging verwachten. In tabel 2.2.3 zien we dat ook binnen deze groep de leeftijdsdaling zich voordoet. Tabel 2.2.3 Leeftijd van afgestudeerden die al in bezit waren van HBO diploma; cohort 2002 en 2003 Hbo-gediplomeerden < 25 25-27 28 >28 2002 1.6 44.7 17.5 36.2 2003 2.3 49.7 18.1 29.9 Het aandeel deeltijdstudenten is in de periode 1999-2003 min of meer constant gebleven, namelijk ongeveer 7 (niet in tabel weergegeven). 2.3 Intrede arbeidsmarkt en een leven lang leren In de bijlage staan de beschrijvende tabellen van voltijd-deeltijd, soort diploma en leeftijd (tabel B2.1 t/m B2.4). Veel verschillen zijn door de grote aantallen significant, maar niet altijd relevant. In deze paragraaf geven we in Tabel 2.2.4 de resultaten weer van de analyses per intrede-indicator waarin alle groepen gelijktijdig zijn opgenomen, zodat er gecontroleerd kan worden of het overlappen van sommige groepen niet tot schijnverbanden leidt. Alle hierna genoemde effecten zijn additief ten opzichte van elkaar. Bijvoorbeeld ondanks het feit dat deeltijdstudenten vaak oudere studenten zijn (en beide groepen elkaar deels overlappen) zijn deeltijdstudenten minder vaak werkloos dan voltijdstudenten én ouderen minder dan jongeren. De analyses beperken zich tot de afgestudeerden uit 2002 en 2003. Deeltijdstudenten zijn minder vaak werkloos en hun aanvangswerkloosheid is bovendien iets korter dan die van de voltijdstudenten. Opvallend is dat deeltijdstudenten vaker weer zijn begonnen aan een vervolgstudie. Hun arbeidsmarktpositie verschilt niet van voltijdstudenten, maar wel werken ze iets vaker in een functie waarvoor alleen de eigen of een verwante functie is RADBOUT BRINKMAN (30) 6 In 2003 is gevraagd naar alle reeds behaalde diploma s, waarna bij het construeren van de variabele hoogste diploma eerst gekeken is naar wo, hbo of vwo en alleen indien de respondent geen van deze diploma s heeft behaald is er anders gecodeerd. 17

Toen ik van het VWO af kwam wilde ik een praktische studie doen. Daarom ging ik Elektrotechniek aan de Hogeschool Eindhoven. Maar in de jaren erna kreeg ik spijt van die keuze, omdat mijn interesses breder werden. Daarom ging ik na mijn afstuderen naar de universiteit van Twente om Bedrijfskundige Informatie Technologie te doen. Daar studeerde ik in 2001 af. De eerste tijd heb ik vooral korte klussen gedaan; ik bleef enkele maanden bij het bedrijf waar ik ook was afgestudeerd en daarna werkte ik voor een IT-uitzendbureau. Inmiddels ben ik in vaste diens bij Accenture Technologie Solutions, een IT-adviesbureau dat op projectbasis oplossingen implementeert. Ik ben bij DSM gedetacheerd en mijn werk daar gaat voor de helft over applicatiemanagement en voor de helft over systeemontwikkeling. In de praktijk heb ik naast mijn wetenschappelijke opleiding ook veel aan mijn HBO-kennis. Ik doe veel aan e-commerce, waarbij ik onder meer op een abstract niveau integratieprocessen uitdenk. Maar om technische problemen op te lossen, moet je soms terug naar de basis. Op een lager niveau gaat software over de bits en bytes die overgestuurd moeten worden, daar heb ik veel over geleerd tijdens mijn HBO-opleiding. Het is handig dat ik op daar op terug kan vallen. Van mijn werkgever mag ik tien dagen per jaar aan scholing besteden. Die besteed ik zoveel mogelijk aan de dingen die ik in de toekomst hoop nodig te hebben. Dan wil ik me bezig houden met de architectuur van technologie, het beschrijven van grootschalige informatiesystemen. Cursussen die me goed lijken voor mijn carrière zijn gedeeltelijk technisch, om mijn specialisme te verdiepen. En aan de ander kant gaan ze over professional skills, zoals hoe schrijf ik rapporten en hoe geef ik presentaties. Ik vind dat er op de universiteit onvoldoende aandacht aan het overdragen van kennis is besteed. We moesten weliswaar veel rapporten en presentaties schrijven maar het enige commentaar dat je daarop kreeg, was of het goed of slecht leesbaar was. En presenteren kon je alleen maar leren via kleine workshops en soms kwam het bij projectmatig onderwijs aan de orde. Dat hielp weinig; veel studenten bleven er grote moeite mee houden. Misschien is dat typisch een bètaprobleem; ik heb in elk geval van nature moeite met presenteren. In mijn functie heb ik verder natuurlijk ook veel sociale vaardigheden nodig, want ik werk samen met collega s, opdrachtgevers en eindgebruikers. Maar ik weet niet of daar op te trainen valt, dat lijkt me meer een kwestie van gezond verstand en al doende leren. OLGER KAMPHUIS (37) Studeren was moeizaam voor mij want ik heb maar tien procent gezichtsvermogen. Omdat ik onzeker ben door die handicap probeer ik me vaak te bewijzen. Na de HAVO bijvoorbeeld ben ik chemische technologie aan de HTS gaan studeren. Dat ging niet gemakkelijk want in die tijd verergerden mijn gezichtsproblemen. Met een nieuwe bril en medicijnen lukte het toch en studeerde ik af met twee tienen en een negen. Omdat ik zulke hoge cijfers had, ben ik doorgestoomd naar de universiteit. Daar miste ik sturing en betrokkenheid bij mijn handicap. Ik vind nog steeds dat iemand mij had moeten waarschuwen dat de universiteit echt heel anders was dan de HTS, vrijblijvender vooral. Daarom ben ik na mijn propedeuse gestopt met studeren en heb me toen volledig op gitaar spelen gestort, want ik ben ook muzikant. In 1998 besloot ik het toch weer te proberen en toen lukte het wel. In 2001 studeerde ik af met een acht en bemachtigde een promotieplaats aan de Technische Universiteit in Delft. Al snel werd duidelijk dat het onderwerp me niet voldoende interesseerde en besloot ik af te zien van promotie; een beslissing waar de universiteit van Delft begripvol op reageerde. Via de TU Delft kreeg ik zelfs een andere baan bij een project over drinkwater. Als gevolg daarvan kon ik procestechnoloog bij het waterleidingbedrijf worden, en daar werk ik nog steeds. Ik denk dat ik negentig procent van de inhoud van mijn studies in mijn werk gebruik. Van de HTS sowieso bijna alles. Van de universiteit wat minder maar dat komt omdat je daar niet zelf je pakket mocht kiezen. Er waren drie doorstroomprogramma s, waar je uit kon kiezen als je van de HTS kwam en dat was het dan. Daarom moest ik verplicht vakken volgen die mij minder interesseerden en waar ik nu ook nooit meer wat mee doe. Of ik op de universiteit ook dingen in mijn opleiding heb gemist? Nou, ik had graag geleerd hoe je een vergadering moet voorzitten en hoe je goed kunt organiseren. Eigenlijk komt mijn kritiek op de universiteit er steeds op neer dat ik vind dat ze studenten meer praktisch moeten bijstaan. 18

gevraagd. En zij werken minder uren per week. Wel ontvangen zij daar een hoger bruto uurloon voor. Leeftijd: Oudere afgestudeerden zijn evenals deeltijdstudenten minder vaak werkloos en ook hun aanvangswerkloosheid is van kortere duur die dan van de jongeren. Zij hebben minder vaak een positie als Aio en ook hebben ze minder gekozen voor een vervolgstudie. Ouderen werken wat minder vaak in een aan de opleiding verwante functie dan jongeren. Zij werken gemiddeld minder uren per week, maar het bruto uurloon is hoger. Het niveau van de functie verschilt niet tussen ouderen en jongeren. De groep afgestudeerden die geen VWO, HBO of WO diploma hebben, maar een ander toelatingsbewijs (buitenlands diploma en colloquium doctum) verschilt niet veel van de groep reguliere Vwo-afgestudeerden. Alleen hun arbeidsmarktpositie verschilt een beetje: ze hebben iets meer een functie op expliciet HBO niveau en iets minder op HBO/WO niveau. De groep die al een HBO of een WO diploma hadden spiegelen elkaar gedeeltelijk in het niveau van de functie: afgestudeerden die al een HBO diploma hadden werken vaker dan VWO-gediplomeerden in een functie waarvoor HBO/WO werd gevraagd of in een functie waarvoor expliciet HBO werd gevraagd, terwijl de groep die al een WO diploma had hier juist minder dan VWOgediplomeerden (en dus nog veel minder dan HBO-gediplomeerden) in terechtkomt. Bij functies waarvoor een WO diploma de eis was, is het precies andersom: de groep die al een WO diploma heeft zit hier meer dan de VWO-gediplomeerden in; en de groep die al een HBO diploma heeft zit hier minder in dan de VWO-gediplomeerden (en dus nog veel minder dan de VWOgediplomeerden). Beide groepen (HBO- en WO-gediplomeerden) vervullen veel minder vaak dan de VWO-gediplomeerden een functie lager dan HBO niveau en ook werken ze vaker in een functie waarvoor een verwante opleiding werd gevraagd. Het inkomen van beide groepen is hoger dan van de VWO-gediplomeerden (dat van de WO-groep sterker dan van de HBO-groep), maar het aantal uren dat ze werken in de huidige functie verschilt niet van de groep met een vwo diploma. Tabel 2.2.4 Richting en significantie van de effecten van deeltijdstudie, soort diploma en leeftijd op de arbeidsmarktintrede-indicatoren (cohort 2002-2003) Ten opzichte van de groep met vwodiploma Deeltijd studie hbo diploma wo diploma anders Leeftijd Werkloos -- -- ns ns -- Maanden werkloos voor begin eerste baan - ns - ns - Studerend + -- ns ns -- Aio ns -- + ns --- Wo functie ns --- ++ ns ns HBO en WO functie ns +++ -- - ns expliciet HBO-functie ns +++ -- + ns lager dan HBO-functie ns -- - ns ns eigen of verwante opleidingsrichting + ++ ++ ns -- Huidige functie aantal arbeidsuren (excl. overwerk) -- ns ns ns -- Huidige functie bruto uurloon in euro (excl. ++ nevenf.) + ++ ns ++ Totaal bruto loon in euro (excl. nevenf.) ++ + ++ ns ++ 7 ---= groot negatief effect; -- = matig negatief effect; - = klein neg. effect; + + + = groot positief effect; + + = matig positief effect; + = klein positief effect; ns = effect niet significant 7 De betekenis van de grootte van de effecten is aangegeven met groot, matig en klein. Groot wil zeggen: regressiecoëfficiënten groter dan.30; matig wil zeggen regressiecoëfficiënten groter dan.10 en kleiner dan.30; klein wil zeggen kleiner dan.10. Bij logistische regressievergelijkingen is groot Wald coëfficiënt >100; matig is: 10> Wald coëfficiënt <100; klein: Wald < 10. 19